Languit op de grond zweert Diego Cristóbal trouw aan de koning. Duizenden Indianen komen uit de heuvels en geven hun wapens af. De maarschalk geeft een banket met juichende toosten en de bisschop draagt een dankmis op. Vanuit Lima beveelt de onderkoning dat alle huizen gedurende drie nachten verlicht moeten zijn. Binnen anderhalf jaar zal in Cuzco, op het Plein van de Vreugde, de beul met een roodgloeiende tang het vlees van deze neef van Túpac Amaru in stukken van zijn lichaam rukken alvorens hem aan de galg te hangen. Ook zijn moeder zal worden gehangen en gevierendeeld. De rechter, Francisco Dfez de Medina, had gevonnist dat het noch de honing noch de staat convenieert dat er ook maar enig zaad of bloed van deze en iedere Túpac Amaru overblijft, vanwege de grote ophef en indruk die deze vervloekte naam bij de inheemsen heeft.
1783 Panama Stad
Terwille van de dood
Vanaf het aanbreken van de dag dampt de aarde, die om drinken smeekt, en de levenden zoeken schaduw en wuiven zich koelte toe. Als de hitte de levenden die zij vangt al doet verwelken, wat zal zij dan de doden niet aandoen die niemand koelte toewaaiert?
De belangrijke doden rusten in de kerken. Zo wil het de gewoonte op de droge Castilliaanse hoogvlakte en derhalve dient het in deze Panamese stoomketel ook zo te gebeuren. De gelovigen lopen over grafstenen of knielen er op neer en van beneden fluistert de dood hen toe: Ik kom je nog wel halen. Maar de tranen komen eerder in de ogen van de stank van verrotting dan van de angst voor de dood of de herinnering aan het onherstelbare verlies.
Sebastián López Ruiz, wijze onderzoeker van de natuur, schrijft een rapport waarin hij aantoont dat de daar heersende gewoonte hier een vijand van de hygiëne en fataal voor de openbare gezondheid is en dat het veiliger zou zijn de Panamese edellieden op een kerkhof buiten de stad te begraven. Hij krijgt tot antwoord dat de doden in de kerken thuishoren en dat wat geweest is en is, altijd zal zijn.
1783 Madrid
Eerherstel van de handen
Aan alle windstreken verkondigen de trompetten dat de koning van Spanje heeft besloten de menselijke hand te verlossen. Vanaf heden zal de edelman, die handenarbeid verricht, niet zijn adellijke stand verliezen. De koning zegt dat de nijverheid degeen die haar bedrijft noch zijn familie onteert en dat geen enkel ambacht de Spanjaarden on waardig is.
Karel III wil zijn koninkrijk op het niveau van zijn tijd brengen. Minister Campomanes droomt van het bevorderen van de industrie, het volksonderwijs en de landhervorming. Van de grootse keizerlijke heldendaad in Amerika ontvangt Spanje de eer en plukken andere koninkrijken in Europa de vruchten. Hoe lang nog zal het zilver uit de koloniën de goederen blijven betalen die Spanje zelf niet produceert? Wat heeft het Spaanse monopolie te betekenen, als het Engelse, Franse, Nederlandse of Duitse produkten zijn die de haven van Cadiz verlaten?
De edellieden, die in Spanje even overvloedig aanwezig zijn als de paters, hebben handen die geschikt zijn om voor Spanje te sterven of het te doden. Al zijn zij straatarm, zij verlagen zich niet door met hun handen iets anders dan glorie te produceren. Het is al heel lang dat die handen niet meer weten hoe zij moeten werken, zoals de vleugels van de kip niet meer weten hoe zij moeten vliegen.
1785 Mexico Stad
Meester Villarroel tegen de pulquekroeg
Iedere pulquekroeg is een lokaal, waar overspel, concubinaat, verkrachting, diefstal, beroving, moord, loterij, messetrekkerij en andere misdrijven worden beraamd... Zij zijn het toneel waar mannen en vrouwen veranderen in de meest weerzinwekkende helse furiën, uit wier monden de geraffineerdste obsceniteiten, de grofste woorden en de meest liederlijke, onzedelijke, schunnige en provocerende uitdrukkingen komen, die de losbandigste mannen nooit zouden uitspreken als hun geest niet verstoord zou zijn door de dampen van een zo stinkende, walgelijke drank... Dit is het gevolg van de zorgeloosheid, de nalatigheid en de verdraagzaamheid van de rechters, wie het geen afschuw inboezemt mannen en vrouwen op straat te zien liggen alsof het honden waren, blootgesteld aan het gevaar dat een koetsier, even dronken als zij, met het rijtuig over hen heen rijdt, zoals ook gebeurt, en hen in een zo jammerlijke toestand als waarin zij verkeren de eeuwigheid instuurt.
De pulquekroeg
Toen de onderkoning de pulque uit Mexico Stad verdreef, vond de balling onderdak in de buitenwijken.
Drank van groene planten... In de kroegen aan de rand van de stad gaat de baas voortdurend heen en weer tussen de gulle aarden vaten en de snakkende kannen, je gooit me om, je maakt me dood, kruipend ga ik door de goot, terwijl in de ene hoek een pasgeborene luidkeels ligt te krijsen en in de andere een oude man zijn roes uitslaapt. Buiten worden de aan ijzeren ringen vastgebonden paarden, ezels en vechthanen oud van het wachten. Binnen pronken de rode aarden vaten met uitdagende namen: ‘Maak me leeg’, ‘Voor de sterken’, ‘De dappere’... Binnen bestaan geen wetten noch heerst er de tijd van buiten. Op de aarden grond rollen de dobbelstenen en op een vat wordt met gebloemde kaarten gespeeld. Bij de klanken van een vrolijke harp zingt een losbol en werpen dansparen stofwolken op, een pater discussieert met een soldaat en de soldaat dreigt tegen een muilezeldrijver, ik ben een hele kerel, ik ben te veel kerel, en de buikige kroegbaas zegt: voor wie is deze?
De pulque
Misschien geeft de pulque de Indianen hun oude goden terug. Aan hen bieden zij hem aan, de aarde of het vuur besprenkelend of de kruik naar de sterren heffend. Misschien zijn de goden nog steeds dorstig naar de pulque, die zij uit de vierhonderd tepels van moeder Mayahuel zogen.
Misschien drinken de Indianen ook om zichzelf kracht te geven of zich te wreken, en zij drinken zeker om te vergeten en vergeten te worden.
Volgens de bisschoppen is de pulque de schuld van de luiheid en de armoede en brengt hij afgoderij en rebellie. Barbaarse ondeugd van een barbaars volk, zegt een ambtenaar van de koning: onder de invloed van de dikke agavewijn, zegt hij, verloochent het kind zijn vader en de vazal zijn heer.
De agave
Met groene zwaarden gewapend weerstaat de agave onverdelgbaar de ijzige nachten en de helse zonnen van de woestijnen van Mexico. De pulque komt uit de agave, de plant die zoogt, en uit de agave komen het voer voor de dieren, de balken en de pannen van de daken, de palen van de omheiningen en het brandhout voor de vuren. Van zijn vlezige bladen worden touwen, tassen, matten, zeep en papier gemaakt, het papier van de oude handschriften, en zijn stekels dienen als spelden en naalden.
De agave bloeit alleen wanneer hij gaat sterven. Hij opent zich en bloeit als om afscheid te nemen. Een heel hoge stengel, misschien mast, misschien penis, zoekt in een uitbarsting van gele bloemen zijn weg vanuit het hart van de agave naar de wolken. Dan valt de grootse stengel en met hem valt de agave, met wortel en al uit de grond gerukt.
Maar zelden vind je een bloeiende agave in de droge vallei van de Mezquital. Zodra hij zijn stengel begint te maken, wordt hij door een Indianenhand gecastreerd, die de wond omwoelt, en zo schenkt de agave zijn pulque uit, die de dorst lest, voedt en troost.
De kan
De Mexicaanse pottenbakker heeft een lange geschiedenis. Drieduizend jaar vóór Hernán Cortés maakten zijn handen de klei tot kruik of mensenfiguur, die het vuur hardde tegen de tijd. Veel later verklaarden de Azteken dat een goede pottenbakker aan het leem een wezen geeft en de dingen doet leven.
De aloude traditie vermenigvuldigt zich iedere dag in karaffen, potten, kruiken en vooral in kannen: ivoorachtige kannen uit Tonalá, strijdlustige kannen uit Metepec, buikige glanzende kannen uit Oaxaca, nederige kannetjes uit Chililico, rossige, met zwarte klei doortrokken kannen uit Toluca... De kan van gebakken klei staat aan het hoofd van feesten en keukens en houdt gevangene en bedelaar gezelschap. Hij vangt de door de kristallen kelk versmade pul-que op en is bewijs van liefde:
Wanneer ik sterf, maak dan,
vrouw, van mijn klei een kan.
Als je dorst hebt drink van mij:
als je mond eraan blijft kleven
zijn het kussen van je man.
1785 Mexico Stad
Over de fictionele literatuur in de koloniale periode
De onderkoning van Mexico, Matías de Gálvez, tekent een nieuwe officiële bekendmaking ten gunste van de Indiaanse arbeiders. De Indianen dienen een rechtvaardig loon, goede voeding en medische verzorging te krijgen, ’s middags zullen zij twee uur rust hebben en zij zullen van patroon kunnen veranderen wanneer zij willen.
1785 Guanajuato
De wind blaast waar hij wil en waar hij kan
In de transparante lucht opent zich een afgrond van licht en tussen de zwarte muren van het gebergte schittert de woestijn. In de woestijn verrijzen als een flonkering van koepels en torens de mijnsteden van Mexico. Guanajuato, even dicht bevolkt als de hoofdstad van de onderkoning, is de voornaamste. Zijn heren gaan in een draagstoel naar de mis, achtervolgd door zwermen bedelaars, door een labyrint van straatjes en steegjes, de steeg van de Kus, die van de Uitglijder, die van de Vier Windrichtingen, en tussen de door de voeten van de tijd gepolijste stenen steken grassprieten de kop op.
In Guanajuato regelen de kerkklokken het leven, en het toeval regeert het. Een geheimzinnige, honende valsspeler deelt de kaarten. Men zegt dat je op goud en zilver loopt waar je maar gaat, maar alles hangt af van de aders die onder de grond voortkronkelen en zich naar willekeur aanbieden en verbergen. Gisteren trof de gelukstreffer een bofkont, die iedereen uitnodigde met hem de beste wijn te drinken, serenades van fluiten en gitaren betaalde en fijne kant uit Kamerijk, een fluwelen broek, een lakense jas en een overhemd uit Nederland kocht. En zonder een spoor na te laten vlucht vandaag de pure zilverader weg, die hem voor één dag een prins liet zijn.
Het leven van de Indianen daarentegen is niet van het toeval afhankelijk. Door het inademen van kwik in de amalgatiebedrijven vallen al hun tanden uit en blijven zij voor altijd verzwakt, en door het inademen van moordend stof en pestilente dampen gaan hun longen er aan in de diepe mijngangen. Soms komen zij in stukken omhoog, wanneer het kruit ontploft, en soms glijden zij in de diepte, wanneer zij met stenen op hun nek omlaag gaan of wanneer zij de opzichters op hun rug naar boven dragen, die de Indianen daarom paardjes noemen.
1785 Guanajuato
Retabel van het zilver
In de lommerrijke tuinen converseren de dames in waaiertaal. Iemand staat tegen een kerkmuur te pissen en aan de rand van een plein zitten twee bedelaars elkaar in de zon te ontluizen. Onder een stenen boog spreekt een geleerde doctor in een wijde toga over de Rechten van de Mens, en een pater loopt door een steeg en fluistert vervloekingen van eeuwige verdoemenis tegen de dronkaards, de hoeren en de schooiers die zijn pad kruisen. Niet ver van de stad jagen de vangers met de lasso op Indianen.
Guanajuato heeft Potosí al lang geleden onttroond. De koningin van het zilver in de wereld is hongerig naar arbeidskracht.
De werklieden, vrije loonarbeiders, zien van hun leven geen geldstuk, maar zijn de gevangenen van hun schulden. Hun kinderen erven de schulden en ook de angst voor de pijn en voor de gevangenis en voor de honger en voor de oude goden en voor de nieuwe god.
1785 Lissabon
De koloniale functie
De Portugese kroon beveelt de textielwerkplaatsen in Brazilië te liquideren, die in het vervolg alleen nog maar boerse kleren voor slaven zullen mogen maken. In naam van de koning zendt minister Melo e Castro de betreffende instructies. De minister merkt op dat zich in het merendeel van de provincies van Brazilië verschillende fabrieken en werkplaatsen voor de vervaardiging van stoffen van diverse kwaliteit en zelfs van gouden en zilveren galons hebben gevestigd en dat hun aantal zich nog steeds uitbreidt. Dit zijn, zegt hij, verderfelijke schendingen. Als zij voortgaan, zal het gevolg zijn dat alle produkten en rijkdommen van deze allerbelangrijkste koloniën tenslotte eigendom van hun bewoners zullen zijn. Aangezien Brazilië een zo vruchtbaar land is en zoveel opbrengt, zullen de bewoners volledig onafhankelijk van hun heersende hoofdstad worden: het is derhalve volstrekt noodzakelijk genoemde fabrieken en werkplaatsen op te heffen.
1785 Versailles
De aardappel wordt een hoge heer
Twee en een halve eeuw geleden brachten de conquistadores hem uit Peru mee. Door de Indianen was hij zeer aanbevolen, zodat Europa hem voor de varkens, de gevangenen en de stervenden bestemde. Iedere keer dat de aardappel uit de varkenshokken, de gevangenissen en de ziekenhuizen heeft willen ontsnappen, heeft hij spot en straf moeten verduren. In verschillende streken werd hij verboden en in Besançon werd hij ervan beschuldigd lepra te veroorzaken.
Antoine Parmentier leerde de aardappel in de gevangenis kennen. Parmentier zat gevangen in een Pruisische gevangenis en hij kreeg niets anders te eten. In het begin vond hij er niets aan, maar later ging hij ervan houden en ontdekte hij er smaken en aantrekkelijkheden aan.
Eenmaal vrij in Parijs, organiseerde hij een banket, waaraan D Alembert, Lavoisier, de Noordamerikaanse ambassadeur Benjamin Franklin en andere beroemdheden aanzaten. Parmentier zette hun een menu van uitsluitend aardappelen voor: aardappelbrood, aardappelsoep, puree, met sausen naar smaak opgevrolijkte aardappelsalades, aardappelbeignets en aardappelgebakjes. Als dessert aardappeltaart, als drank aardappelbrandewijn. Parmentier hield een pleidooi voor hem. Hij prees zijn voedingswaarde, verklaarde hem onontbeerlijk voor de smaak en het bloed en kondigde aan dat de aardappel de honger in Europa zou overwinnen omdat hij onkwetsbaar voor de hagel en gemakkelijk te verbouwen was. De genodigden, geheel vervuld van de aardappel, juichten hem bewogen en overtuigd toe.
Daarna overtuigde Parmentier de koning. Louis XVI beval de aardappel te verbouwen op zijn velden in de vlakte van Sablons, dicht bij Parijs, en gaf opdracht hem in permanente bewaking door soldaten te laten omgeven. Zo slaagde hij erin de nieuwsgierigheid en het verlangen naar de verboden vruchten te wekken.
In Versailles vindt de definitieve inwijding plaats. Koningin Marie Antoinette, in een tooi van aardappelbloemen, drukt een vorstelijke kus op de wang van Antoine Parmentier. Koning Louis die zijn hoofd nog niet verloren heeft, biedt hem zijn arm. De hele Franse adel is bij de apotheose van de aardappel aanwezig, in dit koninkrijk waar de kunst van het goede tafelen de enige religie zonder godloochenaars is.
De aardappel werd uit de liefde en de straf geboren,
zoals in de Andes wordt verteld
Zij vertellen dat de Inca de geliefden die de heilige wetten hadden overtreden, had veroordeeld. Zij moeten levend en samen worden begraven had hij besloten.
Zij was een aan de zonnegod gewijde maagd geweest. Zij was uit de tempel gevlucht om zich aan een boerenslaaf te geven.
Levend en samen had de Inca besloten. In een diepe groeve werden zij, aan elkaar gebonden en met hun gezicht omhoog, begraven en geen klacht werd gehoord terwijl de aarde hen bedekte.
De nacht viel en de sterren volgden vreemde banen. Korte tijd later verdween het goud uit de rivierbeddingen en werden de akkers van het koninkrijk onvruchtbaar, niets dan stof en steen. Alleen de aarde die de geliefden bedekte bleef van de droogte gevrijwaard.
De hogepriesters adviseerden de Inca de geliefden op te graven, hen te verbranden en hun as op de wind te verspreiden. Zo zij het, besloot de Inca.
Maar zij werden niet gevonden. Zij groeven lang en diep en vonden niets anders dan een wortel. Die wortel vermenigvuldigde zich en vanaf die tijd werd de aardappel het belangrijkste voedsel van de mensen in de Andes.
1790 Parijs
Humboldt
Op zijn twintigste ontdekt Alexander von Humboldt de zee en de revolutie.
In Duinkerken sloeg de zee hem met stomheid en in Calais ontlokte de uit de golven opkomende volle maan hem een schreeuw. Verbazing over de zee, revelatie van de revolutie: in Parijs, een jaar vóór de veertiende juli, laat Humboldt zich meevoeren in de zoete maalstroom van de feestende straten, ondergedompeld in het volk dat danst en zingt voor de pasgeboren vrijheid.
Antwoorden zoekend en vragen vindend heeft hij geleerd. Zonder zich rust te gunnen heeft hij de boeken, de hemel en de aarde ondervraagd op zoek naar de raadselen van de ziel, de mysteriën van de kosmos en de geheimen van de kevers en de stenen, altijd verliefd op de wereld en op mannen en vrouwen die hem duizelig en bang hebben gemaakt. Alexander zal nooit gelukkig Zijn, zegt zijn broer Wilhelm, de lievelingszoon van de moeder.
Op zijn twintigste, vol drift om te leven, vol drift om te gaan, zweert Humboldt eeuwige trouw aan de vaandels van de Franse revolutie en zweert hij dat hij, net als Balboa en Robinson Crusoë, de zee over zal steken naar de landen waar het altijd middag is.
1790 Petit Goâve
Ook al hebben zij grond en slaven
De dikte van de beurs is soms sterker dan de kleur van de huid. In Haïti zijn arme mulatten negers en vrije negers mulatten. De rijke mulatten betalen enorme fortuinen om blanken te worden, hoewel slechts weinigen het magische document verwerven, dat de zoon van de meester en de slavin in staat stelt een universitaire titel te halen, zich heer te noemen, een zwaard te dragen en een blanke vrouw aan te raken zonder zijn arm te verliezen.
