In gesprek met Leo Echteld kwam dit ‘af-zijn’ ook naar voren. Echteld benadrukt het belang ervan door te stellen dat de aanpak van iedere coach en begeleider begint met het vaststellen van de fase van ontwikkeling waarin de speler zich bevindt. Dit bepaalt welke behandelings-, coachings- of communicatiemethode het meest geschikt is om de speler voorbij een barrière te helpen. ‘Frank Rijkaard wees mij op dat “af-zijn”. Toen ik als fysiotherapeut net begon en hij in Amsterdam behandeld werd, zei hij over een medespeler: “Die is nog niet af.” Ik begreep in eerste instantie niet wat hij hiermee bedoelde.’ Twee jaar later sprak de fysiotherapeut Rijkaard na zijn terugkeer bij Ajax hierover aan. Rijkaard legde Echteld uit dat een speler een bepaald vormingsproces met horten en stoten doorloopt. ‘Tijdens de talentontwikkelingsfase kan een speler mentaal, fysiek en technisch bijvoorbeeld voorliggen op zijn generatiegenoten, maar tactisch tekortkomen, waardoor zijn prestaties toch achterblijven. Puur fysiek gezien kunnen bovenlichaam en onderlichaam niet in balans zijn. Totale balans, dat is het kernwoord. Een speler die in balans is, kun je op allerlei manieren onder druk zetten om het maximale eruit te halen. Is hij dat niet, dan is de kans dat je schade aanricht aanwezig. Scheefgroei in de ontwikkeling komt heel vaak voor.’

Echteld werkte in de afgelopen twintig jaar met tientallen wereldtoppers intensief aan het leveren van topprestaties en het volhouden daarvan. De generatie die de basis vormde van het Ajax-elftal dat in 1995 de Champions League won, maakte hij van dichtbij mee gedurende hun hele carrière. Mede gebaseerd op die ervaringen hanteren Echteld en zijn collega’s vier ontwikkelingsstadia. ‘In het talentstadium is de speler alleen op zichzelf gericht, en spelen bijvoorbeeld familie en vrienden een belangrijke rol in hun functioneren. Vervolgens breekt het bewijsstadium aan, waarin je moet laten zien, ook aan de buitenwereld, wie of wat voor speler je bent. De eerste tegenslagen en twijfels moeten worden overwonnen. Deze periode valt samen met de puberteit, waarin de mens in z’n algemeenheid zijn identiteit met vallen en opstaan ontwikkelt. Dan breekt als het goed is het af-zijnstadium aan waarin de puzzelstukjes samenvallen, mentaal en fysiek ben je volgroeid, je persoonlijkheid heeft zich ontwikkeld en als speler ben je gevormd. Bovendien ben je nu in staat aandacht te hebben voor de wereld om je heen. Denk hierbij aan coaches, medespelers en media en sponsors. De meeste topspelers bereiken deze fase tussen hun 24e en 27e. Als je deze balans hebt gevonden, ga je uiteindelijk het topstadium in. Daarin onderscheiden de uitblinkers zich daadwerkelijk van hun collega’s. Niet incidenteel, maar seizoenen lang maken zij maximaal gebruik van hun potentie.’

Marco van Basten liet als bondscoach veel jonge spelers debuteren bij Oranje. Echteld merkte de gevolgen hiervan overduidelijk. ‘Veel blessures ontstaan als een speler net uit zijn talentstadium komt en midden in zijn bewijsstadium zit. Er moest hard gewerkt worden toen Van Basten in aanloop van het WK in 2006 en voor het EK in 2008 allemaal jonge gasten bij de selectie haalde. Veel van hen raakten geblesseerd, waarna wij ervoor zorgden dat ze zo snel mogelijk weer fit werden en bleven, zodat ze niet van hun leercurve hoefden af te wijken en in de race konden blijven. Tijdens het WK in 2010 zijn daar de vruchten van geplukt. Het ‘af-stadium’ was bereikt. Voor het WK hebben we met veel internationals alleen aan details hoeven werken. Op het toernooi zelf waren er vrijwel geen blessures. Dit had onder meer te maken met het bereiken van dit ‘af-stadium’ in de carrières. Nu zit het merendeel van de internationals in het topstadium.’

