8. Begeleiding in het moderne voetbal

Profvoetballers staan er uiteindelijk vaak alleen voor. Zeker aan de echte top. Om de vereiste trainingsarbeid te verrichten, je levensstijl in dienst te stellen van je topsportbestaan, privéleven en werk te combineren, de juiste carrièrekeuzes te maken, relaties te onderhouden met medespelers en coaches, structureel om te gaan met kritiek in de media en het intact houden van de motivatie, is goede begeleiding onontbeerlijk. Naast ouders, familie, vrienden, coaches en zaakwaarnemers vormen collega’s vaak een steun en toeverlaat. Je kent elkaars wereld, je deelt ervaringen en je hebt vaak aan een paar woorden genoeg.

In 2004 las ik in een interview met Edwin van der Sar over zijn wens om een Van Breukelen-moment te beleven. Hij doelde op het stoppen van de beslissende penalty tegen Benfica waardoor PSV in 1988 de Europacup I won. Naar aanleiding van die uitspraak heb ik contact gezocht met Van der Sar en hem gevraagd of hij interesse had in mijn penaltystrategie. Dat had hij. Vervolgens hebben we in een restaurant urenlang met elkaar gesproken over het stoppen van een penalty.

Ik vertelde hem hoe ik de strafschopnemers trachtte te beïnvloeden. Met Ted Troost had ik manipulatiestrategieën bedacht en gevisualiseerd. Zo vinden spelers het niet fijn om te moeten wachten. Dan gaan ze nadenken en dat kan tot twijfels leiden. Mijn doel was mijn penaltytegenstander zo lang mogelijk te laten wachten. Op en neer lopen en bij de scheidsrechter aangeven dat de bal niet goed ligt: ik deed alles om tijd te rekken. Als ik van de doellijn naar de stip liep, wandelde ik altijd achteruit terug, de speler die de strafschop moest gaan nemen recht in de ogen kijkend. Ik deed alles om hen uit evenwicht te brengen. Dergelijke strategieën, in combinatie met de voorkennis uit het boekje van Jan Reker, vergrootten mijn kans om een penalty te stoppen. Een goede penalty zit er immers altijd in.

Enkele maanden na onze ontmoeting zag ik Edwin van der Sar op het EK 2004 in Portugal een penalty tegen Zweden stoppen, waardoor Oranje de halve finale bereikte. Een prachtig moment voor Van der Sar en voor Nederland. Zijn redding was enorm belangrijk, maar leidde nog niet tot een hoofdprijs. Vier jaar later in Moskou was het wel raak: in de Champions League-finale tussen Manchester United en Chelsea pakte Van der Sar de strafschop van Nicolas Anelka. Voor de tweede keer won Van der Sar de ‘cup met de grote oren’ en zijn aandeel in de overwinning was gedenkwaardig. Direct na afloop hoorde ik de uitzinnige doelman op televisie aan mij refereren: ‘Nu heb ik eindelijk mijn Van Breukelen-moment te pakken.’

Niet al mijn adviezen aan collega-voetballers hadden het gewenste effect. Mijn kracht als speler was dat ik altijd honderd procent inzet van mezelf eiste. Dit verwachtte ik ook van anderen. Dat bleek mijn valkuil. In 1984 maakte ik de overstap van Nottingham Forest naar PSV. Een halfjaar later trok PSV rechtsbuiten René van der Gijp aan van het Belgische RSC Lokeren. Tweeënhalf jaar lang is hij een blok aan mijn been geweest. Voetbal was voor hem slechts een levensinvulling, voor mij het leven zelf. Dit verschil qua instelling botste enorm. Wij maakten elkaar niet beter. Ik stond vanuit mijn doel naar René te schreeuwen dat hij harder moest werken. ‘Relax, Breuk. Omdat jij als een gestresste kip in de goal staat, laat je zoveel ballen door,’ riep hij dan. Later ben ik pas gaan begrijpen hoe Van der Gijp de wereld zag en toen ben ik gaan inzien dat mijn benadering de verkeerde was.

Het kwartje viel toen ik na zijn vertrek naar Zwitserland op televisie een reportage over hem zag. Op een luxe jacht, genietend van de zon, zei hij tegen de interviewer: ‘Het leven hier is fantastisch, het is alleen jammer dat ik één keer in de week moet voetballen.’ Zijn belevingswereld stond haaks op die van mij. Ik heb geprobeerd mijn wedstrijdinstelling op hem over te dragen, maar dat werkte enkel averechts. Aanvoerder Ruud Gullit slaagde er wel in om Gijp te raken en beter te maken. Gullit koos de juiste weg door hem na iedere gewonnen wedstrijd mee op stap te nemen. In dat seizoen scoorde Van der Gijp tweeëntwintig doelpunten en was hij een vaste waarde in Oranje.