Aan de galg hangt de mulat die de zojuist in Parijs afgeroepen burgerrechten opeiste, en door de stad Petit Goâve gaat op de punt van een lans het hoofd van een andere mulat die afgevaardigde wilde zijn.
1791 Bois Caiman
De samengezworenen van Haïti
De oude slavin, vertrouwelinge van de goden, stoot het kapmes in de keel van een zwart everzwijn. De Haïtiaanse aarde drinkt het bloed. Onder bescherming van de goden van de oorlog en het vuur zingen en dansen tweehonderd negers de eed van de vrijheid. Met de verboden voodoo-ceremonie, hel verlicht door bliksemflitsen, besluiten de tweehonderd slaven dit barre land tot hun vaderland te maken.
Haïti wordt in het creools gesticht. Evenals de trommel is het creools de gemeenschappelijke taal die de uit Afrika weggerukten op verschillende Antilliaanse eilanden spreken. Het ontstond binnen de plantages, toen de veroordeelden elkaar moesten herkennen en weerstand moesten bieden. Het kwam van de Afrikaanse talen, met Afrikaanse melodie, en voedde zich met de woorden van Norman-diërs en Bretons. Het nam woorden op van de Caraïbische Indianen en van de Engelse zeerovers en ook van de Spaanse kolonisten van oostelijk Haïti. Dankzij het creools hebben de Haïtianen het gevoel dat zij elkaar aanraken wanneer zij praten.
Het creools verenigt woorden en de voodoo-goden. Die goden zijn geen meesters maar minnaars, sterke dansers, die ieder lichaam waarin zij binnendringen in muziek en licht veranderen, louter licht in beweging, golvend en gewijd.
Haïtiaans liefdeslied
Ik brand als het hout in het vuur.
Mijn benen breken als rietstengels.
Geen gerecht verlokt mijn mond.
De brandendste drank verwatert.
Wanneer ik aan jou denk
worden mijn ogen overspoeld
en sneuvelt mijn verstand
door mijn smart verslagen.
Het is toch waar, mijn schone,
dat je weldra terugkeert?
Oh! Keer terug, mijn altijd trouwe!
Denken is minder zoet dan voelen!
Treuzel niet te lang.
Het doet zo’n pijn.
Kom de hongerige vogel
uit zijn kooi bevrijden.
1792 Rio de Janeiro
De samengezworenen van Brazilië
Nauwelijks een halve eeuw geleden dacht men dat de Braziliaanse mijnen even lang zouden bestaan als de wereld, maar er is steeds minder goud en er zijn steeds minder diamanten, en de belastingen, die aan de koningin van Portugal en haar hofhouding van parasieten moeten worden betaald, wegen steeds zwaarder.
Vandaar sturen zij vele vraatzuchtige bureaucraten en geen enkele mijningenieur. Vandaar verhinderen zij dat de katoenweefgetouwen iets anders maken dan slavenkleren en vandaar verbieden zij de exploitatie van het ijzer, dat binnen handbereik ligt, en verbieden zij de produktie van kruit.
Om met Europa te breken, dat ons als een spons leegzuigt, smeedde een handvol heren een complot. Eigenaren van mijnen en haciënda’s, paters, dichters, denkers, ervaren smokkelaars organiseerden drie jaar geleden een opstand die tot doel had deze kolonie in een onafhankelijke republiek te veranderen, waar de op haar grond geboren negers en mulatten vrij zouden zijn en iedereen nationale kleren droeg.
Voordat het eerste musketschot was gevallen, hadden de verklikkers al gepraat. De gouverneur nam de samengezworenen van Ouro Preto gevangen. Zij werden gefolterd en bekenden. En zij beschuldigden elkaar met alle details. Basflio de Britto Malheiro verontschuldigde zich door uit te leggen dat wie het ongeluk heeft in Brazilië geboren te worden slechte gewoonten overneemt van negers, mulatten, Indianen en andere belachelijke mensen. Claudio Manuel da Costa, de meest illustere van de gevangenen, hing zich op in zijn cel of werd opgehangen omdat hij niet bekende of te veel bekende.
Er was één man die zweeg. Vaandrig Joaquim José da Silva Xavier, Tiradentes, Kiezentrekker genoemd, sprak alleen om te zeggen:
‘Ik ben de enige verantwoordelijke.’
1792 Rio de Janeiro
Tiradentes
In het kaarslicht lijken zij op lijken. Met enorme kettingen vastgebonden aan de tralies voor de ramen luisteren de beklaagden al achttien uur lang naar de rechter zonder zich een woord te laten ontgaan.
Zes maanden heeft de rechter er over gedaan om het vonnis op te stellen. Heel laat in de avond weet men: er zijn zes veroordeelden. De zes zullen worden opgehangen, onthoofd en gevierendeeld. Dan zwijgt de rechter, terwijl de mannen die de onafhankelijkheid van Brazilië wilden, verwijten en verontschuldigen, beledigingen en tranen, onderdrukte kreten van berouw of protest uitwisselen. En in de vroege ochtend arriveert de genade van de koning. Er zal geen dood zijn, maar verbanning voor vijf van dezes veroordeelden. Slechts één, de enige die niemand aangaf en door allen werd aangegeven, zal bij het aanbreken van de dag naar het schavot lopen. Voor hem zullen de trommen roffelen en zal de sombere stem van de omroeper door de straten gaan om de terechtstelling aan te kondigen.
Tiradentes is niet helemaal blank. Als vaandrig kwam hij in het leger en vaandrig is hij altijd gebleven, kiezen trekkend om de wedde aan te vullen. Hij wilde dat de Brazilianen Brazilianen waren. En dat weten de vogels die achter de bergen verdwijnen terwijl de zon ondergaat.
1794 Parijs
‘Het middel tegen de mens is de mens’
zeggen de wijze negers en de goden weten het heel goed. De slaven van Haïti zijn geen slaven meer.
Vijfjaar lang had de Franse revolutie zich doof gehouden. Tevergeefs protesteerden Marat en Robespierre. De slavernij duurde voort in de koloniën: zij werden noch vrij noch gelijk geboren, ondanks de Verklaring van de Rechten van de Mens, de mensen die op de ver gelegen plantages van de Antilliaanse eilanden eigendom waren van andere mensen. Tenslotte was de verkoop van negers uit Guinea de belangrijkste handel van de revolutionaire kooplieden uit Nantes, Bordeaux en Marseille, en van de Antilliaanse suiker leefden de Franse raffinaderijen.
Belaagd door de door Toussaint Louverture aangevoerde negeropstand decreteert de regering in Parijs tenslotte de opheffing van de slavernij.
1794 Bergen van Haïti
Toussaint
Een paar jaar geleden verscheen hij ten tonele. In Parijs wordt hij de Zwarte Spartacus genoemd.
Toussaint Louverture heeft het lichaam van een kikkervisje en zijn lippen beslaan bijna zijn hele gezicht. Hij was koetsier op een plantage. Een oude neger heeft hem leren lezen en schrijven, paarden genezen en mensen toespreken, maar helemaal alleen heeft hij geleerd niet alleen met zijn ogen te kijken en hij kan de vlucht zien van ieder slapend vogeltje.
1795 Santo Domingo
Het verbrande eiland
Geschrokken van de vrijlating van de slaven op Haïti staat de koning van Spanje het gebied van Santo Domingo aan Frankrijk af. Met een pennestreek wordt de grens uitgewist, die het eiland, dat was verdeeld in de armste van de Spaanse koloniën en de rijkste van de Franse koloniën in tweeën sneed. Don Manuel Godoy, de man die het aan het hof voor het zeggen heeft, verklaart in Madrid dat de omwenteling op Haïti het hele eiland in land van vervloeking voor de blanken heeft veranderd.
Santo Domingo was de eerste Spaanse kolonie in Amerika geweest. Hier had het rijk zijn eerste rechtbank, zijn eerste kathedraal, zijn eerste universiteit gehad en van hier waren de legerscharen van de verovering naar Cuba en Puerto Rico vertrokken. Een dergelijke geboorte beloofde een glorieuze toekomst, maar Santo Domingo werd twee eeuwen geleden verwoest. Gouverneur Antonio de Osorio deed de kolonie in rook opgaan.
Dag en nacht was Osorio in de weer de zondige aarde te verschroeien en meter voor meter verbrandde hij huizen, forten en schepen, molens, varkenshokken, weiden en akkers, en alles bestrooide hij met zout, en wie het waagde zich te verzetten hing hij eigenhandig op. In het knetteren van de vlammen schalden de trompetten van het Laatste Oordeel. Na anderhalf jaar van onafgebroken branden stond de brandstichter als enige overeind op het door hem verwoeste eiland en ontving hij van de Spaanse koning tweeduizend dukaten als beloning voor zijn werk van verlossing door het vuur.
Gouverneur Osorio, een veteraan van de oorlogen in Vlaanderen, had deze grond gezuiverd. Hij was begonnen de steden in het noorden te verbranden, omdat op die kusten de Engelse en Nederlandse zeerovers binnenvielen, die bijbels van de sekte van Luther meebrachten en de ketterse gewoonte verspreidden om op Goede Vrijdag vlees te eten. Hij was in het noorden begonnen en daarna had hij niet meer kunnen ophouden.
1795 Quito
Espejo
Snoeiend en scheppend ging hij door de geschiedenis.
Hij schreef de meest snijdende woorden tegen het koloniale regiem en zijn onderwijsmethoden: een onderwijs van slaven, en haalde vernietigend uit naar de hoogdravende stijl van de redenaars in Quito. Hij nagelde zijn hekelschriften op kerkdeuren en belangrijke straathoeken, zodat zij zich daarna van mond tot mond konden vermenigvuldigen, want door anoniem te schrijven kon hij heel goed de valse wijzen ontmaskeren en hen in de dracht van hun werkelijke en natuurlijke onwetendheid laten verschijnen.
Hij verkondigde het bestuur van Amerika door hen die er geboren waren. Hij stelde voor dat de roep om onafhankelijkheid tegelijkertijd in alle onderkoninkrijken en gerechtelijke ambtsgebieden zou weerklinken en dat de koloniën zich onder democratische, republikeinse regeringen zouden verenigen om vaderlanden te worden. Hij was de zoon van een Indiaan. Bij zijn geboorte ontving hij de naam Chusig, wat uil betekent. Om de titel van arts te verkrijgen besloot hij zich Francisco Javier Eugenio de Santa Cruz y Espejo te noemen, een naam die klinkt naar een lange stamboom, en zo kon hij zijn ontdekkingen tegen de pokken en andere ziekten verrichten en verspreiden.
Hij richtte de eerste krant van Quito op, Primeurs van de cultuur, die hij leidde en van a tot z volschreef. Hij was directeur van de openbare bibliotheek. Zijn salaris heeft hij nooit ontvangen. Beschuldigd van misdaden tegen de koning en tegen God werd Espejo opgesloten in een smerige cel. Daar stierf hij aan gevangenis en met zijn laatste ademtocht vroeg hij vergeving aan zijn schuldeisers.
In het boek van belangrijke personen heeft de stad Quito niet het einde opgetekend van deze voorloper van de Spaans-Amerikaanse onafhankelijkheid, die de meest briljante van haar zonen is geweest.
Zo bespotte Espejo de welsprekendheid van zijn tijd
Ik laat de vluchtige wasemingen van de adem gaan en ik verlies de pulserende trillingen des levens, wanneer ik deze glanzende onbegrijpelijkheden van de redekunstige concepties hoor. Welk een delicieus genoegen is het niet de welluidende zwanen van het zangerige redenaarswoord tongrollend met keelstemmige klankrijkheid klaagverzen in hun lieflijke lettergrepen te horen zingen! Welke smaakvolle momenten van glorierijke inhoud neemt de ziel niet waar aan de harmonische echo’s van hun onheilzwangere beschrijvingen!
1795 Montego Bay
Oorlogswapens
Welverdiend is het prestige van de Cubaanse honden. Met hen hebben de Fransen vele gevluchte negers gevangen in de bergen van Haïti en slechts enkele Cubaanse honden waren voldoende om de Misquito-Indianen te verslaan, die aan de Nicaraguaanse kust drie Spaanse regimenten hadden vernietigd.
De Engelse grootgrondbezitters op Jamaica sturen kolonel William Dawes Quarrell naar Cuba om er honden te halen. Dat eisen, zegt de vergadering, de veiligheid van het eiland en de levens van zijn bewoners. De honden zijn oorlogswapens. Gebruiken de Aziaten soms geen olifanten in hun veldslagen? De keurigste en meest geciviliseerde naties van Europa, zo redeneren de Engelse planters, achtervolgen op paarden de vijandelijke infanterie. Waarom dan niet met honden de schuilplaatsen opgespoord van de weggelopen slaven, daar negers immers nog wilder zijn dan honden?
Kolonel Quarrell vindt op Cuba wat hij zoekt, dankzij de goede diensten van Dona María Ignacia de Contreras y Jüstiz, markiezin van San Felipe en Santiago, gravin van Castillo en vrouw van Beju-cal. Mannen en honden gaan aan boord van de schoener Mercury. Ochtendnevels in de baai van Montego. De roofdieren arriveren op Jamaica. In een oogwenk zijn de straten leeg en gaan de deuren potdicht. Veertig Cubaanse knechten vormen een rij in het licht van de toortsen. Elk van hen leidt drie enorme, door strakgespannen kettingen aan hun middel vastgebonden honden.
1795 Havanna
Had de rebel van Galilea vermoed
dat hij ooit slavenopzichter zou zijn?
Op de Cubaanse suikerplantages zijn de slaven niet aan hun lot overgelaten. De eigenaar verlost hen door het werk en bekort hun verblijf in dit tranendal en de paters redden hen van de hel. De kerk ontvangt vijf procent van de suikerproduktie door de slaven te leren dat God hen slaaf heeft gemaakt, dat het lichaam slaaf is maar de ziel vrij, dat de ziel zuiver is als de suiker wit, gereinigd van alle schraapsel in het vagevuur, en dat Jezus Christus de grote opzichter is, die waakt, verdienstelijkheden noteert, straft en beloont.
Soms is Jezus Christus niet alleen de opzichter maar ook de meester in eigen persoon. Graaf Casa Bayona waste op een Witte Donderdag ’s avonds de voeten van twaalf negers, zette hen aan zijn tafel en deelde het avondmaal met hen. De slaven betuigden hun dankbaarheid door zijn suikerfabriek in brand te steken en tegenover de suikerrietvelden stonden twaalf hoofden op een rij lansen.
1796 Ouro Preto
De Aleijadinho
De Aleijadinho, de Gebrekkige, schepper van volmaaktheden, hakt met zijn stomp. De beeldhouwer van de hoogste schoonheden in de Braziliaanse mijnstreek is van een weerzinwekkende lelijkheid. Om zo’n afgrijselijk lelijke heer niet te hoeven dienen, wilde een van de door hem gekochte slaven zelfmoord plegen. De ziekte, lepra of syfilis of een mysterieuze vervloeking, vreet hem bij happen op. Voor ieder brok vlees dat de ziekte van hem losrukt geeft hij de wereld nieuwe wonderen van hout of steen.
In Congonhas do Campo wordt op hem gewacht. Zal hij zo ver kunnen komen? Zal hij nog de kracht hebben de twaalf profeten te houwen en tegen de strakblauwe hemel omhoog te brengen? Zullen de profeten, aankondigers van de liefde en de toorn van God, hun gekwelde dans van gewonde dieren dansen?
Niemand gelooft dat hem nog zoveel leven gegeven is. De slaven dragen hem, altijd verborgen onder zijn capuchon, door de straten van Ouro Preto en binden de beitel aan de rest van zijn hand. Alleen zij komen in de buurt van dit gedrocht. Antonio Francisco Lisboa, de Aleijadinho, breekt geleidelijk in stukken en geen kind droomt dat hij hem met speeksel weer aan elkaar plakt.
1796 Maríana
Ataíde
Manuel da Costa Ataíde brengt goud en kleuren aan op de beelden die de Aleijadinho in hout uitsnijdt. En hij is een schilder met eigen faam. In de kerken schept Ataíde hemels van deze aarde: in tinten van bloemen en planten schildert hij de Maagd met het gezicht van María do Carmo, een hier geboren vrouw, donkere madonna uit wie de zon en de sterren ontluiken, en schildert hij muziekmakende en zingende engeltjes met vlezige oogleden en lippen, kroeshaar en verbaasde of ondeugende ogen: de mulattenengeltjes zijn zijn kinderen en de Maagd is de moeder van zijn kinderen.
In de San Francisco-kerk in Maríana heeft de heilige van het dorp Assisi, die wolven in schapen veranderde, Afrikaanse trekken. Bij hem wonen de blanke heiligen met echt haar en de gezichten van dwaze vrouwen.
1796 San Salvador de Bahía
Nacht en sneeuw
De mulattin-minnares biedt seksueel genot en de blanke echtgenote maatschappelijk aanzien. Om een blanke echtgenote te kunnen krijgen moet de mulat zich witten. Als hij veel geld heeft koopt hij een document dat het stigma van de grootmoeder-slavin uitwist en het hem mogelijk maakt zwaard en hoed, leren rijglaarzen en zijden parasol te dragen. Ook laat hij een portret van zichzelf schilderen dat de kleinkinderen zonder schaamte in de salon kunnen ophangen. Naar Brazilië zijn schilders gekomen, die in staat zijn aan ieder model uit de tropen een Europees gezicht te geven. Vergulde ovalen lijsten omgeven het gezicht van de patriarch, een man met een rozekleurige huid, sluik haar en een ernstige, waakzame blik.
1796 Caracas
Blanke huid te koop
De Spaanse kroon acht de Indiaanse afkomst niet meer onwaardig. Het negerbloed daarentegen verdonkert de geboorten gedurende vele generaties. De rijke mulatten kunnen certificaten van blankheid kopen voor vijfhonderd zilverstukken.
Om de smet die hem in hoge mate kwelt van hem weg te nemen verklaart de koning Mejías Bejarano, een mulat uit Caracas, tot blanke, opdat zijn droeve en geringere hoedanigheid voor hem geen beletsel zal zijn in de omgang, de bejegening, de betrekkingen en de kleding ten aanzien van de overige mensen.
