9. Voetbal in 2020

De ontwikkelingen in de sportwereld zorgen voor ongekende kansen. Vooruitgang is mogelijk. Ook voor het Nederlandse voetbal. Nederland stond in de vorige eeuw bekend om zijn vernieuwende, aanvallende voetbal. Die rol past ons land goed en kan ook de komende decennia succes brengen. Als bruikbare kennis en kunde vanuit de wetenschap, andere sporttakken en het bedrijfsleven daadwerkelijk toegepast worden in het voetbal, zie ik de nationale voetbaltoekomst rooskleurig in. Altijd al heb ik gezocht naar manieren om beter te worden en ervoor te zorgen dat ik aan de top kwam en kon blijven. Ik stelde me open voor nieuwe invloeden van binnen en buiten het voetbal. Dat ik daarmee het risico liep om te worden uitgelachen door collega’s en journalisten nam ik voor lief.

Mijn honger naar informatie zou in deze tijd nog veel beter gevoed kunnen worden dan in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In de researchfase van dit boek ben ik met de mensen die mij hebben geholpen op allerlei nieuwe ontwikkelingen gestuit. De bezetenheid die mij als voetballer kenmerkte, had ik graag losgelaten op de hedendaagse technologische vindingen in de sportmedische sector, de coachingstechnieken uit Amerikaanse sporten en de wetenschappelijke benadering van het voetbal. Tegenwoordig hebben we statistische informatie ter beschikking die behulpzaam is bij het aanscherpen van trainingsprogramma’s, scoutingsmethoden en wedstrijdtactiek.

Ik was als jonge keeper al op zoek naar informatiebronnen om beter te kunnen worden. Zo was ik nieuwsgierig naar de aanpak van vedettes als Jan van Beveren. Alles wilde ik van hem weten. Alle informatie die ik los kon krijgen, zoog ik op. Mijn penaltykennis heeft altijd veel aandacht in de media gekregen. Enkele van mijn beslissende reddingen had ik voor een deel aan Het boekje van Jan Reker te danken. Jan Reker komt de eer van het aanleggen van de penaltykaartenbak toe. Hij was zijn tijd vooruit door gegevens over penalty’s te verzamelen. Het was zijn hobby om te noteren waar een penalty ingeschoten werd en volgens welke strategie door de keeper toegepast moest worden. Over iedere wedstrijd die hij bezocht of zag krabbelde hij wat feiten en cijfers op papier. Van zijn verzameling gegevens heb ik veel profijt gehad. Voor iedere wedstrijd informeerde Reker mij over de vijandelijke penaltynemers: rechtsbenig of linksbenig, korte of lange aanloop, hoog of laag in het doel, hard of vooral geplaatst in linker- of rechterhoek. Het stond allemaal nauwkeurig genoteerd in zijn kaartenbak en ik smulde van deze informatie. Ik voelde me sterk als ik de voorkeuren van mijn tegenstanders kende. Op het moment dat de spanning toenam, kon ik daar op terugvallen.

Informatie is macht en ook in het voetbal een sterk wapen. Ik herinner me nog de bekerfinale tussen PSV en Vitesse in 1990. Vlak voor tijd stonden wij met 1-0 voor toen Vitesse een penalty kreeg. Ik had de bal in mijn handen toen John van den Brom naar voren stapte om de penalty te gaan nemen. Terwijl hij de bal uit mijn handen pakte, zei hij: ‘Je kent mijn hoek zeker?’ Ik antwoordde: ‘Natuurlijk weet ik je hoek, John. Ik bereid me altijd voor; dat weet je.’ Zijn voorkeur was rechts van de keeper, daarom liet ik deze hoek expres iets open. Van den Brom paste zijn strategie min of meer gedwongen aan. Tijdens zijn aanloop zag ik zijn bovenlichaam draaien en hij schoot de bal links van mij. Ik pakte hem klemvast en PSV pakte enkele minuten later de KNVB-beker.

==

139728.jpg

Hans van Breukelen: ‘Een goed genomen strafschop gaat er altijd in.’

==

In die tijd was ik als keeper een uitzondering op dit vlak. Aangevuld met mijn manipulerende gedrag tijdens zo’n penaltyreeks groeide ik uit tot penaltykiller. Vergeleken met de omvangrijke, geavanceerde databases van nu was Rekers kaartenbak nog kinderspel. De uitgangspunten zijn hetzelfde, maar de invulling en effecten zijn van een geheel ander niveau. Dat cijfers en gegevens in je voordeel kunnen werken, ook in het voetbal, heeft ertoe geleid dat steeds meer clubs, coaches en spelers zich hiervoor zijn gaan interesseren. Het Nederlands elftal had het draaiboek klaarliggen voor het geval dat strafschoppen uitkomst moesten bieden in de WK-finale tegen Spanje in 2010. Simon Kuper schrijft hierover in voetbaltijdschrift Hard Gras. Kuper filterde voor Oranje uit de databank van professor Ignacio Polacios-Huerta, waarin zo’n negenduizend penalty’s zijn opgeslagen en geanalyseerd, de statistieken van de Spaanse penaltynemers. Maarten Stekelenburg kende vooraf de voorkeuren van de vaste Spaanse schutters Fernando Torres, Xabi Alonso, David Villa en Cesc Fabregas. Ook kwam uit de gegevens naar voren dat spelers die in clubverband zelden een penalty nemen, zoals Xavi en Iniesta, in 70 procent van de gevallen naar hun natuurlijke hoek schieten: rechtsbenige spelers rechts van de keeper en linksbenige spelers links van de keeper.

Chelsea was voorafgaand aan de Champions League-finale van 2008 geïnformeerd door Ignacio Polacios-Huerta over de voorkeuren van Edwin van der Sar. Het advies aan Chelsea was voor een lage bal te gaan in de onnatuurlijke hoek voor de speler. Als je de strafschoppenserie terugkijkt, is het wonderlijk om te zien hoe trouw de Chelsea-spelers het advies van de Spanjaard opvolgden. De eerste zes strafschoppen gingen allemaal naar dezelfde hoek; zes rechtsbenige spelers schoten links langs Van der Sar. Tot het moment dat Anelka aan ging leggen voor een penalty liep alles volgens het boekje, of de database. Van der Sar had de strategie van Chelsea waarschijnlijk uitgedokterd en kende de voorkeuren van Anelka, want hij wees met zijn linkerhand naar de linkerhoek. De rechtsbenige Anelka moest volgens de instructies van Polacios-Huerta inderdaad de bal links van Van der Sar schieten. Hij zat met een groot dilemma nu Van der Sar liet zien dat hij wist waar hij ging schieten. Anelka veranderde tijdens zijn aanloop op het laatste moment zijn strategie en schoot de bal rechts langs Van der Sar, middelhoog. Precies de penalty die de penaltyprofessor had afgeraden. Van der Sar groeide uit tot de held van Moskou.

