4. De basis van winnen in voetbal

Met grote regelmaat bekijk ik jeugdwedstrijden. Ik raak dan langs de lijn vaak in gesprek met aanwezige ouders, trainers, clubleden of passanten. Al snel gaat het in die zijlijngesprekken over welke jeugdspeler het meeste talent heeft. ‘Kijk Hans, zie je die nummer 7 lopen? Dat wordt later een heel grote.’ Ik vraag me dan af wat daar nu precies mee wordt bedoeld. Is een groot talent de speler met de beste voetbaltechnische vaardigheden, degene die fysiek het verst is in zijn ontwikkeling of is het kind dat het hardst zijn best doet en geen moment zijn kop laat hangen kanshebber op een mooie voetbalcarrière? Als ik mijn gesprekspartner met deze vragen confronteer, word ik over het algemeen vreemd aangekeken. Voor hen is het in hun hoofd kennelijk een abc’tje. Ik zie ze denken: van die oud-international had ik verwacht dat hij ook zou zien dat die snelle spits met die fijne schaar een toptalent is. Keepers zien het blijkbaar met andere ogen.

Er bestaat nog veel onduidelijkheid over het begrip ‘voetbaltalent’. Het zijn vaak de technisch begaafde voetballers die deze titel krijgen opgeplakt, met alle gevolgen van dien. Ze komen in regionale en nationale selecties, krijgen aandacht van scouts en zaakwaarnemers en worden vaak op jonge leeftijd contractueel verbonden aan een club. Maar zijn deze spelers wel degenen die in potentie het meest geschikt zijn om profvoetballer te worden, of moet er op een andere manier naar jeugdspelers worden gekeken om ze vervolgens als talent aan te merken? Wat heeft het bijvoorbeeld met Tarik Oulida gedaan dat Johan Cruijff hem als jonge speler een gouden toekomst voorspelde? Van dichterbij heb ik gezien hoe Gerald Vanenburg worstelde met het door de buitenwacht opgelegde verwachtingspatroon. Op de vierkante meter was Vanenburg de beste, misschien wel van de hele wereld. Maar voetbal is zoveel meer dan trucjes als poorten en slepen. Het moet functioneel zijn en dat heeft Gerald op tijd ingezien.

In de jeugd werd ik nooit gezien als een uitzonderlijk talent. Ik speelde tot mijn zeventiende voor de bescheiden amateurclub BVC en werd sporadisch uitgenodigd voor regionale jeugdselecties. Bij nationale jeugdelftallen was ik helemaal nooit in beeld. Daar verdedigden technisch goed ontwikkelde, lenige keepers als Frans Hoek, Peter Gerards en Hans Galjé het doel. Zij werden bestempeld als de keepers met een gouden toekomst in het professionele voetbal en als de logische opvolgers gezien van Jan van Beveren en Jan Jongbloed in Oranje. Het is anders gelopen. Niet de geroemde talenten Hoek, Gerards en Galjé groeiden uit tot eerste keeper van het Nederlands elftal, maar de middelmatige jeugdkeeper Van Breukelen.

Ook internationale topspelers als Jaap Stam, Ruud van Nistelrooy en Philip Cocu maakten in hun jeugdjaren geen deel uit van de vertegenwoordigde nationale jeugdelftallen. Zij werden niet gezien als grote talenten. Natuurlijk zijn er ook voorbeelden te noemen van spelers die wel al vroeg als de besten in hun leeftijdscategorie golden en vervolgens daadwerkelijk de absolute top haalden: denk aan Rafael van der Vaart, Wesley Sneijder en Arjen Robben. Maar onderzoek wijst uit dat tachtig procent van de spelers die voor de nationale jeugdelftallen worden geselecteerd, uiteindelijk het échte Oranje nooit halen. Slechts één op de vijf geselecteerde toptalenten slaagt.

Om als profclub in te kunnen schatten in welke jeugdspeler of versterking voor het eerste elftal je moet investeren, moet je duidelijke selectiecriteria hanteren. Een containerbegrip als ‘talent’ schiet dan tekort. Dit brengt ons terug bij de basale vraag: wat is de basis van voetbal en wat onderscheidt de besten? Van de bijna zestig Oranje-internationals die ik voor dit boek interviewde, gaat meer dan de helft van deze (ex-)spelers uit van een vierdeling van voetbalvaardigheden. De complete voetballer beschikt in deze theorie over uitstekende technische, tactische, fysieke én mentale kwaliteiten. Dat vormt volgens hen de basis van de voetbalsport.

Ajax hanteerde in de jaren negentig, toen Louis van Gaal en Co Adriaanse samen verantwoordelijk waren voor het technische beleid in Amsterdam, het TIPS-model. Techniek, Inzicht, Persoonlijkheid en Snelheid. Andere woorden, dezelfde uitgangspunten. Aan de hand van deze vier elementen werden jeugdspelers gescout, getraind en geëvalueerd. Danny Blind kent Ajax als geen ander. Hij beleefde bij die club eerst als speler en aanvoerder grote successen en functioneerde later als assistent-trainer, hoofdcoach, technisch manager en hoofd jeugdopleiding. De vier kenmerken van een voetballer zijn in zijn visie ingegraveerd. Over het niveau van ons vaderlandse voetbal zei Blind bijvoorbeeld dit: ‘Nederlandse teams zijn vaak technisch en tactisch zeer sterk, maar leggen het op mentaal en fysiek vlak af tegen Duitsers, Engelsen en Fransen.’