Het praktijkmodel van Echteld komt in brede zin overeen met de uitgangspunten van het algemeen geaccepteerde LTAD-talentontwikkelingsmodel van de Canadese wetenschapper Istvan Balyi. De afkorting staat voor Long Term Athlete Development. Het model wordt gebruikt voor zowel breedtesport als topsport, en het onderscheidt zeven ontwikkelingsfasen:

1. Active Start (0 tot 6 jaar): kinderen leren hun lichaam ontdekken en bewegen.

2. Fundamentals (6-9 jaar): het accent ligt deels op plezier maken en deels op het leggen van een basis voor je latere sport. Basisbewegingen als rennen, springen, gooien en rollen en basisvaardigheden voor de sport zoals souplesse, balans, coördinatie en snelheid staan centraal.

3. Learning to train (9-12 jaar): het kind leert om echt te trainen. Hier werk je gericht om vaardigheden te verbeteren.

4. Train to train (12-16 jaar): in deze fase staat het doorontwikkelen van de vaardigheden centraal en gaan kracht en uithoudingsvermogen een rol spelen. Grensverleggend trainen en ‘tot het gaatje gaan’.

5. Train to compete (16-23 jaar): jonge sporters leren om de strijd aan te gaan. Winnen begint een rol van betekenis te spelen.

6. Training to win (19 +): sporters worden zich bewust van wat winnen van hen vraagt.

7. Training for excellence: grensverleggend, intensief trainen waarbij de sporter beter wil worden én blijven dan zijn collega’s.

Het LTAD-model maakt inzichtelijk dat sporters niet al op zeer jonge leeftijd geconfronteerd moeten worden met winnen. Een tienjarige is niet in staat om de gevolgen van zijn daden of acties te overzien en daarop bewust in te spelen. Op het moment dat de hersenen volledig zijn ontwikkeld en het lichaam is volgroeid, kun je de definitieve sprong voorwaarts maken. Inspanningsfysioloog Jos van Dijk werkt graag met deze LTAD-basisprincipes en onderschrijft het belang van het onderscheid in fases. ‘Iedere fase vraagt weer andere kwaliteiten van een sporter en van de coach. Slaat een voetballer fases over, dan breekt dat hem later op. Grove motoriek bijvoorbeeld ontwikkel je op heel jonge leeftijd. Je kunt dat later wel bijschaven, maar is dit nooit echt goed ontwikkeld, dan kun je als toekomstig topsporter een hoop sporten al uitsluiten. Het is een bouwwerk. Iedere voetballer zou deze fases moeten doorlopen. Kinderen met een natuurlijke aanleg doorlopen de fases sneller. Ik zag ooit een video van Lionel Messi op zesjarige leeftijd, toen hij tijdens een partijtje in de spits speelde. De tegenstander trapt de bal af, Messi onderschept, dribbelt naar voren, speelt vier of vijf man uit en schiet de bal in het doel. Hij beschikte al op die jonge leeftijd over de vaardigheid van dribbelen, spelers passeren, slim zijn in het spel en schieten. In latere fases heeft hij ook moeten leren om in een team te spelen en excellent te worden in zijn vaardigheden.’ Door zijn snelheid van handelen en denken, passie voor het spel en het maken van doelpunten en voor zijn leeftijd bovenmatig goed ontwikkelde hersenfuncties lag het Argentijnse wonderkind als F-junior al een straatlengte voor op zijn grotere en sterkere leeftijdsgenoten.