‘Over een jaar of vijf werkt elke club met strafschoprapporten, en dan zul je nooit meer horen: “Penalty’s zijn een loterij”,’ aldus Kuper. Ik ben het helemaal met hem eens. Dode spelmomenten zijn in hoge mate trainbaar. Zeker een penalty. Het gebruik van trigger words komt hierbij ook van pas. Een goede coach kan lading geven aan het woord strafschop. Je straft de tegenstander voor een zware obstructie. Dat kan motiverend werken. Omgekeerd kun je een strafschop zien als kans-schop: een grote kans om te scoren. Het is algemeen bekend dat een hard ingeschoten penalty vlak onder de lat onhoudbaar is, ook voor de allerbeste keepers. Waarom mikken spelers dan niet bewust op dat deel van het doel? Waarom gaan ze naar eigen zeggen voor veiligheid, laag in de hoek, terwijl dat helemaal niet veilig is? Een penalty wordt door te veel spelers gezien als een probleem in plaats van een mogelijkheid. Door te visualiseren waar je de bal wilt schieten en door gerichte training kun je de kans op een doelpunt vanaf de elf meter aanzienlijk vergroten. Dit soort kennis is voor iedereen beschikbaar. Hoog tijd om het toe te passen en er je voordeel mee te doen. In zijn boek Dure spitsen scoren niet verhaalt Kuper over de theorie dat de ploeg die in een strafschoppenserie het spits afbijt twintig procent meer kans heeft op de overwinning. Bij de toss moet de aanvoerder dus kiezen om als eerste te gaan. Het team dat begint wint namelijk 60 procent van alle strafschoppenseries. Dat is vermoedelijk omdat de ploeg die als tweede schiet steeds moet scoren om in de wedstrijd te blijven.

Op deze manier naar sport kijken is voor Amerikanen de gewoonste zaak van de wereld. Wedstrijden in Amerikaanse sporten als honkbal, basketbal en American football worden door statistici tot in detail ontleed en met behulp van statistieken kunnen coaches en begeleiders gericht aan de slag om specifieke vaardigheden en processen te verbeteren. De eerder in dit boek genoemde Amerikaan Billy Beane veranderde met de hulp van supernerds van prestigieuze universiteiten de complete honkbalsport. Hij liet deze knappe koppen het handelen van de honkballers en de keuzes van coaches gedetailleerd in kaart brengen. Op basis daarvan werden de verschillen tussen goed en heel goed of winnen en verliezen inzichtelijk. Samen met die wiskundigen stelde Beane nieuwe regels voor succes in het honkbal op. Zijn basiswetten werden schaamteloos gekopieerd en verbeterd door andere clubs en uiteindelijk ging de hele honkbalsport overstag voor de methode-Beane.

In de hockeysport wordt door clubs ook veelvuldig gebruik gemaakt van statistici. Net als in het voetbal draait het bij hockey in hoge mate om handelingssnelheid. Tien jaar terug werden specifieke handelingen al met behulp van eenvoudige apparatuur ‘geklokt’. Door op te nemen hoeveel tijd een middenvelder nodig heeft om een bal aan te nemen en naar een medespeler te passen, krijg je inzicht in de is-situatie. Klokken van een duidelijk afgebakende handeling van een speler die al actief is op het na te streven of te verbeteren niveau geeft de wens-situatie weer. Zo kun je stapsgewijs de handelingssnelheid meten en verbeteren. Dit is goed te vertalen naar de voetbalsport. Op deze manier kun je als trainer-coach een groot deel van het voetbalspel gericht verbeteren. Per speler en als team.

Het is niet voor niets dat clubs als Manchester City en Chelsea fors investeren in Centres of Statistics. Ook in Nederland wordt steeds meer gebruik gemaakt van meetsystemen als Inmotio. Dit systeem werd door TNO ontwikkeld in samenwerking met PSV. AC Milan en Bayern München waren de eerste klanten en in 2010 nam Ajax het ook in gebruik op jeugdcomplex De Toekomst. Met het oog op de aanwezige techniek en kennis van tegenwoordig mogen er serieuze doorbraken op het gebied van trainingsmethoden worden verwacht. Terwijl sportmerken als Nike en Adidas met initiatieven als Nike+ en miCoach de recreatieve sporter faciliteren, richten traditionele wetenschappers zich op het ontwikkelen van een geïsoleerd detail dat een onderdeel binnen de sport kan vervolmaken. Binnen de professionele voetbalsport is behoefte aan het integreren van alle kennis en kunde die aanwezig is om daadwerkelijke veranderingen in de sport te realiseren. Op onderdeel-niveau wordt alleen al in Nederland veel onderzoek verricht en dit leidt tot interessante innovaties. Tot op heden blijft de impact van deze technologische ontwikkelingen op het profvoetbal relatief beperkt. Het gaat erom dat de losse initiatieven met elkaar worden verbonden om synergie te behalen.

De vraag is wie erin slaagt om deze ontwikkelingsslag te slaan. Het aan de Universiteit van Leuven verbonden bedrijf BioRICS bezit het intellectueel eigendom dat als basis diende voor het Milan Lab. Ondanks de voorsprong die zij onder leiding van Jean-Pierre Meersseman hebben opgebouwd, lijkt het erop dat met het vertrek van de Belgische arts uit Milaan en Bruno De Michelis de ziel uit de fles is.

In Nederland heeft wetenschapper Peter Beek serieuze stappen in de goede richting gezet met het Netherlands Sports Science Institute (NeSSI). Universiteiten, bedrijven en clubs lijken elkaar hierdoor beter te vinden. Dat is het begin. Niet alleen de voetbalwereld is een gesloten bolwerk. Ook wetenschappers voelen zich veilig achter hoge, zelf opgetrokken muren. Deze vestingen moeten worden doorbroken. De ontwikkeling van het Fysiomed Online-systeem verdient in dit licht aandacht. Dit initiatief van Leo Echteld en Wouter Post is ontstaan vanuit de wens van begeleiders in het profvoetbal om keuzes voor en resultaten van trainings-, coachings- en scoutingsmethoden meetbaar te maken en die keuzes met feiten te kunnen onderbouwen. Communicatiespecialist Ab Winsemius is al meerdere jaren inhoudelijk bij de ontwikkeling betrokken: ‘Wij werken samen met onder meer softwarebedrijf ORTEC om alle data die je van talent tot en met topspeler kunt verzamelen niet alleen te bewaren, maar ook vervolgens op slimme wijze te gebruiken. Denk hierbij aan het bepalen van de trainingsbelasting van een speler, het nemen van blessurepreventiemaatregelen en het gericht ontwikkelen van verbeterpunten. ’ Het online systeem registreert de ontwikkeling en behoeften van een sporter op zeven gebieden: technisch, tactisch, bio-energetisch, mentaal, fysiologisch, medisch en educatief. Winsemius: ‘Het is bijna niet mogelijk om een mens volledig te vangen in een systeem. Wel zijn wij van mening dat met de techniek en inzichten van nu de sportwereld – en dus ook het voetbal – een flinke stap voorwaarts kan zetten.’ De vraag is niet zozeer of dergelijke innovaties de voetbalsport op grote schaal zullen binnentreden maar wanneer dit gebeurt. ‘Dit heeft vooral te maken met de manier waarop dergelijke innovaties worden gebracht,’ stelt Winsemius. ‘Hoe noem je het? Hoe leg je het uit? Hoe communiceer je de voordelen? Hoe eenvoudig is het in gebruik? Degenen die op dergelijke vragen de beste antwoorden hebben, zullen de innovatieslag winnen.’