Om als trainer een individuele voetballer of een compleet elftal beter te maken, moet je weten wat ervoor nodig is om de optimale voetbalprestatie te leveren. Zoekend naar houvast is het begrijpelijk dat trainers graag een vastomlijnde indeling van vaardigheden hanteren. De ene coach zoekt naar een mix van alle vier de vaardigheden, de andere neemt één van de genoemde kwaliteiten als basis. Sommigen voegen er nog een eigen dimensie aan toe, bijvoorbeeld energie, emotie, communicatie of levensstijl. De Engelse sportpsycholoog Bill Beswick verdiende zijn sporen als vertrouwenspersoon van Alex Ferguson bij Manchester United. Steve McClaren liet als coach van FC Twente Beswick geregeld invliegen. In Beswicks gerenommeerde boek Focused for Soccer wordt uitgegaan van ‘the 5 steps to complete performance’. Beswick maakt onderscheid in levensstijl, fysiek, techniek, mentaal en emotioneel.

Het verschilt per periode, soort competitie en coach welke van de genoemde vier kernelementen de meeste aandacht verdienen. Als coach zie je graag dat jouw selectie bestaat uit spelers die op alle onderdelen een tien scoren. Een utopie. De discussie welke vaardigheid in de wedstrijd het verschil maakt tussen goede en heel goede voetballers, is even oud als de sport zelf. Ook ik stelde mezelf en mijn (ex-)collega’s in de voorbereidingen op dit boek dezelfde vraag.

Sinds conditietrainers een vast deel van de trainersstaf uitmaken zijn bijvoorbeeld het uithoudingsvermogen, de sprintsnelheid en sprongkracht van vrijwel elke speler in de nationale en internationale top aanzienlijk verbeterd. Steeds meer trainers beschouwen fysieke kracht zelfs als uitgangspunt van de moderne voetballer. Niet voor niets zoekt een trainer als Martin Jol naar voetballers met de fysieke kwaliteiten van mariniers of, in zijn woorden, warriors. Lengte en spierballen waren de afgelopen jaren ineens de nieuwe norm. Krachtmensen als Evander Sno, Orlando Engelaar en op internationaal niveau Didier Drogba en Mahamadou Diarra werden lange tijd gezien als de spelers van de toekomst. Critici grinnikten op hun beurt jarenlang om het kleine middenveld van het huidige Oranje. Spelers als Van der Vaart en Sneijder zouden niet in staat zijn om in het moderne topvoetbal mee te kunnen. Te klein, te weinig body, kortom: kansloos. Daarbij gingen deze Nederlandse kenners overigens voorbij aan de gemiddelde lengte – nog geen 1.70 meter – van Frank Rijkaards Barcelona-middenveld Deco-Xavi-Iniesta. Met deze zogenaamde dwergen won Rijkaard de Champions League in 2006. Zet je de beste voetballers aller tijden naast elkaar, dan zie je fysiek gezien niet bepaald overeenkomsten. Pelé, Cruijff, Maradona, Van Basten, Zidane en Ronaldinho verschillen nogal qua lengte, lichaamsbouw, spiermassa en souplesse. Natuurlijk was geen van hen langzaam, maar er zijn toch weinig fysieke gelijkenissen tussen Maradona en Van Basten. De stelling dat fysiek juist in het moderne krachtvoetbal steeds belangrijker wordt, houdt kijkend naar de beste voetballer van de laatste jaren geen stand: Lionel Messi maakt in de sportschool niet direct indruk. Dat zijn tegenstrever Cristiano Ronaldo lijkt te zijn weggelopen uit de stripheldenserie X-Men bewijst dat bovenmatige fysieke ontwikkeling wel helpt. Ronaldo weet kracht aan sprintsnelheid, maar ook aan handelingssnelheid te koppelen. Dat laatste is essentieel in het voetbal. Spierkracht en sprintsnelheid zijn zonder bal en tegenstander contextloos. De sterkste voetballers zijn niet automatisch de beste spelers. Fysieke vaardigheden behoren tot het basispakket van de moderne voetballer, maar zijn niet leidend binnen de geschetste viereenheid.

Opiniemakers en ex-vedettes als Willem van Hanegem en Johan Cruijff zetten geregeld vraagtekens bij het niveau van het huidige voetbal. Zowel technisch als tactisch zou hun generatie van de jaren zeventig en tachtig de huidige spelers de baas zijn. Deze twee vaardigheden worden ook nu nog door velen als de basis gezien van het voetbalspel.

