Hoofdstuk 17

 

VREEMDE ONTDEKKINGEN

 

 

Een storm van protest brak los over die arme Betty toen meneer Goon was vertrokken.

„Idioot!”zei Pip. „Om alles aan Hickkop over te brieven!”

„Werkelijk, Betty,” zei Daisy. „Je hebt alles bedorven!”

„Dit is het einde van de detectives,” zei Larry somber. „Dat komt ervan als je een baby bij de detectives hebt. Alles is nu bedorven!”

Betty snikte luid. Dikky kreeg medelijden met haar. Hij legde zijn arm om haar schouder en sprak vriendelijk tegen haar, ook al voelde hij zich even ongeduldig als de anderen.

„Huil maar niet, Betty,” zei hij. „We doen allemaal wel eens domme dingen. Het was heel verstandig van jou om met Buster het spoor te volgen. En wat zou ik graag willen weten van wie van de twee, meneer Smellie of Peeks, die sporen zijn.”

Pip’s moeder verscheen weer met een ernstige uitdrukking op haar gezicht.

„Ik hoop dat jullie je schamen,” zei ze. „Ik wil dat jullie allemaal naar meneer Hick gaan en jullie verontschuldigingen aanbieden omdat jullie je met zijn zaken hebben bemoeid. Hij vindt het natuurlijk verschrikkelijk dat er iedere dag kinderen in zijn tuin spioneerden.”

„We hebben niets verkeerds gedaan,” zei Pip.

„Daar gaat het niet om,” sprak zijn moeder. „Jullie mogen je nu eenmaal niet op het terrein van iemand anders begeven zonder toestemming. Jullie gaan onmiddellijk naar meneer Hick om je te verontschuldigen. Doe dadelijk wat ik zeg!”

De kinderen liepen gezamenlijk langs het tuinpad met Buster vlak achter hun hielen. Ze voelden zich allen opstandig. Ze vonden het verschrikkelijk dat ze zich moesten verontschuldigen bij iemand van wie ze een afkeer hadden. Ze vonden het ook bijzonder gemeen van meneer Hick dat hij zijn belofte aan Betty had gebroken.

„Hij is een vervelend stuk ellende,” zei Larry.

Iedereen was het met hem eens.

„Mij kan het niet schelen wie zijn atelier in brand heeft gestoken,” zei Dikky. „Ik ben in ieder geval blij dat het is afgebrand, en die kostbare papieren ook.”

„Zulke dingen mag je niet zeggen,” sprak Daisy, ook al voelde ze hetzelfde.

Ze kwamen bij het huis aan en trokken aan de bel. Betty wees naar de voetsporen en ze keken er allen vol belangstelling naar. Betty had gelijk. De afdrukken waren gelijk aan die op de tekening van Dikky. Het was wel heel erg dat ze de jacht moesten opgeven nu ze zo dicht bij de oplossing waren aangekomen.

Mevrouw Minns opende de deur en was verbaasd alle kinderen te zien. Sweetie vluchtte met haar staart in de lucht zodra ze Buster zag.

„Wilt u tegen meneer Hickkop, ik bedoel meneer Hick zeggen dat we hem willen spreken?” vroeg Larry.

Dat verbaasde mevrouw Minns nog meer en ze wilde juist antwoorden, toen er een stem uit de studeerkamer klonk.

„Wat is er, mevrouw Minns?”

„Vijf kinderen en een hond, meneer,” antwoordde mevrouw Minns. „Ze willen u spreken.”

Even bleef het stil.

„Laat ze maar binnen,” zei de stem van meneer Hick.

De kinderen en Buster liepen plechtig de studeerkamer in. Meneer Hick zat er in een grote stoel. Hij had zijn benen over elkaar geslagen. Zijn haardos zag er nogal verwilderd uit.

„Waar zijn jullie voor gekomen?”

„Moeder zei dat we ons bij u moesten verontschuldigen, meneer Hick,” zei Pip. En gezamenlijk voegden ze er in koor aan toe: „Het spijt ons, meneer Hick.”

„Hm,” zei meneer Hick, die er nu vriendelijker uitzag. „Dat zou ik ook denken.”

„U zei dat u het aan niemand zou vertellen,” barstte Betty los. „U hebt uw belofte gebroken.”

Meneer Hick vond niet dat beloften die aan kinderen waren gedaan ook moesten worden gehouden. Hij voelde zich dus ook helemaal niet schuldig en hij wilde zich er niet voor excuseren. Hij wilde juist iets zeggen toen er een aantal vliegtuigen nogal laag over het huis vlogen. Door het geluid sprong hij overeind en Buster gromde. Larry rende naar het raam. Hij kon heel gemakkelijk vliegtuigen op die afstand herkennen.

„Dat zijn die Tempests weer!” riep hij uit. „Ik heb ze hier nog maar tweemaal gezien. Kijk eens naar die kielvlakken.”

