3. Winnen is een keuze

Rotterdam, 29 april 1987

Hoe kan die Michels mij nu wissel zetten? Is hij helemaal gek geworden! Vernederd, machteloos, in de steek gelaten. Met die gevoelens zat ik op de reservebank in de Rotterdamse Kuip, toekijkend hoe mijn collega’s van Oranje de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Hongarije afwerkten. Die verdomde Kuip. Het stadion herinnerde mij aan de wedstrijd Feyenoord-PSV, die ik daar zeventien dagen eerder had gespeeld. Ik keek om me heen, naar de tribunes. De massale tegen mij gerichte spreekkoren nadat Keje Molenaar namens Feyenoord in blessuretijd de gelijkmaker had aangetekend, kwamen direct weer boven. De goal van Molenaar was tot stand gekomen uit een vrije trap, op enkele meters van mijn doel. Deze situatie had ik zelf veroorzaakt door op een onreglementaire manier de bal weer op te pakken na een vermeende spelhervatting. Een historische blunder, die de boeken is ingegaan als ‘het polletje van Hans van Breukelen’. Ik was ongevraagd het doelwit van de Rotterdamse pesterijen en het lachertje in de sportmedia.

De frustratie over het gebrek aan waardering en erkenning had mij sinds die zondag in De Kuip in haar greep. Mijn reserverol bij Oranje kort daarop tegen de Hongaren deed hier nog een schep bovenop. Nooit eerder heb ik mij zo miskend gevoeld. Het liefst had ik mijn spullen gepakt en bedankt voor Oranje en was ik weer naar Engeland verhuisd; het land van Nottingham Forest, waar ik op vertrouwen kon rekenen. Ik wilde weg uit het hypocriete Nederland waar ik op geen greintje respect kon rekenen. De situatie maakte mij destijds kapot. Het ging zelfs zo ver dat het idee door mijn hoofd spookte om mijn auto met 150 kilometer per uur tegen een boom te parkeren. Grote vragen vochten om voorrang. Wat heeft het leven nog voor zin als al mijn inspanningen niet worden gezien of gehoord? Ben ik misschien een geboren verliezer? Dergelijke gedachten hielden mij in die laatste weken van het seizoen 1986/1987 vierentwintig uur per dag bezig. Niet alleen als keeper leverde ik hierdoor geen topprestaties, ook als vader en echtgenoot schoot ik in die fase tekort. Ik was regelmatig somber en snel geprikkeld. Voor mijn gezin was dit niet altijd prettig.

Ga je vechten of ga je vluchten? Over die vraag heb ik in de zomer van 1987 twee weken lang met mijn vrouw Karen in een afgelegen vakantiehuis in Zwitserland nagedacht. Zij wist me ervan te overtuigen de strijd aan te gaan. Karen zei: ‘Dit keer ga je niet het oneerlijke gevecht tegen de wereld voeren. Het is niet jij tegen de rest. Neem het op tegen jezelf.’ Tijdens onze diepgaande gesprekken kwam ik tot het inzicht dat de overwinning op mezelf vooraf moest gaan aan de overwinning op mijn omgeving; ik zag in dat als je een situatie wilt veranderen, je moet beginnen om jezelf te veranderen.

Als herboren keerde ik terug bij PSV. Ik voelde me écht anders. Rustiger, evenwichtiger, zelfverzekerder; klaar om er een mooi seizoen van te maken. Maar al snel kreeg ik de deksel op mijn neus. Ik was dan wel veranderd, maar mijn omgeving was nog precies hetzelfde. Nog steeds werd ik door de vijandige supportersschare begroet met ‘Hé polletje’, en journalisten bleven vragen stellen over mijn wisselbeurt tegen Hongarije. Door de bewustwording in Zwitserland en de coaching van Karen wist ik hier verrassend goed mee om te gaan. Niets of niemand kon mij meer kwetsen zonder mijn instemming. Ik liet de wereld de wereld en concentreerde me op mijn eigen prestaties. Dat wat binnen mijn mogelijkheden lag, benutte ik volledig. Zaken als media, supporters en tegenstanders liet ik zo veel mogelijk links liggen. De keuze die ik in Zwitserland maakte, had resultaat. Mijn prestaties onder de lat bij PSV waren goed en ik herwon mijn basisplaats bij Oranje. Ik was ook buiten de sport succesvoller en gelukkiger.

Vanzelfsprekend werd ik in de periode daarna regelmatig op de proef gesteld. Mijn gevreesde vuurdoop kwam op 9 september 1987 tijdens een vriendschappelijke interland tegen België. De wedstrijd werd gespeeld in de door mij gehate en gevreesde Kuip. Met angst in de benen stond ik naar de volksliederen te luisteren, wetend dat het moment nabij kwam dat ik weer oog in oog zou staan met de supporters uit vak S, pal achter het doelgebied, dat doorgaans gevuld was met de fanatieke Feyenoord-aanhang. Ik was bij deze groep nooit uitermate populair geweest, mede vanwege het feit dat ik voor aanvang van een wedstrijd tegen Feyenoord altijd bewust een ietwat arrogante blik op hen wierp. Een overlevingsstrategie uit het verleden, waarmee ik zelfverzekerdheid probeerde uit te stralen, maar vanbinnen scheet ik eigenlijk in mijn broek.

