9

Stappen met Bob

Toen we via Waterloo Bridge de Theems overstaken in zuidelijke richting, schitterden de lichtjes van de Houses of Parliament en de London Eye tegen de nachtelijke najaarshemel. Er liepen veel mensen op de brug. De meesten gingen dezelfde kant op als wij; ze verlieten de binnenstad en liepen naar station Waterloo om de trein naar huis te nemen. Er liepen vermoeide reizigers tussen, die tot laat hadden overgewerkt in de kantoren in het centrum. Maar er waren ook opgewekte mensen bij, op de terugweg van een avondje uit in West End.

Het liep al tegen halfelf en voor de meeste mensen was het einde van de dag aangebroken. Voor Bob en mij was het echter pas het begin van wat een heel lange nacht beloofde te worden.

Mensen van de Big Issue hadden me overgehaald deel te nemen aan een door de krant georganiseerd evenement. Ik had er een paar maanden eerder al over gelezen. Het heette ‘Een nachtje stappen’ en viel samen met de achttiende verjaardag van de straatkrant. Vanwege dit jubileum had een of andere bolleboos bedacht dat het een goed idee was om een nachtelijke wandeling van dertig kilometer door de straten van Londen te houden.

Gewone burgers kregen de gelegenheid om met een groep straatkrantverkopers tussen tien uur ’s avonds en zeven uur ’s morgens door een lege stad te lopen, om zo wat meer te weten te komen over het leven van daklozen. In advertenties in de straatkrant werd reclame gemaakt voor ‘een geweldige gelegenheid om gelijkgezinde mensen te leren kennen die avontuurlijk zijn aangelegd en willen opkomen voor dakloze en kwetsbare mensen in heel het Verenigd Koninkrijk’. We hadden nog niet eens de wandeling naar de start volbracht, maar ik begon me nu al af te vragen of het misschien iets te avontuurlijk voor Bob en mij was, vooral gezien de problemen met mijn been, die nog niet zo lang achter me lagen. Het was een ijskoude nacht en het werd met de minuut kouder.

Ik had verschillende redenen om mee te doen. In de eerste plaats was het een kans om wat extra geld te verdienen. Elke verkoper die deelnam aan de wandeling had recht op zo’n dertig gratis kranten. Daarmee zou ik zestig pond kunnen verdienen. Maar dit was ook een goede gelegenheid om met mensen te praten over de straatkrant en het leven van de mensen die hem verkochten.

Mijn contact met de stichting was niet altijd probleemloos verlopen, desondanks geloofde ik in haar missie. Het stond buiten kijf dat de krant redding bood aan veel mensen die op straat leefden. Het verkopen van de krant had mij in elk geval op het goede pad gehouden en een doel gegeven – om nog maar te zwijgen van de verdienste.

We moesten ons verzamelen bij de IMAX-bioscoop aan de zuidkant van Waterloo Bridge. Het was een toepasselijke locatie. Nog niet zo lang geleden was het labyrint van betonnen, onderaardse gangen onder de bioscoop de locatie geweest van een sloppenwijk die door de Londenaren Cardboard City werd genoemd. Tijdens de jaren tachtig en negentig was het de woonplaats van meer dan tweehonderd ‘buitenslapers’, zoals de maatschappelijk werkers ons noemden. Veel van degenen die daar rondhingen waren junks en alcoholisten die maar kort bleven, maar er waren ook mensen die van houten pallets en kartonnen dozen huizen voor zichzelf bouwden. Sommigen hadden zelfs een aparte woon- en slaapkamer met heuse matrassen. Het was vijftien jaar lang een toevluchtsoord geweest, maar niet altijd een veilige haven. Ik had er eind 1997 en begin 1998 kort verbleven, vlak voordat iedereen werd verdreven om plaats te maken voor de IMAX-bioscoop.

Mijn herinneringen aan de plek waren vaag, maar toen ik de bioscoop in liep, zag ik dat de organisatoren van de wandeling een kleine fototentoonstelling hadden gemaakt over de geschiedenis van Cardboard City. Met Bob op mijn schouder tuurde ik de korrelige zwart-witfoto’s af op zoek naar bekende gezichten. Ik bleek op de verkeerde plaats te zoeken.

