De belofte van Amerika

 

De blauwe tijger zal de wereld breken.

De andere aarde, zonder kwaad, zonder dood, zal uit de vernietiging van deze aarde geboren worden. Dat vraagt zij. Zij vraagt te sterven, zij vraagt geboren te worden, deze oude, gekrenkte aarde. Zij is doodmoe en blind van het traanloos wenen. Stervend doorloopt zij, afval van de tijd, de dagen en ’s nachts wekt zij het medelijden van de sterren op. Spoedig zal de Eerste Vader de smeekbeden van de wereld, aarde die een andere aarde wil zijn, verhoren en dan zal hij de blauwe tijger, die onder zijn hangmat slaapt, loslaten.

In afwachting van dat moment zwerven de Guaraní-Indianen over de gedoemde aarde.

Heb je ons iets te zeggen, kolibrie?

Zij dansen zonder ophouden, steeds lichter, steeds zwevender, en heffen de heilige zangen aan die de aanstaande geboorte van de andere aarde bezingen.

Slinger bliksems, slinger bliksems, kolibrie!

Op hun weg naar het paradijs zijn zij tot aan de kusten van de zee en tot in het binnenste van Amerika gekomen. Door wouden en over bergen en rivieren zijn zij getrokken op zoek naar de nieuwe aarde, de aarde die zonder ouderdom, zonder ziekte, zonder enige onderbreking van het nimmer eindigende feest van het leven zal worden gevestigd. De zangen verkondigen dat de maïs vanzelf zal groeien en dat de pijlen zichzelf zullen afschieten naar hun prooi in het kreupelhout. Straf noch vergiffenis zullen nodig zijn, omdat er geen verbod of schuld zal zijn.

 

 

1701 Valle de Salinas

Huid van God

 

De Chiriguano-Indianen, van het Guaram-volk, voeren jaren of eeuwen geleden de rivier de Pilcomayo af en bereikten de grens van het Inca-rijk. Daar bleven zij, voor de eerste pieken van de Andes, in afwachting van de nieuwe aarde zonder kwaad en zonder dood. Hier zingen en dansen de zoekers naar het paradijs.

De Chiriguano’s kenden het papier niet. Zij ontdekken het papier, het geschreven woord, het gedrukte woord, wanneer de franciscaner monniken uit Chuquisaca na een lange tocht in deze streek komen en in hun zadeltassen de gewijde boeken meebrengen. Omdat zij het papier niet kenden en evenmin wisten dat zij het nodig hadden, hadden de Indianen geen enkel woord om het te benoemen. Nu geven zij het de naam huid van God, omdat het papier dient om berichten te zenden naar vrienden die ver weg zijn.

 

 

1701 San Salvador de Bahí

Woord van Amerika

 

Pater Antonio Vieira stierf bij het aanbreken van de nieuwe eeuw, maar zijn stem, die de verlatenen blijft beschutten, niet. In Brazilië klinken de woorden van de missionaris van de ongelukkigen en achtervolgden fris en altijd groen.

Op een avond sprak pater Vieira over de oudste profeten. Zij hadden het bij het rechte eind, zei hij, wanneer zij het lot lazen in de ingewanden van de dieren die zij offerden. In de ingewanden, zei hij. In de ingewanden en niet in hun hoofd, want wie liefde heeft is een betere profeet dan wie de rede volgt.

 

 

1701 Parijs

Verleiding van Amerika

 

In zijn werkkamer in Parijs zit een geleerde geograaf te aarzelen. Guillaume Deslile tekent exacte kaarten van de aarde en de hemel. Zal hij El Dorado in de kaart van Amerika opnemen? Zal hij het

mysterieuze meer, zoals reeds de gewoonte is, ergens aan de bovenloop van de Orinoco schilderen? Deslile vraagt zich af of de gouden wateren, die Walter Raleigh zo groot als de Kaspische Zee beschreef, werkelijk bestaan. Zijn of waren de vorsten, die zich bij toortslicht onderdompelen en als golvende gouden vissen zwemmen, van vlees en bloed?

Het meer komt op alle tot op heden getekende kaarten voor. Soms heet het El Dorado, soms Parima. Maar Deslile kent getuigenissen, gelezen of van horen zeggen, die hem doen twijfelen. Op zoek naar El Dorado zijn vele gelukzoekers de verre nieuwe wereld ingetrokken, daar waar de vier winden elkaar ontmoeten en de kleuren en het treuren zich vermengen, en hebben niets gevonden. Spanjaarden, Portugezen, Engelsen, Fransen en Duitsers zijn over afgronden gegaan die de Amerikaanse goden met hun nagels of hun tanden hadden gegraven, hebben oerwouden geschonden die brandend heet waren van de door de goden geblazen tabaksrook, hebben rivieren bevaren die waren ontstaan uit de reusachtige bomen die de goden met wortel en al uit de grond hadden gerukt, en hebben Indianen gefolterd of gedood die de goden met hun speeksel, hun adem of hun droom hadden geschapen. Maar het voortvluchtige goud vervloog en vervliegt steeds tot lucht en het meer vervaagt vóór iemand het bereikt. El Dorado lijkt de naam van een graf zonder doodkist of lijkkleed.

Het is twee eeuwen geleden dat de wereld groeide en rond werd, en sindsdien vertrekken de najagers van hallucinaties van alle kaden naar Amerika. Onder bescherming van een zeevarende en landver-overende god steken zij, zich op de schepen verdringend, de onmetelijke zee over. Met herders en landarbeiders, die Europa niet van honger, pest of oorlog heeft laten omkomen, reizen kapiteins en kooplieden en schelmen en mystici en avonturiers. Allen zoeken zij liet wonder. Aan de overkant van de zee, de magische zee die vergoten bloed afwast en lotsbestemmingen verandert, biedt de grote belofte van alle tijden zich openlijk aan. Daar zullen de bedelaars zich wreken. Daar zullen de armoedzaaiers markiezen worden, de boosdoeners heiligen en de tot de galg veroordeelden stedestichters.

En de hoeren worden huwelijkspartij met welvoorziene bruidsschat.

 

 

Schildwacht van Amerika

 

In de zuivere nacht woonden de Indianen, de oerouden, in de bergketen van de Andes. De condor bracht hen de zon. De condor, de oudste van hen die vliegen, liet een balletje goud tussen de bergen vallen. De Indianen raapten het op en bliezen er uit alle macht tegen en al blazend maakte het goud de hemel en aan de hemel hebben zij het voor altijd laten staan. De zon zweette goud en met het goud van zijn stralen vormden de Indianen de dieren en de planten die de aarde bevolken.

Op een nacht scheen de maan, gehuld in drie cirkels, op de bergtoppen: een van bloed die oorlog aankondigde, een van vuur die brand aankondigde, en een zwarte cirkel van de ondergang. Toen vluchtten de Indianen met het heilige goud naar de kale, hoge vlakten en lieten zich met het goud in de diepte van meren en vulkanen vallen. De condor, die de Indianen de zon had gebracht, is de bewaarder van die schatten. Op zijn grote onbeweeglijke vleugels zweeft hij boven de besneeuwde toppen, de meren en de rokende kraters. Het goud waarschuwt hem wanneer het de begeerte ziet komen, dan krijst en fluit en schreeuwt het goud. De condor duikt recht omlaag, zijn snavel rukt de dieven de ogen uit en zijn klauwen trekken voren in hun vlees.

Alleen de zon kan de rug van de condor zien, zijn kale kop, zijn gerimpelde hals. Alleen de zon kent zijn eenzaamheid. Vanaf de aarde gezien is de condor een onkwetsbaar zweven.

 

 

1701 Ouro Preto

Goochelkunsten

 

De zilverberg van Potosí is geen luchtspiegeling, de diepe mijngangen van Mexico bevatten niet alleen waanzin en duisternis, en de rivieren in het binnenland van Brazilië sluimeren in beddingen van echt goud.

Het goud van Brazilië wordt door het lot of door de dolk, door loting of doding verdeeld. Zij die het leven niet verliezen winnen onmetelijke fortuinen, hoewel de koning van Portugal van alles het vijfde deel krijgt. Dat vijfde deel echter ook maar, bij wijze van spreken. Veel, heel veel goud ontkomt langs de smokkelweg en dat is niet te voorkomen, zelfs niet door evenveel bewakers neer te zetten als er bomen staan in de dichtbegroeide bossen van deze streek.

De paters van de Braziliaanse mijnen besteden meer tijd aan het smokkelen van goud dan aan het redden van zielen. De holle houten heiligenbeelden dienen als verpakking van dergelijke praktijken. Ver weg, aan de kust, vervalst de monnik Roberto stempels zoals een ander rozenkransen bidt en zo dragen de onrechtmatig verkregen goudstaven het merk van de kroon. Roberto, benedictijner monnik van het klooster van Sorocaba, heeft ook een almachtige sleutel gemaakt, die ieder slot verslaat.

 

 

1703 Lissabon

Het goud, een doorgaande reiziger

 

Een paar jaar geleden deed de gouverneur-generaal van Brazilië een aantal éven juiste als zinloze voorspellingen. Vanuit Bahía wees Joao de Lencastre de koning van Portugal erop dat de horden avonturiers het mijngebied in een veilig toevluchtsoord voor misdadigers en vagebonden zouden veranderen. Maar bovenal kondigde hij hem een ander, veel ernstiger gevaar aan: Portugal zou met het goud hetzelfde kunnen overkomen als Spanje, het land dat met tranen in de ogen afscheid neemt van zijn zilver zodra hij het heeft ontvangen. Het Braziliaanse goud zou de baai van Lissabon kunnen binnenvaren en zijn reis over de Taag kunnen voortzetten, zonder oponthoud op Portugese bodem, met bestemming Engeland, Frankrijk, Nederland, Duitsland...

Als een echo van de stem van de gouverneur wordt het verdrag van Methuen getekend. Portugal zal de Engelse stoffen met Braziliaans goud betalen. Met het goud uit Brazilië, een vreemde kolonie, zal Engeland een geweldige impuls geven aan zijn industriële ontwikkeling.

 

 

1709 De Juan Fernández Eilanden

Robinson Crusoë

 

De uitkijk meldt verre vuren. Om die op te zoeken verleggen de zeerovers van de Duke hun koers en wenden de steven naar de Chileense kust.

Het schip nadert de Juan Fernández Eilanden. Een kano, een schuimspoor, komt hen vanaf de rij vuren tegemoet. Een wirwar van haar en vuil, die beeft van koorts en uit zijn mond geluiden voortbrengt, klimt aan dek.

Dagen later begint kapitein Rogers achter de feiten te komen. De schipbreukeling heet Alexander Selkirk en is een Schotse collega, kenner van zeilen, winden en plunderingen. Met de expeditie van de piraat William Dampier was hij voor de kust van Valparaíso gekomen. Dankzij bijbel, mes en geweer was Selkirk meer dan vier j aar op een van deze onbewoonde eilanden in leven gebleven. Van geitedarm wist hij visgerei te maken, hij kookte met het op de rotsen gekristalliseerde zout en maakte licht met zeehondetraan. Op een hoger gelegen plek bouwde hij een hut en ernaast een gei-tehok. Op een boomstam markeerde hij het verloop van de tijd. De storm bracht hem de resten van een schipbreuk en ook een bijna verdronken Indiaan. De Indiaan noemde hij Vrijdag omdat het die dag vrijdag was. Van hem leerde hij de geheimen van de planten. Toen het grote schip was gekomen, wilde Vrijdag liever blijven. Selkirk zwoer hem dat hij zou terugkeren, en Vrijdag geloofde hem.

Binnen tien jaar zal Daniël Defoe in Londen de avonturen van een schipbreukeling publiceren. In zijn roman zal Selkirk de in York geboren Robinson Crusoë zijn. De expeditie van de Britse piraat Dampier, die de kusten van Peru en Chili had geplunderd, zal in een respectabele handelstocht veranderen. Het verlaten eilandje zonder historie zal van de Stille Oceaan naar de monding van de Orinoco springen en de schipbreukeling zal er achtentwintig jaar op leven. Robinson zal ook het leven redden van een wilde kannibaal: master, meester zal het eerste woord zijn dat hij hem in de Engelse taal zal leren. Selkirk merkte met de punt van zijn mes de oren van iedere geit die hij ving. Robinson zal de verkaveling van het eiland, zijn koninkrijk, ontwerpen om het in percelen te verkopen. Hij zal ieder voorwerp dat hij van het vergane schip in handen krijgt registreren, de boekhouding bijhouden van alles wat hij op het eiland produceert en van iedere situatie de balans opmaken, het debet van de tegenslagen en het credit van de geslaagde ondernemingen. Robinson zal, net als Selkirk, de harde beproevingen ondergaan van de eenzaamheid, de angst en de waanzin, maar op het moment van de redding is Alexander Selkirk een sidderend gedrocht dat niet kan praten en van alles en iedereen schrikt. Robinson Crusoë daarentegen, onoverwonnen temmer van de natuur, zal met zijn trouwe Vrijdag naar Engeland terugkeren, de rekening opmaken en avonturen verzinnen.

 

 

1711 Paramaribo

Zij zwegen

 

De Nederlanders snijden de achillespees door van de slaaf die voor de eerste keer vlucht, en wie volhoudt amputeren zij het rechterbeen, maar niets kan voorkomen dat de pest van de vrijheid zich in Suriname verspreidt.

Kapitein Molinay komt stroomafwaarts naar Paramaribo. Zijn expeditie keert terug met twee hoofden. De gevangenen moesten worden onthoofd, omdat zij niet in hun geheel door het oerwoud konden worden meegevoerd. De ene heette Flora, en de andere Sery. Hun blik is nog steeds op de hemel gericht. Zij hebben geen mond opengedaan, ondanks de zweepslagen, het vuur en de gloeiende tangen, hardnekkig zwijgend alsof zij geen woord hadden geuit sinds de lang vervlogen dag waarop zij flink te eten kregen, met olie werden ingesmeerd, kaal werden geschoren en er sterren of halve manen op hun hoofd werden getekend om hen goed te verkopen op de markt in Paramaribo. Al die tijd zwegen de beide vrouwen, Flora en Sery, terwijl de soldaten hun vroegen waar de gevluchte negers zich schuil hielden: zonder met de ogen te knipperen keken zij naar de hemel, naar de wolken, massief als bergen, die daar in de hoogte voorbij dreven.

 

 

Zij dragen het leven in hun haar

 

Hoeveel negers er ook aan het kruis worden geslagen of aan een door hun ribben gestoken ijzeren haak worden opgehangen, er komt geen einde aan de vlucht uit de vierhonderd plantages aan de Surinaamse kust. Diep het oerwoud in wappert op de gele vlag van de weggelopen slaven een zwarte leeuw. Bij gebrek aan kogels schieten de wapens steentjes of benen knopen af, maar het ondoordringbare oerwoud is de beste bondgenoot tegen de Nederlandse kolonisten. Voordat zij vluchten stelen de slavinnen rijst-, maïs- en graankorrels, bonen en kalebaszaden. Hun enorme haardossen dienen tot graanschuur. Wanneer zij bij de in het oerwoud opengehakte wijkplaatsen aankomen, schudden de vrouwen met hun hoofd en bevruchten zo de vrije aarde.

 

 

De weggelopen slaaf

 

De als boomstam vermomde krokodil geniet van de zon. De ogen op de punt van de slakhoorns draaien in het rond. Met acrobatische toeren maakt het mannetjesvogeltje zijn wijfje het hof. De mannetjesspin klimt in het gevaarlijke web van de vrouwtjesspin, laken en lijkkleed waarin hij zal omhelzen en zal worden verslonden. Een troep apen doet een aanval op de wilde vruchten in de takken: hun oorverdovend gekrijs weerklinkt door het dichte lover en overstemt de litanie van de krekels en de vragen van de vogels. Maar dan klinken er vreemde stappen op het bladerentapijt en plotseling zwijgt het oerwoud, alles staat stil, duikt ineen en wacht af. Wanneer het eerste schot valt, slaat het hele oerwoud hals over kop op de vlucht.

Het schot kondigt een jacht aan op marrons, weggelopen slaven. Cimarrón, een Antilliaans woord, betekent ‘pijl die de vrijheid zoekt’. Zo noemden de Spanjaarden de stier die de bossen in vluchtte, en later drong het woord ook in andere talen door, chitnarrão, maroon, marron, als aanduiding van de slaaf die in alle streken van Amerika de bescherming zoekt van wouden, moerassen en afgelegen valleien en ver van de meester een vrij huis bouwt, dat hij verdedigt met valse zijsporen en dodelijke valkuilen.

De weggelopen slaaf verkankert de koloniale samenleving.

 

 

1711 Murrí

Zij zijn nooit alleen

 

Er zijn ook weggelopen Indianen. Om hen onder controle van paters en kapiteins op te sluiten, worden er gevangenissen ingericht zoals het pas gestichte dorp Mum in de streek van de Choco. Hier kwamen lang geleden de enorme kano’s met witte vleugels aan, op zoek naar de rivieren van goud die van de bergketen omlaag stromen, en sinds die tijd vluchten de Indianen geregeld weg. Een oneindig aantal geesten begeleidt hen op hun lange tocht door het oerwoud en over rivieren.

De tovenaar kent de geluiden die de geesten oproepen. Om de zieken beter te maken blaast hij op zijn grote schelp naar het groen, waar het navelzwijn, de paradijsvogel en de zingende vis huizen. Om de gezonden ziek te maken stopt hij de vlinder van de dood in een van hun longen. De tovenaar weet dat er in de streek van de Choco geen aarde, water of lucht zonder geesten is.

 

 

1711 Het palissadedorp San Basilio

De zwarte koning, de blanke heilige en zijn heilige vrouw

 

Meer dan een eeuw geleden ontvluchtte de neger Domingo Bioho de galjoenen van Cartagena de Indias en werd hij koning-krijger van de moerasvlakte. Horden honden en haakschutters achtervolgden hem en maakten jacht op hem en verschillende keren werd Domingo opgehangen. Op verschillende dagen van luide toejuichingen werd Domingo, vastgebonden aan de staart van een muilezel, door de straten van Cartagena gesleept, en verschillende keren werd zijn penis afgehakt en werd hij op een hoge piek genageld. Zijn jagers werden beloond met opeenvolgende toewijzingen van grond en verschillende keren ontvingen zij de titel van markies. Maar in de palissadedorpen en het Dijkkanaal of de Lage Weide heerst en lacht Domingo Bioho met zijn onmiskenbare beschilderde gezicht.