In Caracas kunnen alleen blanken de mis in de kathedraal bij wonen en in elke andere kerk op tapijten knielen. Mantuañen heten zij die de baas zijn, omdat de mantilla het privilege van de blanke dames is. Geen mulat kan priester worden of een universitaire titel halen. Mejías Bejarano heeft de vijfhonderd zilverstukken betaald, maar de plaatselijke autoriteiten weigeren te gehoorzamen. Een oom van Simón Bolívar en de overige mantuanen van de gemeenteraad verklaren dat de koninklijke ceel verschrikkelijk is voor de in Amerika geboren inwoners. De gemeenteraad vraagt de koning: Hoe is het mogelijk voor de blanke, hier geboren inwoners van deze provincie naast zich een mulat toe te laten, die een afstammeling is van hun eigen slaven of van de slaven van hun ouders?
1796 San Mateo
Simón Rodriguez
De oren van een muis, de neus van een Bourbon, de mond van een brievenbus. Een gerafeld rood kwastje hangt van de muts die de vroege kaalheid bedekt. De boven de wenkbrauwen gedragen bril helpt de blauwe, gretige, beweeglijke ogen maar zelden. Simón Carreno, Rodriguez als zelf gekozen naam, zwerft rond en verkondigt de zonderlingste dingen.
Deze lezer van Rousseau beweert dat de scholen voor het volk dienden te worden opengesteld, voor de mensen van gemengd ras, dat meisjes en jongens in hetzelfde lokaal zouden moeten zitten en dat het veel nuttiger voor het land zou zijn metselaars, smeden en timmerlieden te kweken dan heren en paters.
Simón de meester en Simón de leerling. Vijfentwintig jaar is Simón Rodriguez en dertien Simón Bolívar, de rijkste wees van Venezuela, erfgenaam van landhuizen en plantages, eigenaar van duizend negerslaven.
Ver van Caracas wijdt de leermeester de jongen in in de geheimen van het universum en praat met hem over vrijheid, gelijkheid en broederschap. Hij onthult hem het harde leven van de slaven die voor hem werken en vertelt hem dat het vergeet-mij-nietje ook myosotis palustris heet. Hij laat hem zien hoe het veulen uit de buik van de merrie komt en hoe de cyclus van de cacao en de koffie verloopt. Bolívar wordt zwemmer, trekker en ruiter, hij leert zaaien, een stoel maken en de sterren aan de hemel van Aragua benoemen. Meester en leerling doorkruisen Venezuela, kamperen waar het uitkomt en leren samen het land kennen dat hen heeft gemaakt. Bij het licht van een lantaarn lezen en bespreken zij Robinson Crusoë en Levens van Plutarcus.
1797 La Guaira
Passer en winkelhaak
De opvoeding van Bolívar wordt onderbroken door de vlucht van de meester. Simón Rodriguez gaat zich, verdacht van samenzwering tegen de koning, Simón Robinsón noemen. Vanuit de haven La Guaira vaart hij naar Jamaica, naar de ballingschap.
De samenzweerders wilden een onafhankelijk en republikeins Amerika, zonder inheemse schatting en zonder negerslavernij, vrij van de koning en de paus, waar de mensen van alle rassen broeders in de rede en in Jezus Christus zouden zijn.
Creoolse vrijmetselaars van de door Francisco de Miranda in Londen opgerichte loge staan aan het hoofd van de beweging. Ook drie naar Caracas verbannen Spaanse vrijmetselaars worden beschuldigd en men zegt dat in revoluties en guillotines ervaren Fransen ook bij de samenzwering betrokken waren. De huiszoekingen brachten meer verboden boeken dan wapens aan het licht.
Op het grote plein van Caracas wordt ‘Spanje’ gevierendeeld, José María de España, leider van de samenzwering.
1799 Londen
Miranda
Bijna dertig jaar geleden vertrok Francisco de Miranda uit Venezuela. In Spanje was hij een zegevierend krijgsman. In Cádiz werd hij vrijmetselaar en begon Europa te doorkruisen op zoek naar wapens en geld voor de onafhankelijkheid van Amerika. Op een vliegend tapijt is hij van hof tot hof gereisd met als enige bagage een fluit, een valse graventitel en vele aanbevelingsbrieven. Hij heeft met koningen gegeten en met koninginnen geslapen. In Frankrijk maakte de revolutie hem generaal. Het volk van Parijs juichte hem als held toe, maar Robespierre veroordeelde hem als verrader en om zijn hoofd te redden keerde Miranda naar Londen terug. Hij stak het Kanaal over met een vals paspoort, een pruik en een zonnebril.
De Engelse regeringsleider, William Pitt, ontvangt hem in zijn werkkamer. Hij laat generaal Abercromby roepen en de drie mannen praten terwijl zij op handen en voeten over enorm op de grond uitgespreide kaarten kruipen:
MIRANDA (spreekt Engels): ‘Laat het duidelijk zijn dat dit alles wordt gedaan voor de onafhankelijkheid en de vrijheid van die provincies, zonder hetgeen... (naar het plafond kijkend voltooit hij de zin in het Spaans)... het een schanddaad zou zijn.’
ABERCROMBY (knikt instemmend): ‘Onafhankelijkheid en vrijheid.’
MIRANDA: ‘Ik heb vierduizend man en zes oorlogsschepen nodig. (Wijst een plek op de kaart aan.) Wij zouden beginnen met Caracas aan te vallen en...’
PITT: ‘U moet het mij niet kwalijk nemen, maar ik zal openhartig spreken. Ik heb nog liever het onderdrukkende Spaanse bestuur dan het verfoeilijke systeem van Frankrijk. ’
MIRANDA (sluit zijn ogen en fluistert in het Spaans): ‘De vijand van mijn vijand is mijn vriend. De vijand van mijn vijand is mijn vriend. De vijand...’
PITT: ‘Ik zou de Amerikanen niet in de onheilen van een dergelijke revolutie willen storten.’
MIRANDA: ‘Ik vertolk en deel uw ongerustheid, Excellentie. Juist om die reden vraag ik om deze alliantie, opdat wij gezamenlijk de monsterachtige principes van de Franse vrijheid bestrijden. (Keert zich weer naar de kaart.) Caracas zal zonder enige moeite vallen...’
ABERCROMBY: ‘En als de kleurlingen naar de wapens grijpen? En als zij zich van de leiding meester maken, zoals op Haïti?’
MIRANDA: ‘In mijn land is de vlag van de vrijheid in handen van vooraanstaande burgers van zo beschaafde zeden dat Plato hen graag voor zijn republiek had willen hebben.’ (Hij laat zijn hand naar de provincie Santa Fé glijden. De drie mannen richten hun blik op de haven van Cartagena.)
ABERCROMBY: ‘Dat lijkt moeilijk.’
MIRANDA: ‘De stad lijkt onkwetsbaar. Maar ik ken een punt dat deze vesting uiterst zwak maakt. Aan de linkerflank van de muur... ’
Miranda droomt van Catharina van Rusland
Soms, diep in de nacht, keert Miranda terug naar Sint Petersburg en laat Catharina de Grote herrijzen in haar persoonlijke vertrekken in het Winterpaleis. De eindeloze sleep van de mantel van de keizerin, door ontelbare pages van de grond gehouden, is een tunnel van in reliëf geborduurde zijde waar Miranda doorheen rent tot hij in een zee van kant duikt. Zoekend naar het lichaam dat brandt en wacht, laat Miranda gouden broches en parelsnoeren openspringen en baant hij zich een weg door de knisperende weefsels, maar voorbij de opgebolde wijde rok schramt hem het ijzerdraad van de crinoline. Hij slaagt erin dit pantser te passeren en bereikt de eerste onderrok die hij met één ruk stukscheurt. Eronder vindt hij een tweede, en dan nog een en nog een, vele onderrokken van paarle-moerkleurig satijn, uierokken die zijn handen met steeds minder vuur lostrekken, en wanneer hij met veel moeite de laatste onderrok neemt, verschijnt het corset, onneembaar bastion verdedigd door een leger van veters, haakjes, strikjes en knoopjes, terwijl de doorluchtige dame, onvermoeibaar vlees, kreunt en smeekt.
1799 Cumaná
Een paar geleerden op muildieren
De Nieuwe Wereld is te groot voor de ogen van de twee zojuist in Cumana aan land gestapte Europeanen. Het zonovergoten havenstadje schittert boven de rivier, huizen van bamboe of wit hout naast het stenen fort en verderop, groene zee, groen land, glinstert de baai. Alles is echt nieuw, nooit gebruikt, nimmer gezien: de vederbos van de flamingo’s en de snavel van de pelikanen, de twintig meter hoge kokospalmen en de enorme fluwelen bloemen, de met lianen en overdadig gebladerte beklede boomstammen, de eeuwige siësta van de krokodillen, de hemelsblauwe, gele en rode rivierkreeften. .. Indianen liggen naakt in het warme zand te slapen en in geborduurde mousseline geklede mulatinnen strelen blootsvoets wat zij treden. Hier is geen boom die niet de verboden vrucht biedt uit het diepst van de verboden tuin.
Alexander von Humboldt en Aimé Bonpland huren een huis aan het grote plein met een flink plat dak om er de telescoop te plaatsen. Vanaf dat dak zien zij, omhoog kijkend, een zonsverduistering en een meteorenregen, de toornige hemel die een nacht lang vuur-spuwt, en omlaag kijkend zien zij hoe de kopers van slaven de monden van de pas op de markt van Cumana aangekomen negers openen. In dit huis ondergaan zij de eerste aardbeving van hun leven en van hieruit trekken zij er op uit om de streek te exploreren: zij classificeren varens en vreemde vogels en zoeken Francisco Loyano, die zijn zoon gedurende vijf maanden de borst gaf en tepels had en zachte, zoete melk zolang de ziekte van zijn vrouw duurde. Daarna gaan Humboldt en Bonpland op reis naar de hoge gebieden in het zuiden. Zij laden hun instrumenten op: de sextant, het kompas, de thermometer, de hygrometer, de magnetometer. Ook nemen zij papier mee om bloemen te drogen, lancetten voor de ontleding van vogels, vissen en kreeften, en pen en inkt om hun verbazingen te tekenen. Op de rug van een muildier en overladen met bagage trekken de Duitser met de zwarte hoge hoed en de blauwe ogen en de Fransman met de onverzadigbare loep voort.
De verbijsterde oerwouden en bergen van Amerika maken ruim baan voor deze twee gekken.
1799 Montevideo
De Vader van de armen
Francisco Antonio Maciel heeft de eerste zouterij aan deze kant van de Plata opgericht. Van hem is ook de zeep- en vetkaarsenfabriek. Kaarsen van Maciel worden aangestoken door de lantaarnopsteker die bij het vallen van de avond met een toorts in de hand en een ladder aan de schouder door de straten van Montevideo gaat. Wanneer hij niet langs zijn akkers gaat, kijkt Maciel in de zouterij de repen gezouten en gedroogd vlees na die hij naar Cuba of Brazilië zal verkopen of gaat op de kade even kijken naar de huiden die hij verscheept. Hij is gewoon zijn brigantijnen, die namen van heiligen voeren, tot voorbij de baai te vergezellen. De mensen in Montevideo noemen hem de Vader van de armen, omdat hij, en het lijkt een wonder, altijd tijd heeft om hulp te verlenen aan de van God en alleman verlaten zieken, en altijd en overal strekt de barmhartige Maciel de hand om een aalmoes te vragen voor het door hem gestichte Gasthuis. Ook vergeet hij niet een bezoek te brengen aan de negers die in quarantaine zitten in de barakken aan de monding van het riviertje de Miguelete. Hij bepaalt persoonlijk de minimumprijs van iedere door zijn schepen uit Rio de Janeiro of Havanna aangevoerde slaaf. Tweehonderd harde pesos zijn de slaven waard die een compleet gebit hebben en vierhonderd degenen die kunnen metselen of timmeren.
Maciel is de belangrijkste van de kooplieden van Montevideo die zijn gespecialiseerd in de omwisseling van koeievlees voor mensenvlees.
1799 Guanajuato
Leven, hartstocht en handel van de heersende klasse
In de loop van de eeuw die naar haar einde gaat hebben de mijneigenaren van Guanajuato en Zacatecas zestien titels van hoge adel gekocht. Tien mijnexploitanten zijn graaf geworden en zes markies. Terwijl zij voor het eerst naar buiten treden met hun adellijke afstamming en pruiken passen, veranderde een nieuwe arbeidswet hun arbeiders in slaven vanwege schulden. In de 18de eeuw heeft Gua-najuato zijn goud- en zilverproduktie verachtvoudigd. Ondertussen heeft het toverstokje van het geld in Mexico Stad ook zeven kooplieden aangeraakt, uit de bergen in het noorden van Spanje gekomen boeren, en van hen markiezen en graven gemaakt. Sommige mijneigenaren en kooplieden, begerig naar aristocratisch aanzien, kopen behalve titels ook grond. Over heel Mexico rukken de onmetelijke haciënda’s op en verzwelgen de traditionele ruimte van de Indiaanse gemeenschappen.
Anderen daarentegen geven er de voorkeur aan in de woeker te investeren. De geldschieter José Antonio del Mazo, bijvoorbeeld, riskeert weinig en verdient veel. Vriend Mazo, schrijft Francisco Alonso Teran, is een van degenen die de meeste zaken doen in Guanajua-to. Als God hem een lang leven schenkt, stopt hij de hele stad in zijn dikke huik.
1799 Ciudad Real de Chiapas
De dragers
Don Agustín de las Quentas Zayas, gouverneur van Chiapas, ontwerpt een nieuwe weg van de rivier de Tulijá naar Comitán, in de richting van Guatemala. Twaalfhonderd dragers zullen het benodigde materiaal vervoeren.
Deze dragers, tweebenige muildieren, zijn Indianen die in staat zijn lasten tot tachtig kilo mee te voeren. Met over hun voorhoofd lopende koorden laden zij enorme pakken of in een stoel gezeten personen op hun rug en zo steken zij hoge bergen over of gaan langs afgronden met één been in het leven en het andere er naast.
1799 Madrid
Fernando Túpac Amaru
Op straat ontlokt iemand huilende klanken aan een gitaar.
Binnen rilt Fernando Túpac Amaru van de koorts en sterft terwijl hij droomt dat hij sneeuw uit zijn mond haalt.
De zoon van de grote leider van Peru is nog geen dertig jaar oud geworden. Arm als een rat eindigt hij in Madrid zijn korte leven van verbanning en gevangenschap.
Twintig jaar geleden sloeg de hevige regen neer op de Plaza Mayor van Cuzco en sindsdien heeft het niet meer opgehouden te regenen in de wereld.
De dokter zegt dat Fernando aan zwaarmoedigheid is overleden.
1800 De Apure
Naar de Orinoco
Amerika staat in brand en draait rond, geblakerd en dol gemaakt door zijn zonnen, maar de reusachtige bomen omhelzen elkaar boven de rivieren en in hun schaduw glanst de kano van de wijzen. Achtervolgd door vogels en hongerige horden muggen en muskieten glijdt de kano voort. Humboldt en Bonpland verdedigen zich met kletsende slagen tegen de aanvallen van de lansiers, die de kleding en het vel doorboren en tot op het bot komen, terwijl de Duitser de anatomie van de zeekoe, de dikke vis met handen, bestudeert of de elektrische lading van de sidderaal of de tanden van de piranha, en de Fransman planten plukt en classificeert, of een krokodil meet en zijn leeftijd berekent. Samen tekenen zij kaarten, registreren de temperatuur van het water en de luchtdruk, analyseren de micaplaatjes in het zand en de slakkehuizen en de loop van de gordel van Orion langs de hemel. Zij willen dat Amerika hun alles vertelt wat het weet en in deze koninkrijken is geen blad of steentje stom.
Zij hebben hun kamp opgeslagen aan een kleine kreek en de hinderlijke instrumenten aan land gebracht. Zij hebben een vuur aangestoken om de muskieten te verjagen en om te koken. Op dat moment begint de hond te blaffen alsof hij voor de jaguar waarschuwt en rent dan terug om zich achter de benen van Bonpland te verschuilen. De toekan, die Humboldt op zijn schouder draagt, pikt zenuwachtig in zijn hoge hoed. Het kreupelhout kraakt en tussen de bomen verschijnt een naakte man, koperkleurige huid, Indiaans gezicht, Afrikaans haar:
‘Welkom op mijn land, heren.’
En hij maakt een buiging.
‘Don Ignacio, om u te dienen. ’
Hij maakt een grimas naar het geïmproviseerde kookvuur. De geleerden zijn een waterzwijn aan het roosteren.
‘Dat is voer voor Indianen, ’ zegt hij minachtend en nodigt hen uit in zijn huis een prachtig hert, dat hij pas met de pijl heeft geschoten, te komen eten.
Het huis van een Don Ignacio bestaat uit drie, niet ver van de rivier tussen de bomen gespannen netten. Daar stelt hij hen voor aan zijn vrouw, Dona Isabela, en aan zijn dochter, Dona Manuela, beiden niet zo naakt als hij. Hij biedt de reizigers sigaren aan. Terwijl het hert langzaam geroosterd wordt, bestookt hij hen met vragen. Don Ignacio brandt van verlangen het nieuws van het hof in Madrid te horen en de laatste berichten van die eindeloze oorlogen die Europa zo verwonden.
1800 Esmeralda aan de Orinoco
De meester van het gif
Zij varen stroomafwaarts.
Aan de voet van een rotsachtige berg ontmoeten zij in de afgelegen christelijke missiepost Esmeralda, de meester van het gif. Zijn laboratorium is de schoonste en ordelijkste hut van het dorp. Omringd door dampende ketels en aarden potten giet de oude Indiaan een geelachtig sap in hoorntjes van bananeblad en trechters van palmblad: het huiveringwekkende curare valt druppel voor druppel omlaag en borrelt. De in deze curare gedoopte pijl treft dieper en doodt sneller dan de giftand van een slang.
‘Beter dan al het andere,’ zegt de oude man, terwijl hij een pasta van lianen en schors fijnstampt. ‘Beter dan alles wat u maakt.’
En Humboldt denkt: Hij heeft dezelfde pedante toon en dezelfde uitgestreken houding als onze apothekers.
‘U heeft het zwarte kruit uitgevonden,’ gaat de oude man verder terwijl hij met een minutieus afmetende hand heel langzaam water op de pasta laat lopen.
‘Ik ken het,’ zegt hij even later. ‘Dat kruit is niets waard. Het maakt lawaai. Het is trouweloos. Het kruit is niet in staat geluidloos te doden en het doodt ook als je mis schiet.’
Hij stookt het vuur op onder de ketels en potten. Vanachter de rook vraagt hij:
‘Kunt u zeep maken?’
‘Hij kan het,’ zegt Bonpland.
De oude man kijkt Humboldt met respect aan:
‘Na curare,’ zegt hij nadrukkelijk, ‘is zeep het belangrijkst.’
