Hoofdstuk 19

 

HET EINDE VAN HET MYSTERIE

 

 

De volgende ochtend waren de vijf detectives en hun hond precies op tijd op het politiebureau. Ze brachten hun aanknopingspunten mee, want daar had de man hun om gevraagd. Dikky’s tekening van de voetafdrukken, het stukje grijs flanel in het lucifersdoosje en de schoenen met rubberzolen die Buster had gevonden.

„Weet je, het enige aanknopingspunt dat ons niet verder heeft geholpen, is dit stukje grijs flanel,” zei Larry, terwijl hij het doosje opendeed. „We zijn er niet achter gekomen van wiens jas dat stukje is. En het moet van iemand zijn die door de opening is gekropen. Misschien droeg meneer Hick die avond een grijs pak. Als dat zo is, heeft hij het sindsdien niet meer gedragen, want hij had steeds een donkerblauw pak aan als we hem zagen.”

Ze gingen het politiebureau binnen en voelden zich een beetje angstig. Meneer Goon was er, maar hij had nu zijn helm niet op, en er was ook nog een andere politieman die de kinderen niet kenden. Ze staarden meneer Goon aan en verwachtten dat hij ieder moment zou zeggen:. Verdwijn! ’

Maar dat deed hij niet. Hij zei dat ze plaats konden nemen en wel op zo’n beleefde toon dat de kinderen heel erg verbaasd waren. Ze gingen zitten. Buster ging de benen van de agent inspecteren en meneer Verdwijn haalde niet eens naar hem uit.

„We zouden hier iemand ontmoeten,” zei Dikky.

Meneer Verdwijn knikte.

„Hij komt dadelijk,” zei hij.

En terwijl hij het zei, kwam er een kleine politieauto aanrijden en de kinderen keken om, want ze verwachtten hun vriend, de grote man. Maar hij zat niet in die auto.

Tot hun verbazing zat er wel iemand anders in die zij kenden. De oude zwerver. Hij mompelde in zichzelf en keek vrij bang.

„Ik ben een eerlijke oude man en niemand heeft ooit gezegd dat dat niet zo was. Ik zal alles zeggen wat ik weet, natuurlijk doe ik dat, maar ik zeg niets dat me in moeilijkheden kan brengen. Ik heb niets misdaan!”

Naast de chauffeur zat een politieman in burger. Betty was verwonderd toen Larry haar vertelde dat die man ook van de politie was.

„Ik dacht dat ze nooit iets anders dan hun uniform droegen,” zei ze.

Toen kwam er nog een andere auto aanrijden, die werd bestuurd door een grote, zelfverzekerd uitziende man. De auto was weliswaar groot, maar de man ook.

Toen zagen de kinderen tot hun verbazing dat het de visser was. Betty gilde:

„Kijk, daar is de man die we gisteren zagen. Hallo!”

„Hallo jongens,” zei de grote man met een glimlach.

„We hebben de zwerver gevonden, inspecteur,” zei de politieman in burger.

De kinderen keken elkaar aan. Dus hun vriend was inspecteur van politie! Goede hemel!

„Een inspecteur is een heel hoge politieambtenaar,” fluisterde Pip tegen Betty. „Kijk eens naar meneer Verdwijn. Hij trilt als een espenblad.”

Meneer Verdwijn trilde nu niet bepaald, maar hij was toch wel onder de indruk van het bezoek van de inspecteur aan zijn kleine politiepost. Zijn handen schudden toen hij de pagina’s van zijn notitieboekje omsloeg.

De inspecteur keek de kinderen aan en zei:

„Leuk jullie weer te zien, als ik dat tenminste mag zeggen.”

Toen sprak hij tegen meneer Verdwijn, die bijna alles springende voor hem deed.

„Het is een geluk voor u dat u vijf zulke knappe kinderen in uw district hebt, Goon,” zei hij.

Meneer Verdwijn deed zijn mond open en dicht, maar hij zei toch niets. Hij wilde geen kinderen in zijn district en helemaal geen kinderen die knapper waren dan hijzelf. Maar dat kon hij toch niet goed tegen de inspecteur zeggen.

Toen werd de zwerver voor de inspecteur geleid en ondervraagd. Hij antwoordde welwillend genoeg, toen ze hem eenmaal hadden verzekerd dat het alleen maar beter voor hemzelf was de waarheid te spreken. De kinderen luisterden aandachtig toe.

„Vertel ons welke mensen u die avond allemaal in de tuin van meneer Hick hebt gezien,” zei de inspecteur.

„Wel,” zei de zwerver. „Ten eerste was ik er zelf. Ik had me verstopt achter een bosje vlakbij het atelier. Ik deed niemand kwaad, want ik rustte alleen maar wat uit.”

