Hoofdstuk 13
EEN VERRASSEND GESPREK MET LILY
Larry en Daisy haastten zich naar de anderen. Die staarden vol enthousiasme naar de schoen in haar hand.
„Daisy! Heb je de schoen met de rubberzool gevonden?” vroeg Dikky. „En behoort die nu toe aan de man die de brand heeft gesticht?”
„Ik geloof het wel,” zei Daisy gewichtig. „Weet je, Larry en ik zijn bij meneer Smellie geweest, zoals we al van plan waren, en terwijl hij met Larry sprak, ben ik in de hal in de kast op onderzoek uitgegaan. Daar vond ik schoenen met rubberen zolen en ik dacht dat het voetspoor dat was waarnaar wij zochten.”
De kinderen gingen er in een kring om heen staan om goed te kunnen kijken.
„Het lijkt heel veel op de goede schoen,” zei Pip.
„Hij is het!” zei Dikky. „Ik moet het weten, want ik heb de tekening van de afdruk gemaakt.”
„Wel, ik geloof het niet,” zei Betty onverwacht. „De vierkantjes van het kruis zijn niet zo groot. Ik ben er zeker van dat het niet de goede schoen is!”
„Alsof jij dat kunt zeggen,” sprak Pip honend. „Ik geloof dat we de juiste schoen hebben, en dat zullen we bewijzen. Haal de tekening uit het zomerhuis, Dikky!”
Dikky ging hem halen. Hij nam hem achter het losse paneel vandaan en bracht hem naar de anderen. Ze vouwden hem open en voelden zich tot het uiterste gespannen.
Ze keken allen tegelijk naar de tekening en vervolgens naar de zool van meneer Smellie’s schoen. Ze keken heel erg nauwkeurig en zuchtten toen van teleurstelling.
„Betty heeft gelijk,” zei Dikky. „De vierkantjes in het kruis zijn niet zo groot als in mijn tekening. En ik weet dat mijn tekening helemaal juist is, want ik heb alles nauwkeurig nagemeten. Ik ben heel goed in die dingen. Ik maak nooit...”
„Houd je stil,” zei Larry, die steeds boos werd als Dikky begon op te scheppen. „Betty, wat je zegt is waar. Heel goed gezien, meisje!”
Betty glunderde van plezier. Ze had die tekening inderdaad uit het hoofd geleerd, zoals ze de anderen al had voorspeld. Maar ze was toch even teleurgesteld als de anderen.
„Het is wel heel moeilijk om detective te zijn, nietwaar?” vroeg Betty. „We vinden maar steeds dingen die ons niet verder helpen, of dingen die het ons nog moeilijker maken dan het al was. Pip, vertel jij eens aan Daisy en Larry wat die. zwerver heeft gezegd.”
„O ja, moet je horen, zeg,” begon Pip, en hij vertelde Larry en Daisy wat de zwerver had gezegd. „Dus nu is het een nog groter raadsel dan eerst,” zei hij tenslotte. „De zwerver heeft Peeks inderdaad in het struikgewas gezien, maar hij heeft hem tegen iemand anders horen fluisteren. Was dat misschien meneer Smellie? Jullie zeggen dat hij die avond een wandeling heeft gemaakt, en we weten dat Peeks toen ook niet thuis was. Zou je denken dat ze samen hebben afgesproken om die brand te stichten?”
„Best mogelijk,” zei Larry nadenkend. „Ze moeten elkaar hebben gekend, en het is mogelijk dat ze hebben afgesproken om die meneer Hickkop een lesje te geven voor zijn afschuwelijke houding. Maar hoe komen we daar ooit achter?” „Misschien is het goed om nog eens naar meneer Smellie te gaan,” zei Daisy. „We moeten die schoen er toch weer heenbrengen. Die kunnen we niet houden. Heeft een van jullie meneer Verdwijn vandaag nog gezien?”