Talloze spelers en trainers reppen graag over techniekmissionaris Wiel Coerver. De ware liefhebber dweept met diens romantische visie op de voetbalsport. De om zijn techniektrainingen beroemde trainer won in 1974 met Feyenoord de UEFA Cup. Coerver beweerde dat techniek, in zijn woorden de ‘balbehandeling’, de basis vormt van de voetbalsport. Hij bracht verschillende video’s en dvd’s uit met methoden om aan de techniek te schaven. In zijn visie stonden conditietrainers en assistenten die zich bezighielden met tactiek lager in de pikorde en dienden trainingen eerst en vooral gericht te zijn op techniekoptimalisatie. Bij zijn benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau in 2007 zei hij: ‘Spelinzicht, atletisch vermogen – dat kan iedereen ontwikkelen. Maar balbeheersing en techniek moeten kinderen op jonge leeftijd worden bijgebracht. Het is geen toeval dat onze velden worden bevolkt door middelmatige werkvoetballers. Alleen Robin van Persie en Arjen Robben kunnen tegenwoordig nog een mooie individuele actie maken. Treurig.’ De purist Coerver raakte met zijn gedachtegoed het voetbal bijna in de ziel. Het valt lastig tegen te spreken dat voetbal draait om acties met de bal. Toch is ook technische begaafdheid niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag wat toppers onderscheidt van subtoppers. Er waren in de jaren tachtig technisch meer verfijnde aanvallers te vinden dan Ruud Gullit. Toch tilde hij tweemaal de gouden schoen voor beste speler ter wereld boven zijn hoofd. Zo zijn er talloze voorbeelden. Raymond Verheijen legt eenvoudig uit waarom het hoofdzakelijk focussen op techniek als onderscheidende factor, niet aan te raden is. ‘Balbehandeling zonder tegenstander, medespelers en spelregels is alleen nuttig in het circus of op de Ramblas in Barcelona als jongleur. Hoe goed Coerver ook had nagedacht over zijn techniekoefeningen, kijken naar een groep spelers die zijn training uitvoerden riep associaties op van ballet met een bal. Techniek is een wezenlijk maar geen allesbepalend onderdeel van voetbal. En dus geen op zichzelf staande component die je geïsoleerd moet trainen. Het gaat om voetbaltechniek binnen voetbalsituaties en daar heb je op z’n minst een tegenstander bij nodig. De beste technicus is niet de beste voetballer.’

Soms wordt het spelverloop van een wedstrijd volledig toegeschreven aan een tactisch strijdplan van een trainer. De uitschakeling van FC Barcelona door Internazionale werd door talloze journalisten bijgeschreven op het conto van coach José Mourinho. Hij stelde met zijn tactische adviezen zijn elftal in staat om de onverslaanbaar geachte voetbalmachine van Pep Guardiola te ontregelen. Mourinho zorgde voor duidelijkheid voor spelers en gaf richting aan de speelwijze. De ook in Nederland opgelaaide discussie om de Hollandse School – een aanvallend systeem met buitenspelers die de achterlijn halen – overboord te gooien en zogenaamd realistischere voetbalvisies als uitgangspunt te kiezen, toont aan dat ook tactische vaardigheden veel aandacht krijgen en tot in de kleinste facetten worden verfijnd. Sommige trainers draven daarin door. Zij zweren bij één voetbalsysteem en voeren dit ongeacht het aanwezige spelersmateriaal door. Ik weet nog goed hoe Cruijff bij Ajax de rol van keeper herdefinieerde en Stanley Menzo presenteerde als de doelman van de toekomst. Menzo verdedigde niet alleen het doel, hij was in Cruijffs visie bij balbezit van achteruit de eerste aanvaller. Het kostte veel keepers, inclusief mijzelf, moeite om te bepalen of ze hierin mee moesten en konden gaan. Tactische keuzes beïnvloeden per positie en spelsituatie de uiteindelijke prestatie, maar vallen of staan bij de uitvoering ervan. Kortom, ook de beste tacticus is niet per definitie de beste voetballer.

In de gesprekken met spelers en trainers tijdens de zoektocht naar de succeskenmerken van een topvoetballer kwam dus naar voren dat de technische, tactische en fysieke vaardigheden uiteindelijk niet beslissend waren voor de prestaties die mijn gesprekspartners leverden of nog steeds neerzetten. Wat dan wel? Toppers lijken zich te onderscheiden door mentaal sterker te zijn. Het gaat dan al snel over mentaliteit, een sterke wil, het karakter van een winnaar of ‘het zit beter tussen de oren’.

Een Nederlandse topvoetballer die in dergelijk opzicht op het hoogste niveau absoluut het verschil maakt, is Clarence Seedorf. De AC Milan-vedette is zich bewust van zijn vermogen om op momenten dat het moet het beste in zichzelf naar boven te halen. In het restaurant van trainingscomplex Milanello legde Seedorf uit hoe hij hier zelf tegenaan kijkt. ‘Het mentale proces heeft zonder twijfel de meeste invloed op het prestatieniveau. Het bepaalt namelijk wat je met je voeten doet. Soms kan iemand voetbaltechnisch niet groeien omdat hij psychologisch niet kan groeien. Ik ben erop gericht om mentaal “in vorm” te raken, de rest gebeurt dan vanzelf. Ik heb verschillende manieren om deze fitheid positief te beïnvloeden. Zo werk ik bijvoorbeeld al mijn leven lang met gerichte doelstellingen. Hiermee versterk ik mijn motivatie, focus en zelfvertrouwen. Doelen zorgen voor maakbaarheid. Ik ben ook bewust bezig om mijn stemming positief te beïnvloeden. Voor een wedstrijd kijk ik succesvolle voetbalmomenten van mezelf terug op YouTube. Ik probeer mezelf in een goed gevoel te manoeuvreren. Daarmee vergroot ik de kans op een goede prestatie.’

Voormalig aanvoerder van Oranje Giovanni van Bronckhorst speelde in de Nederlandse, Schotse, Engelse en Spaanse competitie mee op topniveau. Hij sluit zich zonder aarzeling aan bij de mening van Seedorf. ‘Hoe hoger het niveau waarop je gaat spelen, hoe belangrijker de mentale kwaliteiten. Elke voetballer bij Arsenal en Barcelona heeft geweldige technische en tactische kwaliteiten. Bovendien zijn ze allemaal ontzettend fit. Maar alleen de spelers die daarnaast het best onder druk kunnen presteren, veerkrachtig zijn en zich ten dienste van het team opstellen, spelen.’