„Goed,” zei de inspecteur.

„Toen zag ik die vent die ’s ochtends zijn ontslag had gekregen,” zei de zwerver. „Peeks is zijn naam. Hij verstopte zich in de bosjes met iemand die ik niet kon zien. Maar aan de stem hoorde ik dat het een meisje was. Wel, ik zag hem het huis in- en ook weer uitgaan, door een raam.”

„Aha,” zei de inspecteur.

„Toen zag ik een oude man,” zei de zwerver. „Ik had gehoord dat hij die ochtend ruzie met meneer Hick had. Smellie is zijn naam, geloof ik. Hij kwam het tuinpad oplopen en glipte het huis binnen door een deur vlak voordat Peeks weer naar buiten kwam.”

„Ga verder!” zei de inspecteur. „Heeft u nog iemand anders gezien?”

„Jazeker! Ik heb meneer Hick zelf gezien,” zei de zwerver.

Iedereen luisterde ademloos toe.

„Ik lag daar in dat bosje en vond dat er die avond nogal wat mensen de tuin van meneer Hick in- en uitliepen. Toen hoorde ik iemand door de heg kruipen niet ver bij mij vandaan. Ik keek door de takken en zag dat het meneer Hick zelf was. Hij stond daar een hele tijd in de greppel en toen ging hij naar een braamstruik en viste daar een kan uit het midden.”

Dikky floot. Het was interessant de zwerver het hele verhaal te horen vertellen dat zij zelf in elkaar hadden gezet. In die kan moest petroleum hebben gezeten!

„Toen ging meneer Hick het atelier binnen en bleef daar een tijdje, waarna hij weer buiten kwam en de deur achter zich dicht deed,” zei de zwerver. „Ik bleef muisstil liggen in de bosjes en na een poosje, toen het helemaal donker was, hoorde ik dat meneer Hick uit zijn schuilplaats langs de laan in de richting van de spoorweg ging. Toen zag ik licht in het huisje en ik vermoedde dat het in brand stond en daarom ben ik snel weggegaan. Ik wilde niet dat men mij daar zou vinden en van brandstichting zou beschuldigen.”

„Dank u,” zei de inspecteur. „Meneer Hick wil veel geld hebben en om de verdenking op anderen te schuiven heeft hij op die bewuste dag met een groot aantal mensen ruzie gemaakt, zodat de verzekeringsmaatschappij hen als eersten zou verdenken. Hij geeft zijn chauffeur de opdracht om hem ’s middags naar het station te brengen om de trein naar de stad te halen. Hij moet er in het volgende station zijn uitgestapt en over de weiden teruggelopen zijn naar zijn eigen tuin waar hij zich heeft verstopt totdat hij zijn atelier in brand stak. Toen is hij teruggelopen naar de spoorlijn tot de plaats waar de trein uit Londen altijd stopt. Daar is hij in een lege coupe gestapt zonder daarbij in het donker te worden gezien. Hij komt op het station van Peterswood aan, wordt door zijn chauffeur afgehaald en naar huis gereden. Een handige zet, dat moet ik zeggen.”

„Dan moeten we meneer Hick nu maar eens enige vragen stellen,” zei de man in burger.

„Dat is waar,” stemde de inspecteur in. Hij wendde zich tot de kinderen. „We zullen jullie laten weten wat er gebeurt,” zei hij. „En als ik het mag zeggen, dan moet ik toegeven dat ik erg trots ben op het feit dat ik de vijf detectives en hun hond heb leren kennen. Ik denk dat we in de toekomst nog wel eens vaker samen aan een mysterie zullen werken. Ik ben jullie in ieder geval heel dankbaar voor jullie hulp en ik ben ervan overtuigd dat meneer Goon dat ook is.”

Meneer Goon was daar helemaal niet blij mee, maar hij kon niets anders doen dan knikken en glimlachen. Hij was boos dat die vijf akelige kinderen het raadsel hadden opgelost voordat hij zelf de kans ertoe had gekregen. Bovendien ergerde het hem dat de inspecteur de vijf kinderen zo erg prees.

„Tot ziens, inspecteur Jenkins,” zei de arme meneer Verdwijn.

„Tot ziens, Goon,” zei de inspecteur vrolijk, terwijl hij naar zijn auto liep.

„Kan ik jullie misschien een lift geven?” vroeg de inspecteur aan de kinderen. „Moet ik misschien dezelfde kant op als jullie?”

Dat was inderdaad het geval, want hij moest naar meneer Hick. De man in burger ging mee. De kinderen kropen in de auto en voelden zich erg gewichtig. Ze hoopten dat iedereen in het dorp hen met hun grote vriend de inspecteur zou zien rijden.