Niemand had hem gezien en geen van hen had er belang bij om hem te zien. Ze bespraken wat hun volgende stap moest zijn. Op het ogenblik scheen alles nogal moeilijk. En ook al hadden ze mevrouw Minns en de zwerver van de verdachtenlijst geschrapt, toch konden ze nog niet weten of meneer Smellie of Peeks het had gedaan, of die beiden samen.
„Het is misschien nog niet zo’n gek idee om met Lily te gaan praten,” zei Dikky opeens. „Zij kan ons waarschijnlijk wel een paar dingen over Horace Peeks vertellen. Tenslotte is zij degene die hem een brief heeft geschreven om hem te waarschuwen. Misschien weet ze meer dan wij denken.” „Maar Lily was er die avond immers niet. Ze had vrij, dat heeft ze zelf gezegd.”
„En wie zegt ons dat ze niet is teruggegaan en zich in de bosjes heeft verstopt?” vroeg Dikky.
„Het lijkt wel of het halve dorp op de avond van de brand in het struikgewas heeft gezeten,” zei Larry. „Die oude zwerver was er... en we denken dat meneer Smellie er ook was ... en we weten dat Peeks er zat en nu zeg jij dat Lily er misschien ook nog geweest is !”
„Ik weet dat het grappig klinkt,” zei Dikky grijnzend.
„Het idee dat de tuin van meneer Hickkop die avond helemaal vol was met mensen die iets tegen hem hadden. Maat geloof je niet ook dat het een goed idee is om Lily een bezoek te brengen? Ik verdenk haar niet, maar het is helemaal niet zo dom om haar te vragen of ze iets weet. Misschien kan ze ons helpen.”
„Ja, het is inderdaad een goed idee,” zei Larry. „Verhip! Daar klinkt jouw etensbel, Pip. We zullen moeten wachten tot vanmiddag. Dan gaan we allemaal naar Lily. We nemen weer iets mee voor de poes en de kleine katjes. Er wanneer brengen we de schoen van meneer Smellie terug?”
„Het is wel beter dat we dat vanavond doen,” zei Daisy. „Jij brengt hem terug, Larry, als het donker is. Misschien is de tuindeur wel open en kun je zo naar binnen glippen.” „Goed,” zei Larry, terwijl hij opstond om te gaan. „We komen na het eten hier weer terug, detectives! Hoe staat het overigens met je builen, Dikky?”
„Prachtig,” zei Dikky trots. „Ik zal je ze laten zien.”
„Ik heb nu geen tijd,” zei Larry. „Ik zal ze vanmiddag wel even bekijken. Tot straks!”
„Een ervan wordt al helemaal geel,” zei Dikky.
Maar Daisy en Larry waren al weg. Pip en Betty renden naar huis, omdat ze bang waren dat ze anders moeilijkheden kregen omdat ze te laat aan tafel kwamen. Dikky ging daarom ook maar samen met Buster weg, in de hoop dat de anderen ’s middags niet zouden vergeten opnieuw naar zijn builen te vragen.
Om half drie waren ze weer bijeen. Daisy was bij de visboer langs gegaan en had daar visjes voor de katten gekocht. Het rook nogal sterk en Buster drong er bij haar op aan om het papier eraf te halen. Niemand vroeg Dikky naar zijn builen. Hij voelde zich daardoor gekrenkt en zat zwijgend te luisteren naar wat de anderen met Larry bespraken. Ze hadden het erover wat ze tegen Lily moesten zeggen. Betty zag de uitdrukking op zijn gezicht en was verbaasd.
„Wat is er aan de hand, Dikky?” vroeg ze. „Ben je ziek?” „Nee,” zei Dikky. „Alleen maar een beetje stijf, dat is alles.”
Daisy keek hem aan en begon toen hard te lachen.
„Die arme Dikky,” zei ze. „We hadden beloofd dat we naar zijn builen zouden kijken en dat hebben we niet gedaan.”
Allen lachten.