De vrije negers leven in staat van paraatheid, vanaf hun geboorte getraind om te strijden en beschermd door ravijnen en afgronden en diepe greppels met giftige stekels. Het belangrijkste palissade-dorp van deze streek, dat al een eeuw lang bestaat en weerstaat, zal de naam van een heilige dragen. Het zal San Basilio heten, omdat zijn beeld spoedig vanaf de rivier de Magdalena zal aankomen. San Basilio zal de eerste blanke zijn die toestemming krijgt om het dorp te betreden. Hij zal met mijter en staf komen en een houten kerkje met veel wonderen erin meebrengen. Hij zal niet schrikken van het schandaal van de naaktheid en nooit met bazige stem spreken. De vrije slaven zullen hem een huis en een vrouw aanbieden. Zij zullen een vrouwelijke heilige, Catalina, voor hem vinden opdat God hem in de andere wereld niet een ezelin tot vrouw geeft en zij samen op deze aarde zullen genieten zolang zij er zijn.

 

 

De bidsprinkhaan

 

Er leven heel wat beesten in de streken waar Domingo Bioho voor eeuwig in zijn palissadedorpen heerst. De meest gevreesde zijn de tijger, de boa constrictor en de slang, die zich om de lianen kronkelt en zich in de hutten laat zakken. De meest fascinerende zijn de mayupa, een vis die door zijn kop poept, en de bidsprinkhaan. Net als de spin verslindt de bidsprinkhaan haar minnaars. Wanneer het mannetje haar van achteren omhelst, wendt zij haar kinloos gezicht naar hem toe, neemt hem met haar grote uitpuilende ogen op, slaat haar tanden in hem en verorbert hem in alle rust tot er niets van hem over is.

De bidsprinkhaan is zeer vroom. Haar armen zijn altijd smekend geheven en al biddend eet zij.

 

 

1712 Santa Marta

Van de piraterij naar de smokkel

 

Tussen de groene benen van de Sierra Nevada, die haar voeten in de zee wast, verrijst een door huizen van hout en stro omgeven klokketoren. In deze huizen wonen de dertig blanke families van

de havenstad Santa Marta. Daaromheen, in hutten van riet en leem die met palmbladeren zijn bedekt, wonen de Indianen, de negers en de halfbloeden, die niemand de moeite waard vond om te tellen. De piraten zijn altijd de nachtmerrie van deze kusten geweest. Vijftien jaar geleden moest de bisschop van Santa Marta het kerkorgel uit elkaar halen om er geïmproviseerde munitie van te maken. Een week geleden voeren de Engelse schepen dwars tussen de kanonschoten van de forten door die de baai bewaken en bleken de volgende ochtend rustig op het strand te liggen.

Iedereen vluchtte de heuvels in.

De piraten wachtten af. Zij stalen nog geen zakdoek, zij staken geen enkel huis in brand.

Wantrouwend kwamen de inwoners voorzichtig naderbij. En nu is Santa Marta een vrolijke marktplaats geworden. De tot de tanden gewapende piraten zijn gekomen om te verkopen en te kopen. Zij dingen af, maar zijn nauwgezet in het betalen.

Ver weg groeien de Engelse werkplaatsen en zoeken markten. Vele piraten worden smokkelaars, hoewel geen van hen weet wat accumulatie van kapitaal voor de duivel betekent.

 

 

1714 Ouro Preto

De mijnarts

 

Deze dokter gelooft niet in medicijnen noch in de peperdure poeders die uit Portugal komen. Hij stelt geen vertrouwen in aderlatingen of purgaties en hij trekt zich weinig aan van aartsvader Galenus en zijn tafelen der wet. Luis Gomes Ferreira raadt zijn patiënten een dagelijks bad aan, wat in Europa een duidelijk teken van ketterij of waanzin zou zijn, en schrijft kruiden en wortelen uit de streek voor. Vele levens heeft dokter Ferreira gered, dankzij het gezonde verstand en de aloude ervaring van de Indianen en met behulp van het witte meisje, rietsuikerbrandewijn die stervenden doet herleven. Hij kan echter weinig of niets uitrichten tegen de gewoonte van de mijnwerkers om elkaar zomaar met de kogel of het mes de buik open te rijten. Hier is alle fortuin een kortstondige glorie en de sluwe brengt het verder dan de dappere. Geen enkele wetenschap telt mee in de onverbiddelijke strijd om de verovering van het zwarte slijk dat in zijn binnenste zonnen bergt. Kapitein Tomás de Souza, schatbewaarder van de koning, zocht goud en vond lood. De arts kon niets anders doen dan het kruisteken maken. Iedereen dacht dat de kapitein een ton goud verborgen hield, maar de schuldeisers vonden slechts een paar slaven om te verdelen.

Maar zelden helpt de dokter een zwarte zieke. In de Braziliaanse mijnen wordt een slaaf gebruikt en weggegooid. Tevergeefs raadt dokter Ferreira de slavenhouders een betere behandeling aan, omdat zij op deze manier ingaan tegen God en tegen hun eigen belangen. In de goudwasserijen en de onderaardse gangen gaat geen neger langer dan tien jaar mee, maar een handje goud koopt een nieuwe jongen, die evenveel waard is als een handje zout of een heel varken.

 

 

1714 Vila Nova do Principe

Jacinta

 

Zij wijdt de aarde waarop zij loopt. Jacinta de Siqueira, Braziliaanse vrouw uit Afrika, is de stichtster van deze plaats en van de goudmijnen in de ravijnen van Quatro Vintens. Jacinta, zwarte vrouw, groene vrouw, opent en sluit zich als een vleesetende plant, mannen verzwelgend en kinderen van alle kleuren barend in deze nog niet in kaart gebrachte wereld. Jacinta rukt op, het oerwoud doorklievend, aan het hoofd van de booswichten die, barrevoets en gewapend met oude geweren, op de rug van muilezels komen en die bij het betreden van de mijn het geweten aan een boomtak of in een modderpoel achterlaten: Jacinta, geboren in Angola, slavin in Bahía, moeder van het goud van Minas Gerais.

 

 

1716 Potosí

Holguín

 

De onderkoning van Lima, don Diego Rubio Morcillo de Auñón, komt Potosí binnen onder honderdtwintig erebogen van bewerkt zilver door een tunnel van beschilderde doeken, die Icarus en Eros, Mercurius, Endymion, de Kolossus van Rhodos en Aeneas vluchtend uit Troje tonen.

Ach, Potosí is niet meer wat het geweest is. Zijn bevolking is tot de helft teruggelopen. De stad ontvangt de onderkoning over een houten en niet over een zilveren straat. Maar de trommen en trompetten klinken als in de tijden van verbazing: pages in elegante livrei verlichten met grote waskaarsen het voorbijgaan van de kapiteins te paard, de gouverneurs, de rechters, de burgemeesters, de ambassadeurs. .. Met de avond komt, stralend, de maskerade: de stad biedt de bepoederde bezoeker het huldebetoon van de twaalf helden van Spanje, de twaalf edelen van Frankrijk en de twaalf sibillen. In schitterende gewaden gekleed wordt hij begroet door de Cid Campeador en door Keizer Karel V en door alle nimfen en Arabische prinsen en Ethiopische koningen die er in de wereld of in de droom maar zijn geweest.

Melchor Pérez Holguín beeldt deze dag van wonderen uit. Hij schildert de duizend personages, een voor een, en hij schildert Potosí en de gulste berg ter wereld, kleuren van aarde, bloed en rook, schitteringen van zilver, en hij schildert zijn eigen beeld aan de voet van het enorme doek: Holguín, een vijftigjarige mesties, adelaarsneus, lang zwart haar dat vanonder zijn hoed omlaag stroomt, het palet in de ene hand omhoog geheven. Ook schildert hij twee oude mannen met een stok en schrijft hij de woorden die uit hun mond komen:

‘Grote genade, heb je ooit zoveel pracht bij elkaar gezien?’

'Potverdorie, in meer dan honderd jaar heb ik van mijn leven niet zoveel moois gezien. ’

Misschien weet Holguín niet dat de pracht is wat hij schept, denkend dat hij kopieert. En hij weet ook niet dat zijn werk zal voortleven, wanneer de praal van Potosí van de aardbodem is verdwenen en niemand zich nog een onderkoning kan herinneren.

 

 

1716 Cuzco

De schilders van gewijde voorstellingen

 

Diego Quispe Tito, de leermeester van Holguín, stierf kort nadat zijn ogen gestorven waren. Tijdens de eerste nevelen van zijn blindheid heeft hij nog zijn, eigen beeld kunnen schilderen, op weg naar het Paradijs met het keizerlijke kwastje van de Inca’s op zijn voorhoofd. Quispe was de meest getalenteerde van de Indiaanse kunstenaars van Cuzco. In zijn schilderijen vliegen de papegaaien tussen de engelen en strijken neer op de door pijlen doorboorde Sint Sebastiaan. Gezichten, vogels en vruchten van hier verschijnen, binnengesmokkeld, in de landschappen van Europa of van de Hemel. Terwijl de Spanjaarden op de Plaza Mayor rietfluiten en poncho’s verbranden, zien de kunstschilders van Cuzco kans schalen met avocado’s, rode pepers, chirimoya’s, wilde aardbeien en kweeperen op de tafel van het Laatste Avondmaal te schilderen, laten zij het kindeke Jezus uit de buik van de Maagd te voorschijn komen en schilderen zij de Maagd slapend in een gouden bed in de armen van Jozef.

Het volk richt kruisen van maïs op of versiert ze met slingers van aardappelen. En aan de voet van de altaren liggen offergaven van kalebassen en watermeloenen.

 

 

María, Moeder Aarde

 

In de kerken van deze streken is de Maagd meestal gekroond met veren of wordt zij beschermd door een parasol, als een Incaprinses, en is God de Vader te zien in de vorm van een zon, tussen apen die pilaren en sierlijsten met tropische vruchten, vissen en vogels ondersteunen.

Een ongesigneerd doek toont de maagd María op de zilverberg van Potosí, tussen de zon en de maan. Aan haar ene zijde heeft zij de paus van Rome en aan de andere de koning van Spanje. Maar María bevindt zich niet op de berg maar er in, zij is de berg, een berg met een vrouwengezicht en offerende handen, María-berg, María-steen, bevrucht door God zoals de zon de aarde bevrucht.

 

Pachamama

 

Op de hoogvlakte van de Andes is mama de Maagd en is mama de aarde en de tijd.

De aarde, moeder aarde, Pachamama, wordt boos wanneer iemand drinkt zonder haar uit te nodigen. Wanneer zij erg dorstig is breekt zij de kruik en laat zij de inhoud uitvloeien.

Aan haar wordt de placenta van de pasgeborene aangeboden door deze tussen de bloemen te begraven, opdat het kind zal leven. En opdat de liefde zal leven, begraven de geliefden aaneengeknoopte haren.

De aardgodin neemt de vermoeiden en de verslagenen, die uit haar zijn ontloken, in haar armen en opent zich om hun beschutting te geven aan het eind van de reis. Van onder de grond zetten de doden haar in bloei.

 

 

Sirenen

 

In de hoofdingang van de kathedraal van Puno zal Simón de Asto twee sirenen uithouwen.

Hoewel de sirenen de zonde symboliseren, zal de kunstenaar geen monsters scheppen. Hij zal twee mooie Indiaanse meisjes beeldhouwen, die vrolijk de charango zullen bespelen en zonder een zweem van schuld zullen liefhebben. Zij zullen de sirenen van de Andes zijn, Quesintuu en Umantuu, die eertijds aan het water van het Titicaca-meer ontsproten om de liefde te bedrijven met de god Tunupa, de Aymara god van het vuur en de bliksem, die op zijn weg een spoor van vulkanen achter zich liet.

 

 

1717 Quebec

De man die niet in de winter geloofde

 

Zoals verteld door Rabelais en herhaald door Voltaire is de Canadese kou zo koud dat de woorden bevriezen wanneer zij de mond verlaten en in de lucht blijven hangen. Eind april splijten de eerste zonnedagen het ijsdek van de rivieren en breekt de lente los met een gekraak van herrijzenis. Dan, pas dan, zijn de in de winter uitgesproken zinnen te horen.

De Franse kolonisten vrezen de winter meer dan de Indianen en benijden de dieren die hem slapend doormaken. Noch de beer noch de marmot merken iets van de euvelen van de kou: zij gaan voor een paar maanden van deze wereld, terwijl de winter de bomen splijt met het geluid van een geweerschot, en de mensen in standbeelden van bevroren bloed en marmeren vlees verandert.

De Portugees Pedro da Silva bracht de winter door met het bezorgen van brieven per hondeslee over het ijs van de Sint Laurensrivier. ’s Zomers reisde hij per kano en soms deed hij ten gevolge van de wind een hele maand over de reis van Quebec naar Montreal en terug. Pedro vervoerde decreten van de gouverneur, rapporten van paters en ambtenaren, offertes van huidenhandelaren, beloften van vrienden en geheimen van geliefden.

De eerste postbode van Canada werkte een kwart eeuw zonder de winter vergunning te vragen. Nu is hij gestorven.

 

 

 

1717 Het eiland Dupas

De grondleggers

 

De kaart van Canada beslaat een hele wand. Tussen de oostkust en de grote meren enkele steden, een paar forten. Daar voorbij, een ontzaglijke ruimte vol mysterie. Aan de andere wand, onder de gekruiste lopen van de musketten, hangen de van de tabaksrook bruin geworden scalpen van vijandelijke Indianen.

In zijn schommelstoel gezeten bijt Pierre de La Vérendrye op zijn pijp. La Vérendrye hoort het geblèr van zijn pasgeboren kind niet. Met toegeknepen ogen kijkt hij naar de kaart en laat zich meevoeren op de wild stromende rivieren die nog door geen Europeaan zijn bevaren.

Hij is levend teruggekomen van de Franse slagvelden, waar hij voor dood was opgegeven met een schot in de borst en verschillende sabelhouwen. In Canada heeft hij geen gebrek aan eten, dankzij het graan van zijn akkers en zijn pensioen van oorlogsinvalide vaandrig. Maar hij verveelt zich en fantaseert.

Zijn gewonde benen zullen hem verder brengen dan zijn stoutste dromen. De ontdekkingstochten van La Vérendrye zullen deze kaart belachelijk maken. Westwaarts gaand, op zoek naar de zee die naar de Chinese kust voert, zal hij in het noorden tot plaatsen doordringen waar de loop van zijn musket bij het afschieten van de kou uit elkaar zal springen, en zal hij in het zuiden de onbekende Missouri opvaren. Dit kind, dat naast hem in de houten wieg ligt te huilen, zal de ontdekker worden van de onoverwinnelijke muur van de Rocky Mountains.

Missionarissen en huidenhandelaren zullen de voetstappen van de ontdekkingsreiziger volgen. Zo is het altijd gegaan. Zo ging het met Cartier, Champlain en La Salie.

Europa betaalt een goede prijs voor de huiden van bevers, otters, marters, herten, vossen en beren. In ruil voor de huiden ontvangen de Indianen wapens om elkaar te doden of te sneuvelen in de oorlogen tussen Engelsen en Fransen die elkaar hun eigen grond betwisten. De Indianen ontvangen ook brandewijn die de krachtigste krijger in een wrak verandert, en ziekten die verwoestender zijn dan de ergste sneeuwstormen.

 

 

Retabel van de Indianen

 

Bij de Indianen in Canada vind je geen enkele dikke en geen enkele gebochelde, zeggen de Franse paters en ontdekkingsreizigers. Als er al een manke, blinde, of eenogige is, komt dat door een oorlogsverwonding.

Zij kennen geen eigendom of afgunst, vertelt Pouchot, en het geld nonnen zij slang van Fransen.

Zij vinden het belachelijk een gelijke te gehoorzamen, zegt Lafitau.

Zij kiezen aanvoerders die geen enkel privilege hebben, en als er een de baas wil spelen wordt hij afgezet. De vrouwen beraadslagen en besluiten als gelijken van de mannen. De raadgevingen van de ouden en de openbare vergaderingen hebben het laatste woord, maar geen enkel menselijk woord klinkt luider dan de stem van de dromen.

Zij gehoorzamen de dromen als de christenen het goddelijke gebod, merkt Brébeuf op. Zij gehoorzamen ze iedere dag, omdat de ziel iedere nacht door middel van de dromen spreekt. En wanneer het einde van de winter komt en de ijslagen van de wereld breken, vieren zij een lang aan de dromen gewijd feest. Dan vermommen de Indianen zich en is iedere dwaasheid toegestaan.

Zij eten wanneer zij honger hebben, noteert Cartier. Zij kennen geen andere klok dan de eetlust.

Het zijn libertijnen, verklaart Le Jeune. Zowel de vrouw als de man kan het huwelijk verbreken wanneer zij dat willen. De maagdelijkheid betekent niets voor hen. Champlain vond oude vrouwen, die twintig keer waren getrouwd.

Volgens Le Jeune houden zij helemaal niet van werken, maar vinden zij daarentegen het bedenken van leugens erg leuk. Kunst kennen zij niet, behalve dan de kunst van het scalperen van vijanden. Zij zijn wraakzuchtig: uit wraakzucht eten zij luizen en wormen en elk beest dat van mensenvlees houdt. Zij zijn niet in staat, stelt Biard vast, enig abstract idee te begrijpen.

Volgens Brébeuf kunnen de Indianen het idee van de hel niet begrijpen. Zij hadden nog nooit van de eeuwige straf gehoord. Wanneer de christenen hen met de hel dreigen, vragen de wilden: En zullen mijn vrienden ook in de hel zijn?

 

 

Zangen van de Chippewa-Indianen

in het gebied van de Grote Meren

 

Soms voel ik medelijden met mijzelf

terwijl de wind mij

door de hemel voert.

 

De struik

is onder de boom gaan zitten

en zingt.

 

 

1718 Sao José del Rei

De schandpaal

 

De horde gelukzoekers slaat wouden neer, breekt bergen open, verlegt de loop van rivieren. En terwijl het vuur schitteringen onthult in de roestige stenen, eten de goudzoekers padden en planten en stichten zij steden onder het dubbelteken van de honger en de straf. Het plaatsen van de schandpaal is het teken van de geboorte van iedere stad in de Braziliaanse goudstreek: de schandpaal is het middelpunt van alles, er omheen zullen de huizen komen, en de kerken op de heuveltoppen. De schandpaal: een kroon op de hoge punt en een paar ijzeren ringen om de slaven vast te binden die slaag verdienen.

Zijn zwaard heffend voor de schandpaal verleent de graaf van Assumar het officiële geboorterecht aan de plaats São José del Rei. Vier maanden heeft zijn reis van Rio de Janeiro geduurd en onderweg heeft hij apevlees en geroosterde mieren gegeten.

Dit land vervult hem met angst en afschuw. De graaf van Assumar, gouverneur van Minas Gerais, gelooft dat de geest van verzet een tweede natuur is van deze onhandelbare mensen zonder vaste verblijfplaats. Hier zetten de sterren tot wanorde aan, zegt hij, het water wasemt opstand en de aarde ademt een damp van tumult, de wolken zijn oproerig, de lucht is onrustig, het goud uitzinnig.