Hoewel een speler zelf verantwoordelijk is voor zijn individuele prestatie, maak je bij een teamsport als voetbal altijd onderdeel uit van een geheel. In dat opzicht verschilt een professioneel voetbalelftal niet van een klein bedrijf. Een groep mensen werkt vanuit een eigen rol samen om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Groepsdynamiek is om die reden binnen de voetbalsport een niet te onderschatten succesfactor.

Het vaak gehanteerde principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ doet geen recht aan de verschillen tussen mensen onderling. Ieder mens en dus ook iedere voetballer is uniek. In onder meer achtergrond, talent, motivatie, geloofsovertuiging en intelligentie. Dat vraagt om een persoonsgebonden aanpak. Een mooi voorbeeld hiervan is Romario. Bij PSV speelde ik vijf jaar met deze Braziliaan samen. Romario werd aangetrokken in het seizoen nadat wij de Europacup I hadden gewonnen. De toen 22-jarige spits stal in de zomer van 1988 de show op de Olympische Spelen in Seoul. Alle Europese topclubs aasden op zijn handtekening, maar hij koos voor PSV. Wij zaten met de selectie, bestuur en sponsors te eten in een hotel, toen Romario voor het eerst aan de spelersgroep werd voorgesteld. Op het moment dat hij de zaal binnen stapte, stond een groot deel van de aanwezigen op en begon te klappen. Dat vond ik vreemd. Wij waren kort daarvoor tot de beste ploeg van Europa gekroond; hij mocht wat mij betreft blij zijn dat hij bij ons mocht komen voetballen. Niettemin werd al snel duidelijk dat Romario van wereldklasse was. Als hij lekker in zijn vel zat, niet een beetje moe was en er zin in had, was de Braziliaanse balvirtuoos onnavolgbaar. Als hij het op zijn heupen kreeg, was hij in staat om in zijn eentje wedstrijden voor PSV te winnen. Werkelijk een fenomeen.

Romario ging in alles zijn eigen gang. Met het oer-Hollandse principe ‘afspraak is afspraak’ nam hij het niet zo nauw. Dat botste met mijn karakter. Tijdens de eerste seizoenen van Romario in Eindhoven was Guus Hiddink hoofdtrainer. Hij wist de cultuurkloof goed te managen. Hiddink maakte Romario belangrijk en legde de spelersgroep uit bij welke benadering Romario het best functioneerde. Hiddink hield ons voor dat we beter af en toe een oogje konden dichtknijpen zolang Romario er op zondag een paar in schoot. Die ongeschreven regels pakten goed uit. De opvolger van Hiddink, Bobby Robson, voelde deze situatie ook prima aan.

Alles veranderde op het moment dat Hans Westerhof in 1992 het stokje van de gentleman Robson overnam. In die fase kregen spelers als Erwin Koeman, Adri van Tiggelen en ik de overhand in de groep. Wij bepaalden de normen en waarden, en wat ons betreft diende ook Romario zich daaraan te houden. Westerhof ging hier in eerste instantie in mee. Om disciplinaire redenen passeerde hij Romario zelfs in een Europa Cup-wedstrijd tegen AEK Athene. Die Kleine was des duivels en riep in de pers dat zijn teamgenoten niet zo moesten zeuren en wat harder voor hem moesten gaan werken. Deze uitspraken riepen in de selectie veel weerstand op. Achteraf kan ik zeggen dat Romario destijds gelijk had: hij was een fenomeen en wij moesten onze dienende rol accepteren. Door hem dwangmatig te houden aan allerlei afspraken, slaagden wij er in die fase niet altijd in om zijn kwaliteiten optimaal te benutten. Een gemiste kans. Jaren later vertelde Wim Jansen mij een interessante oplossing om dit proces te managen. ‘Als je een speler als Romario in je team hebt, moet je om de twee jaar de waterdragers doorselecteren.’ Hij bedoelde hiermee dat je mannen moet hebben die het een eer vinden om in dienst van zo’n uitzonderlijke voetballer te spelen. Zo behoud je het evenwicht in de groep.