Curare
Guam, kind-god van de Tukano-Indianen, gelukte het in het koninkrijk van het gif te komen. Daar ving hij de dochter van Curare en bedreef de liefde met haar. Zij verborg spinnen, schorpioenen en slangen tussen haar benen. Iedere keer dat Guam in haar lichaam drong stierf hij en wanneer hij uit de dood herrees zag hij kleuren die niet van deze wereld waren.
Zij bracht hem naar het huis van haar vader. De oude Curare, die mensen at, likte zijn lippen af. Maar Guam veranderde zich in een vlo en vlo geworden ging hij door de mond bij de oude man naar binnen, zocht zijn lever en beet. Curare deed zijn mond, zijn neus, zijn oren, zijn ogen, zijn navel, zijn kont en zijn penis dicht, zodat de vlo nergens meer door kon ontsnappen. Guam kietelde hem van binnen en vluchtte met de niesbui.
Vliegend keerde hij naar zijn land terug en in zijn vogelsnavel bracht hij een stukje van de lever van Curare mee.
Zo hebben de Tukano-Indianen het gif gekregen, zoals de mannen van vele jaren, de bewaarders van het geheugen, vertellen.
1800 Uruana
Aarde en altijd
Tegenover het eiland Uruana leert Humboldt de Indianen kennen die aarde eten.
Ieder jaar rijst de Orinoco, de Vader van de rivieren, en gedurende twee of drie maanden overstroomt hij zijn oevers. Zolang het hoogwater duurt eten de Otomaco’s zachte, even in het vuur verharde leem en daarvan leven zij. Het is zuivere aarde, stelt Humboldt vast, niet gemengd met maïsmeel of schildpadolie of krokodillevet. Zo reizen deze wandelende Indianen door het leven naar de dood, klei die naar de klei wandelt, opgerichte klei, de aarde etend die hen zal eten.
1801 Het meer van Guatavita
De godin in de diepte van de wateren
Op de kaarten van Amerika beslaat El Dorado nog steeds een flink deel van Guyana. Het gouden meer vlucht wanneer zijn achtervolgers naderen en vervloekt en doodt hen, maar op. de kaarten is het een rustige blauwe vlek die zich met de Boven-Orinoco verenigt. Humboldt en Bonpland ontcijferen het geheim van het bedrieglijke meer. In de micaschitteringen van een berg, die de Indianen Mon-tafia Dorada noemen, ontdekken zij een deel van een hallucinatie, en een ander deel in het water van een meertje, dat in de regentijd de uitgestrekte vlakte bij de bronnen van de Qrinoco overstroomt en later, wanneer de regens voorbij zijn, weer verdwijnt.
In Guyana ligt het spookmeer, de meest verlokkende van de wanen van Amerika. Ver weg, op de hoogvlakte van Bogotá, ligt het echte El Dorado. Humboldt en Bonpland vinden het, na vele mijlen per prauw en muildier, in het heilige meer van Guatavita. De waterspiegel herhaalt getrouw zelfs het kleinste blaadje van het bos dat het omringt: op de bodem rusten de schatten van de Muisca-Indianen. Naar dit heiligdom kwamen de vorsten, het naakte lichaam glanzend van het stofgoud, en midden op het meer lieten zij de prachtigste werkstukken van de goud- en zilversmeden in het water verzinken. Na hen gingen zij zelf te water en zwommen. Als zij schoon, zonder een enkele goudsmet op de huid, te voorschijn kwamen had de godin Furatena de offergaven aanvaard. In die tijd regeerde godin Furatena, slangegodin, de wereld vanuit de diepten.
1801 Bogotá
Mutis
De oude pater praat terwijl hij sinaasappels pelt en een eindeloze gouden spiraal glijdt omlaag naar een kom tussen zijn voeten.
Om hem te zien, om naar hem te luisteren zijn Humboldt en Bon-pland van hun route naar het zuiden afgeweken en zijn gedurende veertig dagen de rivier opgevaren. José Celestino Mutis, aartsvader van de botanici van Amerika, valt in slaap bij toespraken maar geniet als geen ander van de gesprekken met vakgenoten.
De drie mannen, altijd weer sprakeloze geleerden tegenover de schoonheid en het mysterie van het universum, wisselen planten, ideeën, twijfels en ontdekkingen uit. Mutis raakt in geestdrift wanneer hij hen hoort praten over het meer van Guatavita, de zoutpan-nen van Zipaquira en de waterval van Tequendama. Hij looft de kaart van de rivier de Magdalena, die Humboldt pas heeft voltooid, en stelt op discrete wijze enkele wijzigingen voor met de rust van iemand die veel heeft gezien, veel kennis heeft vergaard en zijn werk grondig en degelijk voortgezet weet in de wereld.
En alles laat hij zien en alles vertelt hij. Terwijl hij sinaasappels eet en aanbiedt, heeft Mutis het over de brieven die Linnaeus hem schreef en hoeveel hij van die brieven heeft geleerd, en over de problemen die hij met de Inquisitie heeft gehad. En hij herinnert zich en deelt met hen zijn ontdekkingen op het gebied van de genezende werking van de kinabast of van de invloed van de maan op de barometer of van de cyclus van waken en slapen van de bloemen, die net als wij slapen en zich net als wij uitrekken en langzaam wakker worden terwijl zij hun bloembladen ontvouwen.
1802 De Antilliaanse Zee
Napoleon herstelt de slavernij
Eskadrons wilde eenden escorteren het Franse leger. De vissen vluchten. Over de turkooizen zee, waaruit koraalriffen omhoog steken, zijn de schepen op weg naar de blauwe bergen van Haïti. Spoedig zal het land van de zegevierende slaven aan de horizon opdoemen. General Leclerc gaat, hoogopgericht, aan het hoofd van de vloot. Zijn schaduw als van een boegbeeld is de eerste die de golven doorsnijdt. Achter hem verdwijnen andere eilanden, rotskastelen, helgroene schitteringen, wachtposten van de nieuwe wereld die drie eeuwen geleden werd ontdekt door wie haar niet zochten.
‘Wat is het welvarendste regime geweest voor de koloniën?’
‘Het vorige.’
‘Laat dat dan herstellen, ’ besloot Napoleon.
Geen mens, rood, zwart of blank geboren, kan eigendom van zijn naaste zijn, had Toussaint Louverture gezegd. Nu brengt de Franse vloot de slavernij naar de Antillen. Uit Frankrijk komen meer dan vijftig schepen en meer dan twintigduizend soldaten om het verleden met kanonschoten te herstellen.
In de kajuit van het admiraalsschip waaiert een slavin Pauline Bonaparte koelte toe en een andere slavin wrijft zachtjes over haar hoofd.
1802 Pointe-à-Pitre
De verontwaardigden
Ook op het eiland Guadeloupe, net als in alle Franse koloniën, worden de vrije negers weer slaven. De zwarte burgers worden weer opgenomen in de inventarislijsten en testamenten van hun meesters in hun hoedanigheid van confïsqueerbare roerende goederen, en maken weer deel uit van de werktuigen van de plantages, de tuigage van de schepen en het arsenaal van het leger. Het koloniale bestuur roept de blanken, die het eiland hebben verlaten, bijeen en garandeert hun de teruggave van hun eigendommen. De niet door hun eigenaars opgeëiste negers worden verkocht ten bate van de schatkist.
De jacht wordt een slachting. De autoriteiten van Guadeloupe betalen vierenveertig franc voor ieder oproerlingenhoofd. De gehangenen verrotten aan de galg boven op de Constantin-heuvel. Op het plein van de Overwinning in Pointe-à-Pitre gaat de negerbrandstapel nooit uit en laaien de vlammen hoger op dan de huizen.
Drie blanken protesteren. Omdat zij waardig zijn, omdat zij verontwaardigd zijn, worden zij veroordeeld. Millet de La Girardière, een vele malen gedecoreerde oudofficier van het Franse leger, wordt veroordeeld om in een ijzeren kooi te sterven, aan het publiek tentoongesteld en naakt gezeten op een scherpe ijzeren rand. De andere twee, Barse en Barbet, zullen de botten worden gebroken voordat zij levend worden verbrand.
1802 De vulkaan Chimborazo
Op de toppen van de wereld
Zij klimmen boven de wolken, langs afgronden van sneeuw, vastgeklemd aan het ruwe lichaam van de Chimborazo, de handen openhalend aan de naakte rotswand.
De muildieren hebben zij halverwege achtergelaten. Humboldt draagt een rugzak vol stenen, die spreken over de oorsprong van de bergketen van de Andes, ontstaan door een ontzaglijke braking uit de witgloeiende buik van de aarde. Op vijfduizend meter hoogte heeft Bonpland een vlinder gevangen en nog hoger een ongelooflijke vlieg, en zij zijn verder omhoog geklommen, ondanks de bittere kou, de duizeligheid, het uitglijden en het bloed dat hun uit de ogen, het tandvlees en de gebarsten lippen komt. De sneeuw omhult hen en blindelings gaan zij verder de vulkaan op, tot een bijlslag van licht de mist openbreekt en de naakte top, een hoge witte toren, zich aan de ogen van de sprakeloze reizigers voordoet. Is het hem of is het hem niet? Nog nimmer is een mens tot zo dicht bij de hemel omhoog gegaan, en men zegt dat op de daken van de wereld naar de wolken vliegende paarden verschijnen en je midden op de dag kleurige sterren ziet. Of is deze kathedraal van sneeuw, die zich tussen de hemel van het noorden en de hemel van het zuiden verheft, slechts zinsbegoocheling? Bedriegen hun zere ogen hen niet?
Humboldt ondergaat een gevoel van volledig doordrongen zijn van licht, dat intenser is dan enig delirium: wij zijn van licht gemaakt, voelt Humboldt, wij van lichten, de aarde van licht en de tijd, en hij heeft opeens een enorme behoefte het nu meteen aan zijn vriend Goethe, daar in zijn huis in Weimar, te vertellen.
1803 Fort Dauphin
Het opnieuw verbrande eiland
Toussaint Louverture, leider van de vrije negers, stierf als gevangene in een kasteel in Frankrijk. Toen de cipier bij het aanbreken van de dag het hangslot opende en de grendels wegschoof, vond hij Toussaint doodgevroren in zijn stoel.
Maar het leven van Haïti is in een ander lichaam overgegaan en zonder Toussaint heeft het zwarte leger Napoleon Bonaparte verslagen. Twintigduizend Franse soldaten zijn door onthalzing of koorts gevallen. Zwart bloed, dood bloed spuwend stortte generaal Leclerc neer en de aarde, die hij had willen onderwerpen, werd zijn lijkwade.
Haïti heeft de helft van zijn bevolking verloren. Op de uitgestrekte asvlakte, bestrooid met door de gieren versmade lijken, zijn nog schoten te horen en hamers die doodkisten timmeren en treurende trommen. Dit eiland, twee eeuwen geleden door een engel des verderfs in brand gestoken, is opnieuw verteerd door het vuur van mensen in oorlog.
Op de rokende aarde roepen zij die slaven waren de onafhankelijkheid uit. Frankrijk zal de vernedering niet vergeven.
Op de kust vormen de tegen de wind in gebogen palmen lange rijen lansen.
1804 Mexico Stad
De rijkste kolonie van Spanje
De professoren in de theologie verdienen nog altijd vijf keer zoveel als hun collega’s in de chirurgie of de astronomie, maar Humboldt treft in de stad Mexico een verbazingwekkende kweekplaats van jonge wetenschappers aan. Het is de erfenis van enkele paters jezuïeten, vrienden van de experimentele natuurkunde, de nieuwe scheikunde en bepaalde theorieën van Descartes, die hier ondanks de Inquisitie hebben onderwezen en besmet. En ook is het het werk van onderkoning Revillagigedo, een man die openstond voor de geest van zijn tijd, die dogma’s trotseerde en die dit land niet zo lang geleden regeerde met grote bezorgdheid over het gebrek aan machines en laboratoria en moderne boeken om te lezen. Humboldt ontdekt en looft de Mijnschool en haar wijze professoren, terwijl Mexico meer zilver produceert dan de hele rest van de wereld, een wassende rivier van zilver die via de haven Veracruz naar Europa stroomt. Maar tegelijkertijd stelt Humboldt vast dat de grond weinig en slecht wordt bewerkt en dat het koloniale handelsmonopolie en de ellende van het volk de ontwikkeling van de fabrieken blokkeren. Mexico is het land van de ongelijkheid, schrijft hij, de monsterlijke ongelijkheid van rechten en fortuinen springt in het oog. De graven en markiezen schilderen hun pas verworven wapenschilden op hun rijtuigen en het volk leidt een ellendig leven dat de vijand is van iedere industrie. De Indianen leven in de meest gebrekkige omstandigheden. Zoals in heel Amerika bepaalt ook hier de min of meer blanke huid de klasse waartoe de mens in de maatschappij behoort.
1804 Madrid
De procureur van de Raad van Indië adviseert
niet te overdrijven bij de verkoop van bewijzen van blankheid
teneinde te voorkomen dat de donkergekleurden deze gunst veralgemeniseren en in de schaduw daarvan, zich er door aan de blanken gelijkgesteld menend zonder ander verschil dan dat van hun toevallige huidkleur, zich geschikt achten alle ambten en emplooien te verwerven en zich met iedere wettige en van vermenging zuivere familie te vermaagschappen... welke gevolgen het noodzakelijk is te vermijden in een monarchie, waarin de rangschikking naar klassen bijdraagt tot een betere orde, veiligheid en goed bestuur... De uit weerzinwekkende vermenging voortgekomen donker- of zwartgekleurden vormen een zeer minderwaardige soort en door hun verdorven aard, hun trots en hun neiging naar vrijheid waren en zijn zij onze regering en natie weinig toegedaan...
1804 Catamarca
De zonde van Ambrosio
Vastgebonden aan de paal op de Plaza Mayor van Catamarca ontvangt Ambrosio Millicay vijfentwintig zweepslagen.
De mulat Ambrosio, die eigendom is van de hoofdofficier Nieva y Castillo, werd bij de autoriteiten aangegeven omdat hij het misdrijf had begaan te leren lezen en schrijven. Zijn rug is rauw gegeseld ter afschrikking van pennelikkende Indianen en mulatten die Spanjaard willen worden.
Op zijn buik op de stenen van de binnenplaats liggend kreunt en ijlt Ambrosio en droomt van wraak:
‘Met verlof, ’ vraagt hij in zijn slaap en laat het mes neerkomen.
1804 Parijs
Napoleon
De zware tonen van het orgel roepen de zestig koningen die er in Frankrijk zijn geweest, en misschien de engelen op, terwijl de paus van Rome Napoleon Bonaparte de kroon aanbiedt.
Napoleon omkranst zijn eigen voorhoofd met de laurierkrans van de caesars. Daarna daalt hij langzaam in het statige hermelijn en purper omlaag en plaatst de diadeem die Josephine tot eerste keizerin in de Franse geschiedenis maakt. In een koets van goud en kristal zijn deze kleine buitenlander en groot krijgsman, ontsproten aan de ruige bergen op Corsica, en zijn echtgenote Josephine, een op Martínique geboren Antilliaanse van wie wordt gezegd dat haar omhelzing verkoolt, naar de troon van deze natie gekomen. Napoleone, de luitenant bij de artillerie die de Fransen haatte, is Napoleon I geworden.
De grondlegger van de dynastie die vandaag wordt geïnstalleerd, heeft deze kroningsceremonie ontelbare malen geoefend. Ieder personage van het gevolg, iedere acteur heeft zich gekleed zoals hij had besloten, is gaan staan waar hij wilde, heeft zich bewogen zoals hij beval.
‘Ach, Joseph! Als onze vader ons eens kon zien... ’
De gulzige bloedverwanten, prinsen en prinsessen van de nieuwe Franse adel, hebben hun plicht vervuld. Het is waar dat de moeder, Letizia, die in het paleis haar wrok zit te verbijten, heeft geweigerd te komen, maar Napoleon zal David, de hofschilder, opdragen Letizia een prominente plaats te geven op het schilderij dat deze luister voor het nageslacht zal vastleggen.
De genodigden puilen uit de Notre-Dame. Onder hen rekt een jonge Venezolaan zijn hals om er maar niets van te missen. Op twintigjarige leeftijd is Simón Bolívar, totaal overdonderd, aanwezig bij de geboorte van de napoleontische monarchie: Ik ben slechts een briljant op het gevest van het zwaard van Bonaparte...
Tijdens deze dagen heeft Bolívar in een van de vergulde salons van Parijs Alexander von Humboldt leren kennen. De geleerde avonturier, die net uit Amerika is aangekomen, heeft tegen hem gezegd:
‘Ik denk dat uw land rijp is voor de onafhankelijkheid, maar ik zie niet de man die kan...’
1804 Sevilla
Pater Servando
Omdat hij de onafhankelijkheid van Mexico wilde en omdat hij geloofde dat de heidense god Quetzalcóatl de apostel Thomas in eigen persoon was, is pater Servando tot verbanning naar Spanje veroordeeld.
Van gevangenis naar gevangenis en van vlucht naar vlucht heeft de Mexicaanse ketter onderdak genoten in de meest verscheiden Spaanse kerkers. Maar deze kunstenaar van de vijl, de tunnel en de hoogtesprong is er in geslaagd heel wat rond te reizen over het oude continent.
Pater Servando, trekvogel, kooienbreker, een vogeltje met snelle vleugels en stalen snavel, verdedigt zich tegen de bekoring van Europa door alles wat hij ziet te verwensen. Ik ben Mexicaan zegt hij en zegt hij bij iedere stap tegen zichzelf, en hij is van mening dat de Franse vrouwen een gezicht hebben als een platneuzige, breedmondige kikker en dat in Frankrijk de mannen net vrouwen zijn en de vrouwen net kinderen, dat de Italiaanse taal is gemaakt om te liegen en dat Italië het vaderland van de superlatief en van het bedrog is, hoewel er een stad ligt die de moeite waard is, Florence, omdat zij aardig op de steden in Mexico lijkt. Tegen Spanje bidt deze brutale pater een hele rozenkrans beledigingen: hij zegt dat de Spanjaarden als apen de Fransen nadoen, dat het hof een bordeel en het Escorial niets anders dan een berg stenen is, dat de Basken spijkers inslaan met hun voorhoofd en de Aragonezen ook, maar dan met de punt naar boven, dat de Catalanen geen stap zetten zonder lantaarn en geen bezoek van een familielid toestaan als hij zijn eten niet meebrengt en dat de Madrilenen dwergen zijn, stichters van rozenkransen en erfgenamen van gevangenissen, die tot een klimaat van acht maanden winter en vier maanden hel veroordeeld zijn.