De graaf beveelt het hoofd af te hakken van iedere weggelopen slaaf en organiseert een militie om de opstandige negertroep te achtervolgen. De ontrasten, geen blanken en geen negers, miserabele kinderen van de heer en de slavin of van duizend ras vermengingen, zijn de jagers op voortvluchtige slaven. Geboren om buiten de wet te leven zijn zij goed genoeg om dodend te sterven. Zij, de mulatten en mestiezen, zijn er in grote getale: hier zijn geen blanke vrouwen en het is onmogelijk de wil van de koning uit te voeren, die vanuit Lissabon heeft bevolen het gebrekkige en onzuivere nageslacht te vermijden.

 

 

1719 Potosí

De pest

 

Drie jaar geleden zond de hemel een waarschuwing, vervaarlijk vuur, voorteken van het onheil: de komeet, losgeslagen zon, krankzinnige zon, wees met zijn beschuldigende staart naar de berg van Potosí.

In het begin van dit jaar werd er in de wijk San Pedro een kind met twee hoofden geboren en de pastoor twijfelde tussen één of twee dopingen.

En ondanks de komeet en het gedrocht volhardde Potosí in de Franse mode, kleren en gebruiken, gelaakt door God, schandelijk voor het geslacht, beledigend voor de natuur en aanstootgevend voor het politieke en burgerlijke fatsoen. De stad vierde het carnaval als altijd, met zeer tegen de eerbaarheid ingaande drinkgelagen en braspartijen, en toen zes mooi jonge vrouwen naakt aan het dansen sloegen, werd de stad terstond door de pest getroffen.

Potosí lijdt onder ontelbare doden en smarten. God heeft zijn woede over de Indianen uitgestort, die de zonden van de stad met stromen bloed betalen.

Volgens don Matias Ciriaco y Selda, wetenschappelijk en zeer goed aangeschreven arts, heeft God, om zich te wreken, de slechte invloed van Saturnus gebruikt, die het bloed verandert en omzet in urine en razernij.

 

 

1721 Zacatecas

Om God te eten

 

De klokken luiden en roepen op tot de viering van het feest. Het mijncentrum Zacatecas heeft een vredesverdrag gesloten met de Huichol-Indianen. Teruggetrokken in de Nayarit-bergen hadden de Huicholes, onkwetsbaar voor de onafgebroken belegering, gedurende twee eeuwen hun onafhankelijkheid verdedigd, en nu onderwerpen zij zich aan de Spaanse kroon. Het verdrag garandeert hen dat zij niet zullen worden verplicht in de mijnen te werken.

Op de tochten naar hun heilige gronden moeten de Huicholes wel door het mijngebied trekken, dat verlangend uitkijkt naar mankracht. Grootvader Vuur beschermt hen tegen de schorpioen en de slang, maar kan weinig uitrichten tegen de Indianenjagers.

De lange reis naar de hoogvlakte van Viricota, door de kale heuvels en de nooit eindigende steenvlakten, is een reis naar de oorsprong over de weg van de goden. In Viricota beleven de Huicholes opnieuw de eerste jacht op het hert. Daar keren zij terug naar het eeuwige ogenblik waarop de Heer van de Herten met zijn gewei de pasgeboren zon ophief, besloot zich te offeren om het menselijk leven mogelijk te maken en met zijn eigen bloed de maïs bevruchtte. Het hert, god der goden, bewoont een cactus, de moeilijk te vinden peyote. De peyote, heel klein en lelijk, verbergt zich tussen de rotsen. Wanneer de Huicholes hem ontdekken, schieten zij pijlen op hem af en wanneer zij hem vangen, huilen zij. Dan tappen zij zijn bloed af, villen hem en snijden zijn vlees in plakken. Rond het vuur gezeten eten de Huicholes de gewijde cactus en dan begint de vervoering. Aan de rand van de waanzin, in de extase waarin alles altijd is en alles nooit is, zijn zij goden zolang de communie duurt.

 

 

Als je even niet oplet ben je je ziel kwijt

 

Wat doet die Huichol-vrouw die op het punt staat een kind te baren? Zij denkt terug. Zij denkt intens terug aan de liefdesnacht waaruit het kind komt dat geboren gaat worden. Zij denkt er aan met alle kracht van haar geheugen en haar vreugde. Zo opent zich haar lichaam, gelukkig van het geluk dat het toen vond, en dan wordt er een goede Huichol geboren, die het genot dat hem maakte waardig zal zijn.

Een goede Huichol verzorgt zijn ziel, zijn glanzende levenskracht, maar het is bekend dat de ziel kleiner is dan een mier en zachter dan een fluistering, een veertje, een zuchtje wind, en dat je haar kwijt bent zodra je niet oplet.

Een jongen struikelt, rolt de heuvel af en zijn ziel laat los en valt ook naar beneden, omdat zij alleen maar met de zijden draad van een spin vastzat. Dan raakt de jonge Huichol in de war en wordt ziek. Stamelend roept hij de bewaker van de gewijde zangen, de priester-tovenaar.

Wat zoekt die oude Indiaan, die in de berghelling wroet? Hij volgt het spoor, waarlangs de zieke is gegaan. Heel stil gaat hij tussen de scherpe rotsen door omhoog, speurend tussen de takjes, blaadje voor blaadje, en onder de steentjes. Waar is het Iepen gevallen? Waar heeft het zich geschrokken verborgen? Langzaam gaat hij met gespitste oren voort, want verloren zielen huilen en soms fluiten zij als de bries.

Wanneer de priester-tovenaar de dwalende ziel vindt, tilt hij haar op met het puntje van een veer, wikkelt haar in een minuscuul vlokje katoen en brengt haar in een hol rietstengeltje naar haar eigenaar terug, die niet zal sterven.

 

 

1726 De baai van Montevideo

Montevideo

 

Ten oosten van de boog van de rivier de Uruguay baren de golvende weidegronden meer koeien dan klaverblaadjes. De Braziliaanse bandeirantes, verslinders van grenzen, azen op deze uitgestrekte mijn van vlees en huiden. En reeds wappert de Portugese vlag aan de kust van de Rio de la Plata op het fort van Colonia del Sacramento. Om de aanval te keren beveelt de koning van Spanje een stad te vestigen aan de baai van Montevideo.

Onder bescherming van het kanon en het kruis verrijst de nieuwe stad op een punt van rots en aarde, geteisterd door de wind en bedreigd door de Indianen. Vanuit Buenos Aires arriveren de eerste bewoners, vijftien jonge mensen, negentien kinderen en een aantal slaven dat niet op de lijst voorkomt, zwarte handen voor de bijl, de hak en de galg, borsten om melk te geven, een stem om berichten om te roepen.

De grondleggers, bijna allen analfabeet, ontvangen van de koning het voorrecht van de adeldom. Het recht zich voor het eerst don te noemen wordt gevierd met maté-thee, jenever en sigaren:

‘Op uw gezondheid, don. ’

‘Op de uwe. ’

In de winkel ruikt het naar maté-thee en naar tabak. Het is het eerste huis met een houten deur en lemen wanden tussen de in de schaduw van het fort verspreide, met huiden afgedekte hutten. In de winkel wordt drank, conversatie en gitaarmuziek geserveerd, en worden bovendien knopen en koekepannen en koekjes en wat al niet verkocht.

Uit de winkel ontstaat het café. Montevideo zal de stad worden van de cafés. Geen enkele hoek zal een hoek zijn zonder een café, dat handlanger is van de vertrouwelijkheid of het rumoer, tempeltje waar iedere eenzaamheid beschutting zal vinden en iedere ontmoeting zal worden gevierd en waar de sigaretterook wierook zal zijn.

 

 

1733 Ouro Preto

Feesten

 

Guirlandes overdekken de straten van Ouro Preto en in hun schaduw trekt het Allerheiligst Sacrament voorbij tussen wanden van zijde en damast. De Vier Windstreken en de Zeven Planeten rijden heen en weer op rijkelijk met juwelen getooide paarden en op hoge tronen schitteren de Maan en de Nimfen en de Morgenster met hun gevolg van engelen. Na een week van vuurwerk en onafgebroken feesten, zingt de processie dankliederen aan het Goud, lofzangen op de Diamant en vrome gezangen voor God.

De diamanten zijn een nieuwigheid in de streek. Tot voor kort werden ze gebruikt om de punten aan te tekenen bij het kaartspel. Toen zij doorkregen dat die kristalletjes diamanten waren, schonk de monarch van Portugal de eerste aan God en aan de paus en vervolgens kocht hij van het Vaticaan de zeer dure titel van Zeer Getrouwe Koning.

De straten van Ouro Preto stijgen en dalen heel scherp, als lemmets, en in toppen en afgronden worden hun bewoners verdeeld. De feesten van de bovenlaag zijn een vertoon van verplichte viering, maar de feesten van de onderlaag lokken argwaan en straf uit. De donkere huid verbergt bedreigingen van tovenarij en gevaren van opstand. Zang en muziek van de armen zijn zonde, de mulattin die veel lacht riskeert de gevangenis of verbanning en op een rumoerige zondag kan de negerslaaf zijn hoofd verliezen.

 

 

1736 Saint John’s

De vlammenzee

 

Zij bekrachtigden hun eed met het drinken uit dezelfde beker met een mengsel van rum, grafvuil en hanebloed en een aardbeving van trommen barstte los. Zij hielden het kruit gereed om de gouverneur en alle voorname heren van het Britse eiland Antigua in de lucht te laten vliegen. Zo werd het verteld door de officier van Justitie. Zo werd het geloofd door de rechters.

Zes negerslaven sterven van honger, vastgebonden aan het schavot, en vijf anderen worden in stukken gebroken. Zevenenzeventig worden levend verbrand. Twee redden hun huid door leugens te vertellen die hun vaders tot de brandstapel veroordelen.

De samenzweerders zijn verkoold of verrot vlees, maar dwalen bij het ochtendgloren over het strand. Terwijl de eb wondermooie dingen op het zand achterlaat, komen de vissers de doden tegen, die water en voedsel zoeken om hun reis naar het hiernamaals voort te zetten.

 

 

1738 Trelawny Town

Cudjoe

 

Het zweet loopt tappelings langs planten en mensen in de ruigbegroeide bergen van West-Jamaica. De zon is bezig te verdwijnen, wanneer de lange weeklacht van de hoorn verkondigt dat de vijandelijke aanvoerder bij de bergengte is aangekomen.

Deze keer komt kolonel Guthrie niet om te vechten. De Engelse slavenhouders bieden de weggelopen slaven de vrede aan. Zij beloven hun de vrijheid, die zij in lange jaren van oorlog hebben gewonnen, te zullen respecteren en erkennen hun eigendom van de grond waarop zij leven. In ruil worden zij de gendarmes van hun gevangen broeders: in het vervolg zullen zij de slavenoproeren op de suikerplantages helpen neerslaan en zullen zij de vluchtelingen, die bij hun bescherming komen vragen, teruggeven.

De aanvoerder Cudjoe loopt kolonel Guthrie tegemoet. Cudjoe draagt een hoed zonder rand en een jas die blauw is geweest en mouwen heeft gehad. Het rode stof van Jamaica geeft huid en kleren dezelfde kleur, maar aan het vest van de kolonel ontbreekt geen enkele knoop en de witheid van zijn gekrulde pruik is nog vaag te zien. Cudjoe laat zich op de grond vallen en kust zijn schoenen.

 

 

1739 New Nanny Town

Nanny

 

Nadat hij vrede heeft gesloten met Cudjoe, aanvoerder van de weggelopen slaven van Sotavento, marcheert kolonel Guthrie naar het oosten van het eiland. Een hand laat een acuut werkend gif in de

rum glijden en Guthrie stort van zijn paard.

Enkele maanden later bewerkstelligt kapitein Adair aan de voet van een zeer hoge berg de vrede in het oosten. Quao, aanvoerder van de weggelopen slaven van Barlovento, getooid met siersabel en zilverkleurige hoed, accepteert de voorwaarden.

Maar in de ravijnen van het oosten heeft Nanny meer macht dan Quao. De verspreide benden van Barlovento gehoorzamen Nanny, zoals de zwermen muskieten haar gehoorzamen. Nanny, een grote vrouw van warm glanzende leem, minnares van de goden, draagt niets anders dan een ketting van tanden van Engelse soldaten. Niemand ziet haar, allen zien haar. Ze zeggen dat zij dood is, maar als een zwarte windvlaag werpt zij zich naakt midden in het vuurgevecht. Zij bukt zich met haar rug naar de vijand en haar machtige kont trekt de kogels aan en vangt ze op. Soms stuurt zij ze vermenigvuldigd terug, soms verandert zij ze in katoenvlokken.

 

 

Een pelgrimstocht op Jamaica

 

Zij komen uit holle bomen, uit gaten in de grond, uit spleten tussen de rotsen.

Regens of rivieren houden hen niet tegen. Zij trekken door moddervlakten, afgronden en bossen. Zij worden niet op een dwaalspoor gezet door de mist en niet afgeschrikt door de brandende zon. Zij dalen van de bergen af, traag, onverbiddelijk. Zij marcheren zijwaarts, in rechte lijn, zonder daarvan af te wijken. De pantsers glanzen in de zon. De bataljons strijders gaan aan het hoofd van de pelgrimstocht. Tegen het gevaar heffen zij hun wapens, hun scharen. Velen sterven of verliezen een arm bij het banen van de weg. De grond van Jamaica kreunt, overdekt door het ontzaglijke leger van kreeften.

De reis naar de zee is lang. Na twee of drie maanden komen zij die het halen, er uitgeput aan. Dan gaan de vrouwtjes naar voren en laten zich door de golven overspoelen en de zee maakt de eitjes uit hen los.

Weinige keren terug. Van de miljoenen, die de reis naar de zee zijn begonnen, keren weinige terug. Maar de zee broedt onder het zand een nieuw kreeftenvolk uit. En na korte tijd onderneemt het nieuwe volk de tocht naar de bergen, waar hun moeders vandaan zijn gekomen, en er is niemand die het tegenhoudt.

De kreeften hebben geen kop. Zij kwamen te laat bij de uitdeling van koppen die de god-koning daar in Afrika in zijn paleis van katoen en koper hield. De kreeften hebben geen kop, maar zij dromen en weten.

 

 

1742 De Juan Fernández Eilanden

Anson

 

De Chilenen geloven dat de golven van deze zee paarden met schuim op de mond zijn, die met teugels van zeewier door heksen worden bereden. De golven storten zich op de rotsen, die niet in heksen geloven, en de basalten kastelen laten met trotse minachting op zich beuken. Daar in de hoogte bekijkt een geitebok met een eerbiedwaardige sik, statig als een koning, het gedurig opspattende schuim. Er zijn nog maar weinig geiten op de Juan Fernández Eilanden. Jaren geleden brachten de Spanjaarden vanuit Chili hier een meute honden heen om de piraten dit gemakkelijke voedsel te ontnemen. De mannen van commandant Anson achtervolgen tevergeefs de schaduwen van de hoornen langs rotsblokken en afgronden en menen het merkteken van Alexander Selkirk in de oren van een enkele gevangen geit te herkennen.

De Engelse vlag wappert onaangetast in de masten. De vloot van Lord George Anson zal door honger en scheurbuik geteisterd naar Londen terugkeren, maar de buit zal zo luisterrijk zijn, dat veertig door ossen getrokken karren niet genoeg zullen zijn om hem uit de haven weg te voeren. In naam van de verbetering van de Cartografie, de Geografie, de Astronomie, de Geometrie en de Navigatiekunst heeft de wetenschappelijke onderzoeker Anson met kanonschoten verschillende Spaanse schepen gepakt en enkele dorpen in brand gestoken, waarbij zelfs de pruiken en de geborduurde kniebroeken werden meegenomen.

In deze jaren ontstaat het Britse imperium in de overgangsfase van de piraterij naar de smokkelhandel, maar Anson is een zeerover van de oude stempel.

 

 

1753 De Siërra Leone

Laat ons de lof zingen van de Heer

 

De openbaring van God vond plaats bij het licht van bliksemflitsen. Kapitein John Newton bekeerde zich op een nacht van vloeken en dronkenschap tot het christendom, toen een plotseling opgestoken storm op het punt stond zijn schip naar de bodem van de oceaan te sturen.

Sindsdien is hij een uitverkorene van de Heer. Elke avond houdt hij een preek. Voor iedere maaltijd zendt hij smeekbeden omhoog en iedere dag begint hij met het zingen van psalmen, die de bemanning met schorre stem in koor nazingt. Aan het eind van iedere reis betaalt hij in Liverpool een bijzondere dienst van dankzegging aan de Allerhoogste.

Terwijl hij in de monding van de rivier de Siërra Leone de komst van een lading ligt af te wachten, verjaagt kapitein Newton muskieten en muizenissen en vraagt God het schip African en al zijn schepelingen te behoeden en dat de goederen, die hij moet laden, ongeschonden in Jamaica zullen aankomen.

Kapitein Newton en zijn talloze collega’s bedrijven de driehoekshandel tussen Engeland, Afrika en de Antillen. In Liverpool laden zij stoffen, brandewijn, geweren en messen, die zij op de Afrikaanse kust ruilen voor mannen, vrouwen en kinderen. De schepen zetten koers naar de Caraïbische eilanden en daar wisselen zij de slaven in voor suiker, melasse, katoen en tabak, die zij naar Liverpool brengen om daar de cyclus opnieuw te beginnen.

In zijn vrije tijd levert de kapitein een bijdrage aan de gewijde liturgie door het componeren van kerkzangen. Deze avond, opgesloten in zijn kajuit, begint hij een nieuwe hymne te schrijven, terwijl hij wacht op een karavaan slaven die vertraging heeft ondervonden omdat sommige van hen zich wilden doden door onderweg modder te eten. De titel heeft hij al. De hymne zal Hoe zoet klinkt de mam van Jezus heten. De eerste regels ontstaan en de kapitein neuriet mogelijke melodieën onder de toekijkende lamp die heen en weer schommelt.

 

 

1758 Cap Français

Macandal

 

Voor een grote verzameling weggelopen slaven haalde François Macandal een gele doek uit een waterglas:

‘Eerst waren er de Indianen.’

En daarna een witte doek:

‘Nu zijn de blanken de baas.’

En toen zwaaide hij een zwarte doek voor de ogen van de weggelopen slaven en verkondigde dat het uur van hen die uit Afrika waren gekomen, was aangebroken. Hij zwaaide de doek met zijn enige hand, want de andere had hij achter moeten laten tussen de ijzeren tanden van de suikerrietmolen.

In de noordelijke vlakten van Haïti was de eenhandige Macandal de meester van het vuur en het gif. Op een teken van hem brandden de suikerrietvelden en door zijn toverij zakten de heren van de suiker midden onder de maaltijd schuim en bloed spuwend in elkaar.

Hij kon zich veranderen in een leguaan, een mier of een vlieg, voorzien van kieuwen, voelsprieten of vleugels, maar hij werd gevangen. En hij werd veroordeeld. En hij wordt levend verbrand.