‘Hoi, James,’ zei een vrouwenstem achter me. Ik herkende die stem onmiddellijk.

‘Hoi, Billie.’ Ik draaide me om.

Rond het jaar 2000, toen mijn leven een dieptepunt bereikt had, waren Billie en ik bevriend geraakt. We hadden elkaar geholpen en gezelschap gehouden. We hadden elkaar pas leren kennen nadat Cardboard City was afgebroken en we waren bij elkaar gekropen in de winteropvang van liefdadigheidsinstellingen waar we tijdens de koude maanden terecht konden.

Het bleek dat Billie het roer ook had omgegooid. Ze had op zekere nacht, toen ze in de binnenstad van Londen onder de blote hemel sliep, een soort openbaring gehad. Ze werd gestoord in haar slaap door een Big Issue-verkoper. Eerst was ze geïrriteerd dat ze door hem werd gewekt. Ze wist niet eens wat de straatkrant was. Maar ze keek ernaar en begreep meteen het idee erachter. Daarna had ze haar leven anders ingericht en nu, na een jaar of tien, was ze het succesverhaal van de stichting.

Onder het genot van een kop thee haalden we herinneringen op aan de ‘slechte oude tijd’.

‘Weet je nog dat we onder Admiralty Arch sliepen in die winter toen het zo sneeuwde?’ zei ze.

‘Ja, wanneer was dat ook alweer? 1999 of 2000 of 2001?’

‘Dat weet ik niet meer. Die hele tijd is één grote waas voor me.’ Ze haalde berustend haar schouders op.

‘Klopt. Maar we zijn er nog, en dat is meer dan je van sommige arme stumperds kunt zeggen die we toen kenden.’

De hemel mag weten hoeveel mensen met wie wij op straat hadden geleefd inmiddels waren bezweken door kou, drugs of geweld.

Billie was diep overtuigd van het nut van deze wandeling. ‘Het geeft mensen een idee van wat we meemaakten,’ zei ze. ‘Ze kunnen er nu niet tussenuit knijpen naar een warm bed, ze moeten de hele nacht met ons buiten blijven.’

Ik was daar niet zo zeker van. Niemand, hoe graag hij dat ook wilde, kon echt begrijpen hoe het was om op straat te leven.

Billie had tegenwoordig, net als ik, een metgezel. Zij had een levendige bordercollie bij zich, die Solo heette. Gedurende een paar minuten taxeerden zij en Bob elkaar, waarna de dieren besloten dat er niets was om zich druk over te maken.

Om halfelf verscheen John Bird op het toneel, de oprichter van de Big Issue. Ik had hem een paar keer eerder ontmoet en ik vond hem zeer charismatisch. Hij hield een inspirerende speech over het verschil dat de straatkrant in de afgelopen achttien jaar had gemaakt. Er hadden zich inmiddels meer dan honderd mensen verzameld, samen met enkele tientallen verkopers, coördinatoren en personeelsleden. John Bird telde af, waarna we in een lange stoet de nacht in liepen.

‘Daar gaan we, Bob,’ zei ik en ik zorgde ervoor dat hij lekker op mijn schouders lag.

Voor mij was het echt een reis naar het onbekende. Aan de ene kant was ik heel bezorgd of mijn been wel bestand was tegen een wandeling van dertig kilometer. Maar aan de andere kant was ik gewoon heel blij dat ik geen krukken meer nodig had en weer normaal kon lopen. Het was zo’n opluchting om niet over straat te gaan en voortdurend plok plok plok te horen, en mijn been bij elke stap voor me uit te moeten zwaaien. Dus toen we aan de eerste etappe begonnen, die langs de zuidoever van de Theems en over de Millennium Bridge voerde, zei ik tegen mezelf dat ik er gewoon van moest genieten.

Zoals gewoonlijk trok Bob al snel een heleboel aandacht. Er heerste een echte feeststemming en veel fondsenwervers maakte foto’s van hem onder het lopen. Hij was niet in een opperbest humeur, wat begrijpelijk was. Het was al ver voorbij zijn bedtijd en hij voelde de kou van de rivier optrekken. Maar ik had een royale voorraad traktaties bij me, en ook wat water en een bak. Er was ons ook beloofd dat er een schaaltje melk zou staan bij de pauzeplekken. We zetten gewoon ons beste beentje voor, zei ik tegen mezelf.