Nu, in een kerker in Sevilla, haalt pater Servando de luizen bij bosjes van zijn borst, terwijl een leger wandluizen zijn deken laat golven en de vlooien zich niets aantrekken van zijn klappen noch de ratten van zijn stokslagen. Allemaal willen zij een hapje meeëten van pater Servando en hij vraagt, alsjeblieft, om een wapenstilstand. Hij heeft een poosje rust nodig om de laatste hand te leggen aan de details van zijn volgende vlucht, die hij bijna voor elkaar heeft.
1806 Het eiland Trinidad
Avontuur en tegenslag
Na vele jaren van vruchteloos wachten vertrekt Francisco de Miranda uit Londen. De Engelsen hebben hem het inkomen voor een goed bestaan en enkele beloften en welwillende glimlachen geschonken, maar geen kogel voor zijn bevrijdingsexpeditie. Miranda ontvlucht het toneel van de Britse diplomatie en beproeft zijn geluk in de Verenigde Staten.
In New York vindt hij een schip. Tweehonderd vrijwilligers gaan met hem mee. Na zesendertig jaar ballingschap gaat hij in Venezuela aan land, aan de kust van de golf van Coro.
Hij had zijn mannen een glorieuze ontvangst, bloemen en muziek, eer en geld beloofd, maar vindt stilte. Niemand reageert op de proclamaties die de vrijheid aankondigen. Miranda bezet een paar dorpen, overdekt ze met vlaggen en woorden, en verlaat Venezuela voordat de vijfduizend soldaten, die uit Caracas onderweg zijn, hem vernietigen.
Op het eiland Trinidad ontvangt hij berichten die zijn verontwaardiging wekken. De Engelsen hebben zich meester gemaakt van Buenos Aires en beramen de verovering van Montevideo, Valparaiso en Veracruz. Vanuit Londen heeft de minister van Oorlog duidelijke instructies gegeven: Het nieuwe zal uitsluitend bestaan uit de vervanging van het gezag van de Spaanse koning door het gezag van Zijne Britse Majesteit.
Miranda zal naar Londen terugkeren, naar zijn huis aan de Grafton Street, en zal zijn protest mondeling tot uitdrukking brengen. Zijn jaarlijkse toelage zal van driehonderd tot zevenhonderd pond sterling worden verhoogd.
1808 Rio de Janeiro
Het is verboden Judas te verbranden
Op last van de kort geleden in Brazilië aangekomen Portugese prins is de traditionele verbranding van Judas tijdens de Paasweek voortaan verboden. Om Christus en zichzelf te wreken wierp het volk één avond per jaar de maarschalk, de aartsbisschop, de rijke koopman, de grootgrondbezitter en de politiecommandant in het vuur en genoten de naakten ervan te zien hoe de rijk uitgedoste en vol vuurpijlen gestopte lappen poppen ineenkrompen van de pijn en in de vlammen ontploften.
Vanaf heden lijden de machtigen niet eens meer in de Paasweek. De koninklijke familie die zojuist uit Lissabon is gearriveerd, eist stilte en eerbied. Een Engels schip heeft de Portugese prins met zijn hele hofhouding en al zijn juwelen gered en heeft hem naar dit verre land gebracht.
De doeltreffende manoeuvre heeft de Portugese dynastie in veiligheid gesteld voor de aanval van Napoleon Bonaparte, die Spanje en Portugal is binnengevallen, en verschaft Engeland een voortreffelijk uitgangspunt voor zijn operatie in Amerika. De Engelsen hebben een enorm pak slaag gehad in de Rio de la Plata. Verdreven uit Buenos Aires en Montevideo penetreren zij nu door middel van hun trouwste bondgenoot via Rio de Janeiro.
1809 Chuquisaca
De kreet
van Amerika breekt los in Chuquisaca. Terwijl het tegen de Franse indringers opgestane Spanje in vuur en vlam staat, komt Amerika in verzet. De creolen erkennen de troon niet, die door Joseph Bonaparte, de broer van Napoleon, in Madrid wordt bezet.
Chuquisaca is de eerste. De opstand van het Amerikaanse Salamanca kondigt aan dat Spanje de heerschappij over zijn Indië zal verliezen. Chuquisaca dat La Plata en Charcas heette en Sucre zal heten, ligt aan de voet van twee bergen die geliefden zijn. Uit zijn tuinen en binnenplaatsen stijgt een geur van oranjebloesem op en in zijn straten wandelen meer edellieden dan dorpelingen. Het wemelt er van de togen en tonsuren: bij Chuquisaca horen de professoren, die even stijf als hun stokken met vergulde knop rondstappen, en de paters die met de wijwaterkwast de huizen besprenkelen.
Hier scheen de wereld onveranderlijk en buiten schot. Maar wonderlijk genoeg is de rauwe kreet van de vrijheid uit deze, aan het in falsettoon gesproken Latijn gewende mond gekomen. Hij vindt onmiddellijk weerklank in La Paz, in Quito en in Buenos Aires. In het noorden, in Mexico...
1810 Atotonilco
De Maagd van Guadalupe tegen de Maagd van Bijstand
Gordijnen van stof opzij schuivend trekt de menigte door het dorp Atotonilco.
'Leve Amerika, dood aan het wanbestuur!’
Pastoor Miguel Hidalgo haalt de afbeelding van de Maagd van Guadalupe uit de kerk en bindt het doek aan zijn lans. Het vaandel schittert boven de massa.
'Leve Onze Vrouwe van Guadalupe! Dood aan de Spanjolen!’
Vuur van de revolutie, hartstocht van de religie. De klok heeft geluid in de kerk van Dolores, pastoor Hidalgo roept op tot de strijd en de Mexicaanse Maagd van Guadalupe verklaart de Spaanse Maagd van Bijstand de oorlog. De Indiaanse Maagd daagt de blanke Maagd uit, zij die op de heuvel Tepeyac een arme Indiaan uitkoos trekt op tegen degeen die Hernán Cortés tijdens de vlucht uit Tenochtitlán redde. Onze Lieve Vrouwe van Bijstand zal als generaal gekleed zijn en het executiepeloton zal op bevel van de onderkoning het vaandel van de Vrouwe van Guadalupe doorzeven.
De Maagd van Guadalupe, moeder, koningin en godin van de Mexicanen, heette bij de Azteken Tonantzin, voordat aartsengel Gabriel haar afbeelding op het heiligdom van Tepeyac schilderde. Elk jaar komt het volk in processie naar Tepeyac, wees gegroet Maagd en zwangere, wees gegroet jong meisje en kraamvrouw, gaat het op de knieën omhoog tot de rots waar zij verscheen en tot de rotsspleet waaruit de rozen ontsproten, wees gegroet door God bezetene, wees gegroet door God meest geliefde, drinkt het water uit zijn bronnen, gij die God een nest bouwt, en smeekt het om liefde en wonderen, bescherming en troost, wees gegroet María, wees gegroet, wees gegroet.
Nu rukt de Maagd van Guadalupe op en doodt voor de onafhankelijkheid van Mexico.
1810 Guanajuato
Pípila
Van de ruigbegroeide hellingen van de heuvels komen de troepen van Hidalgo als een stortvloed naar beneden en werpen zich stenen gooiend op Guanajuato. Het mijnwerkersdorp sluit zich aan bij de opstandige lawine. Ondanks de door de infanteristen van de koning aangerichte slachting in hun rijen, overstroomt de massa de straten, rollen de golven van mensen de soldaten om en stormen zij op het bastion van de Spaanse macht af: in de Graanbeurs van Granaditas liggen onder de gewelven van dertig zalen vijfduizend zakken maïs en een niet te schatten fortuin in baren zilver, goud en juwelen. De angstige heren van de kolonie hebben zich daar met hun kapitalen opgesloten.
Tevergeefs smeken de saletjonkers om medelijden. Er wordt onthalsd, geplunderd en gezopen en de Indianen kleden de doden uit om te zien of zij een staart hebben.
Pípila, een mijnwerker, is de held van de dag. Ze zeggen dat hij een enorme platte steen op zijn rug nam, als een schildpad door de kogelregen heen ging en met een aangestoken fakkel en veel pek
de deuren van de Graanbeurs in brand stak. Ze zeggen dat Pípila eigenlijk Juan José Martínez heet en ze zeggen dat hij nog andere namen heeft, alle namen van de Indianen die er in de mijngangen van Guanajuato zijn of zijn geweest.
1810 Guadalajara
Hidalgo
In het dorp Dolores wist iedereen dat pastoor Hidalgo de slechte gewoonte had te lezen terwijl hij over straat liep, de brede rand van zijn hoed tussen de zon en de bladzijden, en dat het een godswonder was dat hij niet door de paarden of de Inquisitie werd gegrepen, want gevaarlijker dan het lezen was te lezen wat hij las. Met langzame tred ging de pastoor door de fijne stofwolk die in de straten van Dolores hing, altijd met een of ander Frans boek voor zijn neus, een van die boeken die het hebben over het sociaal contract en de rechten van de mens en de vrijheden van de burger, en als hij niet groette was dat uit dorst naar ontwikkeling en niet uit onbeleefdheid.
Pastoor Hidalgo kwam samen met de twintig Indianen, die met hem aarden kommen en potten maakten, in opstand en na een week waren het er vijftigduizend. Toen werd hij door de Inquisitie aangevallen. Het Heilig College van Mexico verklaarde hem tot ketter, afvallige van het geloof, ontkenner van de maagdelijkheid van María, materialist, libertijn, advocaat van de ontucht, opruier, scheurmaker en aanhanger van de Franse vrijheid.
De Maagd van Guadalupe trekt aan het hoofd van het leger van opstandelingen Guadalajara binnen. Miguel Hidalgo laat het portret van koning Fernando van de wanden halen en antwoordt de Inquisitie met het verordenen van de afschaffing van de slavernij, de confiscatie van de goederen van de Europeanen, het einde van de schattingen die de Indianen hen betalen en de teruggave van alle bouwland dat zij van hen hadden afgenomen.
1810 Pie de la Cuesta
Morelos
Hij is een pastoor die te velde trekt. Net als Hidalgo is hij geboren in het land van de Tarasco-Indianen, in de bergen van Michoacan, waar bisschop Vasco de Quiroga twee en een halve eeuw geleden zijn communistische utopie had verwezenlijkt, oorden van verlossing die later zijn geteisterd door epidemieën en door de dwangarbeid van duizenden in de mijnen van Guanajuato geworpen Indianen.
‘Ik moet mij er met geweld toe zetten de hete streken van het zuiden te bezoeken. ’
José María Morelos, herder en muilezeldrijver, pastoor van Carácuaro, sluit zich bij de revolutie aan. Hij begeeft zich op weg met vijfentwintig lansen en een paar jachtgeweren. Achter de witzijden hoofddoek groeit de troep.
Op zoek naar de in wijkplaatsen verscholen Indianen van Atoyac komt Morelos door het dorpje Pie de la Cuesta.
‘Wie leeft er?’
‘De Heilige God!’ antwoorden de Indianen.
Morelos spreekt hen toe. Voortaan zullen zij op de kreet wie leeft er antwoorden Amerika.
1811 Buenos Aires
Moreno
De grote fortuinen in weinig handen, meende Maríano Moreno, zijn stilstaande wateren die de aarde niet bespoelen. Om niet van tirannen te veranderen zonder de tirannie te vernietigen moesten de in de koloniale handel verzamelde parasitaire kapitalen worden onteigend. Waarom uit Europa tegen een woekerrente geld halen dat hier ruimschoots aanwezig is? Uit het buitenland moesten machines en zaden komen in plaats van Stoddard piano’s en Chinese vazen. De staat, vond Moreno, moest de grote ondernemer worden van de nieuwe onafhankelijke natie. Hij geloofde dat de revolutie verschrikkelijk en slim, onverzoenlijk jegens de vijand en waakzaam ten aanzien van de toeschouwers moest zijn.
Even had hij de macht of dacht dat hij die had.
'God zij gedankt,' zeggen de kooplieden in Buenos Aires met een zucht van verlichting. Maríano Moreno, Iis in volle zee gestorven. Zijn vrienden French en Beruti worden in ballingschap gezonden. Tegen Castelli wordt een bevel tot hechtenis uitgevaardigd.
Cornelio Saavedra beveelt de exemplaren van het ‘Sociaal contract’ van Rousseau, die Moreno had uitgegeven en verspreid, in te nemen en waarschuwt dat er in Rio de la Plata geen plaats is voor een Robespierre.
1811 Buenos Aires
Castelli
Het waren er twee: een pen en een stem. Een Robespierre die schreef, Maríano Moreno, en een ander die sprak. Ze zijn allemaal ontaard, zei een Spaanse commandant, maar Castelli en Moreno zijn tot in de grond ontaard. Juan José Castelli, de grote spreker, zit gevangen in Buenos Aires. Overgenomen door de conservatieven offert de revolutie zijn revolutionairen. De beschuldigingen regenen op hem neer: Castelli is een vrouwenjager, zuiplap, speler en schenner van kerken. De gevangene, opruier van Indianen, pleiter voor armen, woordvoerder van de Amerikaanse zaak, kan zich niet verdedigen. Een kankergezwel heeft zijn mond aangetast. Het is noodzakelijk hem zijn tong te amputeren.
In Buenos Aires is de revolutie voortaan stom.
1811 Bogotá
Nariño
Wij zijn van meesters veranderd, schrijft Antonio Narino in Colombia. ‘De bagatel’, een door hem opgerichte, geleide en van begin tot eind geredigeerde krant, laat geen kop op een marionet en geen belangrijk man op zijn voetstuk. Narino stelt het feit aan de kaak dat de patriottistische opstand van de Colombianen bezig is te veranderen in een gemaskerd bal en eist dat nu eindelijk de onafhankelijkheid wordt uitgeroepen. Ook eist hij, stem in de woestijn, dat het stemrecht van de nederigen wordt erkend en dat de wil van de schaarsgeklede burgerman evenveel waard is als die van de in fluweel gehulde heer.
Wij zijn van meesters veranderd, schrijft hij. Enkele maanden geleden stroomde het volk de Plaza Mayor van Bogotá op, de mannen namen de onderkoning gevangen en de vrouwen wierpen de onder-koningin in de hoerengevangenis. De schim van José Antonio Galán, aanvoerder van de opstandelingen, rukte op aan het hoofd van de woedende menigte. Toen zijn advocaten, bisschoppen, kooplieden en eigenaren van grond en slaven flink geschrokken: zwerend dat zij de fouten van de libertijnen in Frankrijk tot iedere prijs wilden voorkomen, verschaften zij het onderkoninklijk paar een stille vlucht.
Wij zijn van meesters veranderd. Colombia wordt geregeerd door de heren met gesteven hemden en knopenrijke jassen. Tot in de hemel zijn er hiërarchieën, predikt de domheer van de kathedraal, en zelfs de vingers van de hand zijn niet gelijk. Een warnet van krullen, bloemen en linten onder de zwarte mantilla buigend slaan de dames een kruis. De Raad van Notabelen vaardigt zijn eerste edicten uit. Naast andere vaderlandlievende maatregelen besluit hij de beroofde Indianen te beroven van het enige wat hun nog rest. Onder het voorwendsel hen van de schatting te bevrijden ontneemt de Raad de Indianen hun gemeenschappelijke grond om hen te dwingen op de grote haciëndas te gaan dienen, waar midden op het erf een blok staat.
Copla’s van de omgekeerde wereld,
voor gitaar met stembegeleiding
De omgekeerde wereld kent
menig vreemd verbond:
de vos jaagt op de hond,
de dief op de agent.
Naar boven gaan de voeten,
de mond gaat over de grond,
het water wordt door het vuur gedoofd,
de blinde leert je lezen,
de ossen zitten in de kar,
de voerman moet trekdier wezen.
Aan de oever van een man
was een rivier gaan zitten,
hij gaf water aan zijn mes
en zat zijn paard te wetten.
1811 Chilapa
De dikbuik
ln Mexico wint de militaire orde het van het volksgewoel. Hidalgo is in Chihuahua gefusilleerd. Gezegd wordt dat hij na vier maanden ketens en folteringen zijn ideeën heeft verloochend. De onafhankelijkheid hangt nu af van de troepen die Morelos volgen.
Ignacio López Rayón stuurt Morelos een dringende waarschuwingsboodschap: Ik weet uit goede bron dat de onderkoning een moordenaar heeft betaald om u te doden. Ik kan u geen andere kentekenen van deze man geven dan dat hij een dikke buik heeft...
Hij het aanbreken van de dag en na verscheidene paarden te hebben afgejakkerd bereikt de boodschapper het kamp in Chilapa. Omstreeks het middaguur komt de moordenaar zijn diensten aan de nationale zaak aanbieden. Met gekruiste armen neemt Morelos een salvo van vaderlandse volzinnen in ontvangst. Zonder een woord te zeggen zet hij de moordenaar aan zijn rechterzijde en nodigt hem uit het middagmaal met hem te delen. Morelos kauwt een eeuwigheid op iedere hap. Hij kijkt naar de etende moordenaar, die naar zijn bord kijkt.
Ook het avondeten gebruiken zij samen. De moordenaar eet en praat en verslikt zich. Morelos, een beleefd standbeeld, zoekt zijn ogen.
‘Ik heb een slecht voorgevoel, ’ zegt hij opeens en wacht op de verkramping, het kraken van de stoel, en schenkt dan opluchting: 'Weer die reumatiek. Regen.’
Zijn donkere blik kapt de lach af.
Hij steekt een sigaar op. Kijkt de rook na.
De moordenaar durft niet op te staan. Hij stamelt woorden van dank. Morelos brengt zijn gezicht naar hem toe:
‘Een nieuwsgierige vraag,’ zegt hij.
Hij constateert de schok en telt de zweetdruppels die op zijn voorhoofd parelen. Hij stelt de vraag nog even uit:
‘Hebt u slaap?’
En meteen daarop:
‘Wilt u mij de eer aandoen aan mijn zijde te slapen?’
Gescheiden door een zieltogende kaars die maar niet kan besluiten uit te gaan, strekken zij zich uit. Morelos wendt hem zijn rug toe. Hij ademt diep, misschien snurkt hij. Nog voor het aanbreken van de dag hoort hij het geluid van zich verwijderende paardehoeven. Halverwege de ochtend vraagt hij zijn helper schrijfgereedschap. Een brief aan Ignacio López Rayon: Bedankt voor de waarschuwing. In dit kamp ben ik de enige dikbuik.
1811 De velden aan de Oostkant
‘Niemand is meer dan iemand’
zeggen de herders te paard. De aarde kan geen eigenaar hebben omdat de lucht die ook niet heeft. Geen beter dak dan de sterren, geen vreugde vergelijkbaar met de vrijheid op de rug van je vriend zonder een bepaalde koers over de als een zee golvende prairie te zwerven.