De menigte kan vaag, door de vlammen heen, het lichaam zien kronkelen en schokken, wanneer plotseling een luide kreet de aarde splijt, een woeste kreet van pijn en vreugde, en Macandal komt los van de paal en maakt zich vrij van de dood: schreeuwend, vlammend stijgt hij op door de rook en verdwijnt in de lucht uit het gezicht.

Voor de slaven is dit in het geheel niet verbazingwekkend. Zij wisten dat hij in Haïti zou blijven, in de kleur van diepe schaduw, hij die door de nacht gaat.

 

 

1761 Cisteil

Canek

 

De Maya-Indianen roepen de onafhankelijkheid van Yucatán uit en kondigen de aanstaande onafhankelijkheid van Amerika aan.

‘Niets dan leed heeft de macht van Spanje ons gebracht. Niets dan leed. ’ Jacinto Uc, hij die trompetten laat klinken door het strelen van boombladeren, wordt koning. Canek, zwarte slang, is de naam die hij kiest. De koning van Yucatán slaat de mantel van Onze Lieve Vrouwe van de Ontvangenis om zijn schouders en spreekt de overige Indianen toe. De maïskorrels hebben over de grond gerold, zij hebben tot de oorlog opgeroepen. De profeten, de mannen met warme borst, de door de goden verlichten, hadden gezegd dat wie strijdend sterft, zal ontwaken. Canek zegt dat hij niet uit liefde voor de macht koning is, dat macht steeds meer macht wil en dat het water wordt verspild wanneer het kopje vol is. Hij zegt dat hij koning is tegen de macht van de machtigen en hij kondigt het einde aan van de slavernij en van de geselpalen en van de Indianen die in een rij de hand van de meester kussen. Zij zullen ons niet kunnen vastbinden, zij komen touw te kort.

In het dorp Cisteil en in andere dorpen verspreiden zich de echo’s, woorden die kreten worden, en paters en kapiteins wentelen zich in bloed.

 

 

1761 Mérida

Stukken

 

Na veel dood is hij gegrepen. Sint Jozef is de beschermheilige van de koloniale overwinning geweest.

Canek wordt ervan beschuldigd dat hij Christus heeft gegeseld en de mond van Christus met gras heeft volgestopt.

Hij wordt veroordeeld. Op het grote plein van Mérida zal hij levend worden gebroken, met slagen van ijzeren staven.

Op de rug van een muildier komt Canek het plein op, zijn gezicht bijna geheel verborgen onder een enorme papieren kroon. Op de kroon is zijn schanddaad te lezen: Opgestaan tegen God en tegen de Koning.

Langzaam wordt hij gevierendeeld zonder hem de weldaad van de dood te gunnen, erger dan een beest in het slachthuis. En zijn stukken worden op de brandstapel geworpen. Een lange ovatie begeleidt de plechtigheid. Onder het geluid van de ovatie wordt gemompeld dat de slaven gemalen glas in het brood van de meesters zullen doen.

 

 

1761 Cisteil

Gewijde maïs

 

De beulen werpen de as van Canek in de lucht, opdat hij op de dag van het Laatste Oordeel niet zal herrijzen. Acht van zijn aanvoerders sterven aan de worgpaal en van tweehonderd Indianen wordt een oor afgesneden. En als toppunt van de straf, die hen in het heiligste treft, branden de soldaten de maïsvelden van de opstandige gemeenschappen plat.

De maïs leeft. Hij lijdt als hij wordt verbrand, hij is gekwetst als hij wordt vertreden. Misschien droomt de maïs van de Indianen, zoals de Indianen van hem dromen. Hij regelt de ruimte en de tijd en de geschiedenis van de van maïsvlees gemaakte mensen.

Toen Canek werd geboren, werd zijn navelstreng op een maïskolf afgesneden. In naam van de pasgeborene werden de met zijn bloed besmeurde korrels gezaaid. Van die maïsakker werd hij gevoed en hij dronk door de nacht gekoeld water, dat het licht van de avondster bevat, en hij groeide op.

 

 

1763 Buraco de Tatú

Omdat de hooghartigen het slechte voorbeeld gaven

 

De gidsen, die zien als de dag in maanloze nachten, ontweken de valkuilen. Dankzij hen konden de soldaten het doolhof van zwaarden, scherpgepunte stokken die verraderlijk grijpen wie op hen stapt, doorkomen en bij het aanbreken van de dag stortten zij zich op het dorp van vrije negers.

Kruitdamp, rook, een dikke, zure lucht aan de rand van het strand van Itapoa: bij het middaguur is er niets over van Buraco de Tatú, de wijkplaats van weggelopen slaven, die al twintig jaar lang de nabij gelegen stad San Salvador de Bahía hebben beledigd.

De onderkoning heeft gezworen dat hij Brazilië zal zuiveren van weggelopen negerslaven, maar zij duiken aan alle kanten op. Tevergeefs heeft kapitein Bartolomeus Bueno in Minas Gerais vierduizend paar oren afgerukt.

Met kolfslagen worden degenen in een rij gedwongen, die niet bij de verdediging van Buraco de Tatú zijn gevallen. Allen worden zij op de borst gebrandmerkt met de letter G van Gevlucht en aan hun meesters teruggegeven. Kapitein Joaquim da Costa Cardoso, die krap bij kas zit, verkoopt kinderen tegen spotprijzen.

 

 

Communie

 

De Geschiedenis, een dame met rosé voile die alleen overwinnaars kust, zal veel hebben te verbergen. Zij zal net doen of zij van niets weet of aan bedrieglijk geheugenverlies lijdt, zij zal liegen dat de negerslaven van Brazilië zachtaardig en berustend, wellicht gelukkig zijn geweest.

Maar de plantagehouders verplichten de kok voor hun ogen ieder gerecht te proeven. Giffen met een langdurige doodsstrijd sluipen in de lekkernijen op tafel. De slaven doden, en doden zichzelf of vluchten, de manier om de meester van zijn voornaamste rijkdom te beroven. Of zij komen gelovend, dansend, zingend in opstand, wat de manier is om zich te bevrijden en te herrijzen.

I )e geur van de afgesneden rietstengels bedwelmt de lucht op de plantages en er branden vuren op de akkers en in de harten: het vuur hardt de vellen, de trommels roffelen. De trommels roepen de oude goden op, die reageren op de stemmen van hun verloren zonen en naar dit oord van verbanning vliegen, in hun lichaam kruipen en de liefde met hen bedrijven, en terwijl zij hen muziek en geschreeuw ontlokken, geven zij hun het gekneusde leven intact terug.

In Nigeria of Dahomey vragen de trommels vruchtbaarheid voor de vrouwen en de akkers. Hier niet. Hier baren de vrouwen slaven en de akkers vernietigen hen. Hier laten de landbouwgoden de oorlogsgoden voorgaan. De trommels vragen geen vruchtbaarheid, maar wraak. En Ogum, de god van het ijzer, scherpt dolken en geen hakken.

 

 

Retabel van Bahía

 

Zij die de macht hebben in Bahía zeggen dat de neger niet naar de hemel gaat, ook al bidt hij iedere dag, omdat zijn haar hard is en onze Heer prikt. Zij zeggen dat hij niet slaapt: hij snurkt. Dat hij niet eet, maar schrokt. Dat hij niet praat, maar gromt. Dat hij niet sterft, maar ophoudt. Zij zeggen dat God de blanke maakte en de mulat kleurde. De neger, zeggen zij, is uitgepoept door de Duivel.

Ieder negerfeest wordt verdacht van eerbetoon aan Satan, de gruwelijke neger met staart, hoeven, drietand, maar zij die de macht hebben weten dat de slaven harder werken, langer leven en meer kinderen krijgen, wanneer zij zich van tijd tot tijd vermaken. Zoals de capoeira, een rituele en dodelijke manier om lijf aan lijf te vechten, een kleurrijk spel lijkt, zo gaat ook de candomblé door voor niets anders dan muziek en lawaai. Bovendien ontbreken er nooit Maagden of heiligen om hun vermomming beschikbaar te stellen: niemand zal het Ogum verbieden in de huid van Sint Joris, een blonde ruiter, te kruipen en de schaamteloze negergoden vinden een schuilplaats tot in de wonden van Christus.

In de Paasweek van de slaven is het een rechtvaardige neger die de verrader, de blanke Judas, een witgekalkte pop, uiteen laat barsten, en wanneer de slaven de Maagd in processie meevoeren is de zwarte Sint Benedictus het middelpunt van alle eerbetoon. De kerk kent deze heilige niet. Volgens de slaven was Sint Benedictus een slaaf als zij, kok in een klooster, en de engelen roerden voor hem in de pan terwijl hij zijn gebeden zei.

Sint Antonius is de uitverkorene van de meesters. Sint Antonius prijkt met militaire galons, vangt loon en is gespecialiseerd in het bewaken van negers. Wanneer er een slaaf ontsnapt gooit de meester de heilige in de afvalhoek. Sint Antonius blijft, op zijn buik, in penitentie tot de honden de vluchteling hebben gegrepen.

 

 

Je andere hoofd, je andere geheugen

 

Op de zonnewijzer van het klooster van San Francisco herinnert een lugubere inscriptie de voorbijgangers aan de vluchtigheid van het leven: Ieder uur dat voorbijgaat, verwondt je en het laatste zal je doden. De woorden zijn in het Latijn geschreven. De negerslaven van Bahia begrijpen geen Latijn en kunnen ook niet lezen. Uit Afrika brachten zij vrolijke, vechtlustige goden mee: bij hen zijn zij, naar hen gaan zij toe. Wie sterft treedt er binnen. De trommels klinken opdat de dode de weg niet kwijtraakt en het gebied van Oxalá bereikt. Daar, in het huis van de schepper der scheppers, wacht hem zijn andere hoofd, zijn onsterfelijke hoofd. Wij hebben allemaal twee hoofden en twee geheugens. Een hoofd van klei dat tot stof vergaat en een ander hoofd dat voor eeuwig onkwetsbaar is voor de tanden van de tijd en de beten van de hartstocht. Een geheugen dat de dood doodt, kompas dat eindigt met de reis, en een ander geheugen, het collectieve geheugen, dat zal leven zolang het menselijk avontuur in de wereld leeft.

Toen de lucht van het heelal in beweging kwam en voor de eerste keer ademde en de god der goden geboren werd, bestond er geen scheiding tussen aarde en hemel. Nu lijken zij gescheiden, maar iedere keer dat iemand sterft, iedere keer dat iemand wordt geboren en iedere keer dat iemand in zijn kloppend lichaam de goden ontvangt, komen hemel en aarde weer bijeen.

 

 

1763 Rio de Janeiro

Hier

 

Een kwart eeuw geleden stelde Luis da Cunha de koning van Portugal voor met zijn hele hofhouding van Lissabon naar Rio de Janeiro te gaan en zichzelf in die stad tot Keizer van het Westen uit te roepen. De hoofdstad van het rijk moest hier worden gevestigd, in het middelpunt van de overvloed, omdat Portugal, waarschuwde Luis da Cunha, niet kon leven zonder de rijkdommen van Brazilië, maar Brazilië het gemakkelijk zonder Portugal zou kunnen stellen.

De troon staat, voorlopig, nog in Portugal. Maar het centrum van de kolonie verplaatst zich van het noorden naar het zuiden. Bahia, haven van de suiker, wijkt voor Rio de Janeiro, haven van het goud en de diamanten. Brazilië groeit naar het zuiden en naar het westen en rammeit de Spaanse grenzen.

De nieuwe hoofdstad beslaat de mooiste plek ter wereld. Hier lijken de heuvels liefdesparen, zweven geuren in de lucht die je doen lachen en windt de warme bries de vogels op. De dingen en de mensen zijn van muziek gemaakt en voor je ogen schittert de zee op zo’n manier dat het een genot zou zijn je te verdrinken.

 

 

1763 Tijuco

De wereld in een diamant

 

Tussen de hoge rode rotsen, die nog het meest op draken lijken, golft de door mensenhand gepijnigde rode aarde: de streek van de diamanten ademt een stof, uit vuur ontstaan, dat de muren van de stad Tijuco rood maakt. Vlakbij stroomt een riviertje en in de verte strekken zich de zee- en askleurige bergen uit. Uit de bedding en de bochten van het riviertje komen de diamanten, die de bergen oversteken, van Rio de Janeiro naar Lissabon en van Lissabon naar Londen varen, waar zij worden geslepen en hun prijs verveelvoudigen om vervolgens schittering te verlenen aan de gehele wereld. Heel wat diamant ontsnapt als smokkelwaar. Zonder graf rusten, aas voor raven, de betrapte clandestiene mijnwerkers, ook al is het corpus delicti niet groter dan het oog van een luis. En de slaaf, die ervan wordt verdacht te hebben doorgeslikt wat hij niet mag, krijgt een hardhandige purgatie met rode peper.

Alle diamanten behoren aan de koning van Portugal en aan Joao Fernandes de Oliveira, die hier heerst bij contract met de koning. Aan zijn zijde bevindt zich Chica da Silva, ook wel Chica de Baas genoemd. Zij is een mulattin, maar draagt voor kleurlingen verboden Europese kleren en pronkt door in een draagstoel, vergezeld van een stoet als prinsessen uitgedoste negerinnen, naar de mis te gaan. En in de kerk zit zij op de belangrijkste plaats. Er is geen edelman uit de streek die zich niet als een knipmes over haar hand vol gouden ringen buigt en niemand ontbreekt op de feesten in het landhuis in de bergen. Daar biedt zij feestmalen en toneelstukken aan, de eerste opvoering van De charmes van Medea of een of ander modestuk, en neemt haar gasten vervolgens mee om op het meer te varen, dat Oliveira voor haar heeft laten graven omdat zij zee wilde en er geen zee was. Langs een vergulde trap bereikt men de aanlegsteiger en men vaart rond op een groot, door tien matrozen bemand schip.

Chica da Silva draagt een pruik met witte krullen. De krullen bedekken haar voorhoofd en verbergen het brandmerk dat zij kreeg toen zij slavin was.

 

 

1763 Havanna

De vooruitgang

 

Een jaar geleden landden de Engelsen met kanongebulder op het strand van Coji'mar.

Terwijl Havanna, na een langdurige belegering, de overgave tekende, lagen de slavenschepen in de buurt van de haven te wachten. Toen zij in de baai voor anker waren gegaan, gristen de handelaren hun de koopwaar uit de handen. Naar oud gebruik volgen de kooplieden de soldaten. Eén enkele handelaar, John Kennion, verkocht zeventienhonderd slaven gedurende de Britse bezetting. Hij en zijn collega’s hebben het aantal arbeidskrachten van de plantages verdubbeld, die zo ouderwets zijn dat zij nog altijd allerlei voedingsgewassen verbouwen en als enige machine de rietsuikermolen hebben, die, ronddraaiend in het ritme van de ossen, het suikerriet vermaalt. Nauwelijks tien maanden heeft de Engelse heerschappij op Cuba geduurd, maar de Spanjaarden hebben moeite de herwonnen kolonie te herkennen. De Engelse schok heeft Cuba wakker geschud uit zijn lange agrarische siësta. De komende tijd zal dit eiland veranderen in een immense suikerfabriek, vermorzelaar van slaven en verwoester van al het overige. De tabaksvelden, de maïsakkers en de moestuinen zullen worden weggevaagd. De bossen zullen worden verwoest, de rivieren drooggelegd. Iedere negerslaaf zal worden uitgeperst tot hij in zeven jaar op is.

 

 

De slaven geloven:

 

De goden bewegen het bloed en het speeksel. In iedere halm op Cuba ademt een god en daarom is het bos net zo levend als de mensen. Het bos, tempel van de Afrikaanse goden, verblijfplaats van de Afrikaanse voorouders, is heilig en heeft geheimen. Als je het niet groet, wordt het boos en onthoudt je gezondheid en geluk. Je moet het geschenken geven en het begroeten om de bladeren te ontvangen die wonden helen en het ongeluk de pas afsnijden. Je begroet het bos met de rituele woorden of de woorden die bij je opkomen. Een ieder praat met de goden zoals hij het voelt of kan. Geen enkele god is helemaal goed en ook niet helemaal slecht. Hij redt net zo gemakkelijk als hij doodt. De bries verfrist en de wervelstorm verwoest, maar zij zijn allebei wind.

 

 

De kapokboom

 

‘Goedemiddag, moeder Kapokboom. Wees gezegend.’

De indrukwekkende kapokboom is een boom van mysterie. Zij heeft de voorkeur van goden en voorouders. De zondvloed heeft haar gespaard. Zij is gevrijwaard voor de bliksem en de orkaan. Je kunt niet ongevraagd op haar schaduw stappen of haar de rug toekeren. Wie zijn bijl op haar gewijde stam laat neerkomen, voelt de bijlslag op zijn eigen lichaam. Men zegt dat zij soms aanvaardt verbrand te sterven, omdat het vuur haar uitverkoren zoon is.

Zij opent zich wanneer haar om beschutting wordt gevraagd en om de voortvluchtige te verdedigen overdekt zij zich met doornen.

 

 

De koninklijke palm

 

In de hooghartige palm huist Shangó, de zwarte god die zich Sint Barbara noemt wanneer hij zich als christelijke vrouw vermomt. De bladeren van de kroon zijn zijn armen: vanuit die hoge plek vuurt deze schutter van de hemel. Shangó eet vuur, draagt bliksems, spreekt donderslagen en teistert de aarde met zijn stralen. De vijand maakt hij tot as.

Shangó, strijder en feestvierder, vechtersbaas en vrouwenjager, wordt niet moe van vechten of vrijen. De goden haten hem, de godinnen zijn gek op hem. Zijn broer Ogum heeft hij zijn vrouw afgepakt: Oyá, die zegt dat zij María Lichtmis is, strijdt met twee zwaarden aan de zijde van Shangó. Met een van zijn andere vrouwen, Oshún, vrijt hij in de rivieren en samen eten zij lekkernijen van suiker en kaneel.

 

 

1766 In de velden van Areco

De weggelopen paarden

 

In Buenos Aires hebben de twintig Indiaanse kinderen van het koor van de missie van de paters jezuïeten in San Javier voor een volle kerk gezongen. Zij hebben in de kathedraal en in verschillende kerken gezongen en het publiek was dankbaar voor die als uit de hoge hemel gekomen stemmen. Ook het Guarani-orkest van violen en tritonhoorns heeft prachtig gespeeld. Onder begeleiding van pater Hermann Paucke ondernemen de muzikanten de terugtocht. Een reis van twee weken scheidt hen van hun huizen in de kuststreek. Tijdens de rustpauzes onderweg verzamelt en tekent Paucke alles wat hij ziet: planten, vogels, gebruiken.

