Hoofdstuk 12

 

MENEER SMELLIE EN EEN RUBBERZOOL

 

 

Larry en Daisy hadden een opwindende ochtend achter de rug. Ze hadden besloten om 20 spoedig mogelijk met meneer Smellie te praten en ze hadden erover gedacht wat de beste manier was om hem te spreken te krijgen.

„We kunnen niet naar hem toegaan en om een glas water vragen of iets dergelijks,” zei Daisy. „Ik kan eenvoudig geen smoesje bedenken.”

Ze dachten beiden enige minuten diep na. Toen keek Larry op.

„Wat zou je ervan denken als we onze bal eens in de tuin van meneer Smellie gooiden?”

„Wat heeft dat voor zin?” vroeg Daisy.

„Nu suffie, dan kunnen we toch over de schutting klimmen en er achteraan gaan, in de hoop dat hij ons zal zien en dan vraagt wat we eigenlijk in zijn tuin doen.”

„Ik begrijp het,” zei Daisy. „Ja... het lijkt me wel een goed idee. Dat doen wel”

Dus gooide Larry zijn bal hoog in de lucht, zodat die over de bomen heen in het midden van de aangrenzende tuin terecht kwam. De kinderen renden naar de schutting en een paar minuten later stonden ze in de bosjes van meneer Smellie’s tuin.

Ze liepen onbevreesd over het grasveld naar de bal te zoeken. Ze zagen hem duidelijk, omdat hij bij een rozenperkje lag, maar ze schreeuwden toch tegen elkaar, in de hoop dat er binnen iemand was die hen zou horen.

Even later ging er een raam open aan de rechterkant van het huis en een man keek naar buiten. Hij was helemaal kaal bovenop zijn hoofd en hij droeg een lange baard bijna tot aan het midden van zijn colbert. Hij droeg een bril met een hoornen montuur, waardoor zijn ogen heel groot leken.

„Wat doen jullie daar?” riep hij.

Larry liep naar het raam toe, bleef eronder staan en sprak beleefd:

„Ik hoop niet dat u het erg vindt, meneer, maar onze bal is in uw tuin gevallen en nu zoeken we hem.”

Een windvlaag voer door Daisy’s haar. Hij rukte ook aan de baard van meneer Smellie, terwijl een van zijn papieren op zijn bureau ook wegwoei. Meneer Smellie graaide er nog naar, maar het was al te laat Het stuk papier viel in de tuin.

„Ik zal het wel voor u oppakken, meneer,” zei Larry beleefd. Hij pakte het stuk papier op en overhandigde het aan de oude man. „Wat een vreemd stuk papier,” zei hij.

Het was erg dik en stond vol met vreemd een schrift.

„Dat is perkament,” zei meneer Smellie, terwijl hij Larry met zijn bijziende ogen aanstaarde. „Dit is heel erg oud.”

Larry scheen het een goede gedachte om belangstelling voor oude papieren te tonen.

„O meneer,” zei hij. „Is het werkelijk erg oud? Hou oud dan wel? Wat is dat interessant.”

Meneer Smellie was blij dat er iemand zoveel belangstelling toonde.

„Ik heb er papieren bij die nog veel ouder zijn,” zei hij. „Ik heb er een hele tijd over gedaan om ze te ontcijferen. Op die manier leren we heel veel over de oude geschiedenis.”

„Geweldig,” zei Larry. „U kunt mij zeker niet een paar laten zien, wel?”

„Natuurlijk, mijn jongen,” zei meneer Smellie, die nu heel vriendelijk naar Larry keek. „Kom maar binnen. Ik denk dat de tuindeur wel open is.”

„Mag mijn zuster ook meekomen? Zij is ook heel erg geïnteresseerd.”

„Lieve help, wat aparte kinderen,” dacht meneer Smellie toen hij hen naar de tuindeur zag lopen.

Ze veegden netjes hun voeten toen er een vrouw die veel op een vogel leek uit een aangrenzend vertrek tevoorschijn kwam.

„Wat doen jullie hier?” vroeg ze. „Dit is het huis van meneer Smellie en hij wil niemand binnen hebben.”

„Hij heeft ons net binnen gevraagd,” zei Larry beleefd. „En we hebben onze voeten netjes geveegd.”

„Jullie net binnen gevraagd?” vroeg de vrouw met nadruk. Dat was natuurlijk juffrouw Miggle, de huishoudster. Ze was een en al verbazing. „Maar hij vraagt nooit iemand binnen, behalve meneer Hick. En sinds ze ruzie hebben, is die hier niet meer geweest.”

„Maar misschien is meneer Smellie wel bij meneer Hick geweest,” zei Larry, die nog steeds zijn voeten veegde.

Hij wilde dolgraag dat dit gesprek zou voortduren.