Ajax-coach Frank de Boer sprak in een televisieaflevering van Henk Spaans’ Heilig Gras vrijuit over zijn eerste ervaringen als hoofdcoach van een eerste elftal. Ook De Boer gaf aan dat voetbal voor hem hoofdzakelijk een mentaal spelletje is. In een gesprek met hem kreeg ik de indruk dat hij bovengemiddeld geïnteresseerd is in mentale trainingsvormen. Dat klinkt ook logisch, als je ervan uitgaat dat mentale vaardigheden het verschil maken. Zijn Ajax-collega Danny Blind: ‘Uit alles wat ik in het topvoetbal heb gezien en ervaren, blijkt dat het mentale aspect uiteindelijk de doorslag geeft. Dit onderdeel moet dan ook stapsgewijs in de opleiding van voetballers worden aangeleerd. Bij de jongste jeugd moet de nadruk worden gelegd op de technische vaardigheden. Vervolgens moet dit accent worden verschoven naar de tactische vaardigheden en rond de puberteit moet het ontwikkelen van de mentale vaardigheden het belangrijkste trainingsonderdeel worden.’

Dat mentale training een standaardonderdeel moet worden van de voetbaltrainingsprogramma’s past eveneens in de visie van Dirk Kuyt. De WK-finalist die op de ladder naar de wereldtop de treden Quick Boys, FC Utrecht, Feyenoord en Liverpool nam, pleit voor een structurele aanpak. ‘Voor veel voetbalcoaches is er op het psychologische vlak nog een hoop te leren. Ik vind psychologie een wezenlijk onderdeel van hun vak, maar dat wordt nog niet zo gezien in de voetbalwereld. Iedere speler bij Liverpool of Oranje kan fantastisch voetballen, daar valt voor een coach niet meer zoveel in bij te leren. Een coach maakt het verschil door spelers psychisch te beïnvloeden. Wil de voetbalwereld een stap vooruit maken, dan moet er een structureel kader voor mental coaching worden ontwikkeld.’

Ik omarm het idee dat de grootste winst kan worden gehaald in het mentale onderdeel. Ook in mijn lezingen voor medewerkers en managers in het bedrijfsleven vormen mentale vaardigheden de rode draad. Je kunt nog zo creatief, goed geschoold of sociaal zijn, zonder de absolute wil om alles te doen en laten om te slagen als manager, jurist of directiesecretaresse, zul je je eigen plafond nooit aantikken.

De vaststelling dat mentale vaardigheden voor een voetballer cruciaal zijn als hij de top wil bereiken, lijkt een goed vertrekpunt voor een succesformule. Lijkt, inderdaad. In tweede instantie leidt deze conclusie namelijk tot fundamentele vervolgvragen waarop een eensluidend antwoord lijkt te ontbreken. Het begint al met de vraag wat iemand verstaat onder het woord ‘mentaal’. Volgens Van Dale staat dit begrip voor ‘in (of van) de geest’. Deze definitie vergroot eerder de ongrijpbaarheid dan dat ze concrete inzichten geeft. ‘Mentaal’ kun je aan tien mensen voorleggen om hun definitie ervan op te schrijven, vervolgens krijg je tien verschillende versies terug. Dat is de kern van het probleem waarmee vrijwel alle geïnterviewden kampen. Goed beschouwd is de term dus geen goed vertrekpunt om trainings- en coachingsmethoden aan op te hangen. Louis van Gaal vatte het tijdens ons interview kernachtig samen: ‘Ik heb een hekel aan het woord “mentaal”. Het is zo’n nietszeggend begrip. Ik praat veel liever in termen van persoonlijkheid. Die bestuurt namelijk het denkpatroon en de manier waarop iemand op situaties reageert. Bijvoorbeeld: het zelfvertrouwen en de motivatie groeien als iemand doet waar hij of zij goed in is, als het aansluit op zijn of haar persoonlijkheid. Om de top te kunnen bereiken, moet je jezelf dus ontzettend goed kennen. Je bewust zijn van je talenten en in staat zijn om de context te vinden waarbinnen je die optimaal kunt benutten, kenmerkt een topspeler.’

==

13.jpg

Clarence Seedorf: ‘Ik ben erop gericht om mentaal in vorm te komen. De rest gebeurt dan vanzelf.’

==

Ondanks het feit dat Van Gaal mede op basis van zijn persoonlijkheidstheorie successen boekt, werken ook begrippen als ‘persoonlijkheid’ en ‘karakter’ voor menigeen verwarrend. Persoonlijkheidstheorieën uit de psychologie worden in de voetbalsport, net als in het bedrijfsleven, steeds vaker als kompas gebruikt om in te schatten welke speler wel of niet zal slagen. Dat dit mogelijk tot onjuiste conclusies leidt, bewijst een anekdote waarin een psycholoog zich bemoeide met de opstelling van het Braziliaanse team dat in 1958 voor het eerst wereldkampioen werd. De psycholoog van dienst adviseerde de Braziliaanse bondscoach Vicente Feola onder meer om vleugelspits Garrincha aan de kant te houden; hij had namelijk aan de hand van een vragenlijst de diagnose gesteld dat Garrincha een labiele persoonlijkheid had. Na twee duels sloeg Feola het advies in de wind, waarna Garrincha aan de basis stond van de eerste wereldtitel voor Brazilië. Binnen de lijnen speelden de labiele persoonlijkheidskenmerken van Garrincha niet of nauwelijks een rol. Dat de begenadigde spits zich later dood zou drinken, geeft aan dat de test van de psycholoog kennelijk een bepaalde voorspellende waarde had. De uitkomsten waren echter niet zonder meer van toepassing voor coach Feola, die logischerwijs alleen geïnteresseerd was in Garrincha’s voetbalprestaties. Psychologische technieken moeten, als ze worden toegepast binnen het voetbal, dus vertaald worden naar voetbalsituaties en de voetballer centraal stellen.

