Hoofdstuk 7
DE ZWERVER, MENEER VERDWIJN EN DIKKY
De vier kinderen kwamen allemaal totaal opgewonden bij elkaar in het zomerhuis. Betty en Buster waren nog niet terug, maar ze konden eenvoudig niet op hen wachten. Ze hadden allemaal zoveel nieuws te vertellen.
„We hebben met de chauffeur gepraat. Hij heet Thomas,” zei Larry. „Hij heeft ons alles verteld over de bediende Peeks. Hij is er op de dag van de brand uitgestuurd omdat hij de kleren van de baas droeg.”
„Ik ben ervan overtuigd dat hij de daad heeft begaan,” zei Dikky snel. „We moeten iets meer over hem te weten zien te komen. Hij woont in het dichtstbijzijnde dorp.”
„Ja, maar luister eens,” zei Daisy. „Die oude meneer Smellie kan het ook hebben gedaan.”
„Wie?” vroegen Larry en Dikky verbaasd. „Meneer Smellie?”
„Ja,” zei Daisy giechelend. „Wij dachten eerst ook dat het geen echte naam was, maar het is wel zo.”
„Meneer Hickkop en meneer Smellie,” zei Dikky onverwacht. „Wat een mooi stel!”
Larry haalde zijn schouders op.
„Daisy en Pip weten het nog niet van meneer Hick en de kop,” zei hij.
Hij vertelde het hun en zij lachten.
„Het is in werkelijkheid helemaal niet grappig, maar het lijkt alleen maar zo,” zei Daisy. „Op school zijn er ook wel eens dingen die grappig lijken en dan gieren we erom, maar na afloop is het helemaal niet grappig meer. Maar laat ons jullie vertellen over de ruzie die meneer Smellie met meneer Hickkop had.”
Ze vertelde Larry en Dikky alles wat mevrouw Minns had gezegd. Toen vertelde Pip over de oude zwerver die erop was betrapt dat hij eieren stal. Daarop vertelde Daisy dat meneer Hick zelf in de keuken was gekomen om mevrouw Minns een standje te geven over het feit dat ze haar kat liet rondlopen, zodat hij erover kon vallen.
„Ze hadden behoorlijk ruzie,” zei Daisy. „En mevrouw Minns riep hem na dat ze zin had om zijn atelier in brand te steken als het niet al was gedaan!”
„Lieve help,” zei Larry verbaasd. „Het ziet ernaar uit dat mevrouw Minns het zelf heeft gedaan, want als ze er nu wel zin in heeft dan zou ze dat twee dagen geleden ook hebben kunnen doen. Ze had genoeg mogelijkheden.”
„We hebben nu al vier verdachten,” zei Dikky plechtig. „Ik bedoel dat we vier mensen in feite kunnen verdenken. Die oude zwerver, meneer Smellie, meneer Peeks en mevrouw Minns. We komen dus toch verder.”
„Komen we verder?” vroeg Larry. „Dat weet ik eigenlijk niet. Het schijnt dat we steeds meer verdachten vinden en daardoor wordt het alleen maar moeilijker. Ik kan op dit ogenblik geen middel bedenken om erachter te komen wie van hen het is.”
„We moeten de gedragingen van de vier verdachten te weten zien te komen,” zei Dikky met een wijze uitdrukking op zijn gezicht. „Als we bijvoorbeeld te weten komen dat meneer Smellie, wie hij verder ook mag zijn, eergisteren vijfenzeventig kilometer hiervandaan was, dan kunnen we hem wel uitschakelen. En als we te weten komen dat Horace Peeks de hele dag bij zijn moeder thuis geweest is, dan kunnen we hem ook van de verdachtenlijst schrappen. Enzovoort.”
„Wat we waarschijnlijk te weten zullen komen, is dat alle vier in de buurt van het huis waren,” zei Pip. „En hoe moeten we die oude zwerver zien te vinden? Je weet hoe het met zwervers gaat, ze dolen kilometers achtereen. Niemand weet waar ze heengaan of waar ze vandaan komen.”
„Ja, dat met die zwerver wordt nog moeilijk,” zei Daisy. „Erg moeilijk. We kunnen het hele land wel afreizen om naar hem uit te kijken. En als we hem vinden, is het nog moeilijk om hem te vragen of hij de brand heeft gesticht.” „Dat hoeven we niet te doen, suffie,” zei Larry. „Denk aan onze aanknopingspunten.”
„Wat bedoel je?” vroeg Daisy.
„Nu, we hoeven er alleen maar achter te komen welke maat schoenen hij draagt en of ze rubberen zolen hebben met een kruisprofiel, en of hij een grijze flanellen jas draagt,” zei Larry.
„Hij draagt geen flanellen jas,” zei Dikky. „Ik heb je toch gezegd dat het een oude regenjas was.”