„Nee, dat heeft hij niet gedaan ! Hij heeft tegen me gezegd dat hij niet van plan was om bij iemand een bezoek af te leggen die zo afschuwelijk tegen hem tekeer ging. Die arme oude man verdient het ook niet om te worden uitgescholden. Hij is erg afwezig en soms zelfs een beetje vreemd, maar hij is helemaal niet kwaad.”

„Is hij dan niet gaan kijken toen het atelier van meneer Hick brandde?” vroeg Daisy.

Juffrouw Miggle schudde haar hoofd.

„Hij heeft zijn gewone avondwandelingetje gemaakt, zo omstreeks zes uur, maar hij was al terug voordat het vuur werd ontdekt.”

De kinderen keken elkaar aan. Dus meneer Smellie was die avond uitgegaan. Was het mogelijk dat hij de brand had gesticht en weer was teruggekeerd?

„Hebben jullie de brand gezien?” vroeg de huishoudster belangstellend.

Maar de kinderen hadden geen tijd om te antwoorden, want meneer Smellie kwam kijken wat ze deden. Ze gingen met hem in zijn studeerkamer... een vertrek vol allerlei rommel, met de wanden vol boeken tot aan het plafond. Overal lagen papieren.

„Lieve hemel,” zei Daisy. „Maakt nooit iemand deze kamer schoon? Het is bijna onmogelijk om niet op het een of andere papier te trappen.”

„Ik heb juffrouw Miggle verboden deze kamer op te ruimen,” zei meneer Smellie, terwijl hij zijn bril stevig opzette. De bril gleed hem steeds van zijn neus, die nogal klein was. „Laat ik jullie die hele oude boeken eens laten zien die op rollen zijn geschreven in het jaar... eh... laat me eens even kijken. Ik moet het weer even opzoeken. Ik wist het zo goed, maar Hick spreekt me altijd tegen en daardoor raakt mijn geest in de war, en kan ik het me niet meer kan herinneren.”

„Ik neem aan dat die ruzie met meneer Hick van enkele dagen geleden u danig parten heeft gespeeld,” zei Daisy erg vriendelijk.

Meneer Smellie nam zijn bril af, veegde zijn glazen schoon en zette hem weer op zijn neus.

„Ja,” zei hij. „Ik houd niet van ruzie. Hick is een heel intelligente vent, maar hij wordt altijd vreselijk boos als ik het niet met hem eens ben. Nu, dit document...”

De kinderen luisterden geduldig, maar ze begrepen geen woord van de redevoering die meneer Smellie hield. Hij vergat helemaal dat hij tegen kinderen sprak en het ging dan ook op een manier alsof Larry en Daisy even geleerd waren als hijzelf. Ze verveelden zich al heel snel. Toen hij weer een ander papier tevoorschijn haalde, fluisterde Larry tegen Daisy:

„Ga eens kijken of je niet een paar schoenen van hem in de kast in de hal kunt vinden.”

Daisy glipte voorzichtig de studeerkamer uit. Het scheen meneer Smellie niet op te vallen dat ze was gegaan. Larry dacht dat meneer Smellie het niet eens zou merken als hij, Larry, zelf ook weg zou lopen.

Daisy vond de kast in de hal. Ze opende de deur en ging naar binnen. Het was er vol met schoenen, laarzen, overschoenen, jassen en stokken. Daisy keek snel naar ieder paar schoenen. Ze draaide ieder paar ondersteboven. Ze schenen wel de goede maat te hebben, maar geen rubberen zolen.

Toen opeens had ze een paar schoenen in haar hand dat wel rubberen zolen had. Ze vond het geweldig dat ze deze had gevonden. Misschien waren dat de schoenen die ze zochten. Ze keek naar het profiel van de zolen, maar met de beste wil van de wereld kon ze zich de tekening niet herinneren. Waren ze nu wel of niet gelijk aan die welke op de schoenen stonden die ze zochten?

„Ik moet ze vergelijken,” dacht het meisje tenslotte. „Ik moet een schoen meenemen naar huis en vergelijken met de tekening. We zien spoedig genoeg of het de goede zijn. “

Ze stopte een schoen onder haar mantel. Het maakte wel een opvallende bobbel, maar ze kon geen betere plaats verzinnen om de schoen te verstoppen. Ze kroop de kast uit en liep recht tegen juffrouw Miggle aan. De vrouw was wel erg verbaasd toen ze het meisje uit de kast zag komen.

„Wat doe jij in ’s hemelsnaam?” vroeg ze. „Jullie spelen toch zeker geen verstoppertje?”

„Nee, dat niet bepaald,” zei Daisy, die niet precies wist wat ze moest zeggen.

Juffrouw Miggle droeg een paar broodjes en een glas melk naar de studeerkamer waar meneer Smellie Larry nog steeds over oude documenten vertelde. Daisy volgde haar op de voet, in de hoop dat niemand zou zien dat ze zo’n grote bobbel onder haar mantel had.