Hoewel voetballers hun collega’s elkaar in veel gevallen vaker zien dan hun eigen partner en elkaar dus beïnvloeden, vindt de fundamentele vorming van elke speler plaats in de familiaire omgeving van zijn ouderlijk nest. De begeleiding van een voetballer begint per definitie bij zijn geboorte. Het gezin waar de latere profspeler in opgroeit, bepaalt in hoge mate de kans op succes. Los van de genen die hij van zijn vader en moeder erft, geeft de invloed van opvoeding door ouders, verzorgers en familieleden richting aan zijn ontwikkeling. Wordt het kind gestimuleerd in het ontwikkelen van zijn talent? Laten de ouders hun kinderen vrij in de keuzes die zij maken of sturen ze die al dan niet met harde hand bij? Interessant in dit opzicht is de vraag in hoeverre kinderen van topsportouders zelf ook geschikt zijn voor het beoefenen van sport op professioneel niveau. George de Jong weet als ex-volleybalinternational, volleybalcoach en vader van Luuk en Siem de Jong in elk geval zeker dat ouders hun kind goed kunnen begeleiden van talent naar topspeler. ‘De ambitie en motivatie moeten uit het kind zelf komen,’ stelt De Jong. ‘Vervolgens kun je hem helpen bij het creëren van een omgeving waarin dat talent optimaal gecultiveerd wordt. Het maken van de juiste clubkeuzes is op jonge leeftijd al van groot belang. Als jouw zoon of dochter alles wil doen en laten om de top te bereiken, is het geen vreemde vraag aan een club wat zij terug kunnen geven. Bijvoorbeeld in de faciliteiten die het kind in staat stellen om zijn leerontwikkeling te versnellen.’ De Jong speelde 35 keer in het Nederlands volleybalteam en zijn vrouw Loekie Raterink maakte als volleybalster negentig keer deel uit van Oranje. Twee topsportouders die weten wat het vraagt om aan de top te komen en te blijven. ‘Het is vooral hard werken en veel trainen. Bij mijn beide zoons zit die gedrevenheid er vanaf jongs af aan in. Dat is voor elke trainer een prettig vertrekpunt.’ De vader van Ajacied Siem en Twente-speler Luuk heeft na zijn carrière als sporter ruime coachervaring opgedaan binnen het volleybal. ‘Bij het begeleiden van talent in een teamsport maakt het in de jeugd niet heel veel verschil of het gaat om voetbal of volleybal. Maar hoe ouder ze worden, hoe meer erbij komt kijken. De impact van voetbal is onvoorstelbaar, absoluut niet in verhouding met een sport als volleybal.’

George de Jong en Loekie Raterink leerden hun zonen verantwoordelijkheid te nemen voor de keuzes die zij maakten. Door hun ervaring in de sport signaleerden zij sneller dan andere voetbalouders of de ontwikkeling van hun kind stagneerde. ‘De Graafschap was een goede stap tussen het serieuze amateurvoetbal en de nationale top in. Voor Siem was Ajax de juiste keus, terwijl de kansen die FC Twente bood voor Luuk juist stimulerend werkten. Per individu verschilt de juiste leeromgeving. Daar moet je als ouders kritisch op durven zijn.’ De Jong benadrukt dat dit niet betekent dat je continu op de stoel van de trainer moet willen zitten als voetbalvader. ‘Juist niet. Als je dat doet, heb je blijkbaar onvoldoende vertrouwen in de kwaliteiten van de coach en heb je een verkeerde keuze gemaakt voor je kind. Het is belangrijk dat je vertrouwen geeft aan de professionals binnen de jeugdopleiding. Daarbij word je geduld soms aardig op de proef gesteld. Wringt de schoen structureel, dan moet je ingrijpen.’ In het AD vertelde De Jong rond de tijd van de bekerfinale tussen Ajax en FC Twente over het verschil tussen beide titelkandidaten. ‘Bij Siem vonden we het destijds teleurstellend dat zijn persoonlijke ontwikkeling van de ene op de andere dag werd geparkeerd, toen hij als A-junior bij het eerste van Ajax kwam. Ineens draaide het alleen om de wedstrijd van zondag en om het winnen. Terwijl de individuele opleiding van een topsporter zeker tot zijn 24e moet doorlopen. FC Twente en Luuk hebben afspraken op papier staan over voetbaltechnische, tactische, fysieke en mentale ontwikkeling. Luuk moet de drive en het verantwoordelijkheidsgevoel hebben om elke dag beter te worden. De inbreng van FC Twente is dat zij hem coachen hoe hij beter moet worden. Vooral na de eerste gesprekken met hoofdcoach Steven McClaren, toen Luuk als 18-jarige bij FC Twente kwam en we aandrongen op zijn persoonlijke ontwikkeling, ging er bij Luuk een knop om. Mede door de opmerking van Steve: “Luuk, we help you, but you have to do it” begreep Luuk dat beter worden door trainen en een persoonlijk ontwikkelingsplan niet bepaald wordt door de trainers, maar door hemzelf. Hij nam steeds meer zelf de verantwoordelijkheid voor zijn ontwikkeling en vroeg zijn trainers hem daarbij te helpen.’

De twee voetbalouders benadrukken dat de keus om je kind te ondersteunen op de weg naar topsporter automatisch inhoudt, dat het gezinsleven voor een groot deel wordt opgeslokt door de tijd en energie die gaat zitten in de aanvullende sportopleiding. ‘Naast school waren de jongens bijna altijd aan het trainen, een wedstrijd aan het spelen of onderweg van of naar een voetbalveld. Je hebt nauwelijks voetbalvrije dagen in een week over.’

==

27.jpg

Vader Cees de Boer: ‘Toen Frank en Ronald tien jaar oud waren, zeiden ze tegen mij dat ze profvoetballer wilden worden. Vanaf dat moment ben ik extra streng voor ze geweest.’