In dat precaire proces van talent naar topspeler spelen trainers en coaches een cruciale rol. Het feit dat Messi al op zesjarige leeftijd veel beter was dan de rest, suggereert dat hij geen coach nodig had om zich te bekwamen in voetbal, maar beseft moet worden dat coaches een begeleidende rol spelen in de ontwikkeling. Om goed te leren voetballen is het van belang dat er veel training of oefening van de juiste vaardigheden plaatsvindt en hoe je op een bepaald moment en met een specifiek doel vaardigheden het beste traint. Dat is het vakgebied van een trainer of coach. Het voetbaldenktalent van Messi zorgde ervoor dat hij destijds al sneller en effectiever reageerde op signalen en impulsen van buitenaf. Dat kunnen reacties zijn van medespelers of tegenstanders op voetbalsituaties, ervaringen in eerdere identieke spelsituaties of aanwijzingen van zijn vader. ‘Hij pikt het snel op,’ zeggen we dan. In het leven van Messi ging er vanaf het moment dat hij kon lopen geen dag voorbij zonder dat hij in de weer was met de bal. Hij doorliep het voetbalontwikkelingsproces letterlijk met vallen en opstaan. Daarbij was zijn vader jeugdtrainer en volgens eigen zeggen continu bezig – ‘zonder te dwingen natuurlijk’ – om zijn zoon waar nodig bij te sturen. Messi had er op het moment van die filmopnames dus al bijna vijf jaar relatief intensieve trainingsarbeid met gerichte coaching op zitten. De door miljoenen fans en zelfs door zogenaamde kenners gewekte suggestie dat hij op zijn zesde vanuit het niets de bal oppikte, door de vijandelijke verdedigingen slalomde en aan de lopende band scoorde, klopt dus niet. Hij doorliep de voor elke voetballer benodigde stappen in het talentontwikkelingstraject versneld, door een bijzonder hoge voetbalintelligentie en een krachtige intrinsieke motivatie die ervoor zorgde dat hij bleef voetballen waar leeftijdsgenoten voor de televisie kropen.

Critici halen spelers als Messi, Ronaldinho, Van Persie, Rooney of Sneijder er graag bij om de rol van een trainer te bagatelliseren. ‘Alsof je Arjen Robben nog moet bijbrengen hoe hij een man passeert,’ papegaaien de talrijke voetbalanalisten elkaar na. Dergelijke uitspraken zijn even minachtend als ongefundeerd. De schoen wringt in dit geval op twee plaatsen. Arjen Robben weet wel degelijk hoe hij op hoge snelheid een tegenstander uitkapt. De vraag is meer of hij de voor het teamdoel juiste keuzes maakt en in elke situatie zijn taak vervult om de teamprestatie optimaal te laten zijn. Zelfs een speler van het niveau van Arjen Robben maakt een elftal niet in zijn eentje kampioen in een serieuze competitie. Bovendien verwacht zijn werkgever dat hij zo vaak mogelijk inzetbaar is. Ook Robben kan zijn coachbaarheid in brede zin nog altijd verbeteren. Ten tweede: Arjen Robben is een uitzonderlijke speler. Het functioneren van een coach alleen aan spelers van zijn kaliber afmeten, doet geen recht aan de werkelijke situatie. Zelfs in de absolute top heb je een brede laag spelers die relatief gemiddeld presteert en veel ruimte heeft voor individuele ontwikkeling. Arjen Robben is in veel opzichten de uitzondering op de regel.

De meerderheid van de 57 internationals die meewerkten aan dit boek vertelt dat bepaalde coaches heel duidelijk van doorslaggevend belang zijn geweest voor hun ontwikkeling. Bekend is de invloed die Louis van Gaal heeft gehad op de generatie Ajacieden die onder zijn leiding in Wenen in 1995 de Champions League veroverden. Overigens geven zijn oud-pupillen allemaal een eigen draai aan de lessen die zij van Van Gaal hebben geleerd. Frank de Boer vertelde dat de succescoach hem liet inzien dat ieder mens verschillend is en dat alleen De Boer zelf invloed had op hoe hij in een team het beste kon functioneren. ‘Bij Ajax, Barcelona en Oranje heb ik onder Van Gaal gespeeld. Ik heb goede herinneringen aan onze samenwerking. In de benadering van ons vak lijken we op elkaar. Zijn scherpe analyses, strakke discipline en heldere regels hielpen mij om goed te presteren en mezelf te ontwikkelen. Eén opmerking van Louis is mij altijd bijgebleven. Na afloop van een training zei hij tegen mij: “Frank, niet alle spelers denken hetzelfde over hun vak als jij.” Hij doelde hiermee op mijn soms agressieve reactie als medespelers zich gemakzuchtig gedroegen, daar kon ik erg kwaad om worden. Ik ben gaan inzien dat ieder mens baat heeft bij een andere aanpak. Deze opvatting heeft mij geholpen als speler, maar helpt mij nu zeker als coach.’