„Ik dacht dat de kinderen uw twaalfuurtje wel zouden willen delen,” zei juffrouw Miggle. Toen draaide ze zich om naar Daisy. „Lieve help, mijn kind, berg jij je zakdoek daar altijd op?” vroeg ze, terwijl ze naar Daisy’s mantel wees. „Wat een plaats voor een zakdoek!”

Larry keek naar zijn zuster en was verbaasd zo’n grote bobbel onder haar mantel te zien.

„Daar bewaar ik altijd alles,” zei Daisy in de hoop dat niemand haar zou vragen om te laten zien wat ze er nu had.

Geen van hen vroeg ernaar. Larry wilde het juist doen, maar toen zag hij dat het de vorm van een schoen had.

De kinderen dronken melk, en aten broodjes, maar meneer Smellie liet zijn portie staan. Juffrouw Miggle duwde tegen zijn elleboog om hem even te onderbreken, in de hoop dat ook hij iets zou gaan eten.

„Drink uw melk nu, meneer,” zei ze maar steeds. „U hebt ook al geen ontbijt gehad.” Ze wendde zich tot de kinderen. „Sinds de avond van de brand is meneer Smellie zo in de war. Nietwaar, meneer?”

„Wel, het verlies van die unieke en onvervangbare documenten door brand hebben me inderdaad nogal van mijn stuk gebracht,” zei meneer Smellie. „Ze waren duizenden ponden waard. O, ik weet dat Hick verzekerd was en zijn geld wel van de verzekeringsmaatschappij zal terug krijgen, maar daar gaat het helemaal niet om. Die documenten waren van de grootst mogelijke waarde.”

„Heeft u die ochtend over die documenten ruzie gemaakt?” vroeg Daisy.

„O nee,” zei meneer Smellie. „Weet je, meneer Hick zei dat deze documenten, die ik je nu laat zien, door een zekere meneer Ulinus zijn geschreven, maar ik weet zeer zeker dat ze door drie verschillende mensen zijn geschreven, maar dat kon ik meneer Hick niet aan zijn verstand brengen. Hij werd reuze kwaad en maakte me zelfs bang, en wel zo erg dat ik mijn documenten heb achtergelaten.”

„Arme meneer Smellie,” zei Daisy. „Ik neem aan dat u niets van de brand wist voor de volgende ochtend.”

„Niets!” zei meneer Smellie.

„Bent u niet naar het huis van meneer Hick gegaan toen u uw avondwandelingetje maakte?” vroeg Larry. „Want als u dat had gedaan, zou u de brand misschien hebben kunnen zien.”

Meneer Smellie keek stomverbaasd. De bril viel van zijn neus. Hij nam hem met een trillende hand weer van de vloer en zette hem weer op. Juffrouw Miggle legde een hand op zijn arm.

„Kom kom,” zei ze. „Drink uw melk nu maar, meneer. U bent uzelf niet meer de laatste paar dagen. U hebt tegen me gezegd dat u niet meer wist waar u die avond was geweest. Zomaar wat rondgelopen.”

„Ja,” zei meneer Smellie, terwijl hij moeizaam in een stoel ging zitten. „Dat heb ik toch gedaan, nietwaar, juffrouw Miggle? Ik heb zomaar wat rondgelopen! Ik kan me niet altijd herinneren wat ik doe, wel?”

„Nee meneer, dat kunt u meestal niet,” zei juffrouw Miggle, terwijl ze meneer Smellie op zijn schouder klopte. „De ruzie en die brand hebben u nogal van streek gemaakt. Maakt u zich toch geen zorgen, meneer I” Ze wendde zich tot de kinderen en zei zacht: „Het is beter dat jullie nu gaan. Hij is een beetje van streek.”

De kinderen knikten en glipten voorzichtig uit het studeervertrek. Ze renden helemaal tot achter in de tuin en klommen daar over de schutting.

„Grappig hè?” vroeg Daisy. „Waarom gedroeg hij zich zo vreemd toen we hem vroegen wat hij op de avond van de brand heeft gedaan? Geloof jij dat hij de brand heeft gesticht en het helemaal heeft vergeten? Of herinnert hij het zich en is hij bang? Of wat anders?”

„Het is een raadsel,” zei Larry. „Hij schijnt me veel te zachtaardig om zulke dingen te doen, maar in woede kan hij natuurlijk gekke dingen gedaan hebben. Wat heb je onder je mantel, Daisy?”

„Een schoen met rubberzool en een grappig profiel,” zei Daisy, terwijl ze hem tevoorschijn haalde. „Geloof je dat dit het voetspoor is waarnaar we zoeken?”

„Het lijkt er wel op,” zei Larry, die zich helemaal opgewonden begon te voelen. „Laten we direct naar de anderen gaan en het met de tekening vergelijken. Kom, ik kan nauwelijks wachten.”