De noodzaak van vertaling gaat eveneens op voor de benaming van de mentale vaardigheden. Ook begrippen als ‘concentratie’, ‘faalangst’ en ‘doorzettingsvermogen’ laten zich lastig concreet maken. Als de taal die de basis vormt voor mentale training onder coaches, beleidsbepalers en psychologen al tot veel vraagtekens leidt, dan zeker onder (jeugd)spelers. Voordat de categorie mentale vaardigheden uit de traditionele vierdeling extra aandacht verdient, moet dit definitieprobleem worden opgelost. In gesprek met Raymond Verheijen, die jaren terug in zijn boek Het periodiseren van voetballen afrekende met verwarrende fysiologietermen binnen de conditietraining, kwam de ontstane verwarring over de begrippenlijst die ten grondslag ligt aan mentale training aan bod. ‘Voordat er vooruitgang kan worden geboekt in het beter leren denken als voetballer, zal er afscheid moeten worden genomen van het “mentale” referentiekader en kan het woord mentaal beter worden begraven. De processen die je mentaal zou willen noemen bestaan wel degelijk, maar je moet ze niet mentaal noemen. Daarmee sla je een richting in die doodloopt. Het is zaak om je af te vragen wáár in het lichaam de processen hun oorsprong vinden, wat er precies gebeurt en hoe je het daardoor vervolgens moet noemen.’

==

14.jpg

Louis van Gaal: ‘Ik heb een hekel aan het woord “mentaal”.’

==

In zijn boek beschrijft Verheijen dat de oorsprong van de begrippenchaos ligt in de gebruikelijke tweedeling tussen lichaam en geest. Oftewel fysiek en mentaal. Dit uit de zeventiende eeuw stammende dualisme, bedacht door de Franse filosoof René Descartes, suggereert dat het lichaam een eenheid is en dat de geest een eenheid is. Twee verschillende eenheden op hetzelfde level. Verheijen: ‘In de praktijk spreken mensen over “tussen de oren”, “in het koppie” en “een gezonde geest in een gezond lichaam”. Wat je hieruit kunt opmaken is, dat er een hoofd is en dat er in dat hoofd (tussen de oren) iets is wat we mentaal (geest) noemen. Dat is tegenstrijdig.’ Er wordt gesuggereerd dat mentaal iets anders is dan fysiek, maar het bevindt zich tegelijkertijd ook in het lichaam. Hoe kan iets zich weliswaar in het lichaam bevinden (tussen de oren) maar tegelijkertijd niet fysiek zijn (maar mentaal)? Het referentiekader van Descartes is dus een doodlopende weg.

Verheijen vervolgt: ‘Het is logischer om te stellen dat we een lichaam hebben, en een onderdeel van dat lichaam, net als het hart, de spieren en de botten, zijn de hersenen. Alles wat zich in de hersenen afspeelt is dus fysiek, omdat het hoofd een onderdeel van het lichaam is. Wat je feitelijk zegt als je stelt “Dit is niet fysiek, maar mentaal”, is: “Dat is geen fruit, maar een appel”. De veelgehoorde stelling “De geest is sterker dan het lichaam” betekent dus letterlijk: “De hersenen zijn sterker dan het lichaam”. Dat wringt. Vaak hoor je mensen krampachtig zeggen dat volgens hen lichaam en geest één zijn. Zij hebben op dat moment niet in de gaten dat ze met die uitspraak alsnog een tweedeling maken door lichaam en geest apart te benoemen. Dit voorbeeld symboliseert uitstekend hoe iedereen worstelt met wat er zich tussen onze oren afspeelt. Om dit probleem op te lossen, moeten we terug naar de basis. Mensen beschikken primair over één ding: het lichaam. Dat lichaam bestaat vervolgens uit verschillende lichaamsdelen. Het lichaamsdeel dat het dualisme “geest” noemt, zijn welbeschouwd de hersenen. In die hersenen vinden allerlei ondoorgrondelijke processen plaats: fysieke processen. Als je van dit referentiekader uitgaat, hoef je niet te benadrukken dat lichaam en geest één geheel vormen. In eerste instantie is er alleen een lichaam. De term “geest” bestaat niet meer, evenmin als het woord “mentaal”. Mensen hebben hersenen en de primaire functie van deze hersenen is denken. Het gaat dus niet langer om “mentale training”, maar primair om het trainen van het denken en in tweede instantie de invloed van dit denken op het handelen. Binnen het voetbal betekent dit: het trainen van het denken tijdens voetbalhandelingen om deze goed en in een hoog tempo uit te voeren en dat ook nog lang vol te houden. Dit is de basis van voetballen, waarbij degenen die dit het beste kunnen, zullen winnen.’