==

33.jpg

Assistent-trainer Raymond Verheijen: ‘Het is goed om te testen, als je maar wel in de gaten houdt wát je aan het testen bent.’

==

Een logische ontwikkeling die niet te stoppen is. Gelukkig niet. De uit deze technologische trend voortvloeiende angst bij voetballiefhebbers voor een toename van de voorspelbaarheid in het voetbal is onterecht. Uiteindelijk is creativiteit in elk spelconcept doorslaggevend. Tegelijkertijd kun je je afvragen of het huidige voetbalspel, zonder het gebruik van dergelijke methoden, zo verrassend en vermakelijk is. Het antwoord laat zich raden. Conservatieve critici zullen het inzetten van statistici minachtend het doorredeneren van het voetbal noemen. Dezelfde critici zijn de eersten die te pas en te onpas over het bedroevende niveau van de huidige Eredivisie klagen. In dit opzicht is stilstand achteruitgang.

Aangezien financiële motieven een onlosmakelijk onderdeel vormen van het clubbeleid, is het aannemelijk dat het gebruikmaken van data en statistieken langzaam maar zeker standaard wordt geïntegreerd in scoutingmethoden. Hoewel de Premier League-clubs enkele miljoenen steken in hun statistische centra kost dit uiteindelijk een fractie van het jaarsalaris van een gemiddelde prof bij een Engelse topclub. Voor dat bedrag kunnen tien statistici de hele club voorzien van de benodigde informatie om nieuwe spelers te analyseren, tegenstanders in kaart te brengen en met behulp van de gegenereerde data gefundeerde beslissingen te nemen. De door Beanes werk geïnspireerde megabelegger John Henry kocht in 2002 honkbalreus Boston Red Sox en in 2010 voetbalclub Liverpool. Gevraagd naar zijn motieven was Henry, rijk geworden door te handelen op de beurs, erg duidelijk: ‘In sectoren waar emotie een belangrijke rol speelt, is veel geld te verdienen. Sport is hier een uitgelezen voorbeeld van.’ John Henry slaagde er niet in om Billy Beane voor zijn karretje te spannen, maar wist wel een van Beanes volgelingen te strikken om zijn clubs vanuit de kern te transformeren van een op praktijkervaring gestoeld technisch beleid naar een aanpak gebaseerd op informatie. ‘Informatie wint het op langere termijn altijd van emotie,’ stelde Henry. ‘Ik was verbaasd hoe het er in het Europese voetbal aan toeging. Hoewel het altijd gevaarlijk is om voetbal en honkbal met elkaar te vergelijken, zie ik enorme kansen binnen het voetbal.’

Door scouting op basis van wezenlijk andere criteria, slaagde Billy Beane erin, voor zijn club Oakland A’s voor weinig geld spelers met een hoog rendement te kopen. Eén van de basisprincipes hierbij was de gedachte dat in honkbal niet het slaggemiddelde maar het on base-percentage bepalend is. Bill James was de geestelijk vader van het door Billy Beane ontwikkelde gedachtengoed. James ontdekte door talloze statistieken naast elkaar te leggen dat de spelers die op welke wijze dan ook het meeste aantal honken aantikten de meeste punten opleverden. Beane keek eerst en vooral naar dergelijke statistieken bij het scouten en liet zich ook niet van de wijs brengen door het uiterlijk van een speler. Onderzoek door zijn team van university nerds had aangetoond dat jonge honkballers die atletisch gebouwd waren en er goed uitzagen veel eerder werden gekozen dan lelijke spelers met x-benen. Honkbalscouts wantrouwden dikkige en iele spelers of kleine rechtshandige pitchers en hadden een sterke voorkeur voor mooie, grote atleten van het type dat Beane op zijn zeventiende was geweest. Deze inefficiëntie ligt in het verlengde van het geboortemaandeffect.

In Simon Kupers en Stefan Szymanski’s boek Dure spitsen scoren niet onthullen de auteurs op basis van analyse de elf geheimen van de transfermarkt. Hierbij hebben zij zich voornamelijk laten inspireren door de Billy Beane-methode, ook wel sabermetrics genoemd. Zij stellen dat een nieuwe trainer of voorzitter vaak geld verspilt aan kostbare transfers. Als voorbeeld wordt Florentino Perez van Real Madrid genoemd. Hij kocht Kaká, Cristiano Ronaldo en Benzema, en liet meteen weten dat de zes Nederlanders die voor 134 miljoen euro waren aangekocht konden vertrekken. Een nieuwe trainer of voorzitter wil zijn nieuwe ploeg naar zijn hand zetten en koopt daarom nieuwe spelers en loost de aankopen van zijn voorganger. Als het moet tegen forse verliezen. Een andere stelregel is dat spelers van recente WK’s en EK’s worden overgewaardeerd. Zo kocht Real Madrid Royston Drenthe voor 13 miljoen euro en Ajax Angelos Charisteas voor 4,8 miljoen euro. Verder concluderen zij dat spelers uit populaire voetballanden als Brazilië en Argentinië worden overgewaardeerd en vice versa. Een Braziliaan kost altijd een paar miljoen meer omdat zijn zaakwaarnemer hem als de nieuwe Romario presenteert en beweert dat hij uit dezelfde wijk komt als Robinho. Heerenveen had goed door dat Scandinavische landen altijd door de grote clubs over het hoofd gezien worden en kocht daarom een aantal keer goed in. Aardig om hier te vermelden zijn de inspanningen die Olympique Lyon verricht om nieuwe spelers van buiten Frankrijk te helpen zich te settelen. Een aankoop krijgt 24 uur per dag een tolk mee die hem en zijn familie helpt met alle denkbare klussen om te zorgen dat ze zich snel thuisvoelen. Vaak wordt onderschat hoe belangrijk het is voor een speler dat zijn vrouw, kinderen en andere familieleden het naar hun zin hebben. De praktijk wees uit dat nieuwe spelers bij Olympique Lyon gemiddeld sneller renderen dan bij andere Franse clubs. Dat is pure winst. De sabermetrics-methode, waarbij beslissingen op basis van statistieken worden genomen, gaat ook in Nederland voet aan de grond krijgen.