Voor de interlandwedstrijd tegen de Belgen waren mijn belagers niet thuisgebleven. Nog voordat het beginsignaal had geklonken, hoorde ik de menigte achter me al brullen: ‘Wij willen Hiele zien’ en ‘Weg met Van Breukelen’. Ik verkrampte van top tot teen. Waar ik eerder wel in staat was om negatieve externe prikkels de baas te zijn, lukte dat in deze context niet. Blijkbaar was de ‘Hans van voor Zwitserland’ nog niet verdwenen.

Deze ervaring deed mij beslissen om professionele hulp te gaan zoeken. Op aanraden van mijn ploeggenoot Ruud Gullit kwam ik bij de haptonoom Ted Troost terecht. Ruud vertelde me, dat Ted je laat voelen dat alles wat je niet goed kunt verwerken in je hoofd, zich opslaat in je lichaam. Door bepaalde aanrakingen vermindert hij de fysieke spanning met als gevolg dat je geestelijk ook meer ontspant.

‘Je lijkt wel een betonnen plaat,’ kreunde Troost tijdens mijn eerste behandeling in zijn Rotterdamse kliniek. Ik stond kennelijk nog stijf van de stress, maar na een aantal behandelingen begon ik me steeds rustiger en zekerder te voelen. De gesprekken die ik met Troost voerde, versnelden dit proces. Hij leerde mij om tevreden te zijn met mezelf. Ik zag in dat geluk pas bereikbaar is als je accepteert dat je niet overal greep op hebt. ‘Het heeft geen zin om je bezig te houden met zaken waarop je geen invloed hebt Hans,’ stelde Ted. ‘Da’s verloren tijd. Vanaf nu steek je alleen energie in zaken die je kunt beïnvloeden.’

München 25 juni 1988

De finale van het Europees kampioenschap tegen Rusland zat erop. De winst zorgde voor een explosie aan emoties. Kort nadat aanvoerder Ruud Gullit de beker boven zijn hoofd had getild, stond ik met de trofee in mijn handen. Als een blije tiener. Nog altijd bezorgen gedachten aan dat moment mij kippenvel. Amper een jaar nadat ik zo diep in de put had gezeten, hield ik op het bordes van het Olympiastadion in München de Europese kampioensbeker omhoog. Voor het eerst in de vaderlandse geschiedenis had Nederland een EK voetbal gewonnen en ik had daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. Exact een maand voor deze zegetocht met het Nederlands elftal stond ik met PSV in Stuttgart in de Europa Cup I-finale. We hadden de landstitel en KNVB-beker al op zak en konden PSV de tweede Europese hoofdprijs in de clubhistorie bezorgen.

Nadat de eerste negentig minuten en de daaropvolgende verlengingen geen winnaar hadden opgeleverd, moesten penalty’s de beslissing brengen. Ik was goed voorbereid en had met Jan Reker de strafschoppen van de Benfica-spelers doorgenomen. Ook António Veloso, die de laatste penalty nam, stond in de kaartenbak van Jan. Hij schoot de bal vaak rechts van de keeper. Daarom hield ik die hoek bewust iets groter. Toen hij zijn aanloop nam, keek hij alleen nog maar naar de bal. Daardoor kon ik eerder de hoek in en ’m eigenlijk vrij simpel tegenhouden; gezien de voorkennis was het eigenlijk een schande dat ik die bal niet klem had.

Niet een spits, maar een doelman werd matchwinner. Ik krijg nog steeds een warm gevoel als ik aan deze hoogtijdagen terugdenk. Binnen luttele maanden veranderde mijn status van flop naar top. Ik was ineens een winnaar. De geboren verliezer, zoals een Belgisch tijdschrift mij ooit typeerde, had plaatsgemaakt voor de winnaar die ik geworden was.

De voornaamste reden waarom ik geen loser ben geworden, is het feit dat ik er niet mee heb ingestemd. Ik besloot te vechten en de sleutel tot mijn succes vond ik niet op het technische of tactische vlak, maar in mijn manier van denken. Mijn prestatieverbetering kwam tot stand doordat ik op een andere manier naar mezelf en anderen leerde kijken. Ik slaagde erin om een andere film in mijn hoofd af te spelen en een andere dialoog met mezelf te voeren. Positieve coaching, het denken in mogelijkheden, het vinden van licht in de donkere tunnel en me focussen op hoofd- in plaats van bijzaken. En niet alleen als profvoetballer, ook als mens heeft deze omslag mij ontzettend verrijkt. Eigenlijk is het krankzinnig dat profvoetballers en iedereen buiten de voetbalwereld, nergens leren hoe ze beter in hun vel kunnen zitten. Of liever: leren hoe zij de effectiviteit van hun denkpatronen kunnen verhogen. Zeker in de voetbalsport valt op dit terrein nog veel winst te behalen.