Chris Visscher is als hoogleraar Jeugdsport aan de Rijksuniversiteit Groningen beroepsmatig bezig met onderzoek naar talentontwikkeling bij jonge voetballers en hockeyers. Visscher keek lange tijd mee in de keuken van de jeugdopleidingen van onder meer FC Groningen, SC Heerenveen en AZ. Ook hij bevestigt de stelling dat toppers het verschil maken in hun hoofd. ‘Prestaties in het voetbal lijken door menigeen vooral gekoppeld te worden aan lichamelijke en voetbaltechnische factoren. Uiteraard spelen die een voorname rol op het competitieniveau. Bij zeer getalenteerde voetballers blijken aspecten als uithoudingsvermogen, wendbaarheid en dribbelen sterk ontwikkeld en een voorwaarde voor meedoen op het hoogste niveau in het jeugdvoetbal. Echter, aan de top zijn, om de toppers en de subtoppers te onderscheiden, eerder mentale factoren en vooral inzicht bepalend.’ Gevraagd naar specifieke voorbeelden die topspelers van anderen onderscheiden, antwoordt de wetenschapper: ‘Met name op positie kiezen en besluitvorming scoren toppers beter. De kwaliteit om op het juiste moment op de juiste plaats te zijn en dan ook nog onder tijdsdruk de beste beslissing te nemen, is op het allerhoogste niveau cruciaal. Het is niet voldoende om te weten wat het beste is, nee, belangrijker is dat op het juiste moment ook daadwerkelijk de beste actie wordt uitgevoerd. De meest optimale beslissing nemen op het juiste moment is cruciaal. Denkers bepalen het moderne voetbal.’

Eindhoven, 20 april 1988

Halve finale Europacup I, PSV-Real Madrid. Ik herinner me nog steeds veel details van de dubbele ontmoeting tegen het Real van Leo Beenhakker. De uitwedstrijd had ons met hard werken en enige mazzel een punt opgeleverd. De daar weggesleepte 1-1 voelde voor PSV als een overwinning. Edward Linskens wordt nog altijd aan zijn doelpunt in het Santiago Bernabéu-stadion herinnerd. Coach Leo Beenhakker gaf PSV voorafgaand aan de return het gevoel dat er niks te halen viel. Dat soort blufpoker van de tegenstander maakte het beste in mij los. In de aanloop naar die wedstrijd had ik me grondig voorbereid. Toen PSV in het voorjaar van 1988 Real Madrid lootte, wist ik wat me te wachten stond. Urenlang heb ik wedstrijden van Real op video bekeken; de speelwijze van de Madrilenen, de sterke en zwakke punten van Hugo Sánchez en Emilio Butragueño en terugkerende patronen in hun doelpunten. In bed speelde ik in mijn hoofd talloze keren een gevreesde actie van Sánchez af. Met de bicicleta of chilena had deze Mexicaanse killer al menig keeper verrast, maar de actie werd negen van de tien keer op eenzelfde manier uitgevoerd. Een opkomende middenvelder gaf een hoge voorzet vanaf de zijkant, Sánchez draaide dan zijn rug naar de goal, sprong omhoog en schoot met een acrobatische, achterwaartse salto de bal op doel. Een vloeiende omhaal van Zuid-Amerikaanse makelij. Ik herkende op een gegeven moment een patroon: in bijna alle gevallen schoot hij de bal rechts van de keeper. In mijn voorbereiding stelde ik mezelf voor dat er een hoge voorzet vanaf de zijkant werd gegeven en Sánchez zijn specialiteit zou uitvoeren. Ik zag mezelf in die situatie als doelman handelen. En nog een keer, tot ik er zeker van was dat ik wist hoe te reageren als de situatie zich zou voordoen.

Met nog zo’n tien minuten te spelen tijdens de return en 0-0 op het scorebord, kreeg Real Madrid een corner. De bal werd ingebracht, slecht verwerkt en uit de rebound hoog voorgegeven. Ik zag Sánchez met zijn rug naar mij toe de lucht in gaan voor zijn bicicleta. Op dat moment leek zich alles ineens in slow motion af te spelen. Ik had dit moment zo vaak in mijn gedachten beleefd, dat ik wist wat er ging gebeuren en hoe ik zou handelen. De bal naderde me zoals verwacht rechts en ik tikte hem eenvoudig uit het doel. In de slotfase hielden wij de 0-0 vast en een paar weken later stonden we voor het eerst in de clubgeschiedenis in de belangrijkste Europese finale. Beenhakker heeft mij later verteld dat Hugo Sánchez nachten wakker heeft gelegen omdat ik zijn bicicleta had gepareerd. De doorgaans uiterst zelfverzekerde topspits was bang dat zijn wapen niet meer werkte. Het schijnt dat hij na die wedstrijd in het Philips Stadion nog zelden met een bicicleta heeft gescoord.

Dit praktijkvoorbeeld bewijst voor mij dat voetbal primair een denksport is. Voetballen is een teamsport, er is een tegenpartij, het is een contactsport en de bal is steeds bespeelbaar. De situaties op het veld zijn daardoor steeds weer anders. De wijze waarop het resultaat wordt behaald staat open, zolang aan de spelregels wordt voldaan. Hierdoor ontstaat er een enorme complexiteit en onvoorspelbaarheid. Spelers moeten voortdurend zelf oplossingen bedenken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een relatief gesloten sport als gewichtheffen of bowlen. Geen enkele spelsituatie in de voetbalsport is identiek. Het spel wordt door elf unieke spelers tegen elf eveneens unieke tegenstanders gespeeld. In professionele competities speelt een team wekelijks of vaker tegen wisselende opponenten. Ook al bestaat voetbal in de basis uit grofweg drie teamfuncties – aanvallen, verdedigen en omschakelen – en kun je de diverse handelingen als koppen, passen, schieten en aannemen opdelen in een overzichtelijk aantal categorieën, dan nog zijn de variaties oneindig. De enige beperkingen binnen het voetbal vormen het toegestane aantal spelers, de vastgestelde speeltijd, het verbod voor veldspelers om de handen te gebruiken en de witgekalkte grenzen van het voetbalveld. Wat voetbal extra complex maakt, is het feit dat de regels worden toegepast door een scheidsrechter van vlees en bloed. Anders dan bij een tijdsport als hardlopen is de kans op onjuiste beïnvloeding van een voetbalwedstrijd altijd aanwezig.

