Die zogeheten ‘mannetjes’ zijn eigenwijs, aan de oppervlakte zeker van hun zaak, soms arrogant en laten zich door iemand die zich qua voetbalprestaties niet met hen kan meten de les niet lezen. Dat is niet bepaald bevorderlijk voor de acceptatie van vernieuwingen. ‘Een wereld vol macho’s, waarin men elkaar voortdurend de loef afsteekt en er geen moment verslapt mag worden, want dan ben je de klos. Het is een apenrots waarop geklauterd wordt en waar het recht van de sterksten geldt,’ zo vat VI’s Johan Derksen op zijn kantoor in Gouda de wereld die hij van dichtbij volgt kort samen.

Alles bij elkaar maakt het dat je zorgvuldig te werk moet gaan als je de decennialang opgebouwde standaarden in de voetbalwereld wilt beïnvloeden. Slaag je erin de brug van afwijzing naar acceptatie te bouwen, dan ligt er mogelijk een wereld open. Want iedere speler wil uiteindelijk beter worden dan zijn concurrent, elke club wil winnen van de tegenstander. Uit de interviews voor dit boek bleek dat alles wat hen hierbij kan helpen meer dan welkom is.

Zelf heb ik in mijn spelersloopbaan regelmatig meegemaakt dat collega’s mensen van buitenaf met soms verfrissende ideeën al bij voorbaat beschimpten. Hoe goedbedoeld de adviezen van dergelijke experts ook waren, in mijn tijd was er evenmin ruimte voor reflectie en zelfkritiek. Ted Troost werd eerst stiekem en later openlijk uitgelachen. Hij werd in het extreme met de grond gelijkgemaakt. Terwijl hij veel topspelers en ook Hein Vergeer, Yvonne van Gennip en Richard Krajicek succesvol begeleidde in hun jacht naar topprestaties. Videoanalyses zijn nu niet meer weg te denken bij topclubs, terwijl in mijn tijd het terugkijken van videobeelden werd gezien als een rondje afzeikhumor. Die sessies bestonden vooral uit lachen om elkaars fouten in plaats van de kans grijpen om verbeterpunten te ontdekken en vervolgens gericht te trainen.

Door medespelers bij PSV en Oranje werd ik vaak gezien als een vreemde eend in de bijt omdat ik voor die tijd mijn sport extreem serieus nam. In mijn ogen was daar weinig vreemds aan, sterker: ik vond dat mijn gedrevenheid eerder norm dan uitzondering zou moeten zijn. Ik was continu bezig mezelf te verbeteren. Dit kwam voort uit passie voor het voetbal, de absolute wil om te slagen en waarschijnlijk ook uit een zekere angst, dat ik als ik op 99% van mijn kunnen zou presteren zou worden ingehaald door mijn concurrenten. Bij FC Utrecht leerde Han Berger me hoe ik bij ballen in de hoek boven mijn schoudergordel mijn tegengestelde hand moest gebruiken. Ik moest die beweging soepeler uitvoeren, mezelf als het ware tegendraads oprekken. Wekenlang heb ik in bed voor het slapengaan oefeningen gedaan om dat facet te gaan beheersen. Toen heb ik er nooit bij stilgestaan dat lang niet alle voetballers zo ver gingen om beter te worden. Later besefte ik dat ik door die bezetenheid mijn concurrentie voor ben kunnen blijven. Ik heb me als speler vaak verbaasd over de manier waarop collega’s met hun vak bezig waren.

Niettemin staat de voetbalsport allesbehalve stil. Tegen het einde van het zwart-wittelevisietijdperk was voetbal pas enkele jaren een professionele bezigheid met een Europese competitie. Nederland stelde internationaal gezien nog weinig voor. Het was de hegemonie van Real Madrid, dat onder de bezielende leiding van Alfredo di Stéfano vijfmaal op rij de Europacup I pakte. Uruguay, Engeland, West-Duitsland, Brazilië en Hongarije maakten in die jaren vijftig en zestig de dienst uit onder de landenteams. De spelfactor was nog erg groot, de supporters gedroegen zich als theaterpubliek en het aantal journalisten langs de lijn was vaak op een hand te tellen. De topteams hadden enkele fullprofs die het net iets beter voor elkaar hadden dan hun semi-profcollega’s. Ze waren niet eens verzekerd. Trainers hadden er vaak een baan naast om een redelijk inkomen te hebben. De trainingsvormen waren weinig tot niet onderbouwd met grote onderlinge verschillen.