In het huidige voetbal zijn er verschillende voorbeelden van voetballers die, net als ik, vanuit een diep dal voor de weg omhoog hebben gekozen. Feyenoorder Ron Vlaar moest in zijn carrière tot op heden al enkele flinke hobbels nemen. Vlaar werd door lichamelijke ongemakken gedwongen keuzes te maken. ‘Bij Feyenoord stond ik ruim een jaar langs de kant vanwege een knieblessure. Natuurlijk doet tegenslag ontzettend veel pijn, maar je kunt zelf bepalen hoe je ermee omgaat. Laat je je kop hangen of ga je vechten? Denk je vanuit het positieve of vanuit het negatieve? Dat zijn allemaal keuzes die je zelf maakt. Gedachten kun je sturen, daar ben ik van overtuigd. Ik heb tijdens mijn revalidatie nooit gedacht aan opgeven. Koste wat het kost zou ik ijzersterk terugkomen en mijn voetbalcarrière hervatten. Structureel heb ik mezelf in positieve bewoordingen toegesproken. “Jij gaat terugkomen aan de top en daar grote successen boeken.” Angst om opnieuw geblesseerd te raken heb ik niet; als je zo gaat denken, gebeurt het namelijk juist. Ik steek mijn energie in de dingen die ik zelf kan beïnvloeden; zo doe ik regelmatig krachttraining om mijn spieren sterker te maken. Als ik een doodschop krijg waardoor ik geblesseerd raak, heb ik daar toch geen greep op. Waarom zou ik me er dan druk over maken?’

Oranje-doelman Maarten Stekelenburg kreeg een flinke dreun te verduren toen hij zijn basisplaats bij Ajax moest afstaan aan Kenneth Vermeer. Nog geen twee jaar later was Stekelenburg één van de grote uitblinkers op het WK in Zuid-Afrika. Het was zijn keuze om na de gedwongen stap terug er twee vooruit te maken. ‘De beslissing van Marco van Basten om mij te passeren als eerste keeper van Ajax heeft me diep geraakt. Ik was zwaar teleurgesteld en vond het moeilijk om mijn emoties de baas te blijven. Dat is mij wel gelukt. Ik heb in die fase vaak tegen mezelf gezegd: “Hier ga ik uiteindelijk mijn voordeel mee doen.” Nu kan ik zeggen dat ik hierdoor een betere keeper ben geworden. Het terugvechten is ontzettend leerzaam.’

==

10.jpg

Ron Vlaar: ‘Gedachten kun je sturen.’

==

In tijden van tegenslag leer je jezelf goed kennen. Als je ervan uitgaat dat zelfkennis belangrijk is om het beste in jezelf naar boven te halen, dan zijn tegenslagen dus waardevol. Er is veel te doen over de uitspraak ‘Winnen is een keuze’. Het ligt in het verlengde van ‘Succes dwing je af’. Allebei motto’s die uitgaan van de maakbaarheid van je leven. Zoete koek voor Amerikanen, bittere pillen voor Nederlanders. In Nederland vinden we bescheidenheid een deugd. Het is een sociaal verantwoorde eigenschap die geprezen wordt. Heb je succes? Hou dan gewoon je mond en wrijf het er niet in bij anderen die dat succes niet hebben. Wil je toch aandacht voor je prestatie, dan zorgen je omgeving en, bij profsporters, de media er wel voor dat je snel een toontje lager zingt en meedeint met de volksdans.

Mijn PSV-teamgenoot René van der Gijp, tegenwoordig een alom gewaardeerd tv-analyticus en een veelgevraagd gastspreker, gelooft niet dat je succes afdwingt. ‘Ik denk dat geluk je overkomt; dat dwing je niet af. Talent hebben en succesvol zijn is een kwestie van mazzel. Hans wil graag de geluksfactor uitsluiten. Hij wil proberen de vinger ergens op te leggen: als je het nu zo en zo gaat doen, dan kom je er misschien. Maar ik ben bang dat veel dingen je overkomen en dan is het maar net of het goed of verkeerd valt. Ik heb het geluk dat het bij mij al vijftig jaar goed valt. Daar ben ik ook heel erg dankbaar voor.’

Van der Gijp schopt het ver met zijn instelling en is in mijn ogen een uitzondering die de regel bevestigt. Enerzijds heeft hij wel degelijk zijn uurtjes gemaakt om beter te worden, anderzijds beschikte hij over een geweldig talent. In het verlengde hiervan schiet me een uitspraak van Oranje-collega Marco van Basten te binnen: ‘Klasse dwing je af en dan komt het geluk naar je toe.’ Marco was een voetballer die altijd ongelooflijk serieus met zijn vak bezig was. Alles wat binnen zijn eigen mogelijkheden lag om beter te worden en te presteren deed hij. Met die instelling dwong hij zijn klasse af en kwam het geluk in zekere zin naar hem toe. Zijn uitspraak onderbouwt de stelling ‘Winnen is een keuze’.