De anderen waren een ogenblik lang stil.
„Misschien heeft hij wel een grijze flanellen jas onder die regenjas gedragen,” zei Daisy. „Hij kan die overjas wel even uitgetrokken hebben.”
De anderen vonden dit nu niet zo geloofwaardig, maar ze wisten zelf niets beters te bedenken.
„We hebben nog genoeg tijd om ons zorgen te maken over grijze flanellen jassen en regenjassen als we de zwerver eenmaal hebben gevonden,” zei Pip. „En dat wordt nu juist het grote probleem volgens mij.”
„Héla, hoor ik Buster daar niet blaffen?” vroeg Dikky opeens. „Ik wed dat Betty nu terugkomt. Ja, ze roept Buster. Nou, hebben wij haar niet veel nieuws te vertellen?”
Ze hoorden Betty op het pad. De vier groten deden de deur open om haar te verwelkomen. Buster sprong tegen hen op en blafte als een wilde.
„Betty!” riep Larry. „We hebben zoveel nieuws!”
„We hebben een opwindende tijd beleefd,” riep Daisy. Maar Betty luisterde niet. Ze keek hen aan met schitterende ogen en haar wangen waren rood van het rennen en ze kon nauwelijks spreken, zo opgewonden was ze.
„Pip! Larry! Ik heb een knoop gevonden. Nu heb ik werkelijk een goede knoop gevonden!”
„Wat?” vroegen de anderen tegelijk.
„Ik heb die zwerver gevonden,” hijgde het kleine meisje. „Nu, is dat niet de grootste knoop die we hebben gevonden?”
„Wel,” zei Larry. „Hij is een verdachte en niet zozeer een aanknopingspunt.”
Maar de anderen vielen hem in de rede.
„Betty, weet je zeker dat je die zwerver hebt gevonden?” vroeg Pip opgewonden. „Lieve help, en wij dachten nog wel dat het onmogelijk zou zijn.”
„Waar is hij?” vroeg Dikky met nadruk.
Hij was bereid om er dadelijk achteraan te gaan.
„Hoe weet je dat het die zwerver is?” vroeg Daisy.
„Nu ja, hij droeg een vieze oude regenjas en hij had een afschuwelijke oude hoed op met een gat in de bovenkant,” zei Betty. „Precies zoals Dikky hem heeft beschreven.”
„Ja, er zat inderdaad een gat in,” zei Dikky. „Betty, waar is die zwerver?”
„Wel,” zei Betty, terwijl ze zich in het gras liet zakken. „Ik liep met Buster te wandelen en dat vond ik heerlijk. Hij is zo lief en alles interesseert hem. We liepen door de straat en ook in de weiden, helemaal naar de rivier. Daar waren schapen en lammeren en daar stond ook een hooiopper.”
Buster blafte een beetje, alsof hij ook een stuk van het verhaal wilde vertellen. Betty sloeg haar arm om hem heen.
„Eigenlijk heeft Buster de zwerver gevonden, nietwaar, beste hond? Want ik liep gewoon door, maar plotseling bleef Buster stokstijf staan. Zijn haren gingen recht overeind staan en hij gromde.”
„Woef,” zei Buster bevestigend.
„Hij verstaat echt ieder woord, hè?” zei Betty. „Nu, in ieder geval deed Buster opeens zoals ik net vertelde en toen ging hij opeens regelrecht naar die hooiopper. Hij liep alsof hij zwaar reumatiek had.”
„Dieren lopen altijd zo als ze achterdochtig, bang of boos zijn,” zei Dikky, terwijl hij tegen Betty grijnsde. „Maar ga door, maak er niet zo’n lang verhaal van.”
„Ik liep met Buster mee, en dacht dat er misschien een kat zou zitten, maar het was die zwerver!”
„Lieve help,” zei Larry en Pip floot.
„Jij bent een bijzonder goede detective,” zei Dikky gemeend.
„Ik wilde zo graag iets belangrijks vinden,” zei Betty. „Maar ik geloof toch dat het eigenlijk Buster was die hem heeft gevonden.”
„Hij zou hem niet hebben gevonden als je niet met hem was gaan wandelen,” zei Larry. „Wat deed die zwerver?” „Hij sliep,” zei Betty. „Heel erg vast. Hij werd niet eens wakker toen Buster aan zijn voeten begon te snuffelen.” „Zijn voeten!” zei Pip met nadruk. „Wat voor schoenen had hij aan? Hadden ze rubberen zolen, Betty?”
Betty keek teleurgesteld.
„O, ik heb er helemaal niet aan gedacht om te gaan kijken, en dat had ik nu zo gemakkelijk kunnen doen omdat hij toch in slaap was. Maar ik was zo opgewonden dat ik hem had gevonden dat ik er helemaal niet aan heb gedacht om naar zijn schoenen te kijken.”