Zolang je in het open veld koeien kunt vangen, heb je bijna alles. De gaucho’s eten alleen vlees, want groente is groenvoer en het groenvoer is voor de koeien. Het gebraden vlees wordt aangevuld met tabak en rum en met gitaren die over voorvallen en wonderen zingen.
De gaucho’s, losse krachten die de grootgrondbezitter gebruikt en verjaagt, brengen hun lansen rond José Artigas bijeen. De vlakten ten oosten van de Uruguay raken in brand.
1811 Aan de oevers van de Uruguay
De uittocht
Buenos Aires sluit een verdrag met de onderkoning en trekt zijn troepen, die Montevideo belegerden, terug. José Artigas weigert zich aan de wapenstilstand te houden, die zijn land aan de Spanjaarden teruggeeft, en zweert dat hij de oorlog zal voortzetten al was het met mijn tanden, met mijn nagels.
De aanvoerder trekt naar het noorden om er het leger van de onafhankelijkheid te organiseren, en een verstrooid volk verenigt en vormt zich in zijn spoor. De rondtrekkende krijgsmacht brengt wilde gaucho’s, landarbeiders, boeren en eigenaren van estancia’s bijeen. Naar het noorden gaan vrouwen die wonden genezen of de lans omklemmen en paters die in de loop van de veldtocht pasgeboren soldaten dopen. De warm gekleden kiezen de blote hemel en de kalmen het gevaar. Naar het noorden gaan meesters van het woord en meesters van het mes, advocaten van het vlotte woord en argwanende voortvluchtigen die een dode op hun geweten hebben. En gaan ook kiezentrekkers en handopleggers, deserteurs uit schepen en forten en gevluchte slaven. De Indianen verbranden hun kampen en sluiten zich met hun pijlen en met ijzeren ballen versterkte lasso’s bij hen aan.
Naar het noorden gaat de lange karavaan karren, paarden en mensen te voet. Bij haar doorkomst raakt het land, dat een vaderland wil en Uruguay zal heten, ontvolkt. Het gaat met zijn zonen mee, in hen gaat het mee en laat niets achter. Zelfs geen as, zelfs geen stilte.
1812 Cochabamba
Vrouwen
In Cochabamba zijn veel mannen gevlucht. De ingesloten volksvrouwen van Cochabamba vechten vanuit het midden van een cirkel van vuur. Belegerd door vijfduizend Spanjaarden houden zij stand, een paar verwaarloosde tinnen kanonnen en haakbussen afschietend, en strijden tot de laatste kreet.
De lange onafhankelijkheidsoorlog zal de echo’s opvangen. Wanneer de troep verzwakt, zal generaal Manuel Belgrano de onfeilbare woorden schreeuwen die de rust doen weerkeren en de moed ophalen. De generaal zal de wankelende soldaten vragen: Staan hier de vrouwen van Cochabamba?
1812 Caracas
Bolívar
Een aardbeving verwoest Caracas, La Guaira, San Felipe, Barquisimeto en Mérida. Het zijn de Venezolaanse steden die de onafhankelijkheid hebben uitgeroepen. In Caracas, het centrum van de Creoolse opstand, liggen tienduizend doden onder het puin. Men hoort niets anders dan jammerklachten en verwensingen, terwijl de menigte tussen de stenen naar lichamen zoekt.
Is God soms een Spanjaard? De aardbeving heeft het door de patriotten opgerichte schavot verzwolgen en geen enkele van de kerken heel gelaten die het Te Deum hebben gezongen ter ere van de nieuwe republiek. In de verwoeste Mercedes-kerk staat de pilaar met het keizerlijk wapen van Spanje nog overeind. Coro, Maracaibo, Valencia en Angostura, steden die de koning trouw zijn gebleven, hebben geen schrammetje opgelopen.
In Caracas brandt de lucht. Uit de ruïnes stijgt een dikke stofwolk op, die de stad aan het oog onttrekt. Een monnik spreekt de massa toe. De monnik verkondigt dat God het niet langer verdraagt voor de gek te worden gehouden.
‘Wraak!’
De menigte verdringt zich om hem heen, op de plek die eens het San Jacintoklooster was. Boven op de resten van het altaar eist de monnik de bestraffing van de schuldigen aan de toorn van God. ‘Wraak!’ brult de gesel Gods, en zijn beschuldigende vinger wijst naar een patriottische officier die het tafereel met gekruiste armen bekijkt. De menigte keert zich tegen de officier, een korte, knokige man in een glanzend uniform, en komt naar voren om hem onder de voet te lopen.
Simón Bolívar smeekt of wijkt niet, hij valt aan. Met de sabel in de hand slaat hij zich door de woedende menigte, klimt op het altaar en slaat de apocalyptische monnik met één klap van de platte kant van zijn sabel omver.
Het volk zwijgt en verspreidt zich.
1813 Chilpancingo
De onafhankelijkheid is revolutie of leugen
In drie militaire campagnes heeft Morelos een flink deel van het Mexicaanse grondgebied veroverd. De Kamer van Afgevaardigden van de toekomstige republiek, een dolende Kamer, zwerft achter de leider aan. De afgevaardigden slapen op de grond en eten het soldatenrantsoen.
Bij het licht van een waskaars stelt Morelos de grondslagen van de nationale Grondwet op. Hij stelt een vrij, onafhankelijk en katholiek Amerika voor, vervangt de schatting van de Indianen door een belasting op het inkomen en verhoogt het dagloon van de arme, confisqueert de goederen van de vijand, stelt de vrije handel in, maar met douanebarrières, schaft de slavernij en de foltering af en heft het kastesysteem dat de sociale verschillen op de huidkleur baseert, op, zodat alleen de deugd en de ondeugd de ene Amerikaan van de andere zullen onderscheiden.
De rijke creolen vallen van de ene schrik in de andere. De troepen van Morelos trekken op, terwijl zij fortuinen onteigenen en haciënda’s verdelen. Oorlog tegen Spanje of opstand van de horigen? Deze onafhankelijkheid schikt hun niet. Zij zullen een andere maken.
1814 San Mateo
Boves
In Venezuela betekent het woord onafhankelijkheid nog niet veel meer dan vrije handel voor de rijke creolen.
De aanvoerder van de Spanjaarden, een Hercules met een rode baard en groene ogen, is de aanvoerder van de negers en de mulatten. De slaven vluchten en gaan op weg naar José Tomás Rodríguez Boves, Vadertje Boves. Tienduizend ruiters uit de vlakten steken in naam van God en van de koning plantages in brand en snijden meesters de keel af. De vlag van Boves, een doodskop op een zwarte achtergrond, belooft plundering en revanche en oorlog op leven en dood tegen de oligarchie van de cacao, die van plan is zich onafhankelijk te maken van Spanje. In de velden van San Mateo rijdt Boves te paard het landhuis van de familie Bolívar binnen en kerft met de punt van zijn mes zijn naam in de deur van het hoofdportaal. De lans heeft geen berouw, de kogel heeft geen berouw. Voordat hij met lood doodt, fusilleert Boves met lege kruitpatronen, louter om het genoegen het gezicht te zien dat de slachtoffers zetten. De jonge meisjes van de beste families verdeelt hij onder zijn dapperste soldaten. Hij geniet ervan de stevig gebouwde patriotten als stier te bevechten, nadat hij hun een stel gepunte stokjes in de nek heeft gestoken. Hij onthoofdt alsof het een grap was.
Spoedig zal een lans hem doorboren. Hij zal met gebonden voeten worden begraven.
1815 San Cristóbal Ecatepec
Het meer komt hem halen
In de doornige heuvels van Tezmalaca krijgen de Spanjaarden José María Morelos te pakken. Na veel misslagen en nederlagen jagen zij hem op in de braamstruiken, alleen, zijn kleren aan flarden, ongewapend en zonder sporen.
Hij wordt in de boeien geslagen. Hij wordt streng onderhouden. Luitenant-kolonel Eugenio Villasana vraagt hem:
‘Wat zou u doen als u de overwinnaar was en ik de overwonnene?’
‘Ik geef u twee uur om te biechten, ’ zegt pastoor Morelos, ‘dan fusilleer ik u.’
Hij wordt naar de geheime cellen van de Inquisitie overgebracht. Geknield wordt hij vernederd. Hij wordt in de rug geëxecuteerd. De onderkoning zegt dat de opstandeling boetvaardig is gestorven. Het Mexicaanse volk zegt dat het meer het geweersalvo heeft gehoord, zijn golven hoog heeft opgezweept, buiten zijn oevers is getreden en zijn lichaam is komen halen.
1815 Parijs
Zeevaarders van oceanen of bibliotheken
Julien Mellet, reizende schrijver, vertelt het Europese publiek zijn avonturen in Zuid-Amerika. Hij beschrijft onder andere een zeer levendige en wellustige dans, die veel in Quillota in Chili wordt gedanst en door de negers uit Guinea is meegebracht. Terwijl hij doet of hij van niets weet, kopieert Mellet de beschrijving van een dans van de negers in Montevideo zoals de reiziger Anthony Helms die acht laar geleden in Londen publiceerde. Helms had de tekst op zijn beurt regel voor regel gestolen uit het boek dat Dom Pernetty in 1770 in Parijs het licht had doen zien. Van zijn kant had Pernetty de dans van de slaven in Montevideo uit de eerste hand afgeschilderd met woorden die een verbazingwekkende gelijkenis vertonen met die welke pater Jean Baptiste Labat aan de negers van Haïti had gewijd in zijn boek dat een halve eeuw eerder in Den Haag was uitgegeven.
Van het Caribisch gebied via Montevideo naar de Chileense stad Quillota, en van Den Haag via Londen naar Parijs hebben die zinnen van pater Labat heel wat meer gereisd dan de schrijver ervan. Zonder paspoort of vermomming.
1815 Mérida de Yucatán
Fernando VII
De gesteven heren van Yucatán steken de Plaza de Armas van Mérida, wit van het stof en de zon, over en betreden in plechtige processie de kathedraal. In de schaduw van de hoofdingang begrijpen de Indiaanse verkopers van maïspasteitjes en halssnoeren niet waarom de klokken zo vrolijk beieren en zij weten ook niet van wie dat gekroonde hoofd is dat de heren als vaandel meevoeren.
De koloniale aristocratie viert het nieuws uit Madrid. Met vertraging heeft men vernomen dat de Fransen zijn verdreven en dat Fernando VII in Spanje heerst. De boodschappers vertellen dat men rond de monarch hoort schreeuwen: Leve de ketenen! Terwijl de belletjes van de narren klingelen, beveelt koning Fernando de guerilla-strijders, die hem naar de troon hebben gebracht, in de gevangenis te zetten of te fusilleren, herstelt hij de Inquisitie en geeft hij de clerus en de adel hun privileges terug.
1815 Curuzú-Cuatiá
De cyclus van het leer in Río de la Plata
Aan de punt van de lans zoekt de vlijmscherpe halve maan de poten van het vluchtende dier. Eén enkele houw: de ruiter slaat trefzeker toe en de jonge stier wankelt, zieltoogt en valt om. De ruiter stapt af. Hij onthoofdt en vilt.
Zo doodt hij niet altijd. Het is eenvoudiger het weggelopen vee met geschreeuw mee te voeren en in de kralen met het mes te doden. Duizenden en duizenden koeien of wilde paarden die in wilde vlucht de dood in worden gejaagd. En nog eenvoudiger is het de dieren ’s nachts in hun slaap in de heuvels te verrassen.
De gaucho trekt de huid eraf en spant hem op palen in de zon. Wat de mond niet wil van de rest blijft liggen voor de raven.
De broers Robertson, John en William, Schotse handelaren, trekken door deze streken met geldbuidels die wel met gouden munten volgestopte worsten lijken. Vanuit een estancia in Curuzü-Cuatia sturen zij in zestig karren tienduizend huiden naar het dorp Goya. Kreunend draaien de enorme houten wielen rond en de prikstokken drijven de ossen aan. De karren snijden af, zij beklimmen heuvels, en gaan door oeverland en over gezwollen riviertjes. Als het avond wordt staan de karren rond de vuren. Terwijl de gaucho’s roken en maté drinken, wordt de lucht zwaar van de geur van vlees dat op de gloeiende sintels ligt te roosteren. Na het eten klinken er verhalen en gitaren.
Vanaf het dorp Goya zetten de huiden de reis voort naar de haven van Buenos Aires en steken zij de zee over naar de leerlooierijen in Liverpool. De prijs zal zijn verveelvoudigd wanneer de huiden enige tijd later, omgezet in laarzen, schoenen en zwepen van Brits fabrikaat, naar Rio de la Plata terugkeren.
1815 Buenos Aires
De aanzienlijken zoeken een koning in Europa
De ganzepen schrijft: José Artigas, verrader van het vaderland. Tevergeefs zijn hem goud en galons voorgehouden. De patriciërs van Buenos Aires, in meetlatten en weegschalen ervaren winkeliers, berekenen de prijs van Artigas, levend of dood. Zij zijn bereid vijfduizend zilverstukken voor het hoofd van de leider van de opstandige provincies te betalen.
Om de gauchoduivel uit deze gebieden uit te bannen, biedt Carlos de Alvear ze aan de Engelsen aan: Deze provincies, schrijft Alvear aan lord Castlereagh, wensen zonder enige voorwaarde aan Groot-Brit-tannië toe te behoren. En hij smeekt lord Strangford: De Britse natie kan de bewoners van Rw de la Plata niet aan hun lot overlaten op het moment dat zij zich in haar edelmoedige armen werpen...
Manuel de Sarratea reist naar Londen op zoek naar een in Buenos Aires te kronen monarch. Het republikeinse en federale binnenland bedreigt de privileges van de havenstad en de paniek veegt iedere eed van de baan. In Madrid bieden Manuel Belgrano en Bernardino Kivadavia, die vurige republikeinen waren geweest, de troon aan de infante Francisco de Paula, broer van Fernando VII, aan. De boodschappers uit Buenos Aires beloven een erfelijke macht, die het hele gebied van Rio de la Plata, Chili en Peru zou omvatten.
Het nieuwe onafhankelijke koninkrijk zou een blauw-witte vlag voeren, de vrijheid en de eigendom zouden heilig zijn en het hof zou worden gevormd door tot hertogen, graven en markiezen verheven aanzienlijke creolen.
Niemand gaat op het aanbod in.
1815 Kamp van de Loutering
Artigas
Hier, op het purperkleurige door kuilen en kanonnen omgeven plateau, waar de rivier onstuimig wordt en in wervelingen en draaikolken tekeergaat, regeert generaal Artigas. Deze honderden kookvu-ren, deze hutten van leem en stro en huiden als ramen zijn de hoofd-stad van de confederatie van dorpen van het binnenland van Rio de la Plata. Voor de regeringshut wachten paarden op de boodschappers, die in galop inlichtingen brengen en decreten meenemen. Op het uniform van de leider van het zuiden prijken geen tressen of medailles.
Artigas, een zoon van de prairie, was smokkelaar en achtervolger van smokkelaars geweest. Hij kent de oversteekplaatsen van elke rivier, de geheimen van elke heuvel, de smaak van het gras van elke streek, en nog beter kent hij de diepten van de ziel van de mensenschuwe ruiters, die alleen hun leven hebben om weg te geven en het strijdend met de lans in een de zinnen begoochelende wervelwind geven.
De vlaggen van Artigas wapperen boven het gebied dat door de rivieren de Uruguay en de Parana wordt bevloeid en dat zich tot de bergen van Córdoba uitstrekt. Deze enorme ruimte wordt gedeeld door de provincies, die weigeren een kolonie van Buenos Aires te zijn nadat zij zich van Spanje hebben bevrijd.
De havenstad Buenos Aires leeft met de rug naar het land dat zij minacht en vreest. Vanaf de uitkijktorens wachten de kooplieden op de schepen, die geen enkele koning meebrengen, maar wel nieuwe dingen om aan te trekken en om over te praten en te denken. Tegen de stortvloed van Europese handelswaar wil Artigas dijken bouwen die onze ambachten of fabrieken verdedigen, met vrije toegang voor machines, boeken en medicijnen, en de provinciale handel, waarop Buenos Aires een monopolie heeft gelegd, leidt hij naar de haven van Montevideo. De federale bond van Artigas wil geen koning, maar vergaderingen en congressen van burgers, en als toppunt van al deze schandalen decreteert de leider de landhervorming.
1816 De velden aan de Oostkant
De landhervorming
In Buenos Aires schreeuwt men moord en brand. Ten oosten van de Uruguay onteigent Artigas grond van de familie Belgrano en de familie Mitre, van de schoonvader van San Martín, van Bernar-dino Rivadavia, van Azcuénaga, van Almagro en van Diaz Vélez. In Montevideo wordt de landhervorming een misdadig project genoemd. Artigas houdt met boeien aan de voeten Lucas Obes, Juan María Pérez en andere artiesten van het menuet en de misleiding gevangen.
Voor de heren van de grond, verslinders van mijnen die zij door de gunst van de koning, het bedrog of de beroving hebben opgeslokt, is de gaucho kanonnenvlees of boerderijhorige, en wie niet wil wordt aan het blok geslagen of krijgt een kogel in zijn lijf. Artigas wil dat iedere gaucho eigenaar wordt van een stukje grond. De armoedzaaiers vestigen zich op de estancia’s. Op de door de oorlog verwoeste velden aan de oostkant beginnen hutten, kralen en zaailand op te schieten. De onder de voet gelopen plattelanders gaan anderen onder de voet lopen. De mensen die hun doden in de onafhankelijkheidsoorlog hebben ingezet weigeren naar de armoede en de verlatenheid terug te keren. Het gemeentebestuur van Montevideo noemt Encarnación Bemtez, een soldaat van Artigas die aan het hoofd van een horde booswichten rondgaloppeert en grond en koeien verdeelt, een struikrover, een ontaarde, een zwerver en een onruststoker. In de schaduw van zijn lans vinden de nederigen beschutting, maar deze mulat, analfabeet, moedig, misschien woest, zal nooit een standbeeld worden noch zal enige laan, straat of landweg zijn naam dragen.
1816 De heuvel Chicote
De krijgskunst
Op de heuvel Chicote heeft de koninklijke infanterie een handvol patriotten uit Noord-Peru omsingeld.
'Ik geef mij niet aan de vijand gevangen!’ schreeuwt soldaat Pedro Loayza en stort zich in de afgrond.
‘Wij zullen sterven voor het vaderland!’ roept commandant Eusebio Lira uit en maakt aanstalten ook in de diepte te springen.
‘Wij zullen sterven als wij sufkoppen zijn,’ houdt José Santos Vargas, tamboer-majoor van het muziekkorps, hem tegen.