„Dikky is een verschrikkelijke baby,” zei Larry. „Kom op, Dikzak! Laat ons je builen zien en we zullen ze allemaal bewonderen; de grote, de middelgrote en de kleine.”
„Ze zijn de moeite niet waard,” zei Dikky stijfjes. „Kom, laten we gaan. Het is beter dat we zo snel mogelijk zijn, anders is het alweer theetijd.”
„We zullen zijn builen tijdens de thee wel even bekijken,” fluisterde Daisy tegen Larry. „Hij is nu veel te beledigd.”
Daarna begaven ze zich op weg naar Lily. Ze waren er zeker van dat ze niet door meneer Hickkop betrapt zouden worden, omdat Pip hem kort tevoren in zijn auto had zien voorbijrijden.
„Een of twee van ons moeten met mevrouw Minns praten,” zei Larry, „en de anderen moeten proberen om Lily de tuin in te lokken om daar met haar te praten. We zullen wel zien.”
Maar toevallig was alles vrij gemakkelijk. Mevrouw Minns was weg en er was niemand anders in de keuken dan Lily. Ze was blij de kinderen en Buster te zien.
„Ik zal Sweetie en de katjes even zolang in de hal neerzetten en de deur sluiten,” zei ze. „Dan kan dat hondje ook binnenkomen. Ik houd van honden. Hoe heet hij? Buster? Dat is een mooie naam voor een hond. Buster! Wil je een bot hebben?”
Kort daarop waren de katten buiten de keuken en kauwde Buster met plezier op een bot. Lily haalde chocolade uit de kast en deelde het rond. De kinderen vonden haar aardig. Ze scheen veel opgewekter te zijn als mevrouw Minns er niet was om op haar te mopperen.
„We hebben die brief aan Horace Peeks gegeven,” zei Larry. „We hebben hem gevonden.”
„Ja, ik heb vandaag een brief van hem gekregen.” Lily keek plotseling heel droevig. „Die akelige meneer Goon is bij hem geweest en heeft heel lelijke dingen tegen hem gezegd. Horace is nu zo vertwijfeld dat hij niet weet wat hij moet doen.”
„Denkt meneer Goon dan dat hij die brand heeft gesticht?” vroeg Daisy.
„Ja,” zei Lily. „Er zijn heel wat mensen die dat zeggen. Maar het is niet waar!”
„Hoe weet jij dat? “ vroeg Dikky.
„Nu, dat weet ik nou eenmaal,” zei Lily.
„Maar jij was hier helemaal niet,” zei Larry. „En als je hier niet was, dan kun je ook niet weten wie de brand wel of niet heeft gesticht. Horace zou het hebben kunnen doen.”
„Zullen jullie er niet over spreken als ik jullie iets vertel?” vroeg Lily. „Zullen jullie dat beloven? Zeg:, Ik zweer dat ik niets zal zeggen! ’”
De kinderen herhaalden de zeven woorden en Lily keek opgelucht.
„Wel dan,” zei ze. „Ik zal jullie vertellen waarom ik weet dat Horace de brand niet heeft gesticht. Ik heb hem namelijk om vijf uur ontmoet en ben de hele avond tot tien uur bij hem geweest, omdat ik dan weer binnen moet zijn.”
De vijf kinderen staarden haar aan. Dat was inderdaad iets nieuws.
„Maar waarom heb je dat niet aan iedereen verteld?” vroeg Larry tenslotte. „Als jij dat vertelt, zal niemand nog durven beweren dat Horace die brand heeft gesticht.”
Lily begon te huilen.
„Weet je,” zei ze. „Mijn moeder vindt dat ik nog te jong ben om al te beslissen met wie ik wil trouwen, maar Horace Peeks houdt van me. Mijn vader heeft gedreigd me te zullen aframmelen als hij me een keer in gezelschap van Horace ziet en mevrouw Minns zegt het ook tegen mijn vader als ze me ooit een woord met Horace ziet wisselen. Ik durfde dus niet met hem naar de bioscoop te gaan, of zelfs maar in huis tegen hem te praten.”