„We mogen geen tijd verliezen,” zei Pip, terwijl hij overeind sprong. „Misschien slaapt hij nu nog vast. We kunnen beter even naar zijn kleren en schoenen gaan kijken. Dikky kan ons dan dadelijk zeggen of het de zwerver is die hij in de tuin van meneer Hick heeft gezien.”
Opgewonden en nogal plechtig gingen de vijf speurders met hun hond op weg naar het weiland dat langs de rivier liep. Ze liepen heel snel voor het geval de zwerver wakker geworden was en weer op pad was gegaan. Het was zo geweldig dat Betty hem had gevonden dat ze niet het risico mochten lopen hem uit het oog te verliezen.
Ze kwamen bij de hooiopper. Een zacht gesnurk verried hun dat de zwerver er nog was. Dikky nam Buster op zijn arm en liep rond de hooiopper zonder geluid te maken.
Aan de andere kant lag de zwerver opgekruld. Hij was al een oude man, met een stoppelige, grijze baard, borstelige wenkbrauwen, een rode neus en lang, slordig haar dat onder de rand van zijn hoed uitkwam. Dikky nam hem eens op. Toen liep hij op zijn tenen terug naar de anderen.
„Ja, het is die zwerver,” fluisterde hij. „Maar het is moeilijk om zijn overjas een eindje opzij te doen om te zien of hij daaronder een grijs jasje draagt. En zijn voeten heeft hij onder zijn lichaam opgetrokken. We moeten plat op de grond gaan liggen om te zien wat voor zolen hij onder zijn schoenen heeft.”
„Ik zal wel even proberen om het te zien,” zei Larry. „Houden jullie Buster hier en let op of er iemand aankomt.”
Terwijl hij de anderen op hun plaats bij de hooiopper liet, kroop Larry naar de plaats waar de zwerver lag. Hij ging naast hem zitten en stak zijn hand uit om de oude regenjas een eindje open te duwen, om te zien of de man een grijs jasje droeg. De broek die de zwerver droeg was zo oud dat het niet te zeggen viel welke kleur die ooit had gehad.
De zwerver bewoog zich even en Larry trok zijn hand terug. Hij besloot om te kijken naar de zolen van de man. Hij knielde neer, legde zijn hoofd op de grond en deed zijn best om naar de zolen van de zwerver te kijken.
Plotseling opende de zwerver zijn ogen. Hij keek Larry stomverbaasd aan.
„Wat bezielt jou?” vroeg hij, waardoor Larry bijna uit zijn vel sprong. „Je denkt zeker dat ik de koning van Engeland ben, omdat je zo aan mijn voeten knielt!” zei de zwerver. „Ga weg! Ik kan kinderen niet uitstaan. Vervelende, bemoeizuchtige schepselen!”
Hij krulde zich weer op en sloot zijn ogen weer. Larry wachtte een paar seconden en wilde juist opnieuw naar de schoenen van de man kijken toen hij een zacht gefluit van de andere kant van de hooiopper hoorde. Dat betekende dat er iemand in aantocht was. Nu ja, dan moesten ze wachten totdat de voorbijganger gepasseerd was. Larry kroop naar de andere kant en voegde zich bij Pip en de rest.
„Komt er iemand aan?” vroeg hij.
„Ja, onze oude meneer Verdwijn!” zei Dikky.
Larry keek om een hoek van de hooiopper. De plaatselijke politieagent kwam uit de andere richting, over het pad dat langs de hooiopper liep. Hij zou spoedig uit het gezicht verdwenen zijn.
Maar toen hij langs kwam, merkte hij plotseling dat de oude zwerver daar lag. De kinderen trokken zich haastig terug toen meneer Goon zo snel naar de andere kant van de hooiopper liep. Er stond een ladder tegen de hooiopper en Larry duwde Betty en de anderen snel naar boven. Ze zouden boven minder in de gaten lopen dan beneden. Gelukkig konden ze gemakkelijk boven komen.
De politieagent liep nu heel langzaam. De kinderen keken over de rand en zagen dat hij een notitieboekje tevoorschijn haalde. Dikky gaf Larry zo’n stomp dat de jongen bijna naar beneden viel.
„Kijk eens wat hij daar in zijn notitieboekje heeft staan. Een tekening van de voetafdruk die wij hebben gezien. Hij is toch verstandiger dan we dachten.”
Meneer Verdwijn liep op zijn tenen naar de zwerver en trachtte zo goed mogelijk te zien wat voor soort schoenen hij droeg. Hij deed hetzelfde wat Larry had gedaan. Hij knielde om beter te kunnen zien en de zwerver opende opnieuw zijn ogen.