„U kunt zeker niet een goed woordje voor ons doen bij onze ouders, wel?” vroeg Pip. „Weet u, meneer Goon heeft erg over ons geklaagd. Als u iets goeds over ons zei, dan zou ons dat een heel stuk helpen.”

„Dat doe ik met plezier,” zei de inspecteur, terwijl hij de grote auto startte. „Maar eerst ga ik meneer Hick ondervragen.”

Hij hield zijn woord. Hij kwam later op de dag bij de moeder van Pip en hij overrompelde haar nogal met zijn bewondering voor de vijf detectives.

„Het zijn bijzonder knappe kinderen,” zei hij, „en ik weet zeker dat u het met me eens zult zijn. Ik ben er trots op dat ik hen ken.”

De kinderen stonden rondom hem en vroegen:

„Wat zei meneer Hick?”

„Ik heb hem scherp verhoord en hem laten weten dat we op de hoogte waren van al zijn gedragingen en dat we zijn schoenen ook hadden gevonden,” zei de inspecteur. „Hij ontkende het eerst, maar toen ik hem vroeg om een verklaring voor het feit dat hij die vliegtuigen had gehoord op het tijdstip dat hij in Londen was, gaf hij het op en bekende alles. Ik ben bang dat meneer Hick zijn prettige huis een tijdlang zal moeten verlaten om zolang bij de politie te gast te zijn. Hij is al onderweg. Die arme mevrouw Minns is helemaal in de war.”

„Ik neem aan dat Lily heel blij zal zijn dat Horace niet meer wordt verdacht,” zei Daisy. „En we kunnen het ook maar beter direct aan meneer Smellie gaan vertellen, dan vergeeft hij het ons ook wel dat we zijn huis zijn binnengedrongen en zijn schoen hebben meegenomen. Geeft meneer Goon hem zijn schoen wel terug, inspecteur?”

„Dat is al gebeurd,” zei de grote man. „Maar nu moet ik toch echt gaan. Ik hoop dat ik jullie nog eens ontmoet. Jullie hebben heel goed gehandeld met jullie aanknopingspunten en met de lijst van Verdachten.”

„Er was slechts een aanknopingspunt dat waardeloos was,” zei Larry, terwijl hij zijn lucifersdoosje tevoorschijn haalde en het stukje grijs flanel liet zien. „We hebben geen enkele verdachte gevonden die een grijs flanellen jasje droeg met een stukje eruit.”

„Als jullie het niet erg vinden dat ik het zeg, geloof ik dat ik er wel een verklaring voor heb,” zei de inspecteur met een wijze blik.

„O, zeg het ons dan,” zei Betty.

De inspecteur trok Larry naar zich toe en draaide hem om, waarbij hij de anderen een kleine scheur in diens grijze flanellen jasje toonde, vlakbij de elleboog.

„Daar komt het stukje grijs flanel vandaan,” zei hij grijnzend. „Jullie zijn allemaal door dat gat in de heg gekropen, nietwaar? En Larry moet aan een stekel zijn blijven zitten, waardoor de jongen achter hem het stukje grijze stof zag. En toen dachten jullie dat het een aanknopingspunt was. Het is maar goed dat jullie niet hebben gezien dat Larry’s jasje gescheurd was, want dan hadden jullie hem ook nog op de lijst van Verdachten geplaatst.”

Ze lachten allemaal.

„Hoe komt het dat niemand ooit heeft gezien dat Larry een scheur in zijn jasje had?” vroeg Betty stomverbaasd. „Als ik er aan denk wat we allemaal te weten zijn gekomen... en dan dat niet!”

„Tot ziens,” zei de inspecteur, terwijl hij in zijn auto stapte. „En bedankt Voor jullie hulp. Alles is tot een bevredigend einde gekomen. Ik ben er zeker van dat jullie het met me eens zullen zijn.”

„Nou en of!” zeiden ze allen. „Tot ziens! Het was wel gelukkig dat we u hebben ontmoet.”

De auto reed door de laan en de kinderen gingen terug in de tuin.

„Wat hebben wij een opwindende week achter de rug,” zei Daisy. „Ik denk alleen dat er nu wel een einde is gekomen aan het bestaan van de vijf detectives, omdat we het raadsel hebben opgelost.”

„Nee,” zei Dikky. „We blijven de vijf detectives met hun hond, omdat je nu eenmaal nooit kunt weten of er niet nog eens een ander mysterie valt op te lossen. Wacht maar af tot het komt.”

Het nieuwe avontuur heet:

HET RAADSEL VAN DE VERDWENEN KAT