Journalist en hoofdredacteur Johan Derksen houdt er als altijd zijn geheel eigen kijk op na: ‘Ik geloof wel dat je met ijver het geluk een zetje kunt geven. Als jij tien keer een loopactie richting de goal maakt, is de kans groter dat de bal met geluk voor je voeten ploft. Mounir El Hamdaoui maakt bij Ajax nauwelijks een loopactie naar de goal; hij zal dit geluk dan ook niet afdwingen. Carrières worden niet gebouwd op basis van geluk, maar op basis van kwaliteit. Door wat extra ijver kun je tegen geluk aan lopen, maar ook tegen pech. Bij de tiende sprint kun je ook door je enkel gaan. Succes kun je tot bepaalde hoogte afdwingen. Hoe harder je werkt, hoe dichter je bij succes komt.’

In topsport gaat het om winnen, om het nastreven van succes. Het aloude principe ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ zet de boel niet op scherp; het brengt je als topsporter niet in een gladiatorenstemming. Om een prestatie op het hoogste niveau neer te zetten, is het noodzakelijk dat je honderd procent inzet toont en niet opgeeft. Doe je dat niet, dan is de kans dat het resultaat niet optimaal is aanzienlijk groter: dan geldt het motto ‘Verliezen is een keuze’.

Frank Rijkaard heeft net als ik veel jongens uit zijn generatie in de jeugdelftallen zien afhaken. Zij maakten andere keuzes. Rijkaard: ‘Op individueel niveau is de keuze ook een onderdeel van winnen. Dan is winnen niet de hoeveelheid bekers die in je kast staan, want dat is natuurlijk afhankelijk van de teams waarin je speelt. De passie, de intrinsieke motivatie is ontzettend belangrijk om je talent te ontwikkelen tot op topniveau. Liefde voor het spel en plezier is de basis. Iemand kan het in aanleg in zich hebben om profvoetballer te worden, maar andere passies hebben; meisjes, brommers, uitgaan of wat dan ook, leiden hem af. Dat zit blijkbaar al in iemand. Het zijn heel menselijke zaken. Veel van die jongens zijn op een ander vlak prima terechtgekomen. Het is onzin om mensen met talent te dwingen om dat talent te benutten. De wil hiervoor moet uit henzelf komen.’

Goed beschouwd is winnen een keuze als je winnen letterlijk als werkwoord neemt. Winnen gaat niet om het uiteindelijke resultaat – dus de 2-0 op het scorebord – maar om jouw handelen als voetballer. Is alles gericht op het leveren van een topprestatie? Leef je het leven van een atleet? Doe je de juiste trainingsvormen met overgave? Ben je vrij van afleidende gedachten? Dan ben je wat mij betreft aan het winnen. In mijn ogen moet winnen een samenvatting zijn van alles wat je als sporter doet en laat. Laat je je beïnvloeden door de scheidsrechter? Heb je geen zin om een kwalificatieduel te spelen tegen een laag geklasseerde tegenstander? Word je gek van je trainer of teamgenoten en laat je je daardoor afleiden? Dan doe je wat heel veel voetballers ook doen. De topspelers daarentegen zal dit niet of nauwelijks overkomen. Zij zijn altijd bezig met het perfectioneren van bewegingen, ze letten op hun voeding, stellen zich nieuwe, ambitieuze doelen en richten zich niet zozeer op de uiteindelijke uitslag, maar zijn bezig om op de momenten dat het erom gaat het maximale te geven. Zij zijn dus constant bezig met winnen. Met een goed resultaat als waarschijnlijk gevolg. Het is belangrijk om je te realiseren dat resultaat in het voetbal een gevolg is van veel factoren: de scheidsrechter, de kracht van de tegenstander, de invloed van het publiek of een scheef zittend polletje op het grasveld.

Rijkaard was in 1988 en in 1990 international op de twee grote toernooien. Hij herinnert zich goed dat tijdens het WK van 1990 in Italië de wil om alles te doen en juist ook te laten, bij de selectie van Oranje nogal verschilde van het EK in 1988. ‘Een keuze kan een onderdeel van winnen zijn. Het is ontzettend belangrijk dat de neuzen in dezelfde richting staan, dat iedereen een eensluidend doel heeft en dat dat op het veld ook tot uiting komt. Dat je bereid bent om het voor elkaar te doen. En dat was het verschil tussen 1988 en 1990. In 1990 paste alles ineens niet meer, terwijl dezelfde puzzelstukjes twee jaar daarvoor wel pasten. Overal moest opeens moeite voor worden gedaan. Het is moeilijk vergelijken omdat er twee verschillende coaches waren, maar het verschil was erg groot. Het was het verschil tussen winnen en verliezen.’

