2. Voetbalcultuur

Voetbal is de meest beoefende professionele sport op aarde. Volgens het Amerikaanse zakenblad Forbes ging er in 2010 ruim $ 20 miljard om in de mondiale voetbalindustrie. Het is een bedrijfstak met gigantische belangen en circa driemaal omvangrijker dan de wereldwijde muziekbranche. Aan het WK in Zuid-Afrika namen 32 landen deel die zich via kwalificatierondes de besten hadden getoond van de in totaal 208 leden van de Wereldvoetbalbond FIFA. Dit instituut heeft zelfs meer leden dan de Verenigde Naties, dat niet verder komt dan 192. Ook in Nederland is voetbal de belangrijkste bijzaak in het leven. De KNVB heeft grofweg 1,2 miljoen leden en is met afstand de grootste sportbond van ons land. Een ideale voedingsbodem voor vernieuwing en ontwikkeling, op het eerste gezicht.

In de Verenigde Staten vormen de top 4-sporten – American football, honkbal, basketbal en ijshockey – al decennialang een driehoek met de wetenschap en het bedrijfsleven. De maatschappij profiteert van sport en vice versa. Met name de verwevenheid met de college- en universiteitsstructuur heeft tot gevolg dat slimme koppen zich gevraagd en ongevraagd met de ontwikkeling van die nationale sporten bezighouden. Veel innovaties, ook twijfelachtige, komen dan ook uit Amerika naar Europa overgewaaid.

In Nederland hebben de laatste jaren verschillende sporten zich los van of in samenspraak met NOC*NSF op diverse terreinen ontwikkeld. Van de klapschaats via het kikvorszwempak tot en met hersteltrainingen in een bad met ijswater. Nieuwe trainingsmethoden zorgden voor aanscherping van records en onverwachte podiumplekken. Critici verbazen zich erover dat de voetbalwereld nieuwe technieken angstvallig buiten de deur lijkt te willen houden. De FIFA, onder leiding van de Zwitser Joseph Blatter, geeft nog steeds het verkeerde voorbeeld door geen gebruik te laten maken van technologische hulpmiddelen om de eerlijkheid in het spel te vergroten. Scheids- en grensrechters kunnen nu eenmaal niet alles met het blote oog waarnemen. Op sportcongressen in het land kloppen trainers, coaches en begeleiders uit bijvoorbeeld het hockey, roeien, schaatsen, wielrennen, de atletiek en het turnen zich veelvuldig en graag op de borst na het presenteren van weer een nieuwe vondst, die hun sport een stap dichter bij perfectie kan brengen. Vaak is dit volkomen terecht. Dat de voetballerij door deze collega’s uit andere sporten regelmatig hooghartig als ‘conservatief, lui en bekrompen’ wordt neergezet, geeft vooral aan dat er nog veel te winnen is. Zowel binnen het voetbal als in andere sportsectoren.

Voetbalbonden of -clubs zouden zich de indirecte kritiek van hun sportcollega’s kunnen aantrekken. Waarom komen de innovaties die in het voetbal worden doorgevoerd vaak uit andere sportdisciplines? Denk aan de coopertest, lactaatmetingen en voedingssupplementen: allemaal geïntroduceerd nadat het nut ervan veel eerder in bijvoorbeeld de atletiek was aangetoond. Ga je uit van het feit dat voor innovaties veel geld nodig is, dan zouden de vernieuwingen juist uit het voetbal moeten komen. Ook in de begeleiding op het sportpsychologische terrein lijken coaches in onder meer hockey, waterpolo, tennis en de paardensport zich sneller te ontwikkelen.