„Ze waren hier twee dagen geleden ook,” zei meneer Hick belangstellend. „Ik heb ze gezien. Toen waren het er zeven. Zijn er vandaag ook zeven?”

Larry telde ze. Alle kinderen keken uit het raam, behalve Dikky. Hij keek meneer Hick aan met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Hij deed zijn mond open alsof hij iets wilde zeggen, maar toen sloot hij hem weer. Hij bleef meneer Hick echter aandachtig en nadenkend aanstaren.

De Tempests kwamen opnieuw laag overvliegen.

„Laten we naar buiten gaan om ze te zien,” zei Larry. „Buiten hebben we er een veel beter gezicht op. Dag meneer Hick.”

„Dag,” zei meneer Hick. „En bemoei je niet weer met zaken die kinderen niet aangaan, " vervolgde hij stijfjes. „Het is waarschijnlijk Horace Peeks geweest die mijn atelier in brand heeft gestoken. De politie zal wel spoedig een arrestatiebevel tegen hem uitvaardigen. Hij droeg vanmorgen toen hij bij me kwam ook schoenen met rubberzolen en er bestaat geen enkele twijfel omtrent de voetsporen op het tuinpad.”

„O,” zeiden de kinderen, die medelijden met Lily kregen.

Ze zou het wel heel erg vinden dat zij het wisten. Alleen Dikky zei niets en hij bleef meneer Hick maar met een verwonderde uitdrukking op zijn gezicht aanstaren. Ze gingen allen naar buiten, maar de Tempests waren al weg. Ze lieten wel een luid gebulder achter.

„Wel,” zei Larry. „Dat hebben we dan ook weer gehad.” Het klonk opgelucht. „Ik vond het verschrikkelijk dat we die gemene kerel onze excuses moesten aanbieden. Ik neem aan dat Peeks het toch wel heeft gedaan. Het huisje in brand gestoken, bedoel ik.”

Dikky was heel stil toen ze allen door de laan in de richting van de rivier liepen. Het was hun bedoeling om nog een korte wandeling te gaan maken. Betty keek Dikky aan.

„Wat is er aan de hand?” vroeg ze. „Doen je builen je erg pijn?”

„Nee, ik had ze helemaal vergeten,” zei Dikky. „Ik dacht alleen aan iets bijzonder vreemds!”

„Wat dan?” vroegen de anderen geïnteresseerd.

Dikky bleef staan en wees in de lucht.

„We hebben daarnet die vliegtuigen gezien,” zei hij.

De anderen knikten.

„Nu,” zei Dikky. „Dat waren Tempests en die zijn hier maar twee keer geweest. Vandaag en op de avond van de brand.”

„Nou en?” vroeg Larry ongeduldig, „Daar is toch niets vreemds aan?”

„Luister,” zei Dikky. „Toen jij over die Tempests sprak, wat zei meneer Hick toen? Hij zei dat hij ze had gezien en dat ze hier een paar dagen geleden ook waren geweest. Hij heeft ze toen geteld en hij zei dat het er zeven waren. En dat is juist.”

„Waar wil je toch heen?” vroeg Pip fronsend.

„Ik wil iets erg vreemds bespreken,” zei Dikky. „Waar was meneer Hick op de avond van de brand?”

„In de trein uit Londen!” zei Larry.

„Hoe kan hij de vliegtuigen die hier zijn overgevlogen dan hebben gezien en zelfs geteld?”

Er viel een lange stilte. Iedereen dacht diep na. Larry sprak als eerste.

„Dat is inderdaad vreemd,” zei hij. „Die vliegtuigen zijn hier maar tweemaal geweest. Iedereen heeft erover gesproken. En als Hickkop ze die avond heeft gezien, dan moet hij hier geweest zijn!”

„En toch heeft zijn chauffeur hem van de trein uit Londen gehaald,” zei Daisy. „Maar hij kan de vliegtuigen niet hebben gezien als hij werkelijk in die trein zat, omdat tegen die tijd de trein nauwelijks uit Londen was vertrokken.”

„En dus hebben we nog een Verdachte,” zei Dikky met een vleugje triomf in zijn stem. „Meneer Hick zelf!”

„Ooo,” zei Betty geschrokken. „Maar hij steekt zijn eigen huisje toch niet in brand!”

„Misschien toch wel om het geld van de verzekering voor zijn waardevolle papieren te incasseren,” zei Dikky. „Dat doen de mensen wel eens. Ik vermoed dat hij de papieren heeft verkocht en daarna zijn atelier in brand heeft gestoken en deed alsof de papieren er nog in waren, om het geld in handen te krijgen. Lieve help! Zou dat werkelijk de oplossing zijn?”

„We kunnen het aan niemand vertellen,” zei Daisy.

„Dat geloof ik ook niet,” zei Larry. „Wat kunnen we er nu nog aan doen?”