Hierover ben ik het met Frank eens. We speelden in ’90 de eerste wedstrijd tegen Egypte met dezelfde opstelling als in ’88, maar de instelling was totaal anders. Daarbij hadden we Leo Beenhakker als coach, die geen overwicht had omdat twee derde van de spelersgroep Johan Cruijff als coach had gewenst en wij ook als spelers niet bij machte waren om de rijen te sluiten. Iedereen wilde wel wereldkampioen worden, maar op zijn eigen manier. Er werd te veel energie gestopt in de verkeerde zaken.

Als je alleen inzet hoefde te tonen en moest leven als een monnik, zouden veel meer mensen kunnen uitgroeien tot een profvoetballer, een basketballer in de NBA of hockeyinternational. Maar het mysterie rond toptalenten is veel complexer dan alleen de energie die je erin steekt. Al gooi je een Porsche vol kerosine, hij zal op Schiphol niet kunnen opstijgen. Inzet tonen grenst aan bezetenheid, het in bezit nemen van. Voetbal was in mijn leven als tiener en twintiger de vuurrode draad. Ik stond ermee op en ik ging ermee naar bed. Letterlijk. Hoe vaak ik niet op een matras de wedstrijd van de dag daarvoor heb teruggedraaid of de wedstrijd die zou komen heb voorbereid, is niet te tellen. Collega’s als René van der Gijp verklaarden mij om mijn hang naar perfectie regelmatig voor gek. In dit verband is de in de wetenschap veelgebruikte tienduizend-urentheorie van de Zweedse wetenschapper Anders Ericsson interessant. Hij stelt dat je tenminste een dergelijke hoeveelheid tijd in een vaardigheid of handeling moet steken om deze binnen jouw mogelijkheden te perfectioneren. Hierbij deelt Ericsson sporten als rugby, honkbal of voetbal op in tientallen deelvaardigheden en deelhandelingen, die ieder minstens tienduizend uur training vergen om tot perfectie te komen. Dat geldt niet alleen voor noeste werkers als ikzelf of Pierre van Hooijdonk met zijn vrije trappen. Ook Lionel Messi heeft dag in dag uit geschaafd aan zijn spel. Feit is dat Messi’s plafond een stuk hoger ligt dan dat van het merendeel van zijn collega’s. Maar zonder zijn trainingsarbeid, binnen en buiten de club, had hij nooit zijn niveau van tegenwoordig kunnen bereiken. Toen hem werd gevraagd of hij zich in deze tienduizend-urentheorie kon vinden, keek de Argentijn de interviewer vreemd aan. ‘Of ik veel getraind heb om de top te bereiken? Er ging vanaf het moment dat ik kon lopen tot en met vandaag geen dag voorbij, om niet te zeggen geen uur, zonder dat ik met een bal in de weer was. Dat aantal van tienduizend heb ik met twee vingers in de neus gehaald.’

Nagenoeg elke voetballer die in een voetbalopleiding van een profclub terecht komt, antwoordt bevestigend op de vraag of hij later profvoetballer wil worden. Professor Nico van Yperen, als hoofd van de vakgroep Organisatiepsychologie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, heeft jarenlang talloze talentvolle jongens bij de Ajax-jeugd vragenlijsten laten invullen. Hij stelde zich de vraag welke psychologische factoren het onderscheid maken tussen succesvolle en minder succesvolle voetballers. Begin jaren negentig zijn de gegevens verzameld en in de afgelopen jaren kon definitief worden vastgesteld welke voetballers een succesvolle voetbalcarrière hadden gehad en welke niet. Succesvol werd gedefinieerd als ‘ten minste tien jaar te hebben gespeeld voor één of meer clubs in de hoogste afdeling van een Europese voetbalcompetitie.’ Van de 65 Ajax-jeugdspelers die aan het onderzoek meededen, voldeden er uiteindelijk 18 aan dit criterium.

==

11.jpg

Frank Rijkaard: ‘Ik ben een geboren voetballer en een gemaakte prof.’

==

Maar wat onderscheidde deze 18 succesvolle spelers van hun 47 minder succesvolle generatiegenoten? Dat waren niet de doelen die ze nastreefden. Allen wilden niets liever dan profvoetballer worden, voor een topclub in een (inter)nationale competitie spelen en voor het nationale elftal uitkomen. Het was ook niet het aantal trainingsuren dat ze als jeugdspeler in het voetbal investeerden. De Ajax-jeugdopleiding was zo georganiseerd en gestructureerd dat alle spelers ongeveer evenveel tijd besteedden aan school en voetbal en daarnaast even weinig vrije tijd hadden. Het waren ook niet de problemen waar de jeugdspelers mogelijk mee te kampen hadden. Er waren namelijk geen verschillen in voetbalgerelateerde problemen als ervaren prestatiedruk, (niet-fatale) blessures en interpersoonlijke problemen (met de trainer of teamgenoten), en ook niet in eventuele algemene problemen als spanningen thuis of op school.