Daar kwam rond de introductie van de kleurentelevisie verandering in: ook de voetbalsport werd letterlijk en figuurlijk kleurrijker. De eerste Surinaamse en Molukse profs braken door in de eredivisie. Spelers uit Scandinavië zochten hun heil in Nederland en de aandacht voor de prestaties van met name Ajax en Feyenoord en later Oranje nam explosief toe. Met horten en stoten werd het voetbal in deze zogenaamde kleurentelevisiefase geprofessionaliseerd. Contracten werden in geld en aantal clausules omvangrijker, media en sponsors kregen meer invloed buiten én binnen de lijnen en de trainingen werden verfijnder. Het kwam de ontwikkeling van de sport ten goede. Hoewel romantici zweerden bij een aanvallende ‘alles of niks’-stijl, pakte een groeiende diversiteit aan tactieken en spelopvattingen verrassend uit. Rinus Michels introduceerde zijn ‘voetbal is oorlog’- mentaliteit, koos voor een tactiek die als totaalvoetbal de wereld zou verbazen en hield er onorthodoxe trainingsmethoden op na.

Looptrainer Cees Koppelaar was een pionier binnen het voetbal. Hij werd bij Ajax aan de staf toegevoegd en liet technisch hoogbegaafde spelers als Johan Cruijff, Sjaak Swart en Piet Keizer in het bos de benen onder hun lijf vandaan rennen. Het spel werd sneller dan voorheen. Daardoor hadden spelers minder tijd tussen de handelingen en moesten zij dus sneller denken en problemen creatiever oplossen. Ook internationaal gezien kwam de voetbalsport in een stroomversnelling. Steeds meer landen namen deel aan EK’s en WK’s, de top in Europa werd breder. Door televisie-uitzendingen waren Cruijff en Van Hanegem ook in Spanje, Italië, Griekenland en Duitsland beroemdheden. Het feodale stelsel dat de grondslag vormde van het voetbal – de clubleiding is de baas en de spelers moeten gewoon voetballen en verder niets – brokkelde met de komst van zaakwaarnemers langzaam maar zeker af. Voetballers werden sterren. Voetbal draaide meer en meer om winnen. De belangen op clubniveau én op individueel niveau werden groter. Voetballen werd een bedrijfstak met een heuse spelersvakbond, de VVCS. De eerste voetbalmiljonairs stonden op en de hoogte van de transfersommen was voor normale mensen al niet meer te bevatten. Arrigo Sacchi oogstte door zijn trainingen grote successen met AC Milan en vanuit het Oostblok reageerden clubs als Dynamo Kiev en Steaua Boekarest met in strakke disciplinekorsetten gegoten spelconcepten. Voetbaltrainers maakten grote sprongen voorwaarts, hoewel velen ook hopeloos vastliepen in onnodig ingewikkelde theorieën.

In de jaren negentig, door veel sociologen de ‘Playstationfase’ genoemd, speelde nagenoeg geen enkele profclub zonder shirtsponsor, stonden spelers voor en na wedstrijden batterijen journalisten te woord, liepen honderden miljoenen fans met shirtjes en petjes rond, mengde ook de Verenigde Staten zich in de voetbalwereld, vond Nike opnieuw het principe van individuele sponsoring uit, trokken Champions League-finales miljarden televisiekijkers over de hele aardbol en dijde menig technische staf uit tot soms wel tien trainers, assistenten en begeleiders.

Conditietrainers maakten standaard deel uit van de staf, opleidingen voor coaches werden serieus vanuit de bond opgezet. Elk bedrijf of wetenschappelijk instituut deed pogingen om zich met voetbal of voetballers te associëren. Het spel werd nauwlettend gevolgd en steeds vaker en ongenuanceerder bekritiseerd. Volkssport nummer één was een speelbal geworden.

En de voetballers zelf? Die sloten zich meer en meer af, uit zelfbescherming. Er gaat ontzettend veel geld om in de hedendaagse hoogste voetbalafdeling. Nou wil ik niet beweren dat profvoetballers in mijn tijd weinig verdienden of dat er geringe transfersommen werden betaald, maar de afgelopen jaren zijn de bedragen exorbitant gestegen. Het Bosman-arrest, dat er sinds 1996 voor zorgt dat spelers ‘gratis’ naar een andere club kunnen verhuizen zodra het contract afloopt, heeft hier flink invloed op gehad. Het heeft de machtspositie van spelers ten opzichte van de clubs versterkt, ook in de salarisonderhandelingen. Twintig keer het jaarsalaris van de minister-president is aan de top geen ongewone vergoeding. De marktwaarde van een gemiddelde topspeler is hoger dan de waarde van een compleet winkelcentrum. Die duizelingwekkende bedragen hebben zonder enige twijfel een mentale impact op voetballers.

Het vergt een flinke dosis nuchterheid en relativeringsvermogen om in de schatrijke voetbalwereld op koers te blijven. En wat te denken van jeugdvoetballers? Vandaag de dag is het de normaalste zaak dat talentvolle kinderen een fors salaris verdienen. Hoe is het om op achttienjarige leeftijd al meer te verdienen dan je vader? Dat vraagt om stevig in je schoenen staan en helemaal als zaakwaarnemers met dollartekens in de ogen verwoede pogingen doen jou aan zich te binden. Toen ik clubarts Edwin Goedhart hierover sprak, typeerde hij dit op een treffende manier: ‘Een jongen van twintig verdient meer dan ik. Maar ik heb er tien jaar voor aan de universiteit gestudeerd. Dat neem ik die jongen niet kwalijk, maar als ik met mijn kinderen naar Circus Renz ga, zie ik iemand een kunstje doen en in de pauze popcorn verkopen. Voetballers kunnen eigenlijk ook een kunstje, maar dat wordt toevallig extreem beloond. Dat heeft hoe dan ook een vervreemdende uitwerking op zo’n jongen.’