In de velden van Areco zijn Paucke en zijn Guaraní-muzikanten aanwezig bij het offer van de weggelopen paarden. De knechten voeren deze wilde paarden tussen de tamme naar de paardenwei, waar zij ze met de lasso vangen en een voor een naar het open veld brengen. Daar trekken zij ze ondersteboven en snijden met één houw hun buik open. De paarden galopperen nog weg en trappen op hun eigen darmen tot zij in het gras rollen. De volgende ochtend liggen daar hun door de honden kaalgevreten geraamten.

De wilde paarden trekken in troepjes door de pampa en lijken dan meer op scholen vissen, vliegende vissen die tussen de lucht en het gras golven en zij besmetten de tamme paarden met hun vrijheidsdrang.

 

 

1767 Missies

De geschiedenis van de zeven dorpen

 

De koning van Spanje had zijn schoonvader, de koning van Portugal, zeven dorpen ten geschenke gegeven. Hij bood ze leeg aan, maar zij waren bewoond. Die dorpen waren zeven missieposten die door de paters jezuïeten ten oosten van de bovenloop van de rivier de Uruguay voor de Guaraní-Indianen waren gesticht. Zoals vele andere missies in het gebied van de Guaraní’s hadden ook deze als bolwerk gediend aan de altijd bestookte grens.

De Guaraní's weigerden te vertrekken. Moesten zij als een kudde schapen naar een andere wei omdat de meester dat besloot? De jezuïeten hadden hen geleerd horloges, ploegen, klokken, klarinetten en in hun Guaraní-taal gedrukte boeken te maken. Maar zij hadden hen ook geleerd kanonnen te fabriceren om zich tegen de slavenjagers te verdedigen.

Portugese en Spaanse soldaten voerden de Indianen weg, maar in de nacht slopen de Indianen weg en keerden naar hun zeven dorpen terug. En de Indianen werden opnieuw weggevoerd en opnieuw keerden zij terug, maar zij kwamen terug als donderende wind, bliksemende storm, en staken forten in brand, en iedereen wist dat de paters aan hun kant stonden. De wil van de koning is Gods wil, zeiden de superieuren van de Orde van Loyola, de ondoorgrondelijke wil die ons op de proef stelt: toen Abraham gehoor gaf aan de goddelijke stem en het zwaard verhief boven de nek van zijn eigen zoon Isadk, zond God in zijn wijsheid een engel om de slag op het juiste ogenblik tegen te houden. Maar de jezuïeten weigerden de Indianen te offeren en ook de dreigementen van de aartsbisschop van Buenos Aires, die de excommunicatie van Indianen en priesters aankondigde, haalden niets uit. Tevergeefs bevalen de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders het kruit te verbranden en de kanonnen en de lansen te breken, die zo vele malen in de missies de Portugese aanvallen op de Spaanse grens hadden tegengehouden.

Lang was de oorlog van de zeven dorpen tegen de twee kronen. In de slag van de Caybaté-heuvel sneuvelden vijftienhonderd Indianen.

De zeven missies werden met de grond gelijk gemaakt, maar de koning van Portugal heeft nooit kunnen genieten van het geschenk, dat hij van de koning van Spanje had gekregen.

De koningen vergaven de belediging niet. Driejaar na de slag bij Caybaté verdreef de koning van Portugal de jezuïeten uit al zijn domeinen. En nu volgt de koning van Spanje zijn voorbeeld.

 

 

1767 Missies

De verdrijving van de jezuïeten

 

In verzegelde enveloppen arriveren de instructies uit Madrid. Onderkoningen en gouverneurs voeren ze onmiddellijk in heel Amerika uit. Bij nacht worden de paters jezuïeten overvallen en onverwijld naar het verre Italië verscheept. Meer dan tweeduizend priesters worden verbannen.

De koning van Spanje straft de zonen van Loyola, die zulke goede zonen van Amerika zijn geworden, omdat zij zich aan herhaalde ongehoorzaamheid schuldig hebben gemaakt en worden verdacht van een plan voor een onafhankelijk Indiaans koninkrijk.

Niemand beweent hen meer dan de Guaraní's. De talrijke missies van de jezuïeten in het Guaraní-gebied kondigden het beloofde land zonder kwaad en zonder dood aan en de Indianen noemden de paters karaí, de naam die aan hun profeten was voorbehouden.

Vanuit wat er van de missie van San Luis Gonzaga over is, doen de Indianen de gouverneur van Buenos Aires een brief toekomen. Wij zijn geen slaven, zeggen zij, wij houden niet van uw gewoonte van ieder voor zich, in plaats van elkaar te helpen.

Spoedig valt alles uiteen. De gemeenschappelijke goederen en het systeem van in gemeenschap produceren en leven verdwijnen. De beste landbouwbedrijven van de missies worden aan de hoogste bieder verkocht. De kerken, fabrieken en scholen vervallen, het onkruid maakt zich meester van de maté-aanplant en de graanvelden. Van de bladen van de boeken worden kruitpatronen gemaakt. De Indianen vluchten het oerwoud in of worden zwervers, hoeren en dronkaards. Als Indiaan geboren worden wordt weer een belediging of een misdrijf.

 

 

1767 Missies

Zij laten zich de tong niet uittrekken

 

In de drukkerijen van de Paraguyaanse missies waren enkele van de mooiste in het koloniale Amerika uitgegeven boeken gemaakt. Het waren in de Guarani-taal gepubliceerde religieuze boeken, met door de Indianen in hout uitgesneden letters en gravures.

In de missies werd in het Guaraní gesproken en gelezen. Na de verdrijving van de jezuïeten wordt de Indianen het Spaans als enige en verplichte taal opgelegd.

Niemand legt er zich bij neer stom en zonder geheugen te zijn. Niemand trekt er zich iets van aan.

 

 

1769 Londen

De eerste in Amerika geschreven roman

 

Tien jaar geleden beierden de klokken van Londen onafgebroken om de overwinning van het Britse imperium in de wereld te vieren. De stad Quebec was na een hevig bombardement gevallen en Frankrijk had zijn domeinen in Canada verloren. De jonge generaal James Wolfe, die het Engelse leger aanvoerde, had aangekondigd dat hij de Canadese plaag zou uitroeien, maar hij stierf zonder het te zien. Boze tongen beweren dat Wolfe zich bij het ontwaken mat en zich iedere dag langer zag worden, tot een kogel zijn groei onderbrak.

Nu publiceert Frances Brooke in Londen een roman, ‘De geschiedenis van Emily Montague’, die laat zien hoe de officieren van Wolfe harten veroveren in het met kanonschoten veroverde land. De schrijfster, een gezette, aardige Engelse, woont en schrijft in Canada. Door middel van tweehonderdachtentwintig brieven vertelt zij haar indrukken en ervaringen in de nieuwe Britse kolonie en verweeft er een aantal romances in tussen galante jongemannen in uniform en smachtende meisjes uit de hogere kringen van Quebec. De welopgevoede hartstochten leiden via danszalen, picknicks op de eilanden en bezoeken aan de naaister naar het huwelijk. De grandioze watervallen en de schitterende meren leveren de passende enscenering.

 

 

De Indianen en de dromen

in de roman van Frances Brooke

 

De Indianen houden het grootste deel van hun oude bijgeloof in stand. Ik zou de nadruk willen leggen op hun geloof in dromen, een dwaasheid waarvan zij niet kunnen genezen, ondanks de herhaalde teleurstellingen... Een wilde vertelde ons een profetische droom, die volgens hem de dood van een Engelse officier aankondigde, en ik kon een glimlach niet onderdrukken. ‘U Europeanen,’ zei hij, ‘bent de minst redelijke mensen van de wereld. U spot met ons geloof in dromen en toch verwacht u van ons dat wij dingen geloven die honderd keer ongeloofwaardiger zijn.’

 

 

1769 Lima

Onderkoning Amat

 

Op het tijdstip dat de families knielen om de rozenkrans, het trisagium, de novene en de gebeden voor de overledenen te bidden, horen zij het hoefgekletter van de karos van de onderkoning voorbijkomen op weg naar het theater. Als echo achter de halfgesloten jaloezieën klinkt gemompel over het schandaal. De gebeden worden gestaakt en het geroddel breekt los: de norse onderkoning van Lima, rotzak, zuurpruim, gluiperd, heeft zijn hart verloren aan een volkse actrice.

Avond na avond woont don Manuel de Amat y Junyent iedere operette, komedie, religieus stuk of eenakter bij, waarin Micaela Villegas heupwiegend en met de hakken klikkend optreedt. Van het verhaal dringt niets tot hem door. Wanneer Micaela, suiker, geraffineerde suiker, kandijsuiker, haar vleierijen begint te zingen, vliegt de oude onderkoning de pruik van het hoofd: hij applaudisseert als een bezetene en hamert met zijn stok op de grond. Zij antwoordt door met haar ogen te draaien, te glimlachen onder de onontbeerlijke moedervlek en haar borsten te tonen in buigingen die flonkeren van lovertjes.

De onderkoning was een man van de kazerne geweest, niet van soirees. Verstokt vrijgezel met een stroeve gelaatsuitdrukking en vijf in de Noordafrikaanse oorlogen opgelopen littekens, was hij in Lima gekomen om de wegen van veedieven te zuiveren en de nietsnutten zonder baan en zonder geld eruit te gooien. Onder deze loodgrijze hemel, eerder dak dan hemel, kreeg hij de aanvechting zelfmoord te plegen. Door andere mensen op te hangen overwon hij de verleiding.

Acht jaar na zijn komst heeft de onderkoning geleerd te stelen, rode peper en hete cavia te eten en met zijn toneelkijker decolletés te bestuderen. Het schip, dat hem uit Valparaíso had gebracht, werd gesierd door een naakte vrouw als boegbeeld.

 

 

1769 Lima

Slim Zeefje

 

Zoals alle vrouwen in Lima opent Micaela Villegas haar decolleté, maar verbergt zij haar door minuscule schoentjes van wit satijn beschermde voeten. Zoals alle anderen houdt zij ervan te pronken met robijnen en safieren, tot op haar buik, ook al waren ze nagemaakt, en dat waren ze.

Als dochter van een arme mesties uit de provincie liep Micaela de winkels van deze stad af alleen maar voor het genoegen zijde uit Lyon en laken uit Vlaanderen aan te raken, en zij beet zich op de lippen wanneer zij een collier van goud en briljanten ontdekte om de nek van het poesje van een aristocratische dame.

Micaela maakte opgang in de artiestenwereld en slaagde er in, zolang iedere voorstelling duurde, koningin, nimf, mooie volksvrouw of godin te zijn. Nu is zij ook nog Eerste Hofdame, de hele dag en de hele nacht lang. Zij wordt omringd door een wolk van zwarte slaven, haar juwelen zijn ongetwijfeld echt en de graven kussen haar hand.

De dames in Lima wreken zich door haar Slim Zeefje te noemen. Die naam gaf de onderkoning haar, toen hij met zijn tandeloze mond slim teefje tegen haar wilde zeggen. Men zegt dat hij haar zo noemde, bij wijze van bezwering, toen hij haar het trapje naar zijn hoge sponde ophielp, omdat zij gevaarlijke angsten en hartepijnen, klamheden en droogten bij hem opriep, die hem sidderend naar lang vervlogen jaren terugvoerden.

 

 

De smaakwijzer

 

Met de melkvrouw neemt om zeven uur het rumoer in Lima een aan vang. In een geur van heiligheid wordt zij gevolgd door het kruidenvrouwtje.

Om acht uur komt de kwarkverkoper voorbij.

Om negen uur biedt een andere stem kaneelballetjes aan.

Om tien uur zoeken de pasteitjes grage monden.

Elf uur is de tijd voor meloenen en zoetigheden van cocos en gepofte maïs.

Om twaalf uur gaan de bananen, de passievruchten, de ananassen, de sappige chirimoya’s met hun groenfluwelen huid en de zacht vruchtvlees belovende avocado’s door de straten.

Om een uur arriveren de warme honingkoekjes.

Om twee uur klinkt de roep van de zoetebakster, beignets die je nooit zou willen doorslikken, en na haar komen de met kaneel bestrooide warme maïsbroodjes, die geen tong ooit vergeet.

Om drie uur verschijnt de verkoper van gegrilde vleespennen, in stukken gebroken harten, gevolgd door de aanprijzers van honing en suiker.

Om vier uur verkoopt het pepervrouwtje specerijen en hete vuren. De klok van vijf is voor de cebiche, de in citroensap gemarineerde rauwe vis.

Om zes uur de noten.

Om zeven uur de maïspap met suiker en honing, die in de buitenlucht op het dak op haar lekkerst is.

Om acht uur worden als door een frisse windvlaag de deuren van de avond wijd opengezet door de ijsjes in vele smaken en kleuren.

 

 

1771 Madrid

Top van koningen

 

Vanuit de zinderende woestijnen van Peru komen grote kisten ten paleize aan. De Spaanse monarch leest het rapport van de ambtenaar die ze hem zendt: dit is het volledige graf van een Mochica-koning, van ver voor de Inca’s. De erfgenamen van dé Mochica’s en de Chimú’s leven nu in afschuwelijke armoede en nemen voortdurend in aantal af. Hun valleien zijn in handen van een handvol slechte Spanjaarden.

De kisten worden geopend. Aan de voeten van Karel III verschijnt een koning van zeventienhonderd jaar geleden. Hij heeft nog geheel onaangetaste tanden, nagels en haar en er zit perkamenten vlees op zijn botten. Zijn majestueuze gewaad schittert van goud en veren-pracht. Zijn scepter, een god van de maïs met guirlandes van planten, begeleidt de verre bezoeker. En ook de kruiken, die met hem waren begraven, zijn naar Madrid gereisd.

Verbijsterd staart de koning van Spanje naar het aardewerk dat zijn overleden collega omringt. De koning van de Mochica’s rustte met het genot om zich heen: het aardewerk beeldt liefdesparen uit die op allerlei manieren elkaar omhelzen en bij elkaar naar binnen gaan, onbewust van de eerste zonde, genietend zonder te weten dat wij door de schuld van deze daad van ongehoorzaamheid ertoe zijn veroordeeld op de aarde te leven.

 

 

1771 Parijs

De eeuw van de Verlichting

 

Er vallen scheuren in de eerbiedwaardige muren van kathedralen en paleizen in Europa. Gewapend met stoommachines en delen van de Encyclopédie en andere niet te stuiten stormrammen van de industriële revolutie valt de bourgeoisie aan.

Uit Parijs komen de uitdagende ideeën die, vliegend boven het domme gepeupel, hun stempel op deze eeuw drukken. Het zijn de tijden van de hartstocht van het leren en de koorts van de intelligentie: de Eeuw van de Verlichting zet de menselijke rede, de rede van een minderheid die denkt, op tegen de dogma’s van de Kerk en de voorrechten van de adel. Veroordeling, vervolging en verbanning doen niets anders dan de wijze zonen van de Engelse filosofen en van de vruchtbare Descartes, de man die begon met aan alles te twijfelen, te stimuleren.

Geen enkel onderwerp is de filosofen van de Verlichting vreemd, van de wet van de zwaartekracht tot het kerkelijke celibaat. Het instituut van de slavernij krijgt hun onafgebroken aanvallen te verduren. De slavernij is in tegenspraak met de natuur, stelt Denis Diderot, directeur van de Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des Sciences, des arts et des métiers: een mens kan geen eigendom van zijn meester zijn om dezelfde reden waarom een kind geen eigendom van zijn vader kan zijn, noch een vrouw van haar man, noch een bediende van zijn patroon, noch een onderdaan van zijn koning, en wie het tegendeel gelooft verwart personen met dingen. Helvétius heeft gezegd dat geen vat suiker Europa binnenkomt dat niet door mensenbloed is gekleurd, en Candide, het personage van Voltaire, heeft in Suriname een slaaf ontmoet zonder hand die in de rietsuikermolen was achtergebleven en zonder been dat hem was afgehakt omdat hij was gevlucht:

‘Voor die prijs eten jullie in Europa suiker.’

Als wij aanvaarden dat negers menselijke wezens zijn, aanvaarden wij hoe weinig christelijk wij zijn, zegt Montesquieu. Iedere godsdienst die de slavernij zegent verdient te worden verboden, verzekert abbé Raynal. De slavernij maakt dat Jean-Jacques Rousseau zich schaamt een mens te zijn.

 

 

1771 Parijs

De fysiocraten

 

De slavernij is eerder een economische misvatting dan een misdrijf, zeggen de fysiocraten.

In het laatste nummer van de Ephémerides du Citoyen legt Pierre Dupont de Nemours uit dat de slavernij de archaïsche landbouwmethoden voortzet en de ontwikkeling van de Franse kolonies op de Antillen en het vasteland van Amerika afremt. Ondanks de voortdurende vervanging van verbruikte arbeidskrachten betekent de slavernij een verspilling en achteruitgang van het geïnvesteerde kapitaal. Dupont de Nemours stelt voor de door de vroege dood van de slaven veroorzaakte verliezen, de door de weggelopen slaven gestichte branden, de kosten van de onafgebroken tegen hen gevoerde oorlog, de slechte behandeling van de oogsten en van de werktuigen die door onwetendheid of tegenwerking kapot gaan, als berekeningsfactoren te erkennen. De tegenwerking en de luiheid, zegt hij, zijn de wapens die de slaaf hanteert om een deel van zijn door de meester geroofde persoonlijkheid terug te krijgen, en de onbekwaamheid is het directe gevolg van het totaal ontbreken van iedere stimulans om de intelligentie te ontwikkelen. Het is de slavernij en niet de natuur die de slaaf maakt.

Volgens de economische filosofen van de fysiocratische school zal alleen de vrije arbeidskracht doelmatig produktief zijn. Zij menen dat het eigendom heilig is, maar alleen in vrijheid kan de waarde-produktie ten volle worden gerealiseerd.

 

 

1771 Parijs

De Franse minister van Koloniën legt uit waarom de mulatten niet uit hun aangeboren ‘staat van vernedering’ moeten worden bevrijd

 

Zijne Majesteit heeft overwogen dat een dergelijke gratie ertoe zou tenderen het verschil op te heffen dat de natuur tussen blanken en negers heeft aangebracht en dat het politieke oordeel heeft willen handhaven als een afstand die nimmer door de kleurlingen en hun nakomelingen zal kunnen worden overbrugd; kortom, dat het in het belang van de goede orde is de aan de soort aangeboren staat van vernedering niet te verzwakken, in welke graad de soort zich ook moge voortzetten; een oordeel dat des te nuttiger is daar het in het hart zelf van de slaven is gevestigd en in voorname mate bijdraagt tot de eigen rust van de koloniën...