Verschillen tussen de succesvolle en de minder succesvolle voetballers waren er wel ten aanzien van doelcommitment. Zoals gezegd wilde iedere jeugdvoetballer de top bereiken. Maar het gaat erom, zeker op dat niveau, wat je écht wilt. Wat heb je ervoor over? Hoeveel wil je ervoor laten? In vergelijking met de minder succesvolle voetballers stonden de succesvolle spelers sterker achter hun doelen. Ze hechtten meer belang aan hun doelen en hadden er meer voor over om ze te bereiken. Duidelijk kiezen en volledig gaan voor ogenschijnlijk onhaalbare doelen (‘de top bereiken’) is dus een essentiële voorwaarde voor succes.

In november 1984 speelde Ajax in de tweede ronde van het UEFA-Cuptoernooi in Praag tegen Bohemians. De Amsterdammers verloren met 1-0. Na afloop verklaarde trainer Aad de Mos dat met types als Frank Rijkaard de oorlog niet gewonnen kan worden. ‘Die uitspraak van De Mos kwam wel binnen,’ stelt Rijkaard ruim vijfentwintig jaar later vast. ‘Of het bewust van hem was, weet ik niet. Hij kreeg het in elk geval voor elkaar dat ik mezelf in de spiegel aankeek en dacht: dit kan dus niet. Ik mag mezelf nooit verwijten dat ik er niet alles aan doe. Anders moet ik gewoon stoppen. Ik besefte dat ik in een volgende fase van mijn loopbaan was aanbeland, de fase van volwaardige prof. Er werden nieuwe eisen gesteld. Sindsdien heb ik zeker wel eens een slechtere wedstrijd gespeeld, maar de inzet en beleving waren altijd aanwezig. Ik zakte nooit meer door de ondergrens die een profvoetballer altijd moet halen.’

Een sprekend voorbeeld van de theorie dat succesvolle voetballers hoog scoren op zaken als doelcommitment, is Pierre van Hooijdonk. Hij heeft absoluut het maximale uit zijn mogelijkheden gehaald. Van Hooijdonk vergaarde naam en faam in heel Europa dankzij zijn vrije trappen. Sommigen durven de stelling zelfs aan dat Feyenoord in 2002 de UEFA Cup won dankzij dit specialisme van Pierre van Hooijdonk. Feit is dat de Brabander er alles aan deed om zich ook buiten de reguliere trainingen constant te verbeteren. Van Hooijdonk: ‘Zien is ervaring opdoen. Ik keek altijd naar wedstrijdsamenvattingen van Studio Sport en nam ze op tape op. Door ze beeld voor beeld terug te kijken, kon ik precies zien wat er gebeurde en welke keuzes spelers maakten. Mijn aandacht ging daarbij vooral uit naar de keepers omdat ik zelf spits was. Ik analyseerde de beweegpatronen in verschillende spelsituaties. Aan de hand van zo’n analyse maakte ik een plan dat me als aanvaller de grootste kans gaf om te scoren. Dit oefende ik op trainingen. Via deze strategie heb ik ook mijn vrije-trapspecialisme ontwikkeld. Het is geweldig als je zo bepalend kunt zijn voor een team. Door eindeloos te oefenen, voor en na trainingen, heb ik die vrije trap tot een hoog niveau ontwikkeld. Ik ben er altijd van overtuigd geweest, dat ik een vrije trap goed kon nemen en daarom was ik in dit spelelement ook vaak succesvol. Ik genoot van de angst in de ogen van de tegenstander als ik aanlegde voor weer een vrije trap.’

Het onderzoek naar succesfactoren van Van Yperen achterhaalde nog een gemeenschappelijk element. Sporters die uiteindelijk de top bereiken, maken vanzelfsprekend de mooie momenten mee die een succesvolle loopbaan kenmerken. Minder of niet zichtbaar zijn de tegenslagen waar sporters onvermijdelijk tegenaan lopen. Ook succesvolle sporters verliezen belangrijke wedstrijden, belanden wel eens op de reservebank, raken geblesseerd, hebben conflicten met teamgenoten, trainers, vrienden of de pers. Essentieel is de wijze waarop ze hiermee omgaan. Een belangrijke stelregel bij problemen is dat je – wanneer mogelijk – het probleem daadwerkelijk aanpakt en niet mijdt of door laat sudderen. Vergeleken met minder succesvolle spelers waren de succesvolle voetballers sterker geneigd om problemen aan te pakken, de oorzaak van het probleem weg te nemen, of het gesprek aan te gaan met betrokkenen wanneer zich een probleem voordeed. Dit kwam hun prestaties ten goede.