==

Cees de Boer herkent dit. Als vader van Frank en Ronald de Boer was hij nauw betrokken bij het traject van pupil tot prof. Dat begeleiding van ambitieuze kinderen veel tijd en energie kost, is volgens hem een feit. ‘Daarnaast kost het ook veel geld. Zeker in onze tijd. Nu is het met busjes van de club en dergelijke beter geregeld, maar ik heb met Ajax echt moeten onderhandelen om een reiskostenvergoeding te ontvangen. Toen Frank en Ronald elf jaar waren, klopte Ajax al voor hen aan. Die eerste keer kwamen we er niet uit. Ik kon het financieel simpelweg niet bolwerken om hen telkens op en neer naar de trainingen in Amsterdam te brengen en ook elk weekend het hele land door te rijden. Dat zou onder meer betekenen dat ik mijn baan deels op had moeten zeggen.’ Kort nadat Ajax zich had gemeld voor de voetbaltweeling uit Noord-Holland, gaf AZ aan dat de twee welkom waren in de jeugdopleiding. De Boer: ‘Alkmaar lag een stuk dichterbij dan Amsterdam. Aan de andere kant, de opleiding van Ajax was de beste. Uiteindelijk ben ik er met Ajax financieel toch uitgekomen.’

Elke vader of moeder die wel eens langs de lijn heeft gestaan bij een jeugdsportwedstrijd, weet hoe gênant sommige ouders zich gedragen. Plaatsvervangende schaamte treedt op wanneer ik de stereotype voetbalvader aan het werk zie. Wild gebarend en luid schreeuwend neemt hij elke vorm van plezier bij zijn kind weg. De jeugdspeler verkrampt of gaat heel gekke dingen doen om zijn vader te pleasen. Andere voetbalvaders bemoeien zich met het optreden van de scheidsrechter of de in hun ogen incompetente jeugdtrainer. Jan Olde Riekerink knikt zuchtend. ‘Bij Ajax hebben we bepaalde regels waaraan ouders zich moeten houden. Enthousiasme kun je niet verbieden. Evenmin is het vreemd dat een ouder zijn kind graag aanmoedigt. Het gaat erom dat de grenzen duidelijk zijn. De rol van een trainer overnemen is er één van. Overschrijden ouders grenzen, dan worden zij daarop aangesproken.’

George de Jong is commissaris bij De Graafschap. Hij maakt zich er bij de club uit Doetinchem sterk voor dat ouders meer betrokken worden bij het verenigingsbeleid. ‘Ouders worden te vaak nog buitengesloten. Als ze dan naar een wedstrijd komen kijken, valt hen van alles op. Ze hebben geen idee wat achterliggende redenen en bedoelingen zijn, omdat die hen niet duidelijk worden gemaakt door de clubs. Hun primaire reactie is te melden dat er van alles niet deugt, terwijl het bijna nooit zo zwart-wit ligt.’ Het simpelweg weren van bemoeizieke, luidruchtige ouders zal niet het gewenste effect hebben. Er ligt dus een belangrijke taak voor clubs weggelegd om meer onderling begrip te kweken.

Ook de KNVB is zich bewust van deze problemen. Met verschillende projecten probeert de bond agressie langs de lijnen te verminderen. Hoewel die de laatste jaren steeds ernstigere vormen aanneemt, is fanatisme van ouders van alle tijden. ‘Het is helemaal niet slecht voor een kind om kritisch op ze te zijn, zolang het maar functioneel blijft,’ vindt Cees de Boer. Frank en Ronald de Boer gaven al jong aan dat ze de besten wilden worden. Niet enkel van hun jeugdvereniging De Zouaven in Grootebroek, maar van Nederland. Vader Cees fungeerde in de eerste jaren op de club als jeugdtrainer. Hij zag dat zijn zoons erboven uitstaken. ‘Ik was eerder extra kritisch op Frank en Ronald dan dat ik hen voortrok. Van alle jongetjes vroeg ik maximale inzet. Hoewel mijn eigen kinderen beter waren dan hun teamgenoten, vond ik niet dat ze er daarom met minder inzet van af konden komen.’ Op hun tiende jaar spraken de broers naar hun vader uit dat ze profvoetballer wilden worden. De Boer vroeg of ze beseften wat daarvoor nodig was. ‘Ze hadden altijd al een ongelooflijke wil om te winnen. Niet alleen met voetbal kwam dat vechtlustige in hen boven. Vanaf het moment dat ze die wens om de top te bereiken aangaven, ben ik extra streng voor ze geweest.’ Ronald de Boer vertelde in het interview naar aanleiding van dit boek over de gedisciplineerde aanpak van zijn vader. ‘Ik heb verschillende keren na afloop van een wedstrijd op de weg terug naar huis op de achterbank van de auto met tranen in mijn ogen de mening van mijn vader aangehoord. Hij was soms keihard tegen ons. Achteraf gezien heeft het ons gevormd, maar op die momenten vond ik dat helemaal niet leuk.’