Dat honkbal en voetbal nogal van elkaar verschillen, mag duidelijk zijn. Honkbal is een meer gesloten sport dan voetbal. Het aantal variabelen is aanzienlijk kleiner, waardoor sneller grip op het verloop verkregen kan worden. Waar in het voetbal bijna een derde van de doelpunten voortkomt uit dode spelmomenten, vrije trappen, penalty’s en corners, komen de punten bij honkbal vrijwel volledig voort uit standaardsituaties. Toch geloof ik dat ook het voetbal voor een groot deel te sturen is. Statistieken bijvoorbeeld helpen een coach om keuzes te maken en deze te onderbouwen. Simon Kuper geeft in Hard Gras (nr. 77) een mooi voorbeeld van hoe Arsenal-coach Wenger, een datafreak bij uitstek, dit toepast. Wenger liet al in de jaren tachtig bij AS Monaco computerprogramma’s ontwikkelen die spelers beoordeelden op diverse criteria. Dennis Bergkamp kwam in zijn laatste periode bij de Londense club eens klagen bij Wenger omdat hij steeds voortijdig werd gewisseld. Bergkamp vond dat hij in de laatste minuten nog steeds goed speelde. Daarop liet Wenger hem statistieken zien. Wat bleek: tegen het einde van de wedstrijd liep Bergkamp minder hard, sprintte hij minder snel en gaf hij over het algemeen minder correcte of beslissende passes. De Nederlander had hierop geen verweer. Zijn gevoel kon niet op tegen de harde data.

Het verzamelen, analyseren, interpreteren en communiceren van data luistert nauw. Een drukbezette coach zit niet te wachten op vuistdikke rapporten met grafieken, maar wil hapklare informatiebrokken als hulpmiddel voor het maken van verschillende keuzes. Bij AC Milan hadden ze daarover in het Milan Lab goed nagedacht. De trainersstaf kreeg de informatie over de belastbaarheid aangereikt in de vorm van een stoplicht, waarbij rood, oranje en groen voor zich spreken. In de internationale voetbalwereld stond Milaan jarenlang bekend als hoofdstad van sportmedische kennis en kunde. De legende wil dat AC Milan-preses Silvio Berlusconi in 2001 kort voor de oprichting van het Milan Lab, het wereldberoemde sportlaboratorium dat veel stof deed opwaaien, een woedeaanval kreeg. De voor veertig miljoen gulden van Real Madrid gekochte Fernando Redondo viel van de ene in de andere blessure. Pas na twee jaar speelde de Argentijn zijn eerste wedstrijd voor de rossoneri en in vier seizoenen kwam hij slechts zestien keer uit voor Milan. De middenvelder erkende zijn gebrek aan rendement en zag af van salaris. ‘Pas als ik wedstrijdfit ben, hoeft de club me weer te betalen,’ zei Redondo in de Italiaanse media. De transfersom was hoe dan ook weggegooid geld en dat was zelfs Berlusconi te gortig. Vanaf dat moment werd in Milaan een nieuw motto gehanteerd: Voorkomen is beter dan genezen.

De AC Milan-successen van de jaren tachtig en negentig werden toegeschreven aan coaches als Sacchi en het Nederlandse trio Van Basten, Gullit en Rijkaard, dat voor altijd als De Drie van Milaan door het leven gaat. Sinds 2002 wordt een andere verklaring aangevoerd voor het geheim achter de vele bekers en titels: het Milan Lab. Het onderliggende idee is even megalomaan als simpel. Door een centrum te starten waar sportartsen, fysiotherapeuten, psychologen, fysiologen en neurologen hun kennis combineren, kan het aantal blessures tot een minimum gereduceerd worden en kan de hoofdcoach dus zo vaak mogelijk over een volledig fitte selectie beschikken. Alles om de beste club ter wereld te worden. Door middel van slimme sponsoring en samenwerkingsovereenkomsten kostte het lab de Italiaanse topclub nagenoeg niets. Bedrijven als softwarereus Microsoft en voedingssupplementengigant Nutrilite stelden kennis en producten gratis ter beschikking.

De resultaten van het door de Belg Jean-Pierre Meersseman en Italiaan Bruno De Michelis geleide Milan Lab mogen er volgens de Italiaanse clubbeleidsmakers zijn. Daarbij doelen ze niet op de ranglijst, maar op de inzetbaarheid van de selectiespelers. Naar eigen zeggen was het aantal blessures in 2009 met 80 procent verminderd ten opzichte van de periode voor 2002. Toch blijkt uit onderzoek dat de totale selectie van AC Milan niet minder last heeft van blessures dan de selecties van AS Roma of Internazionale. In de leeftijdscategorie 35+ scoort AC Milan wel beter dan gemiddeld. Voorbeelden als Maldini en Costacurta spreken voor zich. AC Milan verkocht zijn mythe in elk geval goed.

==

32.jpg

Bewegingswetenschapper Peter Beek: ‘Om spelers te leren het zogenaamd onmogelijke mogelijk te maken, is het belangrijk dat zij sportvreemde trainingsvormen uitvoeren.’

==

Raymond Verheijen gebruikt in zijn methode ook veel meetinstrumenten. Toch is hij geen fan van een instituut als het laboratorium van de club uit Milaan. ‘Vooropgesteld, het is goed dat de voetbalsport zich verder professionaliseert. Op alle terreinen. Maar de vermeende successen van het Milan Lab zijn een mythe op zich geworden. Het is goed om te testen, als je maar wel in de gaten houdt wát je aan het testen bent. Er wordt heel veel getest om grip op een situatie of gebeurtenis te krijgen zonder dat men zich afvraagt of het wel relevant is. En helaas kunnen de meeste bestuurders of trainers niet goed inschatten of een arts, een wetenschapper of een scheikundige nu onzin uitkraamt of daadwerkelijk iets toevoegt aan het leveren van voetbalprestaties. Belangrijk in dit opzicht is dat in dergelijke centra voetbal vaak niet centraal gesteld wordt. Kennis vanuit atletiek of zelfs afkomstig van de hoofdburelen van de NASA wordt als leidend beschouwd voor de optimale prestatie van het menselijk lichaam. Gezien het uitgangspunt van dit boek –voetbal is primair een denksport – lijken de testresultaten uit de laboratoria om die reden geen garanties te bieden voor prestaties op het voetbalveld. Het neemt niet weg dat het meten van bijvoorbeeld belastbaarheid en hersenactiviteit erg nuttig kan zijn om in te schatten of een speler in staat zal zijn om het voor hem hoogst haalbare voetbaldenkniveau te bereiken.