Er zijn alleen al in Nederland sinds de start van de profcompetitie in 1954 meer dan dertigduizend wedstrijden gespeeld en geen enkel duel verliep exact volgens dezelfde stappen. Dit bevestigt het idee dat voetbal een complexe sport is waarbij het draait om het vinden van de juiste oplossing voor een probleem. Het doel is winnen van de tegenstander. Het op te lossen probleem vatte Johan Cruijff al eens kernachtig samen: het scoren van één doelpunt meer dan de opponent.

Voetballers moeten tijdens de wedstrijd honderden keuzes maken om samen de puzzel op te lossen. Tegenwoordig gaat het spel steeds sneller. Spelers zijn sterker en de bal gaat sneller rond. De handelingssnelheid van een voetballer moet dus voortdurend omhoog om de tegenstander in alle opzichten een stap voor te blijven. De talloze keuzes die een voetballer in een wedstrijd of tijdens een training moet maken, dient hij op topniveau ook nog eens razendsnel te nemen. De beste voetballers voor nu en de toekomst lijken dus de snelste en beste denkers te zijn.

Eén van de beste voorbeelden van deze stelling is Dennis Bergkamp. Hij speelde elf jaar lang bij de Engelse topclub Arsenal en maakte voor de Londenaren 121 doelpunten. Eén doelpunt in het bijzonder verdient hier de aandacht: het derde doelpunt dat hij in maart 2002 scoorde tegen Newcastle United, de treffer die door de Arsenal-supporters werd verkozen tot mooiste van het vorige decennium. De gerespecteerde Engelse schrijver Nick Hornby bleef na het zien van de ‘pirouette-goal’ vertwijfeld achter. ‘Met zijn rug naar het doel en naar verdediger Nikos Dabizas nam hij de bal mee met zijn ene voet, speelde hem rond een verdediger met een andere voet en schoot hem langs de doelverdediger met zijn… heeft Dennis Bergkamp drie voeten?! Waarschijnlijk niet. Het leek er echter wel op.’

De copyrighthouder zelf bleef in zijn commentaar nuchter. ‘Robert Pires speelde de bal iets te ver van mij in, ik zag de verdediger rechtsachter me en had geen tijd om aan te nemen. Daarom tikte ik de bal direct langs hem en draaide in de tegengestelde richting om hem los te schudden. Vervolgens zag ik dat de verre hoek van de uitlopende keeper de enige mogelijkheid was om te scoren, dus moest ik de bal daarheen tikken zodat hij er niet bij kon.’

Voetbalkenners buitelden over elkaar heen om Bergkamps genie te duiden. Velen hielden het op tovenaarskunsten. Slechts weinigen spraken over een fenomenaal ruimtelijk inzicht en razendsnel denkwerk. Terwijl dit laatste het verschil maakt tussen Dennis Bergkamp en minder begenadigde topspelers. Dat Bergkamp ook nog eens technisch hoogbegaafd was, heeft ervoor gezorgd dat zijn denkwerk optimaal benut kon worden. Volgens Arsenal-trainer Arsène Wenger stak Dennis Bergkamp er ook op tactisch vlak bovenuit. In een interview in 1999 zei de Franse coach: ‘Dennis is in staat om een wedstrijd te lezen. Hij weet wat er op welke momenten nodig is en kan dat ook nog zelf uitvoeren. Dat maakt hem een speler van de buitencategorie.’ Jaren later, in het voorjaar van 2006 toen Bergkamp zijn kicksen bijna aan de wilgen hing, voegde Wenger hieraan toe dat het spel van Dennis Bergkamp in de essentie neerkwam op twee aspecten: klasse en intelligentie. ‘Klasse wordt in dit verband vaak gezien als datgene wat je met een bal kunt. De allergrootsten koppelen daarnaast intelligentie aan hun vaardigheden. Dan wordt elk kunstje ook effectief en efficiënt uitgevoerd en ingezet. In Bergkamps acties doet zijn hoofd het voorwerk. Zijn hersenen bepalen wat hij gaat doen en zijn techniek stelt hem in staat dit uit te voeren. Hij is slimmer dan menig ander topvoetballer.’

Bergkamp is er de man niet naar om zichzelf in bewonderende woorden te beschrijven. Toen ik hem tijdens het interview op Sportpark De Toekomst in Amsterdam voorlegde dat voetbal primair een denksport is, kwam hij zelf met de bevestiging van dit vermoeden. ‘De snelheid van informatieverwerking en het maken van de juiste keuzes bepalen je handelen en daarmee je voetbalprestatie.’

Verschillende oud-collega’s zijn het met hem eens. Youri Mulder, voormalig spits van FC Twente en Schalke’04, formuleerde het zo: ‘Voetbal is eigenlijk een denksport. Je moet op en rond het veld continu beslissingen nemen. De kwaliteit van je keuzes is bepalend voor je prestaties.’