 

 

1772 Cap Français

De rijkste kolonie van Frankrijk

 

De paters hebben de dodenmis geweigerd aan de diva van de Comedia del Cabo, mademoiselle Morange, wier onherstelbaar verlies in zes theaters en in meer dan zes slaapvertrekken op Haïti wordt beweend. Geen enkele acteur verdient een responsorie, omdat het toneel een schandelijk bedrijf van eeuwige verdoemenis is. Maar een van de acteurs gaat, met het belletje in zijn hand en de crucifix op zijn borst, in een zwarte soutane en met een glanzende tonsuur, psalmen zingend in het Latijn aan het hoofd van de rouwstoet van de deugdzame dode.

Voordat zij de begraafplaats hebben bereikt, zit de politie de bariton en zijn kompanen al achterna, die in een oogwenk verdwenen zijn. De menigte beschermt en verbergt hen. Wie voelt geen sympathie voor deze komedianten, die een beschaafde bries van dwaasheid door de ondraaglijke slaperigheid van Haïti blazen?

Op de podia van deze kolonie, de rijkste van Frankrijk, worden toneelstukken toegejuicht, die kort tevoren in Parijs in première zijn gegaan, en de theaters zijn als daarginds, of zouden er op willen lijken. Hier neemt het publiek volgens huidkleur plaats: in het midden het ivoor, aan de rechterkant het koper, en het ebbehout, de paar vrije negers, aan de linkerkant.

De rijken volgen de voorstellingen in een branding van waaiers, de hitte maakt hele overstromingen los onder de bepoederde pruiken. Iedere blanke dame lijkt een juwelierswinkel: goud, parels en diamanten geven een glanzende omlijsting aan de klamme boezem, die uit de gehoorzaamheid en verlangen eisende zijde puilt.

De machtigste kolonisten van Haïti hoeden zich voor zon en hoornen. Zij verlaten hun huizen niet voor de avondschemering, wanneer de zon niet meer zo heet brandt, en alleen dan wagen zij het in draagstoelen of door vele paarden getrokken rijtuigen naar buiten te komen, want het is bekend dat de dames veel liefhebben en vaak weduwe worden.

 

 

1772 Léogane

Zabeth

 

Vanaf het moment dat zij kon lopen vluchtte zij. Aan haar enkels werd een heel zware ketting vastgemaakt en geketend groeide zij op, maar ontelbare keren sprong zij over de palissade en even zoveel keren kregen de honden haar in de bergen van Haïti weer te pakken. Met het gloeiende ijzer werd zij met een lelie op de wang gebrandmerkt. Zij kreeg een ijzeren halsband en ijzeren voetboeien om en zij werd opgesloten in de suikerfabriek, maar zij stopte haar vingers tussen de maaltrommels en trok later met haar tanden het verband eraf. Om haar door het ijzer te laten omkomen werd zij opnieuw vastgebonden en nu ligt zij vervloekingen zingend te sterven. Zabeth, deze ijzeren vrouw, is eigendom van mevrouw Galbaud du Fort, die in Nantes woont.

 

 

1773 San Mateo Huitzilopochco

De kracht van de dingen

 

De kerk van dit dorp verkeert in deerniswekkende toestand. De net uit Spanje aangekomen pastoor besluit dat God niet langer in zo’n treurig en haveloos huis kan wonen en slaat aan het werk: om stevige muren op te trekken beveelt hij de Indianen stenen te brengen van een paar ruïnes uit de tijd van de afgoderij.

Geen enkele bedreiging of straf kan hen doen gehoorzamen. De Indianen weigeren die stenen weg te halen van de plaats waar de grootouders van de grootouders de goden aanbaden. Die stenen beloven niets, maar behoeden voor vergetelheid.

 

 

1774 San Andrés Itzapan

Dominus vobiscum

 

Ieder keer dat de Indianen een van hun goden noemen, zijn zij verplicht te spuwen.

Zij zijn verplicht nieuwe dansen te dansen, de Dans van de Conquista en de Dans van de Moren en de Christenen, waarmee de inval in Amerika en de vernedering van de ongelovigen worden gevierd.

Zij zijn verplicht hun lichamen te bedekken, want de strijd tegen de afgoderij is tevens een strijd tegen de naaktheid, de gevaarlijke naaktheid die volgens de aartsbisschop van Guatemala bij wie haar aanschouwt groot letsel in de hersenen veroorzaakt.

Zij zijn verplicht uit het hoofd het lof, het avemaria en het onzevader op te zeggen.

Zijn de Indianen van Guatemala christenen geworden?

De pater van San Andrés Itzapan, die de catechismus onderwijst, is daar niet zo zeker van. Hij zegt dat hij het mysterie van de Heilige Drieëenheid heeft uitgelegd door een doek te vouwen en aan de Indianen te tonen: Kijk, één enkele doek drie keer gevouwen. Zo is ook God één en drie. En hij zegt dat de Indianen ervan overtuigd waren dat God van lakense stof is.

De Indianen dragen de Maagd op een baar met veren rond. Zij noemen haar Grootmoeder van het Licht en vragen haar iedere avond dat zij morgen de zon zal brengen, maar met nog grotere devotie vereren zij de slang die zij onder haar voet verplettert. Zij geven wierook aan de slang, een oude god die goede maïs en goed wild geeft en helpt de vijand te doden. Meer dan Sint Joris eerbiedigen zij de draak, die zij met bloemen bedekken. En de bloemen aan de voet van de ruiter Sint Jacob brengen hulde aan het paard, niet aan de apostel. Zij herkennen zich in Jezus, die, als zij, zonder

bewijs werd veroordeeld, maar zij aanbidden het kruis, niet omdat het het symbool van zijn offer is, maar omdat het kruis de vorm heeft van de vruchtbare ontmoeting tussen de regen en de aarde.

 

 

1775 Guatemala Stad

Sacramenten

 

De Indianen volgen de ceremonieën van Pasen alleen als ze samenvallen met dagen van regen, oogst of zaaien. De aartsbisschop van Guatemala, Pedro Cortés Larraz, vaardigt een nieuw decreet uit, dat een dreigement inhoudt voor wie aldus zijn zieleheil vergeet. Ook komen de Indianen niet naar de mis. Zij reageren niet op de omroeper noch op de kerkklok. Te paard moeten zij uit hun dorpen en maïsvelden worden opgehaald en met geweld moeten zij worden meegevoerd. Wie niet naar de mis komt wordt met acht zweepslagen gestraft, maar de mis krenkt de Maya-goden en dat is sterker dan de angst voor de zweep. Vijftig keer per jaar onderbreekt de mis het werk op het land, dagelijkse ceremonie van communie met de aarde. Het stap voor stap begeleiden van de cyclus van dood en herrijzenis van de maïs is voor de Indianen een vorm van bidden, en de aarde, immense tempel, getuigt iedere dag van het wonder van het leven dat herboren wordt. Voor hen is alle aarde kerk en alle bos heiligdom.

Om aan de straf van de schandpaal op het plein te ontkomen, gaan sommige Indianen naar de biechtstoel, waar zij leren te zondigen, en knielen zij voor het altaar, waar zij communiceren door de god van de maïs te eten. Maar zij brengen hun kinderen pas naar het doopvont, nadat zij hen, diep in het bos, aan de oude goden hebben aangeboden. Bij hen vieren zij de vreugde van de herrijzenis. Iedereen die wordt geboren, wordt herboren.

 

 

1775 Huehuetenango

Bomen die weten, bloeden en spreken

 

De pater komt Huehuetenango door wolken van wierook binnen. Hij denkt dat de ongelovigen op deze manier hulde brengen aan de ware God. Maar de moeders bedekken hun pasgeborenen met doeken opdat de pastoor hen niet ziek zal maken met zijn blik. De wierook wordt niet gebrand uit dankbaarheid of als welkom, maar om geesten te bezweren. De kopalhars brandt en de rook golft om de oude Maya-goden te smeken de onheilen, die de christenen hebben gebracht, te laten ophouden.

De kopal, die wierook bloedt, is een heilige boom. Heilig is ook de kapokboom, die zich ’s nachts in een vrouw verandert, en de ceder, en alle bomen die naar de menselijke smarten kunnen luisteren.

 

 

1775 Gado-Saby

Bonny

 

Een spervuur van schoten baant een weg voor de achthonderd uit Nederland gekomen soldaten. Gado-Saby, dorp van weggelopen slaven, kreunt en sneuvelt. Achter het gordijn van rook en vuur lopen de bloedsporen dood in het oerwoud.

De Zwitserse kolonel Fourgeaud, een veteraan van de Europese oorlogen, besluit tussen de ruïnes te bivakkeren. In de duisternis klinken uit het struikgewas geheimzinnige stemmen en fluitende schoten die de soldaten dwingen zich plat op de grond te gooien. Belegerd door schoten, beledigingen en liederen van uitdaging en overwinning brengt de troep de nacht door. De onzichtbare weggelopen slaven schaterlachen wanneer kolonel Fourgeaud, vanaf de grond, vrijheid en eten belooft in ruil voor hun overgave. ‘Hongerlijder! roepen honderd stemmen vanuit het groen naar hem. ‘Vogelverschrikker! ’

De stemmen noemen de Nederlandse soldaten witte slaven en roepen dat hoofdman Bonny heel gauw in het hele land van Suriname zal bevelen.

Wanneer de dageraad het beleg breekt, ontdekt kolonel Fourgeaud dat zijn mannen niet zijn gewond door kogels, maar door steentjes, knopen en muntstukken. Ook ontdekt hij dat de weggelopen slaven de hele nacht bezig zijn geweest zakken rijst, yuca en maniok het oerwoud in te dragen, terwijl het vuurgevecht van projectielen en woorden de Nederlanders vasthield.

Bonny is de uitvoerder van de manoeuvre geweest. Bonny, aanvoerder van de weggelopen slaven, draagt geen brandmerk op zijn lichaam. Zijn moeder, slavin, vluchtte weg uit het bed van de meester en bracht hem in het oerwoud vrij ter wereld.

 

 

1776 Cape Coast Castle

Wonderen van de alchemisten in de Afrikaanse handel

 

Kapitein Peleg Clarke drijft al vele jaren handel op de Afrikaanse kust.

Het schip stinkt. De kapitein beveelt zijn matrozen de reeds gekochte slaven aan dek te brengen om hen te wassen, maar zodra zij hun de kettingen afdoen springen de negers in zee. Terwijl zij naar de kust zwemmen worden zij door de stroom verzwolgen. Het verlies van de handelswaar kwetst de eer van kapitein Clarke, ervaren herder van deze kudden, en tast het prestige van de slavenschepen van Rhode Island aan. De Noordamerikaanse scheepswerven gaan er prat op de veiligste schepen voor de handel op Guinea te bouwen. Hun drijvende gevangenissen zijn werkelijk zo goed gemaakt dat zij slechts eens per vier en een halfjaar een slavenopstand hebben, een vier keer zo laag gemiddelde als dat van de Franse en twee keer zo laag als dat van de gespecialiseerde Engelse werven. De dertien koloniën, die spoedig de Verenigde Staten van Amerika zullen zijn, hebben veel aan hun slavenhandelaren te danken. De rum, een goede medicijn voor de ziel en het lichaam, wordt op de Afrikaanse kust omgezet in slaven. Vervolgens veranderen die negers op de Antilliaanse eilanden Jamaica en Barbados in melasse. Vandaar reist de melasse naar het noorden en wordt in de distilleerderijen van Massachusetts tot rum gemaakt. En dan steekt de rum weer de zee over naar Afrika. Iedere reis wordt aangevuld met de verkoop van tabak, planken, ijzerwaren, meel en gezouten vlees en met de inkoop op de eilanden van specerijen. De negers die zij overhouden komen op de plantages in South Carolina, Georgia en Virginia terecht.

Zo levert de slavenhandel verdiensten op voor zeevaarders, handelaren, geldschieters, en eigenaren van scheepswerven, houtzagerijen, zouterijen, molens, plantages en verzekeringsmaatschappijen.

 

 

1776 Pennsylvania

Paine

 

Het heet Gezond verstand. Het pamflet werd aan het begin van het jaar gepubliceerd en is als water of brood door de Noordamerikaanse koloniën rondgegaan. De schrijver, Tom Paine, een enkele jaren geleden naar deze streken gekomen Engelsman, wekt erin op de onafhankelijkheid nu eindelijk eens uit te roepen: Het recht op een eigen regering is ons natuurlijke recht. Waarom aarzelen wij?

De monarchie, zegt Paine, is een belachelijke regeringsvorm. In het beste geval acht Paine de regering een noodzakelijk kwaad, in het slechtste geval een ondraaglijk kwaad. En de monarchie is het slechtste geval. Ieder eerlijk mens, zegt hij, is meer waard dan alle gekroonde schoften die er zijn geweest, en hij noemt George III Koninklijk Beest van Groot-Brittannië.

In de hele wereld, zegt hij, is de vrijheid het doelwit van een verwoede jacht. In Europa wordt zij als een vreemde bekeken, in Azië en Afrika is zij al lang geleden verdreven en de Engelsen hebben haar gewaarschuwd dat zij weg moet gaan. Paine wekt de kolonisten in Amerika op deze grond tot een toevluchtsoord van vrije mensen te maken: Ontvangt de vluchtelingen en maakt tijdig een tehuis gereed voor de menselijke waardigheid!

 

 

1776 Philadelphia

De Verenigde Staten

 

Engeland heeft nooit veel aandacht besteed aan zijn dertien koloniën op de Atlantische kust van Noord-Amerika. Zij bezitten geen goud of zilver of suiker, zij waren nooit onmisbaar voor hem, het heeft hen nooit verhinderd te groeien. Zij zijn hun eigen weg gegaan. Zo is het geweest sinds het lang vervlogen tijdstip, waarop de pelgrims voor het eerst voet zetten op de stenige bodem die zij Nieuw Engeland noemden, en de grond was zo hard dat verteld wordt dat het zaad de bodem in geschoten moest worden. Nu, in volle ontwikkeling, hebben de dertien koloniën ruimte nodig.

De dertien koloniën hebben trek in het westen. Vele pioniers dromen ervan de bergen over te trekken, met als bagage een geweer, een bijl en een handvol maïs, maar de Britse kroon heeft de grens op de toppen van de Apalachen gelegd en heeft het gebied er voorbij voor de Indianen gereserveerd. De dertien koloniën hebben trek in de wereld. Hun schepen varen reeds over alle zeeën, maar de Britse kroon verplicht hun te kopen wat zij wil en te verkopen waar zij wenst.

Met één ruk verbreken zij de banden. De dertien koloniën weigeren nog langer gehoorzaamheid te bewijzen en schatting te betalen aan de koning van een zo ver weg gelegen eiland. Zij hijsen hun eigen vlag, besluiten zich de Verenigde Staten van Amerika te noemen, verzaken de thee en roepen de rum, een nationaal produkt, tot de vaderlandse drank uit.

Alle mensen worden gelijk geboren, zegt de Onafhankelijkheidsverklaring. De slaven, een half miljoen negerslaven, hebben er geen weet van.

 

 

1776 Monticello

Jefferson

 

De opsteller van de onafhankelijkheidsverklaring, het geboortebewijs van de Verenigde Staten, is een man van vele talenten en belangstellingen.

Thomas Jefferson, onvermoeibaar lezer van thermometers, barometers en boeken, stelt vragen en doet ontdekkingen, hij zoekt de onthulling van de natuur en wil alle dimensies van het menselijk weten omvatten. Hij brengt een fabelachtige bibliotheek en een universum van stenen, fossielen en planten bijeen, en hij weet alles wat er te weten is van de neoplatonische filosofie, de Latijnse grammatica, de structuur van de Griekse taal en de organisatie van de maatschappij door de hele geschiedenis heen. Hij kent zijn land Virginia door en door, iedere zoon en grootvader van iedere familie, ieder grassprietje, en hij is op de hoogte van de laatste technische nieuwtjes in de wereld. Hij geniet ervan stoommachines, een nieuw model ploeg en originele produktiemethoden voor boter en kaas te beproeven. Hij heeft zijn landhuis in Monticello bedacht en heeft het foutloos ontworpen en gebouwd.

De puriteinen telden de bevolking in zielen. Jefferson telt per individu van de menselijke soort. Binnen de soort zijn de negers bijna gelijken. De negers hebben een redelijk geheugen en geen enkele verbeelding en hun eenvoudige geest zou Euclides nooit kunnen bevatten. Jefferson, een aristocraat in Virginia, predikt de democratie, een democratie van eigenaren, en de vrijheid van denken en van geloof, maar hij verdedigt de hiërarchie van het geslacht en van de huidkleur. Zijn onderwijsplannen strekken zich niet uit tot de vrouwen, noch tot de Indianen, noch tot de negers. Jefferson veroordeelt de slavernij, maar is en zal slavenmeester blijven. Hij wordt meer aangetrokken door mulattinnen dan door blanke vrouwen, maar hij is als de dood voor het verlies van de raszuiverheid en gelooft dat rasvermenging de ergste verleiding is waaraan de blanke kolonist blootstaat.

 

 

1777 Parijs

Franklin

 

De beroemdste Noordamerikaan komt op een wanhopige missie naar Frankrijk. Benjamin Franklin komt hulp vragen tegen de Engelse koloniale troepen, die Philadelphia en andere vaderlandse bolwerken hebben bezet. Met gebruikmaking van het volle gewicht van zijn persoonlijk prestige wil de ambassadeur glorie en wrok in de harten van de Fransen opwekken. Er is geen koning of burgerman op de wereld die Franklin niet kent, sinds hij een vlieger liet opstijgen en ontdekte dat het vuur en de donder van de hemel niet de uitdrukking zijn van Gods woede, maar van de elektriciteit in de atmosfeer. Zijn wetenschappelijke vondsten komen voort uit het dagelijkse leven. De gecompliceerdste zaken huizen in de gewoonste dingen: de dageraad en zijn nooit herhaalde kleurtekenin-gen, de olie die je op het water gooit en die de golven glad maakt, de in de wijn verdronken vlieg die in de zon weer tot leven komt. Nadat hij had opgemerkt dat de transpiratie het lichaam op dagen van drukkende hitte koel houdt, bedacht Franklin een systeem om door verdamping koude te produceren. Ook was hij de uitvinder en maker van kachels en horloges en een muziekinstrument dat Mozart heeft geïnspireerd, de glasharmonika. En omdat het hem verveelde steeds van bril te moeten verwisselen om te lezen en ver te zien, halveerde hij de lenzen en bracht ze in eenzelfde ring bij elkaar, waarmee hij de bifocale brilleglazen het daglicht liet zien. Maar Franklin maakte zich bovenal populair toen hij had waargenomen dat de elektriciteit een scherpe punt zoekt en hij de bliksem overwon door een puntig staafje ijzer boven op een toren te plaatsen. Omdat Franklin de spreekbuis van de opstandelingen in Amerika is, heeft de koning van Engeland bevolen dat de Britse bliksemafleiders in een ronde punt moeten eindigen.