'Laten we het droge gras in brand steken,’ stelt sergeant Julian Reinaga voor.
De hoge grashalmen branden en de wind stuwt de vlammen naar de vijandelijke rijen. In golven valt het vuur aan. De belegeraars vluchten in grote wanorde, terwijl zij hun geweren en patroongordels in de lucht gooien en de Almachtige om genade smeken.
1816 Tarabuco
Juana Azurduy,
goed onderricht in de catechismus, geboren om non in het klooster van Chuquisaca te worden, is luitenant-kolonel van de guerrilla-legers van de onafhankelijkheid. Van haar vier kinderen leeft alleen nog degeen die midden onder het gevecht tussen het gedonder van paarden en kanonnen werd geboren, en het hoofd van haar man is hoog op een Spaanse piek geslagen.
Juana rijdt aan het hoofd van haar mannen door de bergen. Haar blauwe halsdoek wappert in de wind. Eén vuist houdt de teugels stevig vast en de andere splijt nekken met het zwaard.
Alles wat zij eet wordt omgezet in moed. De Indianen noemen haar niet Juana. Zij noemen haar Pachamama, zij noemen haar Aarde.
1816 Port-au-Prince
Pétion
Haïti ligt in puin, geblokkeerd door de Fransen, in de steek gelaten door alle anderen. Geen enkel land heeft de onafhankelijkheid van de slaven die Napoleon versloegen erkend.
Het eiland is in tweeën gedeeld.
In het noorden heeft Henri Christophe zich tot keizer uitgeroepen. In het kasteel Sans-Souci danst de nieuwe zwarte adel, hertog Marmelade, graaf Limonade, het menuet, terwijl de zwarte lakeien met sneeuwwitte pruiken buigingen maken en de zwarte huzaren hun gevederde mutsen door de van Versailles nagebootste tuinen laten wandelen.
In het zuiden is Alexandre Pétion president van de republiek. Grond verdelend tussen de vroegere slaven tracht Pétion op de as van de door de oorlog verwoeste plantages een natie van arme, maar vrije en gewapende plattelanders te vormen.
Op de zuidkust van Haïti gaat Simón Bolívar aan land op zoek naar bescherming en hulp. Hij komt uit Jamaica, waar hij zelfs zijn horloge heeft verkocht. Niemand gelooft in zijn zaak. De briljante militaire campagnes zijn niet meer dan zinsbedrog geweest. Francisco de Miranda ligt geketend aan een muur van het arsenaal in Cadiz op sterven, en de Spanjaarden hebben Venezuela en Colombia, die de voorkeur geven aan het verleden of nog niet in de door de patriotten beloofde toekomst geloven, heroverd.
Pétion ontvangt Bolívar zodra deze is aangekomen, op nieuwjaarsdag. Hij geeft hem zeven schepen, tweehonderd vijftig man, musketten, kruit, proviand en geld. Hij stelt slechts één voorwaarde. Pétion, die als slaaf werd geboren, zoon van een negerin en een Fransman, eist van Bolívar de vrijheid voor de slaven in de streken die hij gaat bevrijden.
Bolívar drukt hem de hand. De oorlog zal een wending nemen. Misschien Amerika ook.
1816 Mexico Stad
‘De Schurftige Papegaai’
De eerste Latijnsamerikaanse roman ziet het daglicht in een drukkerij in de Zuletastraat. In drie delen vertelt José Joaqufn Fernandez de Lizardi de wederwaardigheden van De Schurftige Papegaai, die door de lezers worden verslonden en waarvan zij volop smullen.
De onderkoning verbiedt de vierde aflevering wanneer deze op het punt staat te verschijnen, maar het personage is al niet meer te vangen.
De Papegaai, het Amerikaanse kind van de Spaanse schelmenroman, heeft de straten van Mexico veroverd. Hij komt overal, kleedt gewoonten uit, springt van de tafel van de valsspeler naar het bureau van de notaris en van de kappersstoel naar de gevangenisvloer. Hij heeft niet veel plezier van zijn avonturen. Zijn vader overstelpt hem met zijn stichtelijke preken. Lizardi, geleerde moralist, verandert alle spel in een zedeles.
1817 Santiago de Chile
Lucifer op stap
De elegante jongelieden roken met de sigaret in een gouden houder-tje om hun vingers niet te bevuilen, maar Santiago de Chile grenst aan alle kanten aan het vuil. In het noorden kijken de huizen uit op de vuilnishoop aan de rivier de Mapocho. Aan de zuidkant strekt zich de vuiligheid van de Canada uit. De zon komt op boven bergen afval op de heuvel Santa Lucia en haar laatste stralen vallen op de stortplaatsen van de buitenwijken San Miguel en San Pablo.
Uit een van deze vuilnisbelten is de bezoeker voortgekomen, die gisteravond door de stad liep, een zwaveling die de waskaarsjes in de lantaarns deed flakkeren en die in de buurt van de Compama-kerk bleef rondneuzen of dreigen tot de stem van de nachtwacht elf uur aankondigde:
‘Wees gegroet Maagd Maríaaaaaaa...!’
De Duivel ging er als de bliksem vandoor.
De schoen die hij verloor gaat nu heel Santiago rond, van huis tot huis. Een pater draagt hem, bedekt met een servet, op een gouden schaal. De vrome vrouwen slaan een kruis.
1817 Santiago de Chile
Manuel Rodríguez
Wie over de Amerikaanse emancipatie spreekt tekent zijn doodvonnis. Wie een brief uit Mendoza ontvangt gaat naar de galg of tegen de muur. Het Tribunaal van Waakzaamheid neemt in Santiago de Chile de aanklachten in behandeling.
Vanuit en naar Mendoza reorganiseren de patriotten het door de Spanjaarden vermorzelde leger. De wind van het verzet gaat heen en weer over de bergketen zonder een spoor in de flonkerende sneeuw achter te laten.
De boodschapper schuift een bericht toe tijdens het hanengevecht en tegelijkertijd een ander op de schitterende soiree, terwijl hij in de buitenwijken tussen twee paardenrennen door een inlichting ophaalt. De boodschapper kondigt zich in een herenhuis aan, drie klopjes met de deurklopper, en op hetzelfde ogenblik duikt hij op de rug van een muildier in de bergen op en galoppeert hij te paard door de prairie. De guerrillero overvalt Melipilla, terwijl hij door het dorp San Fernando rijdt. Slag leverend in Rancagua stapt de guerrillero in Pomaire van zijn paard en drinkt een glas wijn.
De Spaanse gouverneur heeft een prijs op het hoofd van Manuel Rodriguez, de boodschapper, de guerrillero, gezet, maar zijn hoofd reist verscholen onder de kap van een monnik, de brede hoed van de muilezeldrijver, de mand van de marskramer of de pluche hoge hoed van de rijke heer. Niemand krijgt hem te pakken, want hij vliegt zonder, zich te bewegen, gaat weg naar binnen en komt aan naar buiten.
1817 Montevideo
Beelden voor een heldendicht
Uit Rio de Janeiro komt over land en over zee een enorm leger met de opdracht José Artigas te vernietigen en nog niet de schaduw van de herinnering aan zijn besmettelijk voorbeeld op de aardbodem achter te laten. De Braziliaanse troepen dringen het land te vuur en te zwaard binnen en kondigen aan dat zij deze velden van bandieten zullen zuiveren: generaal Lecor belooft de geschonden rechten van eigendom en erfenis te zullen herstellen.
Lecor komt Montevideo onder een draaghemel binnen. Pater Larranaga en Francisco Javier de Viana bieden de verlossers van het grootgrondbezit de sleutels van de stad aan en de dames werpen bloemen en blauwe lintjes tijdens het voorbijgaan van het nimmer vertoonde défilé van gouden en zilveren tressen, onderscheidingstekenen en pluimen. De klokken van de kathedraal, moe van het luiden van de doodsklok, beieren vrolijk. De wierookvaten schommelen van voor naar achter, zoals ook de zakenlieden in buigingen en handkussen waar geen eind aan komt van voor naar achter schommelen.
1817 Quito
Manuela Sáenz
Quito werd tussen vulkanen, hoog, ver van de zee geboren en tussen de kathedraal en het paleis, op de Plaza Mayor, werd Manuela geboren. Zij kwam in Quito in een bed van satijn, op lakens uit Brussel, als dochter van een geheime liefde van Simón Saenz, de doder van de creolen die hier in opstand waren gekomen.
Toen zij vijftien jaar was droeg Manuela mannenkleren, rookte en temde paarden. Zij reed niet in amazonezit, zoals de dames, maar met gespreide benen en zonder zadel. Haar beste vriendin was een negerslavin, Jonatas, die miauwde als een kat, zong als een vogeltje en bij het lopen golfde als een slang. Manuela was zestien toen zij in een van de vele kloosters van deze veel biddende en zondigende stad werd opgesloten, waar de paters de oude nonnen helpen goed te sterven en de jonge nonnen goed te leven. In het klooster van Santa Catalina leerde Manuela borduren, het clavichord bespelen, deugden veinzen en met weggetrokken ogen flauwvallen. Op haar zeventiende, gek op uniformen, vluchtte zij met Fausto D’Elhuyar, officier van de koning.
Op haar twintigste bliksemt zij. Alle mannen willen de oester zijn van deze parel. Zij wordt uitgehuwelijkt aan James Thorne, een achtenswaardige Engelse arts. Het feest duurt een week lang.
1818 Kamp in de Kolonie
De oorlog van de onderlaag
De troepen van Artigas zijn nu niets anders dan naakt volk. Zij die alleen nog maar hun paard hebben, en de negers en de Indianen weten dat hun lot in deze oorlog op het spel staat. Vanuit de velden en de rivieren vallen zij met lansen en messen in kleine snelle groepen te paard het goed bewapende en krachtige Braziliaanse leger aan en verdwijnen even snel als zij zijn gekomen.
Terwijl de hoornen in het binnengedrongen land onthoofding blazen, verspreidt de regering in Buenos Aires propaganda die gericht is op hen die goederen te verliezen hebben. Een door ‘De vriend van de Orde’ ondertekend vlugschrift noemt Artigas kwade genius, apostel van de leugen, verslindende wolf, gesel van zijn vaderland, nieuwe Attila, de schande van de eeuw en een belediging van de mensheid. Iemand brengt die papieren naar het kamp. Artigas kijkt niet op van het vuur:
‘Mijn mensen kunnen niet lezen,’ zegt hij.
1818 Corrientes
Andresito
‘Zij hebben het eerste recht, ’ heeft Artigas over de Indianen gezegd en zij hebben heel wat dood verdragen omdat zij hem trouw zijn gebleven.
Andrés Guacurari, Andresito, een Guaraní-Indiaan en aangenomen zoon van Artigas, is de aanvoerder. Als een watervloed is hij een paar maanden geleden Corrientes binnengevallen, pijlen tegen geweren, en heeft hij de bondgenoten van Buenos Aires in de pan gehakt.
Naakt, op de modder van de weg en een flard stof na, kwamen de Indianen van Andresito de stad binnen. Zij hadden een aantal Indiaanse kinderen bij zich, die de bewoners van Corrientes als slaaf hadden gehouden. Zij troffen stilte aan en gesloten deuren. De garnizoenscommandant begroef zijn fortuin in de tuin en de notaris stierf van schrik.
De Indianen hadden al een hele tijd niet gegeten, maar zij namen niets weg en vroegen ook niets. Direct al nadat zij waren aangekomen boden zij een toneelvoorstelling aan ter ere van de aanzienlijke families. Geweldige vleugels van zilverpapier, uitgevouwen op een bamboe staketsel, veranderden de Indianen in beschermengelen. Voor niemand, want er kwam niemand kijken, voerden zij ‘De verzoeking van Sint Ignatius’ op, een oude pantomime uit de tijd van de jezuïeten.
‘Dus zij willen niet naar Indianenfeesten komen?’ Andresito stak een enorme sigaar op en de rook kwam uit zijn oren en zijn ogen.
Bij het aanbreken van de dag sloegen de trommels te wapen. Met de punt van de lans werden de vooraanstaande heren van Corrientes gedwongen het onkruid op het plein weg te halen en de straten te vegen tot zij brandschoon waren. De hele dag waren de heren druk bezig met een zo nobele taak en die avond gaven zij de Indianen een oorverdovend applaus.
Andresito bestuurt Corrientes tot Artigas hem laat komen.
Daar verdwijnen de Indianen over de weg in de verte. Zij dragen die enorme zilveren vleugels. Naar de horizon rijden de engelen en de zon geeft hen schitteringen en schaduwen van adelaars in glijvlucht.
1818 De Paraná
De patriottische zeerovers
De troepen van Andresito zijn op weg naar Santa Fé en houden de rivierkant. Op het water van de Parana worden de Indianen begeleid door de vloot van de patriottische zeerovers.
Kano’s, sloepen en enkele goed bewapende brigantijnen maken de Braziliaanse koopvaardijschepen het leven ónmogelijk. De driekleurige vlag van Artigas vaart en vecht op de rivieren en op zee. De kapers beroven de vijandelijke schepen in plotselinge enteringen en nemen de vrucht van hun plunderingen mee naar de verre Antillen. Pedro Campbell is de admiraal van dit eskader schepen en scheepjes. Campbell was hier enkele jaren geleden met de Engelse invasiemacht gekomen. Hij deserteerde en werd een van de ruiters die over de vlakte galopperen. Al snel kreeg de Ierse gaucho met de oorringen en de woeste blik vanonder de wilde rode haardos grote faam. Toen Artigas hem tot aanvoerder van de kapers benoemde, was Campbell al in verscheidene duels met creolen getekend en had hij enkele doden en geen enkel verraad op zijn naam. Iedereen weet dat zijn zilveren mes een slang is die nooit in de rug bijt.
1818 San Fernando de Apure
Oorlog op leven en dood
Bolívar rijdt aan het hoofd van een door de nederlagen toegetakeld leger. Een pelgrimscape werpt een schaduw op zijn gezicht. In de schaduw fonkelen zijn ogen, die allesverslindend kijken, en de melancholieke glimlach.
Bolívar berijdt het paard van de overleden Rafael López. In het zadel glanzen de zilveren initialen van de dode, een Spaanse officier die op Bolívar schoot toen de leider van de patriotten in een hangmat lag te slapen.
Het noordelijk offensief is mislukt.
In San Fernando de Apure inspecteert Bolívar de resten van zijn troepen.
‘Hij is gek,’ denken of mompelen de barrevoetse, uitgeputte, gekwetste soldaten wanneer hij hun aankondigt dat zij deze oorlog, een heilige oorlog, een oorlog op leven en dood, spoedig naar Colombia en naar Peru en naar de top van de Potosí zullen brengen.
1819 Angostura
Schoolplaten: de Constituerende Vergadering
Onder het zonnescherm op een schip dat over de Orinoco vaart, dicteert Bolívar zijn ontwerp-Grondwet aan de secretarissen. Hij luistert, corrigeert en dicteert opnieuw in het kamp, terwijl de rook van het kampvuur hem tegen de muskieten beschermt. Andere schepen brengen afgevaardigden uit Caracas, Barcelona, Cumaná, Barinas, Guayana en het eiland Margarita. Onverwachts is de wind van de oorlog van richting veranderd, misschien als eerbetoon aan de hardnekkigheid van Bolívar, en in een plotselinge vlaag is de helft van Venezuela weer in handen van de patriotten gekomen.
De afgevaardigden naar het congres gaan in de haven van Angostura van boord, een stad met huisjes zoals kinderen ze tekenen. Op een speelgoedpers wordt hier, week na week, El Correo del Orinoco gedrukt. Vanuit het oerwoud verspreidt dit orgaan van Republikeinse ideeën artikelen van creoolse doktoren en advertenties over het arriveren van bier, pennemessen, paardetuig, en vrijwillige soldaten uit Londen. Drie kanonsalvo’s begroeten Bolívar en zijn gene-i ale staf. De vogels vluchten, maar een ara loopt onaangedaan, met de tred van een vechtersbaas, door.
De afgevaardigden bestijgen de stenen trap.
Francisco Antonio Zea, burgemeester van Angostura, opent de zitting. Zijn redevoering vergelijkt deze patriottische stad met Memphis, Thebe, Alexandrië en Rome. Het congres bekrachtigt de functie van Bolívar als hoogste legeraanvoerder en president met volledige volmacht. Het kabinet wordt benoemd.
Daarna beklimt Bolívar het spreekgestoelte. De onwetenden, waarschuwt hij, verwarren de werkelijkheid met de verbeelding en de rechtvaardigheid met de wraak... Hij zet zijn ideeën uiteen over de noodzakelijke vorming van een Groot Colombia en legt de grondslagen voor de Grondwet, die is uitgewerkt op basis van de Magna Charta van de Engelsen.
1820 Paso de Boquerón
Einde
De drie grote havens in het zuiden, Rio de Janeiro, Buenos Aires en Montevideo, konden niet op tegen de ongeregelde krijgsmacht te paard van Artigas, de leider van het binnenland.
Maar de dood heeft het grootste deel van zijn mensen meegenomen. In de buiken van de roofvogels rust de helft van de mannen van de campagne in het oosten. Andresito ligt in de gevangenis te sterven. Lavalleja en Campbell en andere getrouwen zitten gevangen, en een aantal is door het verraad meegenomen. Fructuoso Rivera noemt Artigas een misdadiger en beschuldigt hem ervan dat hij de eigendom aan de willekeur van het despotisme en de anarchie heeft overgeleverd. Francisco Ramfrez uit Entre Rfos verkondigt dat Artigas reden en oorzaak is van alle kwalen van Zuid-Amerika en ook Estanislao López keert zich in Santa Fé van hem af.
De aanvoerders-grondbezitters maken gemene zaak met de kooplieden in de havens en de leider van de revolutie gaat van rampspoed naar rampspoed. De laatste scharen negers en Indianen en een handvol haveloze gaucho’s onder bevel van Andrés Latorre, de laatste van zijn officieren, volgen hem nog.
Aan de oever van de Paraná kiest Artigas zijn beste ruiter. Hij geeft hem vierduizend zilvermunten, alles wat er nog is, om die naar de gevangenen in Brazilië te brengen.
Dan slaat hij zijn lans in de grond en steekt de rivier over. Tegen hart en ziel in gaat de man, die niet wilde dat de onafhankelijkheid van Amerika een hinderlaag tegen zijn armste kinderen zou zijn, naar Paraguay, de ballingschap in.
U
Zonder het hoofd om te wenden begeeft u zich in ballingschap. Ik zie u. Ik zie u nu: de Paraná glijdt met de warme luiheid van een hagedis voorbij en daar gaat in paardedraf uw wapperende haveloze poncho en verdwijnt in het groen.