André Ooijer, verdediger van onder meer Ajax en PSV, ging op het persoonlijke vlak door diepe dalen. Menig profvoetballer had de voetbalschoenen aan de wilgen gehangen na zoveel familieleed in korte tijd. Dat hij nog altijd in de top meedraait, tekent zijn vastberadenheid. Hij is in staat om problemen van welke aard dan ook uiteindelijk in zijn voordeel op te lossen, hoe lastig ook. ‘In 2001 brak een moeilijke periode in mijn leven aan,’ vertelt de 55-voudig international. ‘Mijn moeder overleed, mijn vader werd ernstig ziek en mijn relatie liep stuk. Ik had veel stress. Dit had invloed op mijn lichaam en geest. Ik kreeg meer fysieke klachten en had moeite om me te concentreren. Ik weet nog dat ik in die tijd aan het ziekbed van mijn vader stond en tegen hem zei: “Pa, het voetbal interesseert me niet meer.” Het was mijn zieke vader, hij leed aan een longemfyseem, die mij een keiharde spiegel voorhield. Hij zei: “Wil jij dat ik nu opgeef of doorvecht? Hoe hard de wind ook waait en uit welke richting dan ook, jij stelt de zeilen, jongen!” Deze opmerking was het tikkie in mijn gezicht dat ik op dat moment nodig had. Ik vond de oude André weer terug, de André die niet vlucht, maar vecht! Dát is de mentaliteit die bij mij past. Ik ben iemand die altijd door blijft gaan. Zowel in privésituaties als op het voetbalveld. Ook al staan we met 2-0 achter en hebben we nog 5 minuten te spelen, je zult mij altijd alles zien geven. Het hele proces van vallen en opstaan bracht mijn vader prachtig onder woorden. Hij zei altijd tegen mij: “André, zonder diepe dalen geen hoge pieken”.

Kenmerkend voor de absolute toppers is de kracht die zij halen uit tegenslagen. Zoals eerder aangestipt, is het niet zozeer de vraag hoe hard de wind tegen waait, maar hoe jij met je zeilboot die wind trotseert. Ga je koppie-onder of weet je die wind in je zeilen te vangen? Rafael van der Vaart leek een zorgeloze, succesvolle toekomst tegemoet te gaan. Als Europees Talent van het Jaar in 2003 leek niets hem in de weg te staan om de langverwachte opvolger van Johan Cruijff te worden. Van der Vaart haalde de wereldtop, maar niet zo geruisloos als zijn omgeving en hijzelf dat in 2003 verwachtten. ‘Als jonge speler van Ajax heb ik een heel moeilijke fase gehad in 2004; dat was de periode waarin Ronald Koeman aan het roer stond van Ajax en mij op de bank zette. Ik kon het moeilijk verdragen om niet altijd een basiskracht te zijn. Daarbij ergerde ik mij aan de kritiek van Koeman op mijn relatie met Sylvie. Ik kreeg niet de erkenning en de waardering die ik in mijn ogen verdiende. Mijn ego werd gekrenkt en natuurlijk had dat invloed op mijn spel. Het leek wel alsof ik met een zak aardappelen op mijn rug speelde. Op die leeftijd kon ik moeilijk over mijn emoties praten. Dat was ik van huis uit ook niet gewend. Mijn vader sprak nooit over zijn gevoelens. De boosheid en de frustratie probeerde ik weg te stoppen. Ik werd een lopende tijdbom. De ruzie met Zlatan Ibrahimovic was daar een gevolg van. Ik begon mij nóg slechter te voelen toen Ruud Krol als interim-trainer Koeman opvolgde. Door Krol ben ik echt vernederd. Mijn situatie in Amsterdam was zo verpest dat ik moest vertrekken. Het heeft mij pijn gedaan dat ik de club waarbij ik was grootgebracht, op zo’n vervelende manier ging verlaten. Terugkijkend kan ik concluderen dat deze fase bij Ajax mijn omslagmoment is geweest. Het heeft me aan het denken gezet. Ik ging beseffen dat ik als jonge speler te veel leunde op mijn talent, en dat ik gewend was geraakt aan succes. De bevestiging en lof die ik als jonge speler kreeg, hebben er zeker aan bijgedragen dat ik er soms iets te makkelijk over dacht. Ik weet nog goed dat ik net bij de selectie van Ajax kwam en een balletje met Dani stond te trappen. Ik hoorde hem zeggen: “Jeetje, met hem wil ik graag samenspelen.” Door dit soort complimenten kan je gaan zweven. Ik werd té overtuigd van mezelf. Ik heb hiervan geleerd. Ik ging me realiseren dat als je een grote speler wilt worden, je overal boven moet kunnen staan. Complimenten, succes, kritiek, tegenslag: niks mag je uit balans brengen. Met die levensles maakte ik een nieuwe start bij HSV. Daar voelde ik mij direct als een vis in het water. Naar dit succes had ik verlangd. Het was een bewijs voor mezelf dat ik goed genoeg was voor de absolute top. Tegelijkertijd streelde het mij dat ik het ongelijk van Ajax aantoonde. Het bedrag van vijf miljoen waarvoor ze mij verkochten, was een lachertje. Ik liet in Duitsland zien dat ik veel meer waard was. Ik vond het mooi om op deze manier mijn gelijk te halen.’