Bob en ik sloten ons aan bij een groep die in het midden van de optocht liep. Het was een mengeling van studenten en vrijwilligers, en er liepen ook wat dames van middelbare leeftijd tussen – stuk voor stuk fatsoenlijke mensen die op de een of andere manier hun steentje wilden bijdragen. Een van de vrouwen begon vragen te stellen, de gebruikelijke dingen: ‘Waar kom je vandaan?’ en ‘Hoe ben je op straat terechtgekomen?’

Ik had mijn verhaal de afgelopen tien jaar al honderd keer verteld. Ik legde uit hoe ik op mijn achttiende vanuit Australië naar Londen was gekomen. Ik ben in Engeland geboren, maar mijn ouders gingen scheiden en mijn moeder nam me mee naar de andere kant van de wereld. In de jaren daarna verhuisden we vaak en ik werd een beetje een lastpost. Toen ik naar Londen kwam hoopte ik het te gaan maken als muzikant, maar dat was niet gelukt. Ik woonde bij mijn stiefzus, maar ik kreeg ruzie met haar echtgenoot. Daarna heb ik een poosje bij vrienden op de bank geslapen, maar op den duur had ik nergens meer een plek om ’s nachts mijn hoofd neer te leggen. Ik eindigde op straat en daarvandaan ging het bergafwaarts met me. Ik had al eerder met drugs geëxperimenteerd, maar toen ik dakloos werd, werd het mijn manier van leven. Het was de enige manier om niet te voelen dat ik eenzaam was en dat ik mijn leven verknald had. Het verdoofde de pijn.

Terwijl we liepen te praten, kwamen we langs een gebouw vlak bij Waterloo Bridge waar ik een paar keer had geslapen. ‘Ik kwam er niet vaak,’ zei ik tegen de dame terwijl ik het gebouw aanwees. ‘Op een nacht toen ik daar sliep, werd een andere gozer beroofd. Zijn keel werd doorgesneden in zijn slaap.’

Ze keek me lijkbleek aan. ‘Was hij dood?’ vroeg ze.

‘Dat weet ik niet. Ik ben gevlucht,’ zei ik. ‘Om eerlijk te zijn was mijn enige zorg in die tijd om zelf de nacht door te komen. Ieder voor zich. Dat is waartoe het leven op straat je verlaagt.’

De vrouw stond daar alleen maar naar de deur van het gebouw te kijken, alsof ze in stilte bad.

Na ongeveer anderhalf uur waren we bij het eerste pauze-punt: een drijvend restaurant aan de Embankment aan de noordkant van de Theems.

Ik nam wat soep die daar werd uitgedeeld, terwijl Bob zijn melk opslobberde die iemand voor hem geregeld had. Ik voelde me optimistisch over de hele wandeling en in mijn hoofd telde ik de kilometers die ik al gelopen had, en berekende ik hoeveel er nog zouden volgen.

Maar toen we weer van het schip af gingen, gebeurde er iets vervelends. Misschien kwam het doordat Bob bijgetankt had of misschien deed hij het omdat hij wist dat mijn been nog niet helemaal honderd procent was, maar hij besloot zelf de boot af te lopen. Op de loopplank ontmoette hij een andere straatkrantverkoper, die vanaf de andere kant kwam aanlopen met zijn hond, een stafford. Die stormde meteen op Bob af en ik moest ertussen springen om te voorkomen dat hij Bob te pakken kreeg. Ik moet er eerlijk bij zeggen dat zijn baas hem een behoorlijke uitbrander gaf en zelfs een tik op zijn neus. Staffords hebben een slechte reputatie en zouden gewelddadig zijn, maar ik geloof niet dat deze kwaad in de zin had. Hij was gewoon nieuwsgierig. Maar Bob was erg geschrokken. Toen we verder liepen, kroop hij dicht tegen me aan. Misschien deed hij het ook om zich te beschermen tegen de kou. Er steeg een gemeen koude mist van de Theems op.