Hoe meer de mensen in de omgeving van Frank en Ronald de jongens ophemelden, des te harder was het oordeel van Cees de Boer. ‘Zij wilde de besten worden. Dan gelden andere maatstaven. Als je tegen een matige amateurclub twee keer scoort, heb je nog niet per definitie goed gespeeld. Daarom vond ik het wel eens nodig om hen die andere kant van de medaille te tonen. Wat anderen daarvan vonden, interesseerde mij niet zo.’ De Boer noemt zijn aanpak streng maar rechtvaardig. ‘Prestaties beginnen met inzet. Dát was voor mij de ondergrens. Als ze een wedstrijd verloren omdat de tegenpartij beter was, had ik geen reden om hen dat kwalijk te nemen. Hadden ze er met de pet naar gegooid en daardoor verloren, dan wel. Overigens gebeurde het zelden tot nooit dat Frank of Ronald verzaakten.’ Frank de Boer, nu hoofdtrainer van Ajax, vond de Spartaanse aanpak van zijn vader nooit echt vervelend. ‘Mijn vader stond bij trainingen en wedstrijden vaak naar mij en Ronald te kijken. Op de terugweg kregen wij te horen wat we allemaal niet goed hadden gedaan. We zaten samen op de achterbank te luisteren naar zijn kritieken. Ik heb dit nooit vervelend gevonden. Er zat een goede bedoeling achter, namelijk om ons beter te maken. Omdat ik graag beter wilde worden, vond ik de feedback leerzaam.’ Ook Ronald geeft zijn vader veel credits voor zijn opvoeding. ‘Mijn vader stimuleerde het voetbal altijd. Hij zag dat mijn broer en ik leefden voor die sport. Tijdens het eten vroeg-ie nooit of ik mijn huiswerk al af had. Wel of ik lekker had gevoetbald, die dag.’

Toen Frank en Ronald de Boer in de jeugd van Ajax speelden, vertrouwde De Boer erop dat trainers bij Ajax wel wisten wat ervoor nodig was om zijn zoons tot de besten van Nederland te laten uitgroeien. ‘Dirk de Groot staat me bijvoorbeeld nog bij. Hij was hun trainer bij de B-junioren. Een warme, geweldige man. Hij was in staat om alle jongens te inspireren. Ik heb me nooit bemoeid met trainingen of tijdens de wedstrijden mijn stem laten horen. Na een wedstrijd gaf ik wel mijn mening. Ook toen ze al bij Oranje speelden.’

De familie De Jong vormt een op het eerste oog ideaal nest om topspelers in groot te brengen. Ook Cees de Boer en zijn vrouw richtten een heel groot deel van het gezinsleven in op de voetbalactiviteiten van hun zoons Frank en Ronald. Lang niet elke thuissituatie van spelers voldoet aan dit ogenschijnlijke ideaalplaatje. Het wil echter niet zeggen dat de kans dat een speler zich ontwikkelt tot een topvoetballer, verkeken is als niet ten minste een van de ouders zelf topsportervaring of ervaring als jeugdtrainer heeft. De invloed van ouders is enorm divers. Keeper Michel Vorm vertelde over de wijze waarop zijn vader zijn carrière beïnvloedde. Vorm werd al jong gezien als een groot keeperstalent en de scouts van Ajax hadden hem ook in het vizier. Vorm: ‘Mijn vader is een gevoelsmens, een echte Surinamer. Toen ik in de B-jeugd van Ajax mocht gaan spelen, heeft hij me na twee maanden bij de club weggehaald. Mijn vader vond Ajax een kille organisatie en daarom geen goede omgeving voor mij om in op te groeien. Bij FC Utrecht was dat anders, daar was de ontvangst prettig en warm. Mijn vader stemde ermee in dat ik daar ging voetballen. Met die keuze heeft hij dus veel invloed op mijn ontwikkeling gehad.’

De ouders van Liverpoolvedette Dirk Kuyt volgden weer een andere aanpak. Het in Nederland vaak verkondigde verhaal over de vermeende ontwikkeling van Dirk Kuyt doet geen recht aan de werkelijkheid. Terwijl het beeld in stand wordt gehouden dat hij nooit door scouts is opgemerkt en op relatief late leeftijd pas bij een profclub terechtkon, kregen zijn ouders wel degelijk clubs aan de telefoon. Dirk Kuyt: ‘Ik heb de jeugdopleiding van amateurclub Quick Boys doorlopen. Mij was niets bekend van interesse van profclubs. Toen ik eenmaal was doorgebroken bij FC Utrecht, hebben mijn ouders mij pas verteld dat Haarlem en ADO Den Haag via een brief interesse in mij hadden getoond. Ze hebben dit bewust voor mij verzwegen, omdat ze Quick Boys een goede, veilige voetbalomgeving voor mij vonden. Achteraf kan ik hen daar wel gelijk in geven.’