De verbazing van de man was enorm groot. Het feit dat er een politieman voor hem geknield lag, maakte hem waarschijnlijk helemaal in de war. Hij sprong op en uitte een kreet.
„Eerst is het een jongen die voor me buigt en nu een smeris,” zei hij, terwijl hij zijn hoed vast op zijn hoofd drukte. „Wat heeft dat allemaal te betekenen?”
„Ik wil jouw schoenen zien,” zei meneer Verdwijn.
„Nu, kijk er dan naar, er zitten zelfs veters in,” zei de zwerver, die plotseling zijn geduld verloor.
„Ik wil de zolen zien,” zei de politieman onverstoorbaar.
„Ben jij nu schoenmaker of politieagent?” vroeg de zwerver. „Laat jij me de knopen van je overhemd maar zien, dan mag jij de zolen van mijn schoenen bekijken.”
De politieman begon zwaar te ademen en zijn gezicht werd rood. Hij sloeg zijn notitieboekje met een klap dicht.
„Kom dan maar met me mee!” zei hij.
De zwerver voelde daar echter niets voor en begon het op een lopen te zetten dwars door het weiland heen. Dat deed hij heel aardig voor een oude baas. Meneer Verdwijn zei iets hardop en liep achter de zwerver aan.
Op dat ogenblik viel Dikky, die bovenmate opgewonden was, van de hooiopper. Hij slaakte een kreet en daarom bleef de politieagent stomverbaasd staan.
„Wat heeft dat allemaal te betekenen?” vroeg hij, terwijl hij naar Dikky keek.
Toen kreeg hij de andere kinderen in het oog, want die keken bezorgd naar beneden of Dikky misschien iets had gebroken. Hij was daardoor wel zo stomverbaasd dat hij zei:
„Kom naar beneden, jullie! Altijd die kinderen die de zaak in de war sturen. Wacht maar tot de boer jullie te pakken krijgt. Hoe lang zijn jullie hier al? Wat heeft het te betekenen dat jullie hier zo rondspioneren?”
Dikky slaakte een angstige kreet. De politieagent wist niet wat hij moest doen: achter de zwerver aanrennen of Dikky door elkaar rammelen.
„Raak me niet aan! Ik geloof dat ik mijn linkerbeen en mijn rechterarm heb gebroken en dat mijn sleutelbeen en appendix ook zijn gebroken,” zei Dikky, die werkelijk meende dat hij werd vermoord.
Betty gaf een gil van afschuw en ze sprong naar beneden om te zien wat ze voor die arme Dikky kon doen. De anderen kwamen ook naar beneden en Buster sprong weer dartel om de benen van de politieagent heen. De politieman schopte naar hem.
„Verdwijn!” zei hij. „Honden en kinderen sturen de zaken altijd in de war. Nu is die vent er vandoor en heb ik hem niet kunnen ondervragen.”
Hij wachtte om te zien of Dikky zich werkelijk ernstig had bezeerd. Maar behalve het feit dat hij goed door elkaar was geschud en een paar mooie builen had opgelopen, mankeerde hem verder niets. Zijn dikte had hem behoed voor gebroken beenderen.
Zodra de politieman zag dat de anderen Dikky overeind hielpen, keek hij eens goed om zich heen, of hij misschien nog kon zien waar de zwerver was gebleven. Maar die was nergens te bekennen. Hij wendde zich tot de vijf kinderen.
„Verdwijn nu!” zei hij. „En laat me jullie niet weer zien rondlummelen!”
Daarna begaf hij zich met grote waardigheid naar het pad en liep hij weg zonder om te zien. De kinderen keken elkaar aan.
„We waren zo mooi op de goede weg toen meneer Verdwijn kwam,” zuchtte Daisy. „Ik vraag me af waar die zwerver heengegaan is.”
„Ik ga naar huis,” zei Dikky kleintjes. „Ik voel me verschrikkelijk naar.”
„Ik zal je naar huis brengen,” zei Daisy. „Jij gaat ook mee, Betty. Willen jullie nog zien of jullie de zwerver kunnen vinden, jongens?”
„Ja,” zei Larry. „Dat kunnen we waarschijnlijk wel het beste doen zolang we de kans nog hebben. Het verwondert me niet dat Dikky van de opper viel. Het was wel een opwindende belevenis, hè?”
„Stel je voor, zeg,” zei Pip nadenkend. „Die ouwe meneer Verdwijn had een tekening van het voetspoor in zijn notitieboekje. Hij is slimmer dan ik dacht. Maar toch hebben we nog steeds iets dat hij niet heeft: het stukje grijs flanel!”
Dikky, Daisy, Betty en Buster gingen samen weg. De beide anderen begaven zich in de richting die ze zwerver had gekozen. Zij wilden hem weer vinden als ze konden.