Edwin van der Sar kreeg van Van Gaal de voorkeur boven Stanley Menzo en in die fase van zijn carrière liep de latere topkeeper niet over van zelfvertrouwen. Hij roemt Van Gaals vaardigheid om spelers vertrouwen te geven. ‘Van Gaal heeft mij laten inzien dat ik de kwaliteiten had om de absolute top te halen. Dankzij zijn steun en tips heb ik mezelf door kunnen ontwikkelen.’ Ook Kluivert roemt de kwaliteiten van people manager Van Gaal. ‘Louis beschouwt zijn spelers als mensen. Hij besefte dat hij mij onder druk zette door mij in mijn debuutseizoen in de media in een adem te noemen met Ronaldo. Daaruit sprak een groot vertrouwen. Als ik had gefaald, had hij ook voor schut gestaan.’

De in binnen- en buitenland vaak geroemde Guus Hiddink wordt ook veel genoemd als katalysator in de ontwikkelingstrajecten van de Nederlandse topspelers. Ibrahim Afellay leerde van Hiddink om zijn energie te verdelen en zijn emoties te controleren. ‘Als jonge speler verweet ik het mijzelf als ik een verkeerde bal speelde,’ vertelt de middenvelder van PSV, FC Barcelona en Oranje. ‘Ik bleef daar tijdens de wedstrijd te lang bij stilstaan en verloor daardoor energie en focus. Guus Hiddink heeft mij geholpen me hiervan bewust te worden en deze gedachtenstroom te veranderen. We hebben veel een-op-eengesprekken gevoerd. Hij had interesse in mij als voetballer, maar ook als mens. Zijn invloed op mijn ontwikkeling is groot geweest.’ Hoewel Johan Cruijff kort werkzaam is geweest als coach in het Nederlandse clubvoetbal, beïnvloedde hij tientallen topspelers in hun voetbaldenken. Toppers als Marco van Basten, Aron Winter, Ronald Koeman, Frank Rijkaard en Dennis Bergkamp werden door de beste Nederlandse voetballer aller tijden in korte tijd gevormd. Bergkamp vertelde hoe Cruijff hem bewust in het diepe gooide om hem te harden. ‘Johan is een belangrijke coach voor mij geweest. Hij heeft mij geleerd om wat gemener te worden, meer van me af te bijten. Dat heeft hij later verteld, want toen had ik dat niet in de gaten. Op trainingen liet hij mij bewust tegen de sterkste en hardste verdedigers spelen. Bij mijn debuut in het eerste in de Europacupwedstrijd tegen Malmö FF was ik zeventien. Cruijff zette me gelijk tegenover een spijkerharde verdediger. Dit soort kleine pijnprikkels hebben mij naar een hoger niveau geholpen.’ Wesley Sneijder vertrok bij Ajax toen hij in de Eredivisie tot een eenzame hoogte was gegroeid. Eenmaal in Madrid kreeg hij bij Real met Bernd Schuster te maken. De Duitser zette Sneijder vakkundig met beide benen op de grond en wees hem erop dat hij zich moest aanpassen. Sneijder: ‘In één van mijn eerste wedstrijden voor Real Madrid maakte ik een wegwerpgebaar naar een collega, toen hij mij de bal niet toespeelde. Direct na afloop werd ik door de trainer Bernd Schuster hard aangepakt. Dit gedrag was blijkbaar uit den boze in Spanje. Ik heb dit sindsdien nooit meer vertoond. Die ervaring was vele malen leerzamer dan wanneer iemand mij dit vooraf had verteld. Hier ligt een belangrijke taak voor coaches en ouders: zij zullen een kind moeten toestaan om zelf te ontdekken, fouten te maken en daarvan te leren.’