U neemt geen afscheid van uw land. Het zou het niet van u geloven. Of misschien weet u nog niet dat u voor altijd weggaat.
Het landschap neemt een grijze kleur aan. U gaat weg, overwonnen, en uw land heeft geen adem meer. Zullen de kinderen die het zal krijgen en de minnaars die ernaar toe zullen komen het weer laten ademhalen? Zullen degenen die aan die grond ontspruiten en degenen die het betreden zich een zo diepe droefheid waardig maken? Uw land. Ons land in het zuiden. Zij zal veel behoefte aan u hebben,
Don José. Iedere keer dat de hebzuchtigen het schaden en vernederen, iedere keer dat de dommen het stom of onvruchtbaar menen, zal het u nodig hebben. Omdat u, Don José Artigas, generaal van de eenvoudigen, het mooiste woord bent dat het heeft gezegd.
1821 Kamp Laurelty
Balthasar, de zwarte koning, de wijste
Vanuit naburige dorpen en verre streken komen de Paraguyanen deze vreemde wezens met hun nachthuid bekijken. In Paraguay waren negers onbekend. De slaven, die Artigas had bevrijd en die de leider op zijn weg naar de ballingschap zijn gevolgd, vestigen zich in het dorp Laurelty.
Zij worden vergezeld door Balthasar, de zwarte koning die was gekozen om God welkom te heten op aarde. De heilige Balthasar ( inroepend bewerken zij de moestuinen en voor hem klinken de trommels en gezangen, die zij vanuit Afrika naar de vlakten van lbo de la Plata hebben meegenomen. De kameraden van Artigas, de Artigas-cué, dragen mantels van rode zijde en kronen van bloemen wanneer het zes januari is geworden, en dansend vragen zij de wijze dat de slavernij nooit meer terug zal keren en dat hij hen beschermt tegen de kwade geesten die het hoofd week maken en tegen de kippen die als hanen kraaien.
1821 Carabobo
Páez
Hij werd geboren toen hij vijftien was en iemand doodde. Hij doodde uit zelfverdediging, moest wegvluchten uit de bergen en werd een zwervende ruiter op de onmetelijke grasvlakten van Venezuela. Ruiter en aanvoerder van ruiters: José Antonio Paez, desavan-nebewoner Paez, vliegt aan het hoofd van de herders, die kunstenaars zijn met de lans en de lasso, ongezadeld rijden en als een angstaanjagende lawine chargeren. Hij berijdt een schimmel, omdat een schimmel beter luistert. Wanneer hij niet op campagne is, leert hij lezen en cello spelen.
De schamelgeklede savannebewoners, die in de tijd van Boves Spanje hadden gediend, verslaan Spanje in de slag van Carabobo. Met het kapmes banen zij zich een weg door het dichtbegroeide, ontoegankelijke gebied in het westen, moeras en struikgewas, en verrassen en vernietigen de vijand.
Bolivar benoemt Paez tot bevelhebber van de Venezolaanse strijdkrachten. Aan zijn zijde rijdt de man van de savanne Caracas binnen en heeft, net als hij, een bloemkrans om.
In Venezuela is de teerling geworpen.
1822 Guayaquil
San Martín
Ontmoeting in Guayaquil. Tussen de Caribische Zee en de Grote Oceaan opent zich een weg van triomfbogen: generaal Bolívar komt uit het noorden. Uit het zuiden komt José de San Martín, de generaal die voor de vrijheid van Chili en Peru de bergketen van de Andes overtrok.
Bolivar spreekt, doet een voorstel.
‘Ik ben moe,’ onderbreekt San Martín hem laconiek. Bolivar gelooft hem niet, of misschien is hij wantrouwend omdat hij nog niet weet dat ook de roem moe maakt.
San Martín heeft dertig jaar veldslagen achter de rug, van Oran tot Maipú. Voor Spanje streed de soldaat en voor Amerika de geharde generaal. Voor Amerika en nooit ertegen: toen de regering
van Buenos Aires hem opdroeg de federale troepen van Artigas te vernietigen, gehoorzaamde San Martín niet en voerde zijn leger de bergen in om zijn strijd voor de onafhankelijkheid van Chili voort te zetten. Buenos Aires, dat niet vergeeft, weigert hem nu het brood en het zout. In Lima willen zij hem ook niet. Daar noemen zij hem koning José.
Ontloping in Guayaquil. San Martín, groot schaker, gaat de partij uit de weg.
‘Ik ben het commanderen moe,’ zegt hij, maar Bolivar hoort andere woorden: U of ik. Samen passen wij hier niet.
Daarna is er banket en bal. Bolívar, betwist door de dames, danst in het midden van de salon. San Martín raakt verdoofd door het lawaai. Kort na middernacht gaat hij zonder afscheid te nemen naar de kade. De bagage is reeds aan boord van de brigantijn.
Hij geeft opdracht het anker te lichten. Met trage pas loopt hij over het dek, begeleid door zijn hond en achtervolgd door de muggen. Het schip verwijdert zich van de kust en San Martín draait zich om om naar het Amerikaanse land te kijken, dat steeds verder in de verte verdwijnt.
1822 Buenos Aires
Zangvogel
Aan de rand van het gehucht Morón ontvangt het armengraf de beenderen van een dichter, die tot gisteren een gitaar en een naam had.
Beter is het mager te gaan,
adelaar en geen verdriet...
Bartolomé Hidalgo, de troubadour van de legerkampen van Artigas, leefde maar korte tijd, en altijd in de maalstroom van liederen en gevechten, en hij stierf in ballingschap. De honden van de honger verpulverden zijn longen. Langs de straten en pleinen van Buenos Aires ging Hidalgo om zijn copla’s te verkopen, die de vrijen bezingen en vijanden ontkleden. Zij gaven hem weinig te eten, maar veel te leven, want terwijl het lichaam zonder doodskleed in de aarde eindigt gaan de copla’s, ook naakt, ook volks, de lucht in.
1822 Rio de Janeiro
Waanzinnig verkeer
Het ‘Dagblad van Rio de Janeiro’ meldt de pas uit Londen aangekomen nouveautés: machines om straten te herstellen of longen te genezen of maniokwortels uit te persen, draaibanken en distilleer-toestellen en stoomfornuizen, brillen, verrekijkers, messen en kammen. En ook gecapitonneerde zadels, zilveren stijgbeugels, glanzende paardetuigen en lantaarns voor rijtuigen.
In de straten zie je nog wel eenzame ruiters en een enkele oude, vergulde palankijn, achtergebleven in de tijd, maar de mode eist vonken uit het plaveisel te slaan op de vleugels van een Engels rijtuig van het laatste model. De straten van Rio de Janeiro zijn gevaarlijk. De ongelukken als gevolg van te hoge snelheid nemen toe en de macht van de koetsiers groeit.
Witte handschoenen, hoge hoed: vanaf de hoge bok laten de koetsiers een stoere blik op de overige negerslaven vallen en genieten van de paniek die zij onder de voetgangers veroorzaken: zij staan er om bekend dronkaards, helers en goede gitaristen te zijn, en zij zijn onmisbaar in het moderne leven. Een rijtuig is een fortuin waard wanneer het met een snel paard en een bekwame neger wordt verkocht.
1822 Quito
Twaalf jonge meisjes maken hun opwachting
op de Plaza Mayor
en elk van hen heeft een kroon in de handen. Er breekt muziek en vuurwerk los en het gekletter van de paardehoeven op de lange geplaveide straat lijkt op het geluid van een regenbui. Aan het hoofd van zijn leger trekt Bolívar Quito binnen: een magere gladiator, een en al pees, het gouden zwaard groter dan zijn lichaam. Vanaf de balkons regenen bloemen en geborduurde zakdoekjes op hem neer. De balkons zijn altaren, waar de vrouwen van Quito de fierheid van hun bijna naakte borsten, gehuld in kant en mantilla’s, laten aanbidden. Manuela Saenz, een verblindend boegbeeld, gaat staan: zij laat een hand vallen, van de hand maakt zich een lauwerkrans los. Bolívar heft het hoofd en richt zijn blik, een langzame lans, op haar.
Die avond dansen zij. Zij dansen een duizelingwekkende wals en de wereld draait in het rond terwijl de vele onderrokken ritselen en het lange zwarte haar van de vrouw zonder weerga meezwaait?
1823 Lima
Hun handen zwellen van al het klappen
Vanaf Callao rijdt hij tussen twee rijen soldaten door over een pad van bloemen. Lima ontvangt generaal Bolívar met honderd salvo’s, honderd vlaggen, honderd redevoeringen en banketten van honderd couverts.
De Kamer van Afgevaardigden geeft hem volledige volmacht om de Spanjaarden, die half Peru hebben heroverd, uit het land te verjagen. Markies Torre Tagle schenkt hem een biografie van Napoleon, een stel Toledo-messen en boeketten bloemrijke volzinnen: De victorie wacht u op de ijzige toppen van de Andes om u met zijn lauwertakken te omkransen en de nimfen van de Rimac zetten reeds hun hymnen in om uw triomfen te vieren! De minister van Oorlog geeft bevelen aan godin Fortuna: Spreid uw vleugels en stijg in majestueuze vlucht van de glooiingen van de Chimborazo naar de toppen van onze Andes en verbeid daar de onsterfelijke Bolívar om zijn voorhoofd met Peru’s lauwertakken te omkransen!
De Rímac, de rivier die spreekt, is de enige die zwijgt.
1824 Lima
Ondanks alles
Vanaf Callao rijdt hij tussen twee rijen soldaten door over een pad van bloemen. Lima ontvangt de aanvoerder van de Spanjaarden, generaal Monet, met het hijsen en toejuichen van de koninklijke vlag. De vlag wappert en de redevoeringen vlammen. Markies Torre Tagle put zich uit in dankbetuigingen en smeekt Spanje Peru te behoeden voor de bedreiging van de vervloekte Bolivar, het Colombiaanse monster.
Lima geeft er de voorkeur aan tussen gekreukelde blazoenen de slaap van het koloniale Arcadië te blijven slapen. Onderkoningen, heiligen en heren, vrijmoedige mannen en behaagzieke vrouwen wisselen zuchten en buigingen uit te midden van de roodbruine zandvlakten van Amerika, onder een hemel die regen en zon weigert maar engelen stuurt om de muren van de stad te verdedigen. Binnen snuift men de geur van jasmijn op, buiten belagen de eenzaamheid en het gevaar. Binnen de handkussen, de processies, de optochten: iedere ambtenaar imiteert de koning, iedere pater de paus. In de paleizen imiteert het stucwerk het marmer, in de zeventig kerken van goud en zilver imiteert de rite het geloof.
Ver van Lima ligt Bolívar ziek in het kustplaatsje Pativilca. Aan alle kanten, schrijft hij tussen de koortsaanvallen in, hoor ik het geluid van de rampspoed... Voor mijn ogen komt alles tot leven en sterft, als door de bliksem gespleten... Stof, as, niets. Heel Peru, op enkele valleien na, is weer in handen van Spanje. De onafhankelijke regeringen van Buenos Aires en Chili hebben de zaak van de vrijheid van deze grond in de steek gelaten, en ook de Peruanen zelf lijken niet erg geïnteresseerd.
‘En wat denkt u nu te doen?’ vraagt iemand aan deze toegetakelde, eenzame man.
‘Triomferen,’ zegt Bolivar.
1824 Montevideo
Stadskroniek vanuit de kappersstoel
Geen zuchtje wind laat het blikken scheerbekken rinkelen dat aan een stukje ijzerdraad boven de deuropening hangt ten teken dat hier baarden worden geschoren, kiezen worden getrokken en aderlatingen worden gedaan.
Uit louter gewoonte of om zomerse slaperigheid van zich af te schudden praat en zingt de Andalusische barbier, terwijl hij het gezicht van een klant inzeept. Tussen zinnen en gezang door fluistert het mes. Eén oog van de kapper volgt het mes dat zijn weg zoekt door het schuim en het andere volgt de mensen van Montevideo die hun weg zoeken door de stoffige straat. De tong is rapper dan het mes en niemand ontkomt het geroddel. De klant, de gevangene van de barbier zolang de scheerbeurt duurt, luistert zwijgend en onbeweeglijk naar de kroniek van gewoonten en gebeurtenissen en probeert van tijd tot tijd vanuit zijn ooghoeken de vluchtige slachtoffers te volgen.
Er gaat een koppel ossen voorbij die een dode naar het kerkhof brengen. Achter de kar bidt een monnik de rozenkrans. In de barbierswinkel dringen de klanken van een kerkklok door, die uit sleur afscheid neemt van de derde klas dode. Het mes blijft in de lucht hangen. De barbier slaat een kruis en uit zijn mond komen woorden zonder de klank van roddel.
‘Arme vrouw. Ze was nooit gelukkig. ’
Het lijk van Rosalía Villagrán gaat door de stad die door de vijanden van Artigas is bezet. Het was al lange tijd zo dat zij dacht dat zij een ander was en dacht dat zij in een andere tijd en in een andere wereld leefde, en in het Gasthuis kuste zij de muren en praatte met de vogels. Rosalia Villagrán, de echtgenote van Artigas, is de dood ingegaan zonder een cent om een doodkist van te betalen.
1824 Vlakte van Junín
De stille slag
Bolívar bouwt zijn leger weer op, magie van zijn koppige moed, en triomfeert in de Peruaanse vlakte van Jumn. De beste ruiters ter wereld chargeren met de sabel en de lans en lopen de vijand onder de voet. Er klinkt geen schot gedurende het hele gevecht.
In het Amerikaanse leger strijden gaucho’s van de oevers van de Río de la Plata met boeren uit Chili en bewoners van de vlakten van Groot Colombia, die met de teugels aan de knieën gebonden vechten, met Peruaanse en Ecuadoriaanse patriotten, helden van San Lorenzo en Maipú, Carabobo en Pichincha. De mannen dragen lansen uit Guayaquil en poncho’s uit Cajamarca, en de paarden zadels uit Lambayeque en hoefijzers uit Trujillo. Ook Engelsen volgen Bolívar, en Duitsers, Fransen en zelfs voor de Nieuwe Wereld gewonnen Spanjaarden, Europese veteranen van voorbije oorlogen aan de Guadiana, de Rijn of de Seine.
Terwijl de zon sterft dooft het leven van de gewonden. In Bolívars tent ligt luitenant-kolonel Sowersby op sterven, een Engelsman die nog met Napoleon bij Borodino had gestaan, en niet ver daar vandaan huilt een hondje naast het lichaam van een Spaanse officier. Het hondje heeft de hele slag van Junín meegemaakt, steeds naast het paard van zijn vriend. Nu wil generaal Miller het vangen of wegjagen, maar het lukt hem niet.
1825 La Paz
Bolivia
De keizerlijke vlag valt onderdanig aan de voeten van Antonio José de Sucre, generaal op zijn drieëntwintigste, grootmaarschalk op zijn dertigste, en de uitverkoren officier van Bolívar. De hevige veldslag op de pampa van Ayacucho maakt een einde aan de Spaanse macht in Peru en op het hele continent.
Wanneer het bericht Lima bereikt, springt Bolívar boven op de eettafel en danst op de borden en breekt glazen en flessen.
Later rijden zij, Bolívar en Sucre, samen onder de triomfbogen van de stad La Paz. Daar wordt een land geboren. Boven-Perú, dat de onderkoninkrijken van Lima en van Buenos Aires had omvat, heet nu de Republiek Bolívar en zal Bolivia heten, opdat haar zonen de naam van de bevrijder zullen doen voortleven.
José Maríano Ruyloba, een pater met een groot oratorisch talent, een woordkunstenaar, had een prachtige welkomstrede voorbereid. Het lot wilde dat Ruyloba stierf, voordat Bolívar deze kon beluisteren. De toespraak was in het Grieks opgesteld.
1825 Potosí
Schoolplaten: de Held op de top
In Potosí bestijgt Bolívar de top van de zilverberg. Bolívar spreekt, de Geschiedenis zal spreken: Deze berg, wiens schoot de verbazing en de afgunst van het Universum wekt... In de wind de vlaggen van de nieuwe vaderlanden en de klokken van alle kerken. Ik acht deze grote rijkdom nietswaardig, wanneer ik die vergelijk... Duizend mijlen omvatten de armen van Bolrvar. De valleien vermenigvuldigen de salvo’s van de kanonnen en de echo van zijn woorden: ...met de glorie het vaandel van de vrijheid zegevierend te hebben gebracht van de verre hete stranden... De Geschiedenis zal spreken van de belangrijke man op de top. Maar zij zal niets zeggen over de vele rimpels in het gezicht van deze man, dat nog niet door de jaren is versleten, maar diep is gekerfd door liefde en pijn. De Geschiedenis zal zich niet bezighouden met de veulens die in zijn borst galopperen terwijl hij vanuit de hemel van Potosí de aarde omarmt alsof ze een vrouw was. De aarde alsof ze die vrouw was: zij die hem door het gedonder van de kanonnen en de redevoeringen en de ovaties heen kan horen wanneer hij aankondigt: Je zult alleen zijn, Manuela. En ik zal alleen zijn, midden in de wereld. En er zal geen andere troost zijn dan de vreugde onszelf te hebben overwonnen.
1825 Potosí
De Engelse schuld is een Potosí waard
De Spaanse koloniën die het onafhankelijke leven beginnen, lopen gebukt. Vanaf de eerste dag slepen zij een zware steen om hun nek mee, een steen die groeit en neerdrukt: de Engelse schuld, ontstaan uit de Britse hulp aan wapens en soldaten, vermenigvuldigt zich door toedoen van woekeraars en kooplieden. De geldschieters en hun bemiddelaars, geleerden in de kunsten van de alchemie, veranderen iedere kiezelsteen in een gouden sieraad, en de Britse handelaren vinden in deze landen hun meest winstgevende markten. De nieuwe landen, bang voor de herovering door Spanje, hebben de officiële erkenning van Engeland nodig, maar Engeland erkent niemand zonder voorafgaande ondertekening van een Verdrag van Vriendschap en Handel dat de vrije invasie van zijn industriële goederen verzekert.
Ik verafschuw de schulden meer dan de Spanjaarden, schrijft Bolívar aan de Colombiaanse generaal Santander, en hij vertelt hem dat hij, om ze te voldoen, de mijnen van Potosí voor twee en een half miljoen peso aan de Engelsen heeft verkocht. Bovendien, schrijft hij, heb ik de regering van Peru voorgesteld alle mijnen, alle grond en eigendommen en alle overige cijnzen van de regering aan Engeland te verkopen, ter aflossing van de nationale schuld, die meer dan twintig miljoen bedraagt.