Bij het vermeende succes van het Milan Lab zijn vanuit diverse hoeken vraagtekens gezet. Harde cijfers die bewijzen dat de toepassing van de verzamelde kennis een belangrijke rol in de prestaties op het veld speelde, ontbreken vooralsnog. Desondanks wint het basisprincipe ‘meten is weten’ terrein. In 2009 waaide met het vertrek van Carlo Ancelotti en in zijn kielzog Milan Lab-geweten Bruno De Michelis naar Chelsea de laboratoriumtrend over naar Londen. Chelsea-eigenaar Roman Abramovitsj gaf sportpsycholoog De Michelis nagenoeg carte blanche om meer uit het potentieel van zijn selectie te halen. ‘Het is goedkoper om hem tien procent extra rendement uit de al aanwezige spelers te halen dan een nieuwe speler aan te trekken,’ verklaarde toenmalig Chelsea-directeur Peter Kenyon. Ook kreeg de 62-jarige De Michelis de opdracht om zijn testcentrum in te zetten om spelers die op het lijstje van de scouts voorkomen door te lichten.

Neuropsycholoog Erik Matser pleitte al voor de komst van De Michelis naar Londen voor het gebruik van hersenscans bij het scouten van jeugdspelers. Chelsea stond in de periode dat de Brabander aan de club verbonden was positief tegenover het plan van Matser: ‘Door neuropsychologisch onderzoek en in de toekomst ook hersenscans uit te voeren, is het mogelijk om data te verzamelen over de voor topvoetbal relevante hersenfuncties waarover een speler beschikt. Blinkt een jeugdspeler rond zijn zestiende uit op de onderdelen lerend vermogen, ruimtelijk inzicht en snelheid van informatieverwerking, dan kun je een flinke plus achter zijn naam zetten. Op die leeftijd zijn de hersenfuncties redelijk tot goed ontwikkeld. Dergelijke testdata hebben een hoge voorspellende waarde.’ Omgekeerd werkt het volgens Matser hetzelfde: ‘Is een jongen rond zijn zestiende een speler die er op dat moment op het eerste oog bovenuit steekt, maar scoort hij niet uitmuntend op die drie hersenfuncties, dan kun je er vrijwel zeker van zijn dat hij het in de absolute top niet redt. Ook al is hij nog zo sterk, atletisch gebouwd of gemotiveerd, hij zal de complexiteit en snelheid van het ware topvoetbal niet aankunnen. Wellicht is hij voor de Europese subtop, of de Nederlandse competitie een leuke speler, maar clubs als Chelsea hebben daar niets aan.’

Het brengt Matser tot een opmerkelijke uitspraak: ‘Het investeren in een kostbare jeugdopleiding voor de zes- tot vijftienjarigen is weggegooid geld, als je je ten doel stelt om alleen world class players op te leiden.’ Nederlandse jeugdopleidingen gaan uit van het piramidemodel: bij grootschalige instroom komen er altijd wel een paar toptalenten bovendrijven. ‘Ik zou streng selecteren bij de poort, vanaf een jaar of zestien inderdaad,’ stelt Matser. ‘Selecteren op voetbalintelligentie dus. Niet alleen bij Chelsea, ook in Nederland.’ De neuropsycholoog waarschuwt wel dat het veranderen van de selectiecriteria voor toelating tot de opleiding niet genoeg is. ‘Toptalenten hebben een stimulerende, uitdagende omgeving nodig. Zij gedijen niet goed in een zeer gestructureerde, op de middelmaat afgestemde jeugdopleiding. Dat is het volgende probleem van de uitgedijde opleidingen van Nederlandse BVO’s. Het niveau is hoe dan ook afgestemd op een brede middenlaag. Dit haalt net als in het onderwijs het niveau van de opleiding omlaag. Nog een reden om in te krimpen.’

Dat het allemaal anders moet in de jeugdopleiding is een geluid dat al jaren klinkt. Bij Ajax was het Johan Cruijff die uiteindelijk de daad bij het woord voegde en zich persoonlijk ging bemoeien met het technische beleid van de jongste jeugd tot en met het eerste elftal. Bij PSV zwaait Jelle Goes de scepter binnen de opleidingstak van de club. Goes werkte onder meer in Estland en Rusland en vond begin 2010 een nieuwe uitdaging in het klaarstomen van toptalent zodat PSV vanuit de eigen gelederen van vers bloed kan worden voorzien. Goes vertelde op het Eindhovense Herdgang-complex dat hij de beleidsbepalers tijdens zijn sollicitatiegesprekken heeft moeten overtuigen om flink in de jeugd te investeren. ‘Wij hebben de nodige ambitie met de PSV-jeugd. We willen dat er jaarlijks een of twee spelers in het Philips Stadion debuteren die ook daadwerkelijk kunnen blijven meedoen in het eerste van PSV. Niet een paar invalbeurten en dan laten verkassen naar een subtopper, maar structurele eerste-elftalspelers. Een rol van betekenis spelen in het Philips Stadion. Daar gaat het om.’ Goes had een eisenpakket dat stevig was in vergelijking met de toenmalige normen. ‘Ik wilde een serieus budget zodat ik serieuze doelstellingen kan realiseren. Onderdeel daarvan is een jaarlijks budget, om grote jeugdtalenten naar PSV te kunnen halen.’ Zijn rekensom richting de clubbeleidsmakers was eenvoudig. ‘Als je tien jaar enkele tienduizenden euro’s uitgeeft aan een handjevol talentvolle spelers per jaar, dan geef je een paar ton uit in tien jaar. Laat er nu van die in totaal dertig spelers twee of drie definitief doorbreken, dan zijn zij enorm goedkoop gehaald. Hun transferwaarde, die dan in de miljoenen zal lopen, maakt de totale investering dubbel en dwars goed.’ Goes erkent dat zijn taak binnen PSV aan gewicht heeft gewonnen. ‘PSV is niet in de positie om met de grote jongens in Europa mee te doen om spelers te halen en vervolgens te betalen. De jeugd heeft letterlijk de toekomst.’ Goes lijkt nieuwsgierig naar de theorie van Erik Matser om alleen te scouten op vijftienjarige leeftijd en ouder. ‘Ik zou daar meer van willen weten. Punt is alleen wel dat er dan inderdaad verstrekkende gevolgen aan vastzitten. Onder meer voor wat betreft de organisatie van de jeugdopleiding en de inrichting van het scoutings- en trainingsbeleid. Ik geloof in het voordeel om als BVO te werken met spelers van zes tot vijftien jaar, maar de basisgedachte van Matser is op z’n minst prikkelend te noemen.’

De situatie is momenteel zo dat de meeste profclubs een eigen jeugdopleiding hebben. In de provincie Brabant zitten daardoor zes jeugdopleidingen op een steenworp afstand van elkaar. Ze vissen allemaal in dezelfde vijver. Allemaal hopen ze het exclusieve talent binnen te halen dat later het eerste team kan gaan versterken en zijn investering terugverdient. Je ziet de laatste jaren al een voorzichtige verschuiving plaatsvinden. Clubs als Twente en Heracles hebben hun opleidingen samengevoegd; Willem II en RKC vormen een duo en N.E.C. en FC Oss leiden samen de voetbaltalenten uit de regio op. Ook andere BVO’s beginnen met elkaar te fuseren, dat is een goede ontwikkeling.