Edwin Goedhart is als clubarts verbonden aan Ajax en was eerder werkzaam bij de KNVB en AZ. Hij speelt door zijn functie een belangrijke rol in het tegenhouden en doorvoeren van nieuwe methoden en technieken. ‘We kennen allemaal enkele sprekende voorbeelden van een mental coach of sportpsycholoog die betrokken is geweest bij het succes van een sporter of sportploeg. Maar dat zijn er ook weer geen honderden. En keer het eens om: hoe vaak komt het voor, dat ondanks het inschakelen van mentale begeleiding de prestaties niet structureel verbeteren? Er is nog te weinig over bekend om er echt geldige uitspraken over te doen.’ De clubarts die onder meer voor Ajax en AZ met honderden voetballers en tientallen trainers werkte, kent de genoemde kritiek van buitenaf op de voetbalwereld. ‘Naast het feit dat er wel degelijk vooruitgang wordt geboekt in onze tak van sport, wordt er vaak met een “kat-uit-de-boom-kijkbril” naar nieuwe ontwikkelingen gekeken. Dat is waar. Maar de critici doen wat mij betreft net iets te makkelijk alsof elke sport met een andere vergeleken kan worden en alsof dat wat in het basketbal of honkbal werkt, dus ook in het voetbal effect zou moeten hebben. Dat is een grote misvatting. Voetbal is een subcultuur, met andere normen en waarden. Die moet je je eerst eigen maken voordat je hier kunt rondlopen en ze dingen van je aannemen. Dat wordt door veel experts uit andere sporttakken of het bedrijfsleven over het hoofd gezien. Elke keer gaan ze daarop nat.’

De voetballerij is inderdaad een wereld op zich. Met eigen wetten en regels, geschreven maar voornamelijk ongeschreven. Een subcultuur met eigen humor en overlevingsstrategieën. Geen enkele sport trekt zoveel aandacht en dus bemoeienis aan als voetbal. De druk op het leveren van prestaties is dan ook immens. Het voetbal bracht talrijke helden voort, waarvan sommige uitgroeiden tot heuse legendes. Geen sport kent meer wereldberoemde iconen dan de voetbalsport. Pelé, Di Stéfano, Cruijff, Maradona, Zidane, Beckham en Messi ontstijgen volgens velen het menselijke. Waardoor de hoofdrolspelers altijd in de verleiding kunnen komen om naast de kicksen te gaan lopen. En miljoenen fans, journalisten, zaakwaarnemers en sponsors willen hun deel van het succes claimen. In een dergelijke omgeving is het logisch dat invloeden van buitenaf worden gewantrouwd. Opgedreven door marketingafdelingen van de multinationals worden helden uitvergroot en sneller ingeruild. Waar een topper in de jaren tachtig vlak voor z’n 25e werd geaccepteerd als leider en in sommige gevallen zelfs als icoon, worden de Messi’s, Robinho’s en Rooney’s nu door hun sponsors al op hun twintigste gelanceerd. Laatbloeiers krijgen geen kans meer op het allerhoogste podium, toppers zijn vaak na enkele seizoenen al opgebrand en de schouders van de talenten moeten wel erg sterk zijn om de druk en de weelde te kunnen dragen.

==

04.jpg

Clubarts Edwin Goedhart: ‘Voetbal is een subcultuur met andere normen en waarden.’

==

Gesloten, terend op een rijk verleden, vertrouwend op de eigen soort en behoudend vanuit de angst dat het nooit meer wordt zoals het was: de cultuur binnen de voetbalsport is eigenaardig en niet eenvoudig te veranderen. Kees Ploegsma sr., algemeen manager van PSV in de jaren tachtig en negentig en tegenwoordig zaakwaarnemer, wijst op een ander kenmerk: de culturele diversiteit. ‘In geen enkele sport in Nederland is sprake van een vergelijkbare mix van culturen. Alleen al bij PSV spelen nu minstens zeven nationaliteiten en er worden vijf verschillende talen gesproken. Dat maakt het coachen in brede zin en het proces van teambuilding in het bijzonder, extra complex. Daarnaast was er in het verleden vaak sprake van een laag opleidingsniveau van spelers en van trainers. De laatste groep werd in de vorige eeuw vooral door de spelers van enkele decennia daarvoor gevormd. In de hoogtijdagen van Ajax en Feyenoord was het vrij normaal dat spelers niet veel meer dan lagere school en een jaartje technisch onderwijs hadden genoten. Voor hen was een carrière als profvoetballer de enige manier om een beetje geld te verdienen. Die generatie vormde in de jaren tachtig en negentig nog de basis van het trainersgilde. Innovaties uit andere sporten werden door hen vaak eng gevonden. Of ze begrepen het nut ervan simpelweg niet. Dat helpt niet om jezelf en je sport verder te ontwikkelen. De laatste jaren zie je daar grote veranderingen in komen. Trainers worden steeds beter opgeleid en zijn vaak beter geschoold. Spelers doen steeds vaker na een middelbareschoolopleiding ook nog een vervolgstudie.’