De mediahype, de commerciële belangen, de soms blinde adoratie: om wekelijks of vaker een topprestatie te kunnen leveren moeten de gladiatoren ervoor waken dat randzaken hoofdzaken worden. Een trainer moet naast technische, tactische en fysieke aspecten ook op psychologisch terrein zijn mannetje staan en zijn pupillen beschermen tegen een buitenwereld die niet altijd het beste met hen voor heeft. De voetbalsport als snelkookpan.

Ook na 2000 heeft deze tendens zich voortgezet. Het spel is fysieker geworden. Het tempo ligt nog hoger, de ruimtes zijn kleiner. Je moet als topspeler niet alleen snel lopen, maar vooral snel denken om mee te kunnen, weet ook KNVB- docent Remy Reynierse: ‘Alles gaat sneller, hoger en harder. Als je nu beelden van het WK ’74 terugkijkt, schaam je je kapot. En als we over twintig jaar beelden van het Barcelona van nu afspelen, denk je wellicht: wat was dat matig.’

Voetbal is ook steeds meer onderwerp van wetenschappelijk onderzoek geworden. Bewegingswetenschappers, psychologen, neurologen en sociologen zijn wereldwijd bezig met thema’s die de voetbalsport direct of indirect aangaan. Wat is talent? In welke omgeving komt talent het best tot zijn recht? Wat zijn de succesfactoren die door wereldvoetballers worden gedeeld? Wat kunnen voetballers leren van andere teamsporten?

De versmelting van wetenschap, techniek, voetbal en maatschappij is inmiddels in volle gang. Met name in de Engelse competitie worden invloeden uit de grote Amerikaanse sporten ingepast. Eén van de meest in het oog springende gebeurtenissen op dit vlak was de overname van Liverpool door de schatrijke Amerikaan John Henry. Vlak nadat deze hedgefondsbelegger het honkbalteam Boston Red Sox kocht, ging de World Series-winst voor het eerst in 86 jaar naar Boston. Henry stopte niet alleen veel geld, maar ook hersenen in zijn club. Zijn avontuur in de NASCAR autosport werd eveneens een succes en sinds 2010 laat hij een combinatie van brains and balls los op Liverpool. Henry zelf is niet het brein achter deze sportrevoluties. Die eer gaat naar ex-honkballer Billy Beane. In zijn boek Moneyball legt sportfanaat Beane op jaloersmakende wijze uit hoe hij als ‘jock’ de hulp van de nerds op de campus inriep. Deze briljante geesten lieten onder meer statistieken los op de honkbalsport en toonden aan dat er weinig logica schuilde in de beslissingen van de general managers van de profclubs. Beane vond de sport opnieuw uit, werd de jongste general manager ooit, maar won met zijn kleine Oakland A’s geen World Series. Dat kwam omdat elk topteam zijn ideeën overnam en ze allemaal met veel geld een extra versnelling meekregen. Mede op basis van Beanes succes in de Verenigde Staten zijn vrijwel alle Engelse topclubs overstag. Statistici van Manchester City speelden een vitale rol in het aangepaste clubmodel en moeten de Arabische eigenaar de titel bezorgen zonder dat hij nog eens honderden miljoenen ponden hoeft neer te leggen. Zelfs bij de rijke clubs wordt het motto van David versus Goliath toegepast: wie niet sterk is, moet slim zijn. Laat Nederland daarin gidsland worden.

Voordat de indruk wordt gewekt dat het mentale gedeelte van de voetbalprestatie geen aandacht kreeg of krijgt, moet ik ingrijpen. Trainers als Ernst Happel en Rinus Michels wisten op authentieke wijze spelers te raken. Niet alleen met ‘Kein geloel, fussbal spielen’ en ‘Voetbal is oorlog’. Deze twee karakters waren meesters in het creëren van een manier van denken, die prestatieverhogend werkte; of dat nu was door de selectie bang te maken, haar te prijzen of met vraagtekens op te zadelen. Zij beïnvloedden hun elftal voortdurend. Succestrainers waren ook toen al sterke persoonlijkheden, die autoriteit en gezag uitstraalden. Zij waren people managers toen die uitdrukking nog niet eens bestond. Bondscoach Bert van Marwijk erkent dat er meerdere wegen naar Rome leiden. ‘Iedere succestrainer heeft een eigen, authentieke aanpak om spelers te beïnvloeden. Michels was bijvoorbeeld autoritair, terwijl Sir Bobby Robson als een soort vaderfiguur zijn spelers inspireerde en motiveerde.’

==

06.jpg

Bert van Marwijk: ‘Iedere succestrainer heeft een eigen, authentieke aanpak om spelers te beïnvloeden.’