Behalve het feit dat je met de juiste trainingsarbeid talent tot wasdom brengt en dat je slaagt door te doen wat binnen je mogelijkheden ligt, speelt de geluksfactor een zekere rol. Je moet soms net even de mazzel hebben dat een foutje van jou niet leidt tot een tegentreffer waarmee jouw tijdelijke falen afgestraft en uitvergroot wordt. Ook ik heb op sommige momenten geluk gehad. Ik prijs me nog steeds gelukkig dat ik in de generatie van Marco van Basten, Ruud Gullit, Ronald Koeman en Frank Rijkaard meegroeide. Zonder de andere jongens van de 1988-selectie tekort te willen doen, deze vier voetballers draaiden mee in de absolute wereldtop. Voor mij was het behalen van een Europese titel mede daardoor makkelijker dan wanneer mijn wieg zoals die van Jari Litmanen in Finland had gestaan.

Zoals elke topspeler zijn ongelukkige omslagmomenten heeft gekend en uit die fases sterker terug is gekomen, kunnen zij ook stuk voor stuk een moment van mazzel opnoemen. ‘Mijn trainer bij mijn jeugdclub Noordwijk was de kaartmaat van Louis van Gaal, destijds coach van Ajax. Op zijn advies kwam Louis mij bekijken en kwam ik bij Ajax in beeld,’ vertelt Edwin van der Sar. De vele kenners in Nederland zullen geneigd zijn om te zeggen dat een groot talent als Van der Sar er op eigen kracht ook wel was gekomen, maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Schrijver Daniel Coyle achterhaalde door grondig onderzoek te doen naar talentontwikkeling de drie vereisten om toptalenten hun werkelijke piekniveau te laten halen: deliberate practice, ignition en master coaching. In zijn boek The Talent Code beschrijft hij dat deze drie elementen de doorslag geven bij talentontwikkeling. Van Braziliaanse voetballers, via Jamaicaanse hardlopers en Italiaanse toppianisten tot Oost-Europese schakers: het leren en verbeteren van vaardigheden verloopt in alle gevallen volgens hetzelfde patroon. Het is dus zaak om in een omgeving te komen waarbinnen het leerproces optimaal verloopt.

Het laat zich raden dat de oefenvormen bij Noordwijk verschilden van die bij Ajax en dat de concurrentie bij de Amsterdamse club dermate hoog was, dat Van der Sar zichzelf enkele malen opnieuw heeft moeten uitvinden om erboven uit te stijgen. Daarnaast vond hij in Louis van Gaal één van de beste trainers van de wereld. Dat helpt om uiteindelijk de topkeeper te worden, die pas op 40-jarige leeftijd afzwaaide. De kans is groot dat Van der Sar via een andere weg ook zijn eigen plafond had kunnen aantikken, maar nu gebeurde het in elk geval zeker. In mijn ogen kun je dit type geluk ook in zekere mate opzoeken.

Bekend is de bezetenheid van Ruud van Nistelrooy. De spits van topclubs als Manchester United, PSV en Real Madrid heeft een lange aanloop naar de wereldtop gekend. Niets hield hem tegen, dankzij zijn ijzeren wil om te slagen. ‘Ik heb mijn talent heel bewust ontwikkeld,’ zegt Van the Man. ‘Als kind tekende ik al alle trainingen uit op papier en ik beschreef de keuzes die ik in verschillende situaties maakte. Ook noteerde ik vaardigheden die ik bij andere spelers signaleerde en die ik me eigen wilde maken.’ Als tiener had hij al een succesvolle loopbaan voor ogen: zijn goals moesten hem via FC Den Bosch en Ajax naar Juventus leiden. Op jonge leeftijd ergerde Ruud zich al aan de amateuristische wijze waarop er bij zijn jeugdclub Nooit Gedacht werd getraind. Terwijl zijn vriendjes het belangrijk vonden om leuk met elkaar te spelen, schreef Ruud zich in bij voetbalclub Margriet, de concurrent. In zijn eentje fietste hij naar de andere kant van de regio om daar door een betere training onder leiding van een betere trainer zichzelf te ontwikkelen. Later in zijn spelersloopbaan koos hij bewust voor SC Heerenveen vanwege de aanwezigheid van talentontwikkelaar Foppe de Haan. ‘Daarin werd ik niet teleurgesteld. Ik dacht dat ik al serieus bezig was, maar Foppe liet mij inzien dat ik nog meer moest doen om de topper te worden die ik graag wilde zijn.’

==

12.jpg

Ruud van Nistelrooy: ‘Ik maakte op jonge leeftijd de keuze om de top te gaan bereiken en daar te slagen.’