Waar de ouders van Kuyt en Vorm hun gevoel liet spreken om hun zoons zich enigszins veilig te laten doorontwikkelen, bemoeiden de ouders van René Eijkelkamp zich in het geheel niet met de droom van hun zoon om prof te worden. Eijkelkamp speelde bij topclubs als PSV en Schalke 04 en werd zes keer opgeroepen voor het Nederlands elftal. ‘“Ga maar een vak leren,” zei mijn vader tegen mij, “dat voetbal wordt toch niks.” Mijn ambitie om profvoetballer te worden werd van huis uit weinig ondersteund, maar dat vond ik niet erg. Ik voelde hierdoor ook geen enkele prestatiedruk.’

Ieder kind is verschillend. Om die reden is het van groot belang dat ouders zich dit realiseren en hun opvoeding op het kind afstemmen. Het is cruciaal dat ouders niet hun eigen ambities als leidraad nemen, maar kijken en luisteren naar wat hun kind wil en kan. Dat geldt ook voor het geven van verantwoordelijkheid. Kinderen worden passief wanneer alles voor hen wordt verzorgd. Ik kan het moeilijk aanzien als ik een vader met de voetbaltas van zijn kind zie sjouwen of met de coach hoor praten dat zijn zoon liever op het middenveld wil spelen. Ouders hebben in mijn ogen een faciliterende taak, waarbij ze er zijn als hun kind dat nodig heeft en daarom vraagt.

Zaakwaarnemer Rob Jansen sluit zich bij dit standpunt aan: ‘We geven ouders van jeugdspelers die hier komen een advies. Dat luidt: U gaat niet naar zaakwaarnemers. U kunt hier aankloppen als u bijstand nodig heeft bij het tekenen van een eerste contract.’ Jansen heeft weinig op met vaders die zich opwerpen als zaakwaarnemer van hun zoon. ‘Er is geen vader die zijn zoon begeleidt in een transfer. Dat denkt hij, maar dat is niet zo. Dat wordt gedaan door makelaars die hij niet kent. Daarom noemen insiders dit vak de twilight zone. Als een vader denkt de transfer te beklinken, dan zitten er makelaars bij het café op de hoek een fles champagne open te trekken. Zij laten de vader in de waan dat hij het heeft geregeld. Je kunt een vraagteken plaatsen bij de enorme verwevenheid tussen de sporter en zijn vader. Vaders moeten vooral vaders blijven.’

Jansen, zoon van VVCS-oprichter Karel Jansen, maakt zich sowieso zorgen over de ontwikkelingen op het gebied van spelersbegeleiding. ‘Als een speler zijn vak goed uitoefent, is een speler helemaal niet afhankelijk van een zaakwaarnemer. Ik wil mijn spelers er eigenlijk ook op trainen dat ze alleen mij nodig hebben als er ellende is. In deze tijd kan dit ook tegen je gebruikt gaan worden. Dat een concurrent zegt: “Vreemd dat die man niet elke dag belt, dat doen wij wel.” Of: “Komt hij niet elke training langs? Wij wel.” Wij vinden dat een begeleider er moet zijn als een speler je nodig heeft en bij calamiteiten. De afhankelijkheid, het loverboy-principe, wordt sporters op jonge leeftijd aangeleerd door de mensen die eromheen hangen. Die zogenaamde loverboys brengen die gastjes overal naartoe, ze kopen een horloge, noem maar op. Een goed management zal zich tegen dit principe afzetten.’

Sigi Lens van Pro Athlete is het met zijn collega eens. ‘Er moet afstand zijn tussen de speler of atleet en zijn begeleider. Ik kom dan ook niet op feestjes of verjaardagen van mijn cliënten. Wij hebben bepaalde expertise die zo’n jongen niet in zijn familie of vriendenkring kan vinden. Als wij de behoefte van een speler niet zelf kunnen vervullen, halen we er een expert bij. Dat kan ook een psycholoog zijn. Overigens vind ik dat de spelers zijn problemen eerst zelf moet zien op te lossen, al dan niet met hulp van familie en vrienden. Veel persoonlijke problemen beginnen met een gebrek aan relativeringsvermogen. Het is niet gelijk het einde van de wereld als je een keer gepasseerd wordt door een trainer.’ Lens weet uit eigen ervaring wat het is om te leren relativeren. Het overleven van de SLM-vliegramp tekende hem voor het leven. ‘Ik heb op hele harde wijze enkele belangrijke levenslessen geleerd. Die probeer ik nu ook de spelers bij te brengen. Het nemen van je verantwoordelijkheden is de basis van succes.’