 

 

Als hij als vrouw geboren zou zijn

 

Van de zestien broers en zusters van Benjamin Franklin is Jane degeen die in talent en wilskracht het meest op hem lijkt. Maar op de leeftijd waarop Benjamin het ouderlijk huis verliet om zijn weg in de wereld te vinden, trad Jane in het huwelijk met een arme riemensnijder, die haar zonder bruidsschat accepteerde, en bracht zij tien maanden later haar eerste kind ter wereld. Sindsdien kreeg Jane gedurende een kwart eeuw iedere twee jaar een kind. Sommige kinderen stierven en iedere dode was een kerf in haar hart. De kinderen die in leven bleven, eisten eten, kleding, onderwijs en troost. Jane bracht nachten wakend door met het wiegen van hen die huilden, zij waste bergen kleren, deed hele troepen kinderen in het bad, rende van de markt naar de keuken, waste torenhoge stapels borden, onderwees lezen en schrijven en andere vaardigheden, werkte zij aan zij met haar man in de werkplaats en had de zorg voor de kostgangers, die met hun huur de pan hielpen vullen. Jane was een toegewijde echtgenote en een voorbeeldige weduwe, en toen haar kinderen al groot waren nam zij de zorg op zich van haar eigen ziekelijke ouders, haar ongetrouwde dochters en haar onbeschermde kleinkinderen.

Jane heeft nooit het genot gekend zich in een meer te laten drijven, voortgetrokken door een vliegertouw, zoals Benjamin ondanks zijn jaren pleegt te doen. Jane had nooit tijd om te denken en stond zichzelf niet toe te twijfelen. Benjamin is nog steeds een vurig minnaar, maar Jane weet niet dat sex nog iets anders dan kinderen kan geven.

Benjamin, grondlegger van een natie van uitvinders, is een groot man van alle tijden. Jane is een vrouw van haar tijd, zoals bijna alle vrouwen van alle tijden, die haar plicht op deze aarde heeft vervuld en haar deeltje schuld in de bijbelse vervloeking heeft geboet. Zij heeft al het mogelijke gedaan om niet gek te worden en heeft, tevergeefs, een beetje stilte gezocht.

De geschiedschrijvers zullen voor haar leven geen belangstelling hebben.

 

 

1778 Philadelphia

Washington

 

De eerste van de soldaten is ook de gezaghebbendste van de boeren, de snelste van de ruiters, de beste onder dejagers. Hij geeft niemand een hand en staat niemand toe hem in de ogen te kijken. Niemand noemt hem George. Uit zijn mond ontsnapt nooit een woord van lof, maar evenmin een klacht, en altijd geeft hij het voorbeeld van kalmte en moed, hoezeer hij ook door zijn maagzweren, kiespijnen en koortsen wordt geplaagd.

Met de hulp van mannen en wapens uit Frankrijk ontrukt het leger van George Washington de stad Philadelphia aan Britse handen. De onafhankelijkheidsoorlog van de Verenigde Staten, zwartjassen tegen roodjassen, wordt lang en moeizaam.

 

 

1780 Bologna

Clavijero verdedigt het vervloekte land

 

Een van de uit Amerika verdreven jezuïeten, Francisco Javier Clavijero, schrijft in Italië zijn ‘Oude Geschiedenis van Mexico’. In vier delen vertelt de priester het leven van een volk van helden, een daad van bewustwording, nationaal bewustzijn, historisch bewustzijn, van de creolen die Nieuw Spanje al Mexico beginnen te noemen en met trots het woord vaderland uitspreken. Het werk neemt de verdediging op zich van het in deze jaren vanuit Parijs, Berlijn of Edinburgh zo aangevallen Amerika: Als Amerika al geen graan had, zo had Europa ook geen maïs... Als Amerika geen granaatappels of citroenen had, dan heeft het die nu. Maar Europa heeft geen chirimoya’s, avocado’s, bananen, sawoe’s... gehad, heeft ze nu niet en zal ze nooit kunnen hebben.

Op een onschuldige maar hartstochtelijke wijze neemt Clavijero het op tegen de encyclopedisten, die de Nieuwe Wereld als een stapelplaats van laagheden beschrijven. Graaf Buffon zegt dat in Amerika de hemel gierig is en de aarde verrot is door de regens, dat de leeuwen kaal, klein en laf zijn en de tapir een zakolifantje is, dat de paarden, varkens en honden daar dwergachtig klein zijn en dat de Indianen, koud als slangen, geen ziel en geen vurigheid voor vrouwen hebben. Ook Voltaire heeft het over onbehaarde leeuwen en mannen, en baron Montesquieu legt uit dat de lage volken in hete streken ontstaan. Abbé Guillaume Raynal is verontwaardigd omdat de bergketens in Amerika van noord naar zuid lopen en niet van oost naar west, zoals het hoort, en zijn Pruisische collega Cor-\neille de Pauw schildert de Amerikaanse Indiaan als een slap, gedegenereerd beest af. Volgens de Pauw maakt het klimaat daar dat de dieren geen staart hebben en zwak zijn, zijn de vrouwen zo lelijk dat men hen met de mannen verwart en heeft de suiker geen smaak en de koffie geen geur.

 

 

1780 Sangarara

Amerika brandt van de bergketen tot de zee

Er zijn twee eeuwen voorbijgegaan sinds de beul op de Plaza Mayor van Cuzco met het zwaard de nek van Túpac Amaru, de laatste van de Inca’s, kliefde. Nu wordt de mythe, die toen uit zijn dood ontstond, werkelijkheid. De voorspelling wordt vervuld: het hoofd verenigt zich met het lichaam en Túpac Amaru, herboren, valt aan. José Gabriel Condorcanqui, Túpac Amaru II, komt onder de doffe klanken van grote tritonhoorns de plaats Sangarara binnen om het slechte bestuur van zoveel klaplopende dieven die de honing uit onze raten stelen weg te snijden. Achter zijn witte paard groeit een leger van wanhopigen. De naakte soldaten vechten met slingers, stokken en messen. In meerderheid zijn het Indianen die bloed brakend het leven laten in de mijngangen van Potosí of zich uitputten aan de weefgetouwen of op de plantages.

Gedonder van trommels, wolken van vlaggen, vijftigduizend mannen kronen de bergen: Túpac Amaru trekt op en verwoest, bevrijder van Indianen en negers, bestraffer van wie ons in deze zo erbarmelijke toestand van sterven hebben gebracht. De boodschappers galopperen en brengen dorpen in opstand van de vallei van Cuzco tot de kust van Arica en de grenzen van Tucuman, omdat wie in deze oorlog valt de zekerheid heeft dat hij daarna herboren zal worden.

Vele mestiezen sluiten zich bij de opstand aan. Ook enkele creolen, van Europees bloed maar Amerikanen van geboorte.

 

 

1780 Tungasuca

Túpac Amaru II

 

Antonio Oblitas, slaaf van burgemeester Arriaga, hees op het plein van dit dorp Tungasuca een stevige strop, een galgestrop, een muil-ezeltouw, en gedurende de hele week wiegde de wind, als in de hangmat, het lichaam van Arriaga, baas van Indianen, baas van negers, baas van Antonio.

Deze hand die schildert is de hand die Arriaga verhing. Antonio Oblitas is het portret aan het schilderen van de man, die de vrijheid van alle slaven in Peru heeft bevolen. Bij gebrek aan een ezel leunt het schilderij tegen een paar zakken maïs. Over het ruwe hout gaan de penselen van Antonio, beul van zijn meester, nooit meer slaaf, heen en weer en creëren kleur. Túpac Amaru poseert te paard in de open lucht. Hij draagt niet zijn gewone zwartfluwelen jasje noch zijn driekanten steek. De erfgenaam van de Inca’s prijkt in de gewaden van de zoon van de zon en met de eretekenen van een koning: op het hoofd draagt hij, als zijn voorvaderen, de gevederde helm, de driedubbele kroon en het hangende kwastje, de gouden zon op de borst en in een hand, bevelend, de met stekels bezette scepter. Rondom de ruiter verschijnen scènes van de recente overwinning op de koloniale troepen. Aan de hand van Antonio ontluiken soldaatjes en rookwolken, Indianen in oorlog, vlammen die de kerk van Sangarara verteren, gevangenen die uit de gevangenis vluchten. Het schilderij ontstaat tussen twee veldslagen, terwijl de wapenen rusten. Túpac en zijn paard poseren al een hele tijd. Zij staan zo doodstil dat Antonio zich afvraagt of zij wel ademen. Heel langzaam beginnen heldere kleuren de houten ondergrond te bedekken. De schilder verwijlt in dit lange moment van wapenstilstand. Zo ontsnappen de schilder en zijn model aan de tijd, zolang het portret duurt, zodat geen nederlaag en geen dood hen raakt.

 

 

1780 Pomacanchi

De textielwerkplaats is een onmetelijk oorlogsschip

 

dat over het Amerikaanse land vaart, een galjoen dat nooit ophoudt te varen, dag en nacht voortgedreven door de Indianen die naar een haven roeien die zij nooit zullen bereiken: naar de zich steeds verwijderende kust roeien en roeien de Indianen en de zweep wekt hen wanneer de slaap hen overmant.

Mannen, vrouwen, kinderen en oude mensen spinnen, weven en bewerken in de textielwerkplaatsen de katoen en de wol. De wetten beloven arbeidsuren en lonen, maar de in die grote slavenverblijven of gevangenissen geworpen Indianen komen er alleen uit wanneer het uur van hun begrafenis is gekomen.

Ten zuiden van Cuzco gaat Túpac Amaru rond en bevrijdt aan weefgetouwen vastgebonden Indianen. De windvlagen van de grote opstand houden in Lima, Buenos Aires en Bogotá de onderkoningen uit hun slaap.

 

 

Een koloniaal gedicht: Als de Indianen overwinnen...

 

...laten zij ons werken

zoals zij nu werken

en laten zij ons buigen

zo diep als zij nu buigen.

Niemand zal huis, bezit

of luister kennen,

of een hoge post bezetten

en gepeupel waren wij,

waren wij hun Indianen

en de heren waren zij.

 

 

1781 Bogotá

Het lagere volk

 

De aartsbisschop van Bogotá beeft van woede en het leer van zijn zetel kreunt. Zijn handen, suikerbakkershanden, gesierd met robijnen en smaragden, verkreukelen zijn paarse rok. Zijne Hoogwaardige Excellentie don Antonio Caballero y Góngora, vloekt met volle mond, hoewel hij niet eet, omdat zijn tong net zo dik is als hijzelf.

Schandelijke berichten zijn er binnengekomen uit de stad Socorro. Het lagere volk is in opstand gekomen tegen de nieuwe belastingen en heeft rijke creolen tot zijn aanvoerders benoemd. Rijk en arm worden evenzeer getroffen door de belastingen, die alles pakken, van de waskaarsen tot de honing, en zelfs de wind niet ontzien: windcijns heet de belasting die de doorgaande koopman betaalt.

In Socorro, een stadje van rotsen, is de rebellie uitgebroken die de onderkoning van Bogotá zag aankomen. Het gebeurde op een marktdag, midden op het plein. Een volksvrouw, Manuela Beltran, rukte het edict van de deuren van het gemeentehuis en scheurde het in stukken, die zij onder haar voeten vertrapte. En het volk viel de magazijnen binnen en stak de gevangenis in brand. Nu trekken zij met duizenden met stokken en hakken gewapend en de trommen beukend op naar Bogotá. De Spaanse wapens zijn in de eerste slag gevallen.

De aartsbisschop, die machtiger is dan de onderkoning, besluit de opstandelingen tegemoet te gaan. Hij zal aan het hoofd gaan van een afvaardiging van het hof, om hen met beloften om de tuin te leiden. Het muildier kijkt hem in paniek aan.

 

 

1781 Támara

De vlakten

 

De naam van Túpac Amaru schreeuwend komen vijftienhonderd Indianen uit de vlakten van de oostelijke Andes aangalopperen. Zij willen de bergketen bereiken en zich bij de vloedgolf opstandig volk voegen die naar Bogotá optrekt. De gouverneur van de vlakten vlucht en redt zijn hachje.

Deze opstandelingen zijn Indianen van de uitgestrekte grasvlakten van de rivieren die in de Orinoco uitkomen. Op de vlakke oevers van de Orinoco, waar de schildpadden hun eieren leggen, waren zij gewoon markten te houden. Daar kwamen, sinds onheuglijke tijden, andere Indianen uit Guayana en het Amazonegebied. Zij ruilden zout, goud, aardewerken potten, manden, netten, gedroogde vis, schildpadolie, pijlgif en rode tinctuur om het naakte lichaam tegen de muskieten te beschermen. Schelpen waren de gangbare munt, tot de naar slaven begerige Europeanen kwamen en in ruil voor mensen bijlen, scharen, spiegels en brandewijn boden. Toen begonnen de Indianen elkaar tot slaaf te maken en hun broeders te verkopen en iedere achtervolger was ook vluchteling, en velen stierven aan de mazelen of de pokken.

 

 

1781 Zipaquirá

Galán

 

In het dorp Zipaquirá wordt het vredesverdrag getekend, dat de aartsbisschop opstelt, waaraan hij trouw zweert op het evangelie en dat hij inzegent met een hoogmis.

De overeenkomst geeft de opstandelingen gelijk. Spoedig zal dit papier as zijn, en dat weten de aanvoerders van de opstandelingen maar al te goed. Maar ook zij, rijke creolen, hebben er behoefte aan de verbijsterende storm, hoogste bandeloosheid van het lagere volk, die de hemel boven Bogotá begint te verduisteren en een even grote bedreiging betekent voor de welgestelde Amerikanen als voor de Spaanse kroon, zo spoedig mogelijk tot bedaren te brengen.

Een van de opstandige aanvoerders weigert in de val te lopen. José Antonio Galán, die zijn opleiding in het grijze bataljon van Cartagena had genoten, zet de strijd voort. Hij trekt van dorp tot dorp, van haciënda naar haciënda, slaven bevrijdend, belastingen afschaffend en grond verdelend. Eenheid van de onderdrukten tegen de onderdrukkers verkondigt zijn banier. Vriend en vijand noemt hem de Túpac Amaru van hier.

 

 

Een romance van het volk

 

Laat de trommen zwijgen

en luister goed naar mij

want hier volgt de romance

die een rebel mij zei:

De geit trekt naar de bergen

de berg trekt naar de hemel

de hemel nog weer verder

niemand weet waarheen.

De rijke trekt aan de arme.

Aan de Indiaan, die nog lager steekt,

trekken rijken en armen samen

tot hij in tweeën breekt.

 

 

1781 Cuzco

Het middelpunt van de aarde,

het huis van de goden

 

Cuzco, de gewijde stad, wil weer leven. De zwarte stenen uit oude tijden, dicht opeen gedrukt, elkaar zeer liefhebbend, overwinnaars van de woedende aanvallen van aarde en mensen, willen de hen verpletterende kerken en paleizen van zich afschudden.

Micaela Bastidas kijkt naar Cuzco en bijt zich op de lippen. Vanaf een bergtop kijkt de vrouw van Túpac Amaru naar het middelpunt van de aarde, de door de goden uitverkoren plek. Daar aan haar voeten ligt de stad te wachten, die eens hoofdstad van de Inca’s was, de kleur van leem en rook, zo dichtbij dat je haar zou kunnen aanraken.

Vele malen heeft Micaela, tevergeefs, aangedrongen. De nieuwe Inca kan niet besluiten aan te vallen. Túpac Amaru, de zoon van de Zon, wil geen Indianen doden. Túpac Amaru, de incarnatie van de maker van alle leven, levende belofte van de herrijzenis, kan geen Indianen doden. En het zijn Indianen, onder bevel van het stamhoofd Pumacahua, die dit Spaanse bastion verdedigen.

Vele malen heeft Micaela aangedrongen en vele malen dringt zij aan en Túpac zwijgt. Zij weet dat er een tragedie zal zijn op het Plein der Zuchten en zij weet dat zij, in ieder geval, het einde zal zien.

 

 

1781 Cuzco

Van stof en smart zijn de wegen van Peru

 

Door kogels doorboord, sommigen zittend en anderen liggend, bleven zij zich nog verdedigen en beledigden ons door ons met stenen te bekogelen... Berghellingen, lijkenvelden, tussen de doden, de gebroken lansen en de gescheurde vaandels raapten de overwinnaars hier en daar een geweer op.

Túpac Amaru trekt niet in overwinnaarsmars aan het hoofd van zijn roerige troepen de gewijde stad binnen. Hij komt Cuzco binnen op de rug van een muildier, beladen met kettingen die over de straatstenen slepen. Tussen twee rijen soldaten door gaat hij naar de gevangenis. De kerkklokken beieren als bezeten.

Túpac Amaru was, de Combapata overzwemmend, ontsnapt, maar in het dorp Langui werd hij door een hinderlaag verrast. Een van zijn aanvoerders, Francisco Santa Cruz, die ook zijn vriend was, had hem verkocht.

De verrader zoekt geen strop om zich op te hangen. Hij incasseert tweeduizend peso en ontvangt een adellijke titel.

 

 

1781 Cuzco

Een allegorische voorstelling in de martelkamer

 

Naakt, bebloed ligt Túpac Amaru languit vastgebonden op de pijnbank. De martelkamer van de gevangenis van Cuzco is laag en in halfduister gehuld. Op de leider van de opstand valt een bundel licht, die fel op hem neerslaat. José Antonio de Areche draagt een krullenpruik en is gekleed in gala-uniform. Areche, vertegenwoordiger van de Spaanse koning, opperbevelhebber van het leger en hoogste rechter, zit naast de kruk. Wanneer hij die ronddraait, foltert de nieuwe touw winding de armen en benen van Túpac Amaru en dan is een onderdrukt gekreun hoorbaar.