Ik pleit ervoor om in Nederland ongeveer tien opleidingscentra voor voetbaltalenten op te richten. Bij deze voetbalbolwerken moeten de beste trainers en coaches worden ingeschakeld. Alle expertise en faciliteiten zijn daar dan aanwezig om het Nederlandse voetbaltalent te ontwikkelen. Ook krijgen de talenten zo de mogelijkheid om met en tegen de allerbesten te voetballen. Dagelijks. Hierbij geldt dat de jeugdtrainers worden aangenomen op basis van hun voetbalkennis én hun pedagogische, didactische en psychologische achtergrond en vaardigheden. Het opleiden van voetballers is veel meer dan het hun aanleren van voetbalvaardigheden. De talenten dienen ook in moreel opzicht, qua zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel begeleid te worden tot een stabiele persoonlijkheid die klaar is om de strijd in het topvoetbal aan te gaan. Daarbij mag de begeleiding van ouders niet worden vergeten. Ouders spelen een hoofdrol in het leven van jonge kinderen. In hun rol als voetbalouder moeten zij ook groeien en daarbij moeten de clubs hen een handje helpen. Niet door alleen te stellen wat zij niet mogen, maar vooral door aan te geven hoe ze hun kind wél kunnen helpen. Profclubs hebben te maken met het begeleiden van toptalenten. Dan is maatwerk vereist.

De Nederlandse visie op voetballen is een realistisch-aanvallend concept. Of het nu op papier in 4-2-3-1, 4-4-2 of 4-3-3 wordt gegoten, de uitgangspunten zijn door de bank genomen hetzelfde. Dit zou moeten worden toegepast in de gehele nationale jeugdopleiding. Het Nederlands voetbal heeft behoefte aan een eigen identiteit. Die geeft richting aan de inhoud van de opleiding en aan de doelen van coaches en spelers. Zo traint de Nederlandse jeugd dezelfde automatismen, die later in clubverband en bij Oranje zijn vruchten afwerpen. Het argument dat hierdoor eenheidsworsten worden gefabriceerd, getuigt van star denken. De uitvoering per speler afzonderlijk en per team geeft binnen deze spelopvatting voldoende ruimte voor diversiteit en creativiteit. Voetbal is bij uitstek een sport om in te differentiëren. Alleen als coaches vasthouden aan standaardtrainingen die voor elke individuele voetballer min of meer hetzelfde zijn, zal het gevaar van eenvormigheid op de loer liggen. Met individuele training per positie, het ontwikkelen van voetbalintelligentie, persoonlijkheden en karakters en het ruimte geven aan het op creatieve wijze oplossen van voetbalsituaties, staat niets het opleiden van unieke toptalenten in de weg.

Remy Reynierse ondersteunt de gedachte om de opzet van jeugdopleidingen in Nederland te reorganiseren. ‘Het is onderdeel van mijn werk bij de KNVB om het aantal jeugdopleidingen naar een geringer aantal te brengen. De situatie is nu scheef: stel dat je duizend gymnasiumleerlingen in Nederland hebt, dan hoef je toch geen dertig gymnasiums te hebben? Dit betekent 33 topleerlingen per school, verdeeld over zes jaar betekent dat vijf toppers per klas. De rest wordt dan per definitie opgevuld met niet-toppers. Zij halen het niveau van alle leerlingen omlaag. Als je achtendertig jeugdopleidingen in Nederland hebt, leiden er hiervan dertig op voor de amateurtak. Die kunnen dus net zo goed stoppen. Zonde van het geld en de energie. Het is niet efficiënt als Telstar alleen maar opleidt voor clubs als ADO’20 en de Zouaven. Er zijn clubs ingericht als gymnasium die mavoleerlingen hebben. Dit is moeilijk om mensen aan hun verstand te peuteren. Ze hebben alleen oog voor hun eigen club en hopen duimendraaiend op een mooie toekomst. In het ideale geval blijven er, ook kijkend naar de geografische spreiding om te grote afstanden tussen huis en club te voorkomen, ongeveer veertien opleidingscentra over.’

Binnen die opleidingscentra én in de faciliteiten van het eerste elftal is een innovatieslag wenselijk. Naast de wedstrijd- en prestatiestatistieken zijn er verschillende manieren om de spelers die moeten presteren beter te kunnen testen op hun belastbaarheid en fitheid. Er is een groot scala aan technologieën beschikbaar die op zijn minst het bestuderen waard zijn. Aangezien de hersenen in het voetbaldenkmodel centraal staan, verdient het principe van neurofeedbacktherapie aandacht. Hierbij worden de processen in het hoofd – vaak beschouwd als black box – deels inzichtelijk gemaakt. Bij deze therapie wordt hersengolfactiviteit gemeten en vervolgens omgezet in beelden, geluiden of trillingen. Deze neurofeedbacktherapie wordt tegenwoordig vooral gebruikt bij de behandeling van aandoeningen als ADHD, burn-out en slaapstoornissen. Maar ook voor de sport blijken dergelijke meettechnieken bruikbaar te zijn. Door zichtbaar te maken welke hersengolven ontstaan bij bijvoorbeeld het nemen van een penalty en een speler te leren hoe hij deze hersengolven kan beïnvloeden, kunnen effectieve denkstrategieën worden aangeleerd. De training is erop gericht de veerkracht en de flexibiliteit van de hersenactiviteit te vergroten. Het brein wordt geleerd om in een bepaalde staat te blijven ondanks uitdagingen van buitenaf – veerkracht – en van toestand te veranderen als daarom gevraagd wordt of als dat gewenst is: flexibiliteit.

De hieraan gerelateerde biofeedbackmethode geeft inzicht in lichaamssignalen, zoals spierspanning, huidgeleiding, ademhaling, hartslag en handtemperatuur. Tijdens de meting zijn deze signalen zichtbaar via een pc. De effecten van gedachten aan situaties die angst, blijdschap of woede oproepen worden zichtbaar gemaakt. Spelers en coaches kunnen met deze methode aan de slag gaan om zich bewust te worden van de effecten van gedachten en emoties en vervolgens door het beïnvloeden hiervan de na te streven resultaten concreet maken. Uit een EEG-scan kan de mate van coherentie in het lichaam worden gemeten. Hoe meer coherentie – of verbondenheid – tussen neurale en fysiologische processen, hoe groter het prestatievermogen. De mate van coherentie hangt van meerdere factoren af, zoals de balans tussen spanning en ontspanning, voeding en slaap. Biofeedback-systemen geven een score tussen de 0 en 100. Scoort een speler 100, dan is hij in staat een topprestatie te leveren; er is dan een optimale coherentie. Er zijn voetbalclubs, vooral in de Russische competitie, die deze meting gebruiken om te meten in hoeverre een speler in staat is optimaal te presteren. Scoort hij laag op de meting, dan presteert hij niet of minder.