Terug naar de familie. Er lijkt kijkend naar topvoetbalgezinnen geen succesformule te bestaan voor de combinatie gezinssamenstelling, achtergrond en welvaartsniveau. Zaakwaarnemer Rob Jansen kan dit bevestigen. Hij loopt al decennia mee in de voetbalwereld. Honderden voetballers werden door hem, zijn vader en zijn broer begeleid, terwijl duizenden jongens naar Den Haag afreisden voor een intakegesprek. Nog steeds valt er volgens Jansen weinig lijn te ontdekken in de ideale thuissituatie. ‘Wij worden vaak negatief verrast omdat de stellingen over overeenkomsten in omgeving, sociale achtergrond en inkomensklasse niet opgaan. Het is helemaal niet zo dat een jongen die uit een normaal, warm gezin komt, met traditionele normen en waarden de grootste kans heeft om te slagen. Was het maar waar, dan kon ik daarop scouten. Ik ben er regelmatig door verrast, meestal in negatieve zin.’

Psychologische onderzoeken wijzen uit dat veiligheid een basisvoorwaarde is voor het ontwikkelen van een stabiele persoonlijkheid. Hersenonderzoekers stellen daarnaast dat het lange tijd ontbreken van een veilige, stimulerende omgeving een blijvende, negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenen. Dergelijke uitgangspunten worden te eenzijdig overgenomen door veel scouts. Als een jongen tijdens een kennismakingsgesprek aangeeft uit een gebroken gezin te komen, gaan de wenkbrauwen van die scout gelijk omhoog. Een gebroken gezin wordt dan automatisch gekoppeld aan onveiligheid. Die reactie is niet terecht. Een gezin waarin een van de ouders is weggevallen door bijvoorbeeld een echtscheiding of overlijden, kan met enige aanpassing en improvisatie evengoed een veilige basis vormen, wat de ontwikkeling van het talent ten goede komt. Daarnaast gaan de beleidsbepalers voorbij aan het feit dat zij op zoek zijn naar toptalenten, niet naar een gemiddelde werknemer die standaardwerkzaamheden moet verrichten. Toptalenten weten bovendien vaak beter dan gemiddeld om te gaan met destabiliserende factoren. Sterker: het ervaren én overwinnen van tegenslag vormt een gemeenschappelijk kenmerk van toppers. Minder gunstige factoren lijken dus eerder talentvormende dan -beperkende randvoorwaarden te zijn. Clubarts Edwin Goedhart sluit zich hierbij aan: ‘Tegenslagen vormen goed beschouwd uitdagingen. Als alles voor de wind gaat, hoef je nooit tot het uiterste te gaan en wordt het oplossende vermogen niet getraind. Het denken wordt getriggerd op het moment dat het moeilijk wordt, als je dreigt buiten de boot te vallen of als niemand je meer ziet staan.’

Het hebben van een vertrouwenspersoon in de vorm van bijvoorbeeld een ouder, leraar, coach of zelfs idool heeft wel grote invloed op het richting geven van ambitie. Dit zorgt voor toekomstperspectieven – zo wil ik ook worden – en het aangereikt krijgen van adviezen om de juiste stappen in de juiste richting te kunnen zetten. Het aanwakkeren van het eerder besproken vuur en het geven van de juiste oefening vormt de motor van intrinsieke motivatie. Tegenslagen zoals het verlies van een ouder of een vertrouwenspersoon kunnen het vuur doven of opstoken. De combinatie van het door bepaalde gebeurtenissen opgestookte innerlijke vuur, het hebben van een duidelijk doel en de aanwezigheid van een of meerdere personen die als gids kunnen optreden om het doel te bereiken, vormt een goede basis voor succes. Voetballers die al op jonge leeftijd verantwoordelijkheid moeten én kunnen nemen, maken op latere leeftijd een veel grotere kans om alles uit zichzelf te kunnen halen.

Ook het nemen van morele verantwoordelijkheid hoort hierbij. Veel spelers krijgen onevenredig veel aandacht en verdienen buitensporig veel geld op jonge leeftijd. In dat opzicht springt het werk van Kees van Wonderen bij FC Twente in het oog. Van Wonderen vervult een bijzondere functie bij de club uit Enschede. Hij begeleidt spelers die klaar zijn met de opleiding en net wel of net niet zijn aangehaakt bij het eerste elftal. De toptalenten stromen direct door naar de selectie, maar de iets grotere groep daar net onder dreigt bij veel clubs op hun achttiende buiten de boot te vallen. Juist die spelers biedt Van Wonderen begeleiding. ‘Die jongens zijn amper volwassen en zitten in een heel spannende periode. Met hen ga ik aan de slag om hen de laatste stap die zij nog niet hebben gezet – van jeugdspeler naar full-prof – te kunnen laten zetten. Daarbij komt het vaak aan op begeleiding op het mentale vlak, inderdaad. Professionaliteit, levensstijl en coachbaarheid zijn kernwoorden. Ik was zelf een speler in de laatbloeierscategorie. Met deze begeleidingsvorm helpen wij die jongens een handje om eerder tot bloei te komen.’