ARECHE: ‘Ah, koning der koningen, voor minne prijs verkocht koninkje! Don José I, betaalde agent van de Engelse kroon! Het geld huwt de zucht naar macht. Wie wordt door de bruiloft verrast? Het is de gewoonte... Britse wapens, Brits geld. Waarom ontken je het niet, hè? Arme duivel. (Staat op en streelt het hoofd van Túpac Amaru.) De lutherse ketters hebben hem zand in de ogen gestrooid en een donkere sluier over zijn verstand gelegd. Arme duivel. José Gabriel Túpac Amaru, absolute en natuurlijke heer van deze domeinen... Don José I, Monarch van de Nieuwe Wereld! (Ontvouwt een document en leest hardop.) “Don José l, bij de gratie Gods Inca, Koning van Peru, Santa Fé, Quito, Chili, Buenos Aires en de continenten van de zuidelijke zeeën, hertog van de Superlatief, Heer van de Caesars en de Amazones, met gezag in Groot-Paititf, Commissaris-Verdeler van de goddelijke godsvrucht...” (Wendt zich plotseling tot Túpac Amaru.) Ontken het! Deze proclamatie hebben wij in je zakken aangetroffen... Je beloofde de vrijheid... De ketters hebben je de kwade praktijken van de smokkel geleerd. In het vaandel van de vrijheid gewikkeld bracht je de wreedste aller tirannieën! (Loopt om het op de pijnbank gebonden lichaam heen.) “Als honden worden wij behandeld,” zei je. “Het vel wordt ons over de oren gehaald,” zei je. Maar hebben jij en jouw mensen soms ooit schatting betaald? Je genoot het voorrecht wapens te dragen en te paard te gaan. Je bent altijd behandeld als een christen van raszuivere afkomst! We gaven je het leven van een blanke en je predikte de rassehaat. Wij, jouw gehate Spanjaarden, hebben je leren spreken. En wat zei je? “Revolutie!” Wij hebben je leren schrijven, en wat schreef je? “Oorlog!” (Gaat zitten. Keert Túpac Amaru de rug toe en slaat de benen over elkaar.) Je hebt Peru geteisterd. Misdaden, brandstichtingen, diefstallen, heiligschennissen... Jij en je terroristische trawanten hebben deze provincies de hel gebracht. Dat de Spanjaarden de Indianen de grond laten likken? Ik heb reeds bevolen dat er een einde komt aan de verplichte verkopingen, dat de textielwerkplaatsen worden geopend en dat het juiste bedrag wordt betaald. Ik heb de tienden en de douanerechten opgeheven... Waarom zette je de oorlog voort als de rechtvaardige behandeling is hersteld? Hoeveel duizenden doden heb je veroorzaakt, komediantenkeizer? In hoeveel droefheid heb je de binnengedrongen streken gestort? (Staat op en buigt zich over Túpac Amant, die zijn ogen niet opent.) Dat de verplichte arbeid een misdaad is en er van iedere honderd Indianen die naar de mijnen gaan twintig terugkeren? Ik heb reeds bepaald dat de dwangarbeid moet verdwijnen. En werd de verafschuwde verplichte arbeid niet door jouw voorouders, de Inca’s, uitgevonden? De Inca’s... Niemand heeft de Indianen slechter behandeld. Je verzaakt het Europese bloed dat door je aderen vloeit, José Gabriel Condorcanqui Noguera... (Hij pauzeert even en gaat verder terwijl hij om het lichaam van de overwonnene heen loopt.) Je vonnis is gereed. Ik heb het bedacht, geschreven en getekend. (De hand schiet naar voren tot boven de mond van Túpac.) Je zult naar het schavot worden gesleept en de beul zal je je tong uittrekken. Je zult bij de handen en de voeten aan vier paarden worden gebonden. Je zult worden gevierendeeld. (Strijkt met zijn hand over het naakte bovenlijf.) Op de berg Picchu zal je romp op de vuurstapel worden geworpen en je as in de lucht worden verspreid. (Raakt het hoofd aan.) In het dorp Tinta zal je hoofd drie dagen aan een galg hangen en daarna zal het met een kroon met elf ijzeren punten voor je elf keizerlijke titels aan de ingang van het dorp op een paal worden gestoken. (Streelt de armen.) Eén arm zullen wij naar Tungasuca zenden en de andere zal in de hoofdstad van Carabaya tentoon worden gesteld. (En de benen.) Eén been naar het dorp Livitaca en het andere naar Santa Rosa de Lampa. De huizen, waarin je hebt gewoond, zullen met de grond worden gelijk gemaakt. Wij zullen zout op je akkers strooien. De eerloosheid zal in alle eeuwigheid op je nageslacht rusten. (Steekt een kaars aan en houdt deze boven het gelaat van Túpac Amaru.) Je. hebt nog tijd. Zeg mij: Wie zet de opstand voort die jij bent begonnen? Wie zijn je medeplichtigen? (Zoetsappig.) Je hebt nog tijd. Ik bied je de galg. Je hebt nog tijd om je al deze vernedering en al dat lijden te besparen. Geef mij namen. Zeg op. (Brengt zijn oor dichterbij.) Jij bent je eigen beul, bloeddorstige Indiaan! (Zijn toon wordt weer zoeter.) Wij zullen je zoon Hipólito de tong uittrekken. Wij zullen je vrouw Micaela de tong uittrekken en haar aan de worgpaal worgen... Je toont geen berouw, maar red haar! Red je vrouw van een eerloze dood. (Nadert hem. Wacht af.) God kent de misdaden die je achter je aan sleept! (Geeft een wilde ruk aan de kruk en er klinkt een gruwelijk gekraak.)

Met zwijgen zul je je voor de Hoogste Rechter niet vrijpleiten, trotse Indiaan! (Met deernis.) Ach! Het bedroeft mij dat er een ziel is die zo naar de eeuwige verdoemenis wil gaan... (Woedend.) Voor de laatste keer! Wie zijn je medeplichtigen?’

TÚPAC AMARU (Heft moeizaam het hoofd, opent zijn ogen en zegt tenslotte): ‘Hier zijn geen andere medeplichtigen dan jij en ik. Beiden verdienen wij de dood, jij als onderdrukker, ik als bevrijder.’

 

 

1781 Cuzco

Verordening van Areche tegen de Inca-kleding

en opdat de Indianen de Spaanse taal spreken

 

Het is de Indianen verboden de kleding te dragen van het heidendom, en in het bijzonder van haar adel, die slechts dient om de kledij na te bootsen die hun voormalige Inca’s droegen en herinneringen in hen wakker roept die geen ander doel beogen dan hen steeds meer haat in te geven tegen de heersende natie; afgezien nog van hun belachelijke uiterlijk, dat weinig in overeenstemming is met de zuiverheid van onze godsdienst, aangezien zij verschillende delen ervan aan de zon, die hun eerste godheid was, blootstellen; welk besluit zich uitstrekt tot alle provincies van dit Zuidelijke Amerika en dergelijke kledij volledig verbiedt... evenals alle schilderijen of portretten van de Inca’s...

En opdat deze Indianen zich losmaken van de haat die zij tegen de Spanjaarden hebben opgevat, zich houden aan de door de wetten voorgeschreven kleding, onze Spaanse gewoonten aannemen en de Spaanse taal spreken, zal het gebruik daarvan met nog meer kracht dan tot dusverre op de scholen worden toegepast, onder oplegging van de strengste en rechtvaardigste straffen aan hen, die bedoelde gewoonten en taal niet gebruiken na een tijdsverloop waarin zij deze hebben kunnen leren...

 

 

1781 Cuzco

Micaela

 

In deze oorlog, die de aarde als in barenspijnen heeft doen kraken, heeft Micaela Bastidas rust noch duur gekend. Deze vrouw met haar vogeltjeshals trok van de ene streek naar de andere om mensen te werven en stuurde nieuwe troepen en schaarse geweren naar het front, de verrekijker die iemand had gevraagd, cocabladeren en rijpe maïskolven. Onafgebroken galoppeerden de paarden over de bergen en haalden en brachten haar orders, vrijgeleiden, rapporten en brieven. Talloze berichten zond zij naar Túpac Amaru om hem dringend aan te sporen zijn troepen nu eindelijk tegen Cuzco in te zetten, voordat de Spanjaarden hun verdediging konden versterken en de opstandelingen zich ontmoedigd zouden verspreiden. Chepe, schreef zij, mijn liefste Chepe, genoeg waarschuwingen heb ik je gegeven...

Aan de staart van een paard voortgetrokken komt Micaela op de Plaza Mayor van Cuzco, die de Indianen Plein der Zuchten noemen. Zij zit in een leren zak, van de soort waarin maté-thee uit Paraguay wordt vervoerd. De paarden sleuren ook Túpac Amaru en Hipólito, hun beider zoon, naar het schavot. Een andere zoon, Fernando, kijkt toe.

 

 

1781 Cuzco

Heilige regen

 

Het jongetje wil zijn hoofd omdraaien, maar de soldaten dwingen hem te kijken. Fernando ziet hoe de beul zijn broer Hipólito de tong uittrekt en hem van de trap van de galg duwt. De beul verhangt ook twee van de ooms van Fernando en daarna de slaaf Antonio Oblitas, die het portret van Túpac Amaru had geschilderd en die met bijlslagen in stukken wordt gehakt, en Fernando ziet toe. Met kettingen aan zijn handen en boeien aan zijn voeten, tussen twee soldaten die hem dwingen te kijken, ziet Fernando hoe de beul Tomása Condemaita, hoofd van het dorp Acos, wier bataljon vrouwen het Spaanse leger een geweldig pak slaag had toegediend, aan de worgpaal laat sterven. Dan bestijgt Micaela Bastidas het schavot en Fernando ziet minder. Zijn ogen vertroebelen terwijl de beul de tong van Micaela zoekt, en een gordijn van tranen bedekt de ogen van het kind wanneer zijn moeder wordt neergezet om de straf te voltooien: de schroef kan de fijne nek niet worgen en zij moet uiteindelijk worden doodgemaakt door banden om haar hals te leggen, daar aan weerszijden aan te trekken en haar in maag en borsten te trappen. Fernando, die negen jaar geleden uit Micaela werd geboren, ziet en hoort niets meer. Hij ziet niet dat nu zijn vader, Túpac Amaru, naar voren wordt gebracht en dat ze hem aan handen en voeten, met het gezicht omhoog, aan de buikriemen van vier paarden vastbinden. De ruiters geven hun paarden de sporen naar de vier windstreken, maar Túpac Amaru breekt niet. Zij houden hem in de lucht, hij lijkt een spin. De sporen rijten de buiken van de paarden open, die steigeren en met al hun kracht aanzetten, maar Túpac Amaru breekt niet.

Er heerst een lange droogte in de vallei van Cuzco. Precies om twaalf uur, terwijl de paarden trekken en Túpac Amaru niet breekt, barst er plotseling een wolkbreuk uit de hemel los: de regen valt bij bakken neer, alsof God of de Zon of iemand anders had besloten dat dit moment een van die regens die de wereld verblinden waard was.

 

 

De Indianen geloven:

 

Jezus heeft zich in het wit gekleed om naar Cuzco te gaan. Een herdersjongen ziet hem, speelt met hem, holt achter hem aan. Jezus is ook kind en holt tussen de grond en de lucht: hij steekt de rivier over zonder nat te worden en glijdt heel voorzichtig door de heilige vallei van de Inca’s om deze pas gewonde grond niet te schuren. Van de hellingen van de bergpiek Ausangate, wiens ijskoude adem de levensenergie uitstraalt, loopt hij naar de berg Coylloriti. Aan de voet van deze berg, onderdak van oude godheden, laat Jezus zijn witte kleed vallen. Hij loopt tegen de rots op en blijft staan. Dan gaat hij de rots binnen.

Jezus heeft zich aan de overwonnenen willen geven en voor hen maakt hij zich van steen, zoals de oude goden van hier, steen dat zegt en zal zeggen: Ik ben God, ik ben jullie, ik ben de gevallenen.

Voor altijd zullen de Indianen van de vallei van Cuzco in processie omhoog gaan om hem te begroeten. Zij zullen zich reinigen in het water van de bergstroom en met fakkels in hun handen zullen zij voor hem dansen, zullen zij dansen om hem vreugde te geven: omdat Jezus zo bedroefd, zo treurig is daarbinnen.

 

 

De Indianen dansen voor de glorie van het Paradijs

 

Heel ver van Cuzco maken ook de Tepehua-Indianen zich bezorgd om de droefheid van Jezus. Sinds de nieuwe god in Mexico was gekomen, kwamen de Tepehua’s met muziek naar de kerk en boden hem dansen, maskerades, heerlijke maïspasteitjes en lekkere drank aan, maar het lukte niet hem vreugde te geven. Jezus bleef treuren, zijn baard plat op zijn borst, en zo ging het door tot de Tepehua’s de Dans van de Oudjes bedachten.

Hij wordt gedanst door twee gemaskerde mannen. De ene is de Oude Vrouw en de andere de Oude Man. De Oudjes komen van de zee met garnalen als offergave en gaan het dorp San Pedro rond, waarbij zij hun door de ouderdom gekromde lichamen op met veren versierde houten stokken steunen. Voor de in de straten geïmproviseerde altaren houden zij stil en dansen, terwijl de zanger zingt en de muzikant op het schild van een schildpad slaat. De schelmse Oude Vrouw wiegt met haar heupen, biedt zich aan en doet net of zij wegloopt. De Oude Man achtervolgt haar, krijgt haar van achteren te pakken, slaat zijn armen om haar heen en tilt haar van de grond. Zij trappelt, gierend van het lachen, in de lucht en doet alsof zij zich met stokslagen verdedigt, maar drukt zich intussen genietend tegen het lichaam van de Oude Man aan, die terugduwt en struikelt en lacht, terwijl iedereen juicht.

Toen Jezus de Oudjes zag vrijen hief hij zijn gelaat op en lachte voor het eerst. Sindsdien lacht hij iedere keer dat de Tepehua’s deze oneerbiedige dans voor hem dansen.

De Tepehua’s, die Jezus van de droefheid hebben gered, waren in een ver verleden uit katoenvlokken geboren op de uitlopers van de Siërra de Veracruz. Om uit te drukken ‘het wordt dag’, zeggen zij: Het wordt God.

 

 

1781 Chincheros

Pumacahua

 

In het midden schittert de Maagd van Montserrat. Geknield bidt Mateo García Pumacahua, uit dankbaarheid. Achter hem, in processie, verschijnen zijn vrouw en een gevolg van familieleden en aanvoerders. Pumacahua draagt de kleren van een Spanjaard, vest en jas, schoenen met gespen. Meer naar achteren ontvouwt zich de slag, soldaten en kanonnen die speelgoed lijken: de poema Pumacahua overwint de draak Túpac Amaru. Veni, vidi, vinci is bovenaan te lezen.

Na een aantal maanden heeft een naamloze kunstenaar zijn werk voltooid. Boven de hoofdingang van de kerk van het dorp Chincheros prijken nu de beelden die de roem en het geloof van het stamhoofd Pumacahua in de oorlog tegen Túpac Amaru vereeuwigen. Pumacahua, eveneens erfgenaam van de Inca’s, heeft van de koning van Spanje een medaille gekregen en van de bisschop van Cuzco een volle aflaat.

 

 

1781 La Paz

Túpac Catari

 

Hij sprak alleen Aymara, de taal van zijn volk. Hij riep zich uit tot onderkoning van deze streken, die nog niet Bolivia heetten, en benoemde zijn vrouw tot onderkoningin. Hij vestigde zijn hofhouding op de hoogten die de in een kuil verscholen stad La Paz overheersen en sloeg het beleg om de stad.

Hij had kromme benen en er brandde een vreemde gloed in de diep in het jonge en reeds gegroefde gezicht verzonken ogen. Hij ging gekleed in zwart fluweel, commandeerde met de staf en streed met de lans. Hij onthoofdde pastoors die hij ervan verdacht vervloekingsmissen op te dragen, en hakte de armen af van spionnen en verraders.

Julian Apaza was koster en bakker geweest voordat hij Túpac Catari werd. Samen met zijn vrouw, Bartolina Sisa, organiseerde hij een leger van veertigduizend Indianen, dat de door de onderkoning vanuit Buenos Aires gezonden troepen voortdurend aanviel.

Ondanks de bloedige nederlagen die hij leed zagen zij geen kans hem te pakken te krijgen, ’s Nachts ontsnapte hij aan alle omsingelingen, tot de Spanjaarden zijn beste vriend, Tomás Inca Lipe, de goede geheten, de post van gouverneur van de streek Achacachi, aan de oevers van het Titicaca-meer, aanboden.

 

 

1782 La Paz

De bevrijdsters

 

De Spaanse steden in de Nieuwe Wereld, ontstaan als offergaven aan God en de koning, hebben een wijd hart van aangestampte aarde. Aan de Plaza Mayor staan het schavot en het regeringsgebouw, de kathedraal en de gevangenis, de rechtbank en de markt. De menigte loopt rond de galg en de waterkraan. Op de Plaza Mayor, vesting, wapenveld, komen de heer en de bedelaar, de ruiter met zilveren sporen en de barrevoetse slaaf, de kwezels die hun ziel naar de mis brengen en de Indianen die het maïsbier in dikbuikige stenen kruiken halen, elkaar tegen.

Vandaag is er een schouwspel op de Plaza Mayor van La Paz. Twee vrouwen, aanvoersters van een Indianenopstand, zullen worden geofferd. Bartolina Sisa, vrouw van Túpac Catari, komt van de kazerne met een strop om de nek en aan de staart van een paard gebonden. Gregoria Apaza, zuster van Tupac Catari, wordt op de rug van een ezeltje gebracht. Ieder van hen houdt bij wijze van scepter een houten haspel in de rechterhand en heeft een doornenkroon op het hoofd gedrukt gekregen. Voor hen uit vegen gevangenen met takken de weg voor hen schoon. Bartolina en Gregoria maken verschillende ronden om het plein en verdragen in stilte de naar hen gegooide stenen en het gelach van wie hen bespotten als Indianenkoninginnen, tot het tijdstip van de galg gekomen is. Hun hoofden en handen zullen langs de dorpen van de streek gaan, beveelt het vonnis.

De zon, de oude zon, woont de ceremonie ook bij.

 

 

1782 Guaduas

Met ogen van glas

 

kijkt het hoofd van José Antonio Galán uit een houten kooi naar het dorp Charala. In Charala, waar hij werd geboren, wordt zijn rechterbeen tentoongesteld. Een van zijn handen is op het plein van Socorro genageld.

Het puikje van de koloniale samenleving heeft berouw van zijn zonde van overmoed. De rijke creolen geven er de voorkeur aan belastingen en gehoorzaamheid aan de Spaanse monarch op te brengen, teneinde de door Galán en Túpac Amaru en Túpac Catari belichaamde en in dagen van razernij verspreide besmettelijke ziekte te vermijden. Galán, de krachtigste aanvoerder van de opstandelingen, is verraden, vervolgd en gegrepen door wie zijn kameraden aan het hoofd van de opstand waren geweest. Na lange jacht is hij in een hut, samen met zijn laatste twaalf mannen, gevallen.

Don Antonio Caballero y Góngora, de omvangrijke aartsbisschop, heeft het zwaard gewijd dat Galán heeft onthoofd. Terwijl hij het vredesverdrag, zo veelbelovend, zo bedrieglijk, in het vuur gooide, deed zijne hoogwaardige excellentie er nog wat smerige laster bovenop tegen de haatdragende plebejer: Galán is niet alleen gevierendeeld als opstandeling, maar ook omdat hij een man van zeer duistere komaf en minnaar van zijn eigen dochter is.

Reeds heeft de aartsbisschop twee zetels. Naast de apostolische zetel heeft hij zich nu ook meester gemaakt van de zetel van onderkoning van Bogotá.

 

 

1782 Sicuani

Deze vervloekte naam

 

Diego Cristóbal, volle neef van Túpac Amaru en voortzetter van zijn oorlog in Peru, heeft de vrede getekend. De koloniale autoriteiten hebben een generaal pardon beloofd.