Ik vond eigenlijk dat ik wel ver genoeg gewandeld had en wilde met Bob naar huis gaan. Maar toen ik dat aan een van de organisatoren vertelde, wist hij me over te halen door te zetten. En gelukkig werd het een beetje warmer toen we bij de rivier weg waren. We vervolgden onze weg door de straten van West End en liepen naar het noorden.

Ik raakte aan de praat met een ander stel, een knap blond meisje en haar Franse vriend. Ze waren vooral geïnteresseerd in hoe Bob en ik elkaar hadden leren kennen. Dat verhaal vertelde ik graag, en het bracht me in een betere stemming. Midden in de nacht door Londen lopen riep allerlei herinneringen bij me op, waarvan de meeste nogal donker en pijnlijk waren. Als heroïneverslaafde die op straat leefde, had ik heel akelige dingen gedaan om te overleven. Ik had geen zin om die details met anderen te delen.

De eerste tien kilometer ging het prima met mijn been. Ik werd te veel afgeleid door wat er om me heen gebeurde om eraan te denken. Maar toen de nacht verstreek, stak er een kloppende pijn in mijn bovenbeen op, juist waar de trombose had gezeten.

Ik probeerde het signaal te negeren. Maar tijdens een theepauze begon mijn been echt op te spelen. Aan het begin van de nacht had ik in het midden van de optocht gelopen, maar ik was steeds verder achterop geraakt. Een paar fondsenwervers vormden de achterhoede, samen met iemand van het Big Issue-kantoor, en ik bleef een poosje bij hen in de buurt hangen. Maar toen moest ik stoppen om Bob zijn behoefte te laten doen en daarna had ik trek in een sigaret, en ineens kwam ik erachter dat we waren losgeraakt van de rest.

De volgende officiële pauzeplek was helemaal in Camden, nog flink wat kilometers verderop. Ik dacht niet dat ik dat nog zou redden. Dus toen we langs een bushalte kwamen waar de nachtbus naar Noord-Londen langskwam, nam ik een besluit.

‘Wat vind je ervan, Bob, zullen we er een eind aan breien?’

Hij zei niets, maar ik wist dat hij zin had in zijn bed. Toen er een bus opdoemde die zijn deuren voor ons opende, sprong hij aan boord en zocht een stoel op. Hij leek blij te zijn dat het daarbinnen lekker warm was.

De bus was verbazingwekkend druk als je bedacht dat het al na drieën was. We zaten achter in de bus en Bob en ik waren omringd door jongelui, die nog uitgelaten waren van hun nachtelijke uitspattingen. Er waren ook een paar kerels die er eenzaam uitzagen, alsof ze op weg waren naar nergens. Daar wist ik natuurlijk alles van. Ik had er zelf ook zo bij gezeten, niet één keer maar honderden keren.

Maar dat was het verleden. Vannacht voelde ik me heel anders. Vannacht was ik zeer tevreden over mezelf. Ik weet dat een wandeling van vijftien kilometer voor sommige mensen misschien geen uitzonderlijke prestatie is, maar om zo ver te lopen met een been dat een paar weken daarvoor nog zo slecht was, voelde voor mij alsof ik een marathon gelopen had.

Ik had ook weer wat bekende gezichten gezien en het was erg leuk geweest om Billie terug te zien en te horen dat het zo goed met haar ging. Alles bij elkaar had ik het gevoel dat ik iets positiefs had gedaan, dat ik iets terug had gedaan. Ik had zoveel jaren alleen maar dingen van anderen aangenomen, vooral omdat ik zelf niets te geven had. Of althans, ik dacht dat ik niets te geven had. Deze nacht had laten zien dat dat niet per se waar was. Iedereen kon iets bijdragen, het maakte niet uit hoe klein. Dat ik afgelopen nacht mijn ervaringen had kunnen delen, dat ik me verbonden had gevoeld met een paar mensen en hun misschien de ogen geopend had voor de realiteit van het leven op straat, dat was niet gering. Het was waardevol. Ja, zei ik in stilte tegen mezelf, ik ben waardevol.