„Arme Lily,” zei Daisy. „Dus toen je hoorde dat iedereen tegen hem was, besloot je hem te schrijven om hem te waarschuwen.”
„Ja, en weet je, als ik nu vertel dat ik die avond met hem samen ben geweest, krijg ik straf van mijn vader en stuurt mevrouw Minns me misschien wel weg. Dan ben ik mijn baantje ook nog kwijt. En Horace kan ook niet zeggen dat hij bij mij was, want hij weet dat hij mij daardoor in moeilijkheden brengt.”
„Waar zijn jullie heengegaan?” vroeg Dikky.
„Ik ben op mijn fiets halverwege tot Wilmer Green gegaan,” zei Lily. „Daar hebben we elkaar bij zijn zuster ontmoet. Daar hebben we ook de thee gebruikt en het avondmaal genoten. We hebben zijn zuster alles verteld; dat hij zijn baantje kwijt was en zo, maar toen zei ze dat haar man hem misschien wel tijdelijk aan het werk kon hebben totdat hij een nieuwe betrekking had.”
Dikky herinnerde zich dat die zwerver Horace die avond in de tuin had gezien en hij keek Lily scherp aan. Sprak ze de waarheid wel?
„Ben je er zeker van dat Horace hier de hele avond niet is geweest?” vroeg hij.
De anderen wisten waarom hij dat zei, want ook zij herinnerden zich dat de zwerver Horace Peeks had gezien.
„Nee! Nee!” schreeuwde Lily, terwijl haar stem oversloeg van de angst. Ze wrong haar zakdoek in haar handen en staarde de kinderen aan. „Horace is hier helemaal niet in de buurt geweest. Ik verzeker jullie dat we elkaar bij zijn zuster hebben ontmoet. Jullie kunt het immers aan haar vragen. Zij zal het jullie wel vertellen!”
Larry voelde zich er zeker van dat Lily bang was en niet de waarheid sprak. Hij besloot daarom haar voor een voldongen feit te plaatsen.
„Lily,” zei hij. „Er is iemand die Horace die avond hier in de tuin heeft gezien!”
Lily staarde Larry aan met een geschrokken blik.
„Nee!” zei ze. „Dat kan immers niet! Dat kan niet! “
„Nu, het is waar,” zei Larry.
Lily staarde hem nog even aan en begon toen te snikken.
„Wie kan hem dan hebben gezien?” vroeg ze. „Mevrouw Minns en haar zuster waren in de keuken. Meneer Hick en de chauffeur waren uit. Er was helemaal niemand. Dat weet ik zeker.”
„Hoe kun jij dat weten als je hier niet was?” vroeg Larry.
„Wel,” ze Lily, terwijl ze moeilijk slikte. „Ik zal je vertellen waarom! Ik was hier namelijk! Vergeet nu niet dat jullie hebben gezworen het aan niemand te vertellen. Ik ben Horace op de fiets tegemoet gereden en toen ik hem tegenkwam, zei hij dat hij enkele dingen bij meneer Hick had vergeten en ze wilde halen, maar hij durfde het niet aan meneer Hick te vragen. Toen zei ik tegen hem:, Wel Horace, ’ zei ik.. Meneer Hick is er niet. Waarom ga je niet gewoon mee om die dingen op te halen voordat hij terugkomt? ’”
De kinderen luisterden ademloos toe. Nu zouden ze eindelijk de waarheid te weten komen. Lily vertelde verder, waarbij ze haar zakdoek maar steeds in haar handen wrong.
„Toen we een kop thee hadden gedronken, reden we hier samen heen en lieten onze fietsen bij de haag staan. Niemand heeft ons gezien. We liepen achter de heg langs tot aan het huis van meneer Hick. Toen kropen we beiden in het struikgewas en keken of er ook iemand te zien was.”