Niet alleen topcoaches van naam werden genoemd als beslissend in de carrières van de ondervraagde profvoetballers. Mark van Bommel dacht bij dit onderwerp direct aan zijn jeugdtrainer John Walstock. ‘Hij liet jonge spelers zelf nadenken over voetbal. We kregen stencils mee naar huis met spelsituaties, en dan moesten we de juiste oplossing bedenken. Dat vond ik erg leerzaam. Door zelf zo bewust na te denken over spelsituaties, ga je het sneller toepassen dan wanneer een ander je het vertelt.’ Ook Arjen Robben kwam met een voor het grote publiek onbekende naam. ‘In de C- en B-jeugd was Barend Beltman mijn trainer. Hij was niet zoveel met tactiek bezig, maar legde de nadruk op plezier en beleving. Dit heeft een grote invloed op mij gehad. Ik was als jonge jongen al heel serieus met mijn vak bezig, wilde ontzettend graag slagen. Beltman zei vaak tegen mij: “Arjen, ik wil die lach zien.” Trainen is naast hard werken ook plezier maken, anders hou je de intensiteit op lange termijn niet vol. Beltman maakte mij hiervan bewust. Hier heb ik nog steeds profijt van.’

Uit deze anekdotes blijkt dat de waarde van coaching op topniveau inderdaad niet zozeer zit in het voordoen van voetbalhandelingen, maar vooral in het begeleiden naar voetbaldenken, het kunnen functioneren in een elftal en het maximaliseren van prestaties. Zonder de juiste coaching en training is een professioneel voetbalelftal een samengeraapte verzameling individuen. Elf kampioenen vormen niet automatisch een kampioenselftal. Goede coaches nemen eindverantwoordelijkheid voor het van tevoren vastgestelde en helder gecommuniceerde einddoel. Zij begeleiden alle betrokkenen als geheel en als individu om stap voor stap de gestelde subdoelen te bereiken. De voor een bepaald doel vereiste individuele taken en vaardigheden van een speler kunnen door gerichte training worden aangeleerd en bijgeschaafd, zodat een speler in een wedstrijd eerst en vooral de teamdoelen dient. Als het spelen van verzorgd, aanvallend voetbal een van die teamdoelen is, zullen de taken, keuzes en handelingen van een speler hier dus mede op afgestemd moeten zijn. Bij dit begeleidingsproces schakelen topcoaches hulp in van professionals die hen aanvullen vanuit een bepaald specialisme.

De hoofdcoach is de algemeen directeur. Waar de algemeen directeur van een bedrijf bijvoorbeeld een commercieel, financieel en operationeel directeur betrekt bij het behalen van zijn doelen, maakt een coach gebruik van assistent-trainers en assistent-coaches die hem ondersteunen. De moderne coach is in staat om zijn werkwijze deels aan te passen aan situationele factoren als het niveau van het aanwezige spelersmateriaal, de financiële mogelijkheden om zijn selectie te versterken, de cultuur van land, club en spelers en de verschillende doelstellingen vanuit de clubleiding. In het moderne topvoetbal red je het als trainer niet met een beperkt repertoire aan stokpaardjes. Coaches mogen zich niet meer verschuilen achter de omstandigheden. Zoals een goede kapitein onder alle weersomstandigheden de wereldzeeën over kan varen, moet de coach van nu in staat zijn om flexibel om te gaan met omgevingsfactoren. Een combinatie van varen op je eigen kompas en aanpassingsvermogen is de sleutel naar succes.

==

29.jpg

Ibrahim Afellay: ‘Ik leerde van Guus Hiddink om beter mijn energie te verdelen en mijn emoties te controleren.’