==

15.jpg

Dennis Bergkamp: ‘De snelheid van informatieverwerking en het maken van de juiste keuzes bepalen je handelen en daarmee je voetbalprestatie.’

==

Rafael van der Vaart beschouwt terugkijkend op zijn periode als jeugdspeler bij Ajax dat hij zich onderscheidde van zijn teamgenoten in zijn keuzes. ‘Topvoetballers denken sneller en beter in het spel dan niet topspelers. In de jeugd bij Ajax was ik een klein jochie met lang haar. Het verschil met veel teamgenoten was dat ik sneller en beter kon denken.’

De aanname dat voetbal op het allerhoogste niveau complex is en dus vooral een kwestie van sneller denken, wordt gedeeld door Pierre van Hooijdonk. De oud-Feyenoorder heeft niet zozeer de top gehaald vanwege zijn balvaardigheid of sprintsnelheid en erkent dat ook. ‘In de top moet je goed en snel kunnen nadenken. Hoe hoger het niveau, hoe minder keuzeopties. Dit merkte ik vooral bij Oranje. Daar was ik technisch één van de minste spelers en ik was ook niet de snelste. Waar ik bij mijn club excelleerde op basis van mijn voetbalintelligentie, had ik het bij het Nederlands elftal veel lastiger: daar was iedereen zo slim. Op dat niveau moet je echt met geniale oplossingen komen.’

Niet alleen voor veldspelers is voetbal primair een denksport. Als keeper weet ik niet beter dan dat mijn hersenen voor, tijdens en na ieder duel overuren draaiden. Edwin van der Sar herkent dit als geen ander. In Manchester zag ik aan de wijze waarop hij op dit thema reageerde hoezeer juist dat zijn werk in de kern raakt. ‘Sar’ is naast keeper ontegenzeggelijk ook een denker. ‘Tijdens wedstrijden analyseer ik continu de spelsituatie en zoek ik naar meetpunten om mijn ideale positie in het doel vast te stellen. Ik kijk hoe onze verdedigers staan en pas mijn positionering daarop aan. Als topvoetballer moet je situaties razendsnel kunnen doorzien en zelf beslissingen nemen. Dit vraagt om intellectuele kwaliteiten. Kenmerkend voor een topvoetballer is dat hij sneller ruimtelijk kan denken dan anderen.’

==

16.jpg

Edwin van der Sar: ‘Tijdens wedstrijden analyseer ik continu de spelsituatie en zoek ik naar meetpunten om mijn ideale positie in het doel vast te stellen.’

==

Indien de conclusie gerechtvaardigd is om mentale vaardigheden te herdefiniëren en een alternatieve begrippenlijst te ontwikkelen, dringt de vraag zich op of de traditionele vierdeling van voetbalvaardigheden stand kan houden. Hoewel het merendeel van de voetballers en coaches zich prettig voelt bij een uitsplitsing van voetbalvaardigheden, werken verschillende trainers en beleidsbepalers al langer zonder een dergelijke opdeling.

De KNVB bekijkt voetballen met een handelingstheoretische visie waarin geen onderscheid bestaat tussen techniek, tactiek, fysiek en mentaal. KNVB-docent en hoofdverantwoordelijke voor de jeugdopleidingen in Zeist Remy Reynierse legt uit hoe de Nederlandse bond ertegenaan kijkt: ‘Voetballen leer je door te voetballen. Coachen leer je door te coachen. Trainen leer je door te trainen. Dat is onze visie in Zeist. Zo eenvoudig is het. Moeilijker moet je het ook niet maken. Wij maken geen onderverdeling tussen techniek, tactiek, fysiek en mentaal. Het is bij ons één. Soep is alleen soep als de ingrediënten bij elkaar komen. Het heeft geen zin om de ingrediënten apart aandacht te geven. Het is de taak van de kok om een lekkere soep te maken.’

Ook voormalig Oranje-bondscoach Dick Advocaat wil niets weten van een opsplitsing van voetbalvaardigheden of prestaties van voetballers. ‘Ik maak geen onderscheid tussen mentale en welke andere vaardigheidsgebieden dan ook. Ik neem het handelen van spelers als uitgangspunt. Dit handelen is voor eenieder, dus speler, coach en andere betrokkenen, waarneembaar en daardoor te kwalificeren en te kwantificeren. In mijn opvatting is al het handelen per definitie mentaal, evenals fysiek. De (sportende) mens vanuit het zogenaamde “dualisme” benaderen is vanuit mijn vak gezien een heilloze opgave. De consequentie van dit alles is, dat ik een voetbalprestatie van een speler beschouw vanuit het handelen van die speler binnen de context van het voetbalspel.’

Reynierse kan zich vinden in het overboord gooien van de traditionele vierdeling en herkent zich in de eerder opgeworpen stelling dat lichaam en geest geen verschillende zaken zijn. ‘De mens is geen lichaam en een hoofd met hersenen erin. De mens is één geheel. Deze visie vertaalt zich binnen de KNVB in alles. Het denken is moeilijk te voorspellen. Het gaat om wat je denkt en vervolgens doet als je onder druk staat.’

De constatering dat voetbal een denksport is en dat de beste voetballers van nu ook de beste denkers zullen moeten zijn, wordt dan wel omarmd door de topspelers en coaches, maar in de trainings-, scoutings- en coachingsmethoden zie ik dit uitgangspunt niet terug. In het streven om Nederlandse profclubs en jeugdopleidingen naar een hoger plan te brengen, ligt hier een taak voor Nederland als mogelijk gidsland.