De kinderen knikten. De zwerver had gezegd dat hij Peeks tegen iemand had horen fluisteren. Dat moest Lily dus geweest zijn.
„Ik kwam er al spoedig achter dat mevrouw Minns met haar zuster in gesprek was,” ging Lily voort. „En ik wist dat ze daar nog tijden zouden blijven zitten. Ik zei tegen Horace dat ik de dingen wel voor hem wilde ophalen, maar hij zei dat hij zelf wilde gaan. Ik hield dus de wacht terwijl hij zelf door een open raam klom, zijn spullen haalde en weer buiten bij me in het struikgewas kwam. Toen zijn we op onze fietsen teruggereden zonder dat we een levende ziel hebben gezien.”
„En Horace is niet door de tuin even naar het atelier geglipt?” vroeg Larry.
Lily keek hem beledigd aan.
„Dat deed hij niet!” zei ze. „Ten eerste zou ik het hebben moeten zien en ten tweede is hij niet meer dan drie minuten weggeweest. En ten derde zou mijn Horace zoiets nooit doen 1”
„Wel, dat schakelt Horace dus uit,” zei Larry hardop wat de anderen ook allemaal dachten. „Hij kan het niet hebben gedaan. Ik ben blij dat je ons dit allemaal hebt verteld, Lily.
Maar ik vraag me toch wel af wie het dan wel heeft gedaan!”
„Alleen meneer Smellie blijft nu nog over,” zei Betty zonder na te denken.
De woorden van Betty hadden een verbazingwekkend resultaat. Lily gaf een gilletje.
Ze staarde Betty aan alsof ze haar oren niet kon geloven. Ze opende en sloot haar mond als een vis en scheen niet in staat te zijn een woord uit te brengen.
„Wat is er aan de hand?” vroeg Larry verbaasd.
„Waarom zei ze dat?” vroeg Lily bijna fluisterend. „Hoe weet zij dat meneer Smellie hier die avond is geweest?”
Nu was het de beurt van de kinderen om verbaasd te kijken.
„Wel,” zei Larry, „we weten het niet zeker. We vroegen het ons alleen maar af. Maar waarom ben je zo verbaasd, Lily? Wat weet jij er overigens van? Je hebt meneer Smellie toch niet gezien? Je zei dat je alleen was en dat niemand Horace en jou heeft gezien.”
„Dat is ook zo,” zei Lily. „Maar Horace zag iemand! Toen hij door het raam naar binnen was gekropen, zag hij iemand door de tuin sluipen. En dat was meneer Smellie.”
„Lieve help!” zeiden Larry en Pip.
Ze staarden elkaar allemaal aan.
„Dus meneer Smellie is hier die avond toch geweest!” zei Larry.
„Geen wonder dat hij zo vreemd deed toen je hem vroeg of hij op de avond van de brand nog bij het huis van meneer Hick is geweest,” zei Daisy.
„Hij heeft het dus gedaan!” zei Betty triomfantelijk. „Nu weten we het! Hij is een gemene oude man.”
„Denk jij ook dat hij het heeft gedaan?” vroeg Dikky aan Lily.
Ze keek nadenkend en was enigszins verstomd.
„Ik weet het niet,” zei ze. „Hij is een aardige, oude heer, vind ik. Hij heeft tenminste altijd een goed woord voor me. Het ligt niet in zijn aard om brand te stichten. Maar wat ik zeker weet, is dat Horace het niet heeft gedaan!”
„Nee, het ziet er niet naar uit dat Horace het kan hebben gedaan,” stemde Larry met haar in. „Ik begrijp nu ook waarom je niet eerder iets hebt gezegd, Lily. Je was bang. We zullen het echt aan niemand vertellen. Het schijnt dat we onze aandacht nu iets meer op meneer Smellie zullen moeten richten.”
„Daaromtrent bestaat geen enkele twijfel,” zei Dikky. „Wel, we hebben vanmiddag wel weer heel wat nieuws gehoord.”