„We moeten erachter zien te komen hoe meneer Hick die avond in de trein uit Londen is gekomen,” zei Dikky. „We zijn nu vlak bij de spoorlijn. De treinen uit Londen komen hier altijd langs en er komt dadelijk een. Laten we eens kijken wat er gebeurt.”

De kinderen klommen de spoordijk op en gingen daar zitten te wachten. Al spoedig zagen ze in de verte een rookwolk. De trein kwam. Hij kwam eraan denderen, maar toen hij een bepaald punt van de rails had bereikt, remde hij af en bleef hij staan.

„Hij stopt hier altijd,” zei Betty. „Dat heb ik wel meer gezien. Misschien laadt hij dan water in of zo.”

Het was echter te ver om te zien waarom de trein was gestopt. In ieder geval begon hij al snel weer te rijden en de trein stoomde snel aan hen voorbij. Buster rende achter een bosje, went hij was bang voor het geluid.

Dikky dacht weer heel diep na en Larry ook.

„Luister!” zei Dikky. „Het is voor iedereen mogelijk om daar ’s avonds op de trein te wachten en erin te stappen wanneer er een lege coupe is. Als de man in kwestie een abonnement heeft, kan niemand in Peterswood zien dat hij niet helemaal uit Londen is gekomen.”

„Dikky, ik geloof dat je gelijk hebt,” zei Larry. „Ik dacht daar zelf ook net aan. Ik geloof ook wel dat Hickkop het kan hebben gedaan. Doen alsof hij naar Londen ging, teruggegaan zijn, zich in de greppel verborgen gehouden hebben, het atelier in brand hebben gestoken en daarna weer terug zijn gegaan naar de spoorlijn op de plek waar de trein altijd stopt. IJskoud is hij daar ingestapt en heeft zich door zijn chauffeur weer bij het station laten afhalten.”

Hoe meer de kinderen erover nadachten, des te zekerder voelden zij zich dat meneer Hick het kon hebben gedaan.

„Want een man die zijn belofte breekt, is tenslotte tot alles in staat. Tot alles!” zei Betty.

„Wat doet Buster toch?” vroeg Dikky, toen hij de hond opgewonden hoorde blaffen. „Buster, wat is er aan de hand? Heb je een konijn gevonden?”

Buster kwam eraan gerend met iets vies in zijn bek.

„Wat heeft hij daar?” vroeg Betty.

Allen keken toe om goed te zien.

„Het is een oude schoen,” zei Daisy lachend. „Buster, wat wil jij met een oude schoen?”

Buster liep naar Betty en legde de schoen aan haar voeten. Toen keek hij haar aan alsof hij haar iets wilde vertellen, terwijl hij met zijn staart kwispelde. Betty pakte de schoen op en keerde hem om.

„Kijk!” zei Betty. „Tenslotte toch nog de goede schoen. Deze heeft die afdrukken gemaakt.”

De anderen vielen bijna van de spoordijk door de uitzonderlijke verbazing. Betty had gelijk. Het was inderdaad de bewuste schoen.

„Buster volgde de sporen en kende de geur en nu hij die schoen met dezelfde geur heeft gevonden, heeft hij die bij mij gebracht,” zei Betty hardop. „We hebben namelijk samen de sporen gevolgd, weet je. Nu begrijp ik ook waarom hij steeds aan de voeten van meneer Hick snuffelde toen ik daar binnen was. Hij rook dezelfde geur!”

„Knappe hond!” zei Dikky, terwijl hij Buster aaide. „Waar is de andere schoen, ouwe jongen? Zoek hem! Zoek hem!”

Buster rende hard naar een bosje vlakbij en begon daar wild te graven. Even later had hij de andere schoen tevoorschijn gehaald en legde die aan Dikky’s voeten.

„Wel,” zei Dikky. „Dat is heel vreemd. Ik geloof dat die ouwe Hickkop op zijn hoede was nadat Betty bij hem was geweest en zij hem had verteld dat ze de sporen was nagegaan. Daarom heeft hij de schoenen begraven voor het geval dat de politie ze in zijn huis zou vinden of misschien wel zag dat hij ze droeg. En die goede Buster heeft ze gevonden. Knap hoor, geweldige hond! Je krijgt morgen een hele grote bot, Buster. Een hele grote bot!”

„Maar nu, wat kunnen we met dit alles beginnen?” vroeg Larry, die terugliep naar het pad. „Het heeft geen zin om het aan de politie te vertellen. We zijn daar in ongenade en we worden er toch niet serieus genomen. Het heeft ook geen zin om het aan onze ouders te zeggen. We hebben nu al genoeg moeilijkheden.”

„Laten we bij de rivier gaan zitten en erover praten,” zei Pip. „Kom, we moeten eenvoudig een besluit nemen. De dingen worden nu pas echt ernstig!”