De extreme competitiviteit binnen de voetbalsport zorgt ervoor dat bestuurders, eigenaren en trainers wel zoeken naar de heilige voetbalgraal. Soms op het wanhopige af. Deze zoektocht heeft tot gevolg dat er wel degelijk ontwikkelingen plaatsvinden, maar niet elke verandering wordt gezien als een verbetering. Bewegingswetenschapper en voetbaltrainer Raymond Verheijen stond in de eerste jaren van zijn werkzaamheden binnen de professionele voetbalsport, onder meer in dienst van de KNVB en later van de Zuid-Koreaanse voetbalbond als assistent van Guus Hiddink, regelmatig met zijn oren te klapperen. In het Olympisch Stadion in Amsterdam vertelde hij dat het er bij hem niet in ging dat voetbaltrainers slaafs de trainingsmethoden uit de atletiek overnamen om hun spelers fitter te maken. ‘Sinds de jaren tachtig werd het gemeengoed om een conditietrainer aan te stellen. Zo’n man deed in eerste instantie vooral looptrainingen en jaren later kwamen daar allerlei trainingsvormen bij om een speler fitter te krijgen en te houden. Wat ik vreemd vond is dat een voetbalcoach zich door een atletiektrainer liet opleggen hoe hij zijn spelers wedstrijdfit kreeg, terwijl zo’n atletiektrainer uitging van de principes uit zijn eigen sport in plaats van het voetballen centraal te stellen. Hij hanteerde dus het verkeerde referentiekader. Dat leidde tot de discussie of en hoe vaak een speler het krachthonk in moest. Als je erover nadenkt is die discussie zinloos. Voetballers moeten in een razendsnel tempo voetbalhandelingen verrichten en dat negentig minuten kunnen volhouden. Hoeveel kilo ze kunnen bankdrukken is niet relevant.’

Toch neemt Verheijen het graag op voor zijn collega’s in de voetbalwereld als zich een inhoudelijke aanval van buiten de voetballerij aandient. ‘Profvoetbal op topniveau is enorm complex. De druk vanuit de media, de sponsors, het clubmanagement en de supporters is totaal onvergelijkbaar met de druk die een hockeyer, volleyballer of schaatser ervaart. De belangen zijn vele malen groter. Innovaties zijn gebaat bij een windstille, laboratoriumachtige situatie om gedegen onderzoek te kunnen verrichten naar de effecten. Daarbij is vaak enige tijd vereist om serieuze conclusies te kunnen trekken over de structurele werking van een bepaalde vernieuwing. Als je morgen iets invoert bij Feyenoord met het idee een seizoen lang de effecten te meten, en het eerste team verliest drie keer achter elkaar een wedstrijd, dan is het over en uit met dat experiment. Voetbal in de huidige organisatiestructuur en -cultuur leent zich niet voor langetermijndoelen. Als je daaraan voorbij gaat, ben je al bij voorbaat kansloos.’

Een andere oorzaak van de typische voetbalcultuur is, dat voetbal bij uitstek een sport is die gespeeld werd en wordt door jeugd op straat. Zonder iedere straatvoetballer direct een straatschoffie te noemen, spreekt het voor zich dat de mentaliteit van de straat meedogenlozer en harder is dan de normen en waarden binnen een handbalvereniging of turnzaal. Wesley Sneijder speelde in zijn jeugd al bij Ajax en daarnaast op de pleintjes in Utrecht. Karaktervoetballer Sneijder leerde daar de ongeschreven regels van het winnen. ‘Spelen op het randje en soms erover. Zonder echt gemeen te worden, leerde je wel de trucjes om iets naar je hand te zetten. Als je in de top komt te spelen, weet je dat jouw tegenstander ook in die spelletjes een meester moet zijn, anders kan hij niet op het allerhoogste niveau spelen. Ja, je moet wel een mannetje zijn om het in de top te redden.’

==

05.jpg

Wesley Sneijder: ‘Je moet wel een mannetje zijn om het in de top te redden.’