In de gesprekken met (ex-)internationals vertelde een meerderheid dat zij in hun persoonlijkheidsontwikkeling behalve aan (een van) hun ouders veel hebben gehad aan de steun van hun partner. Zo gaf Danny Blind aan dat zijn vrouw hem op moeilijke momenten in zijn carrière hielp om kritiek niet op te vatten als een persoonlijke aanval. ‘Ik had veel moeite om met kritiek om te gaan en beschouwde die vaak als een oneerlijke aanval op mij als persoon. Wat dat betreft ben ik een gevoelig mens. Nu zie ik ook dat je kritiek moet interpreteren als een leermoment en niet als een persoonlijke aanval. Het heeft me veel tijd en moeite gekost om zo te leren denken. Mijn partner heeft me hierbij geholpen door mij een spiegel voor te houden. Zo heeft zij een belangrijke bijdrage geleverd aan mijn voetbalontwikkeling.’

Levenspartners hebben veel invloed op de wijze waarop een speler zich manifesteert en ontwikkelt. Annemarie van der Sar heeft alles vanaf het prille begin van Edwins voetbalcarrière meegemaakt. De wijze waarop zij haar rol beschrijft, spreekt tot de verbeelding. ‘Ed zat als voetballer in een koker van focus en willen winnen. Ik draaide daaromheen. Onze keuzes stonden volledig in het teken van het voetbal en dat heb ik geaccepteerd.’ Aan diezelfde soort koker, waar Ruud van Nistelrooy al op jonge leeftijd in zat, heeft zijn vrouw Leontien Slaats moeten wennen. ‘Toen ik verkering kreeg met Ruud was hij al serieus met voetbal bezig. Hij speelde bij FC Den Bosch, maar wist al met zekerheid te vertellen dat hij later bij wereldclubs zou spelen. Ik stond daar eigenlijk niet bij stil, ook niet bij het effect daarvan op mijn toekomst. Niet dat ik geen vertrouwen in hem had, maar ik kon me niet verplaatsen in zijn denkwereld. Naarmate zijn carrière zich ontwikkelde, ben ik steeds meer gaan snappen wat er in zijn hoofd omgaat en hoe die voetbalwereld werkt.’ Ik weet als geen ander dat profsporters egoïsten zijn, die hun eigen presteren centraal stellen. Echte toppers sluiten zich volledig af van alles wat er om hen heen gebeurt. Zij zijn honderd procent geconcentreerd op zichzelf, op het asociale af. Hun omgeving kan daar weinig aan veranderen. Pas als ze na hun carrière uit die koker komen, dringt dat besef door.

Voetballers zijn publiek bezit, helden of schlemielen en daarom altijd stof voor een gesprek aan de bar. Dirk Kuyt speelt bij Liverpool en staat wekelijks in de spotlights van de wereld. Zijn vrouw Gertrude verkiest een plekje achter de coulissen. ‘Ik kies er bewust voor om op de achtergrond te blijven. Het is de carrière van Dirk en ik ondersteun hem waar nodig. Ik wil het rustpunt voor hem zijn en dat is niet mogelijk als ik in de schijnwerpers ga staan.’ Gertrude vertelt over haar betrokkenheid bij Dirks carrière. ‘We praten iedere dag wel over voetbal. Ik vraag van alles. Of hij bijvoorbeeld goed in zijn vel zit en zich sterk voelt voor de wedstrijd die komt. Ook spreken we over de publiciteit die Dirk krijgt. Ik vind het moeilijk als hij onterechte kritieken krijgt of in de media persoonlijk wordt aangevallen. Ik weet wat hij er allemaal voor doet.’

Mijn vrouw Karen speelde in mijn loopbaan een centrale rol. Ik durf te stellen dat mijn voetbalcarrière een stuk minder succesvol was verlopen als zij mij niet al die jaren had gesteund. Karen stond niet alleen achter mij, maar ook naast me en zelfs voor me om richting aan te geven op de momenten dat ik het moeilijk had. Ik beschikte over voldoende vaardigheden, lichamelijke kenmerken en capaciteiten om een heel goede keeper te worden. Maar om te blijven functioneren in de top van het professionele voetbal worden bepaalde kwaliteiten gevraagd waar ik nadrukkelijk door haar in gecoacht moest worden. Een belangrijk aspect daarvan was het controleren van gedachten en emoties. Ik was op de training en tijdens wedstrijden niet altijd in staat om mijn aandacht volledig te richten op voetbaldenken. Na mijn gitzwarte periode in 1987 heb ik met de hulp van onder meer Karen en Ted Troost mezelf ook op dat onderdeel aanzienlijk weten te verbeteren. Pas op 31-jarige leeftijd was ik als prof ‘af’.

==

28.jpg

Hans van Breukelen: ‘Ik durf te stellen dat mijn voetbalcarrière een stuk minder succesvol was geweest zonder alle steun van Karen.’