Ook het leren zelf kan volgens wetenschappers nog eens onder de loep genomen worden. Bewegingswetenschapper Peter Beek van de Vrije Universiteit in Amsterdam verdiept zich al jaren lang in de beste manieren om alledaagse bewegingen te leren. Beek: ‘We kunnen onderscheid maken tussen expliciete kennis en impliciete kennis. Expliciete kennis is de kennis over voetbal en voetbalhandelingen waar de speler bewust van is en die hij kan verwoorden. Een speler kan bijvoorbeeld beschrijven waar hij een bal raakt en hoe hij aanloopt voor een penalty. Impliciete kennis is stilzwijgende, niet nader benoembare kennis. Ik weet zeker dat Rafael van der Vaart niet goed kan omschrijven hoe hij zijn wereldgoal met het hakje tegen Feyenoord maakte. Het was al gebeurd voordat hij het bedacht had. Beide soorten kennis kunnen gericht getraind worden. Topspelers zijn goed op beide vlakken. Om spelers te leren het zogenaamd onmogelijke mogelijk te maken, en dat is wat toppers vooral moeten leren, is het belangrijk dat zij trainen in wisselende, ongebruikelijke en dus nieuwe situaties, gebruikmakend van een breed scala aan oefenvormen. De Brazilianen doen dit eigenlijk al van nature: ze spelen verschillende vormen van voetbal, zoals strandvoetbal, voetvolley, straatvoetbal en zaalvoetbal.’ Ronald de Boer zocht als kind al naar dit soort uitdagende voetbalvormen. ‘Ik weet nog goed dat ik met mijn teamgenoot Orlando Trustfull een vaardigheidsspel speelde in onze achtertuin. De een stond op een smalle balk en de ander speelde de bal door de lucht aan. Het was de bedoeling om de bal in de lucht, balancerend op de balk, te controleren en op maat weer terug te spelen.’

Overigens kan niet elk type voetballer hier goed mee overweg. Natuurlijk zijn er ook voetballers die het best gedijen bij expliciete instructie; het routinematig uitvoeren van een handeling. Bijvoorbeeld de mandekkers, die met een heldere, eenduidige opdracht het veld in gestuurd worden. Als coach is het nuttig om te onderzoeken welke spelers baat hebben bij een differentiële aanpak. Er is zeker nog een slag te maken, aldus Beek: ‘Deze nieuwe manier van trainen wordt niet door iedere coach geaccepteerd. Eigenlijk zeg ik tegen hen: “Doe maar eens gek.” Maar het rationalisme viert hoogtij en sommige coaches willen voor vol aangezien worden en wagen zich liever niet aan al te frivole trainingsvormen. Deze coaches zouden meer moeten durven te experimenteren.’

Het verhaal van Beek geeft eens te meer aan dat resultaatdoelen als winnen niet voorop zouden moeten staan in de jeugdopleiding. Het gaat bij de jeugd vooral om leren, leren en nog eens leren. Ook bij de profs blijft het leren van belang.

Terug naar Chelsea en De Michelis. Tegelijkertijd met Carlo Ancelotti in de zomer van 2010 vertrok ook Bruno De Michelis uit de Engelse hoofdstad. Net zoals Erik Matser mocht vertrekken na de aflossing van José Mourinho door Felipe Scolari, eindigden de werkzaamheden van de Italiaan toen de man die hem binnenhaalde zijn koffers pakte. Weg magie. Zo hoopgevend als de verwachtingen in Londen waren ten aanzien van de door De Michelis te behalen resultaten, zo teleurstellend is de vroegtijdige teloorgang van zijn gedachtegoed. Gooit Chelsea daarmee de op statistieken gebaseerde aanpak overboord? Nee. De naar de heilige graal zoekende en naar Europees succes snakkende topclub besefte in de zomer van 2011 dat voetbal in het technische beleid centraal moest staan. Niet de totale mens, maar de voetballende mens dus. Abramovitsj trok maar weer eens de portemonnee en kocht voor 5 miljoen euro het contract van trainer Andre Villas-Boas bij FC Porto af. Daarmee gaven de Londenaren aan dat zij het belang van een goede trainer-coach op waarde schatten.

De aanpak van de bij de komst naar Chelsea pas 33-jarige Portugees is gestoeld op voetbalstatistieken. Villas-Boas maakte als speler geen indruk, maar als coach des te meer. De succescoach won met FC Porto de triple en staat nu voor de uitdaging om met Chelsea prijzen te winnen. Het verhaal van de Portugese coach is indrukwekkend. Als supporter van FC Porto besloot Villas-Boas in 1995 de toenmalige hoofdtrainer Bobby Robson een brief te schrijven en hem daarin te vragen waarom hij spits Domingos Pacienca niet meer opstelde. Als bijlage voegde hij een tactisch plan toe, met daarin een cijfermatige onderbouwing dat Pacienca beter functioneert in de aanvalslinie van FC Porto dan zijn vervanger. Robson raakte onder de indruk en nodigde de toen pas zeventienjarige Villas-Boas uit op zijn kantoor. Als ze elkaar ontmoeten, is de eerste vraag die Robson stelt: ‘Hoe oud ben jij eigenlijk?’ ‘Dat vertel ik u na afloop van ons gesprek,’ antwoordde Villas-Boas. Hij wist dat hij anders waarschijnlijk niet serieus genomen zou worden. Robson nam Villas-Boas aan en zorgde voor een plekje als leerling-coach in de jeugdopleiding.

In 2003 wordt de ambitieuze Portugees assistent van José Mourinho bij FC Porto. Hij zag hoe Mourinho hun club naar de Champions League-winst loodste en volgde zijn leermeester ook naar Chelsea en Internazionale. Villas-Boas maakte indruk op Mourinho door zijn uiterst gedetailleerde scoutingsrapporten over tegenstanders. De kwaliteit van zijn analyses imponeerde Mourinho dusdanig dat hij in zijn tactiek grotendeels op zijn vijftien jaar jongere landgenoot vertrouwde. Samen behaalden zij indrukwekkende resultaten, die alom bekend zijn. Op eigen benen staat Villas-Boas ook zijn mannetje. Met het laag geklasseerde Académica de Coimbra weet hij een solide basis te leggen. De club komt voor het eerst sinds tijden geen moment in de degradatiezone, haalt de halve finale van de Portugese bekercompetitie en presteert dit met aanvallend, aantrekkelijk spel. Zijn trainingen zijn een feest voor elke speler. In elke vorm staat voetbal centraal, het spelen van een wedstrijd elf tegen elf beschouwt hij als de ultieme trainingsvorm. Zijn oude werkgever Porto trekt aan de bel. Villas-Boas gaat de uitdaging aan en in zijn eerste jaar bij De Draken leidt hij in zijn tweede seizoen als hoofdtrainer de club naar de landstitel, beker en de Europa League-winst. En dat met een tegen Europese maatstaven afgezet beperkt budget.

Waarom zou een Nederlandse club niet hetzelfde kunnen bereiken? Wellicht omdat de bovengemiddelde capaciteiten van de persoon André Villas-Boas niet eenvoudig te kopiëren zijn. De analytische kwaliteiten van dit slimste jongetje van de klas zijn onovertroffen. Zowel op Stamford Bridge als in Milaan beweren medewerkers van de clubs waar Mourinho met Villas-Boas werkzaam was, dat de voetbalintelligentie van de jongste van de twee hoger aangeslagen moet worden. Didier Drogba maakte het duo tussen 2005 en 2009 mee. ‘Het was vaak verbluffend hoe André ons voor een wedstrijd wist te vertellen wat er zou gaan gebeuren. Mede dankzij zijn klinische manier van vertellen leek het erop alsof hij in een glazen bol kon kijken. Zijn voorspellingen kwamen verrassend vaak uit.’ Toch was Abramovitsj nog enigszins huiverig om het advies van Chelsea om Villas-Boas bij Porto los te weken op te volgen. De Rus had niet zoveel behoefte aan een jonge, ambitieuze trainer die als een dictator zijn eigen tekortkomingen wegblafte. De clashes met Mourinho stonden hem nog helder voor de geest. De scouts wisten de vermogende eigenaar snel te overtuigen. Navraag leerde dat op het sociaal-pedagogische vlak Villas-Boas zijn leermeester al ver vooruit is. Bij Mourinho was het elke dag afwachten hoe zijn pet stond. De meestermanipulator kweekte er meer vijanden dan vrienden mee. Villas-Boas verkiest een meer democratische route, waarbij hij veel vertrouwen schenkt aan zijn staf. Overigens is hij niet bang om confronterende beslissingen te nemen en hecht hij waarde aan hiërarchie. ‘Ik ken een groot deel van de selectie nog van mijn vorig verblijf. Toch zal ik het niet accepteren dat ze mij bij mijn voornaam noemen. Voor de spelers ben ik boss. Duidelijkheid in rol en verantwoordelijkheden is de basis van elk teamsucces.’ Gerustgesteld door de managementkwaliteiten van Villas-Boas schreef Abramovitsj vervolgens een cheque uit. Het beleid van Chelsea lijkt gezien de ervaringen van Matser en De Michelis op een stuurloos schip. Wie tussen de regels doorleest, ziet de voortdurende zoektocht naar verbetering, innovatie en creativiteit als rode draad. Volgens vele succesvolle mensen de voorwaarde voor het uiteindelijk hebben van succes.

Met Villas-Boas staat dus mogelijk een jongere, verbeterde versie van Mourinho op. De kritiek van de media en gearriveerde collega-coaches dat hij pas komt kijken, is nergens op gebaseerd. In het kielzog van Bobby Robson en José Mourinho doorliep hij een coachopleiding van de zwaarste categorie. De vrijheid waarmee zijn leermeesters hem zijn werk lieten doen, stelde hem in staat om de noodzakelijke praktijkervaring op te doen. Villas-Boas had er al vijftien jaar als coach op diverse hiërarchische niveaus opzitten toen hij bij FC Porto aantrad. Of hij slaagt bij Chelsea hangt van veel factoren af. Dat maakt voetbal ook zo interessant. In elk geval durft Chelsea het aan om af en toe de spelregels – bijvoorbeeld het vertrouwen op gevestigde namen – te veranderen.

Het geeft aan dat een coach op topniveau zich voortdurend moet blijven ontwikkelen om aan de top te blijven meedraaien. Voor trainer-coaches die alles louter op hun gevoel denken te kunnen doen, is in de toekomst in de top weinig plaats. Het geeft aan dat het voor Nederlandse clubs noodzakelijk is om kennis en technieken van buitenaf te omarmen. Interdisciplinair overleg is een van die manieren om het algehele coachniveau op te krikken. Het zou de voetbalkopstukken sieren als ze zich openstelden voor de ervaringen van collega-coaches van honkbal, hockey en andere teamsporten en zich mengden in inhoudelijke discussies ter verbetering van de resultaten van Nederland Sportland.

Verandering begint met het wijzigen van doelen en strategie. Dit proces vindt plaats bij het bestuur en de directie van voetbalclubs. Om de doelstellingen voor coaches, trainers, spelers, jeugdspelers en stafleden te veranderen is een koerswijziging nodig waarbij de middellange tot lange termijn als horizon wordt gesteld. Vanwege de emoties in de sport, en zeker bij het betaald voetbal, zijn bestuurders van een BVO erg gevoelig voor het maken van door emoties ingegeven beslissingen. Resultaten op het veld zijn van invloed op het beleid, terwijl het juist andersom zou moeten zijn. De mannen in de top reageren te veel als fan en te weinig als kapitein. Omdat veel methoden en technieken hun waarde vaak op langere termijn meerdere seizoenen achtereen bewijzen, moet de clubleiding het aandurven om tegenvallers op korte termijn in te calculeren en voor lief te nemen. Investeringen in sportmedische systemen, trainerscursussen, coachingsopleidingen, statistische software en andere technologieën verdienen een kans en zijn gebaat bij geduld. Het is niet toevallig dat mannen als Joop Munsterman met FC Twente de traditionele top-3 met succes heeft aangevallen. Een voorzitter die zich zowel fan als kapitein heeft getoond. Met eigenzinnige ideeën en een voor de voetbalwereld soms onorthodoxe, bedrijfsmatige aanpak behaalde Munsterman succes op en buiten De Grolsch Veste. Modern voetbal is gebaat bij modern leiderschap op alle niveaus. Nederland bracht talrijke ervaren, succesvolle ondernemers, wetenschappers en bedrijfseconomen voort, die daarnaast een passie voor sport bezitten. Laat dit menselijke kapitaal toe tot de clubs en het rendement, en daarmee het plezier, zal onherroepelijk terugkeren. Ook op internationaal niveau. Zolang voetbal en intelligentie de twee basisingrediënten van het clubbeleid zijn, is in elk geval aan twee basisvoorwaarden om te winnen voldaan. Daarna komt het aan op voetbaldenken.

Op de website www.vantalentnaartopspeler.nl wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed: er komen aanvullende theorieën aan bod, spelers, coaches, experts en ouders delen hun ervaringen en visies en het model van het voetbaldenken wordt op praktische wijze uitgewerkt. Sporters zijn immers pragmatische mensen die naast denken vooral doen. Voor hen valt of staat een theorie met werkbare, concrete handvatten. Het vertalen van het voetbaldenken in handzame, praktische tips en adviezen zal de komende tijd onze volledige aandacht krijgen. Iedereen die een bijdrage wil leveren aan de vooruitgang van de voetbalsport en het vermogen om het beste uit jezelf te halen is op deze site van harte welkom.