Hoofdstuk 4

AANKNOPINGSPUNTEN EN MENEER VERDWIJN

 

 

De vijf kinderen liepen langs het huis van meneer Hick naar de plaats waar het huisje was afgebrand. Er was een klein houten hek voor een overdekt pad dat naar het huisje leidde. Ze besloten om daarlangs te lopen, omdat niemand hen dan zou zien.

Er hing nog steeds een afschuwelijke brandlucht.

De kinderen openden het hek en liepen het overgroeide pad op. En daar stond dan het restant van wat eens het atelier van meneer Hick was geweest; een zwarte ruïneachtige hoop. Het was maar een klein huis geweest. Eens had het twee kamers gehad, maar meneer Hick had de tussenmuur weggehaald en daarna was er een grote kamer voor hem om in te werken.

„Nu,” zei Larry half fluisterend. „We moeten goed om ons heen kijken om te zien of we iets kunnen vinden dat ons kan helpen.”

Het had totaal geen zin om te gaan kijken op de plaats waar al die toeschouwers de voorgaande avond hadden gestaan. De tuin was helemaal vertrapt en overal zaten voetafdrukken. De kinderen gingen uiteen en op plechtige wijze zochten zij langs het overgroeide pad dat naar het huisje leidde. Ook keken ze onder de heg in de modder.

Buster keek ook, maar hij dacht dat ze op zoek waren naar konijnen, zodat hij ieder konijnenhol ging omwoelen. Hij scheen het altijd jammer te vinden dat konijnen hun holen niet groot genoeg maakten voor honden. Hoe gemakkelijk zou het dan zijn om een vluchtend konijntje na te jagen.

„Kijk Buster eens naar aanknopingspunten zoeken,” zei Pip giechelend.

De kinderen keken naar voetafdrukken. Er waren geen speren op het pad, omdat het van grind was, hetgeen natuurlijk geen voetsporen naliet. Ze keken ook naar de struiken die in grote aantallen langs het pad groeiden.

Pip liep naar een greppeltje waar de haag boven groeide en een kleine wilde roos. En daar vond hij iets. Hij riep de anderen voorzichtig.

„Hier, zeg kom eens! Ik heb iets gevonden.”’

Tegelijk stonden ze allemaal over hem heengebogen. Buster ook, met zijn neus snuivend.

„Wat is het?” vroeg Larry.

Pip wees in de modderige greppel naast zich. Daar groeiden dovenetels die waren vertrapt. Het was duidelijk dat daar iemand had gestaan en de enige reden waarom iemand daar ging staan, was om zich te verbergen.

„Maar dat is niet alles!” zei Pip opgewonden. „Kijk, hier is die persoon gekomen en ook weer langs weggegaan.”

Hij wees naar de haag achter zich en de kinderen zagen er een gat waar gebroken en omgebogen takken en twijgjes lagen. Daar had iemand zich een weg door gebaand.

„Ooo,” zei Daisy met wijdopen ogen. „Is dit nu een aanknopingspunt, Larry?”

„Een heel goed aanknopingspunt,” zei Larry aangenaam verrast. „Heb je ook voetafdrukken gezien, Pip?”

Pip schudde zijn hoofd.

„De man die zich hier heeft verborgen, heeft steeds op de dovenetels getrapt,” zei hij. „Kijk maar, je kunt zien waar hij door de greppel is heengelopen.”

Oplettend volgden de kinderen het spoor op de platgetrapte dovenetels. De greppel maakte een bocht naar de achterkant van het huisje, maar op die plaats hadden de vorige avond helaas zoveel mensen gelopen dat het onmogelijk was om de voetstappen er uit te halen en te zeggen dat die bij de persoon in kwestie behoorden.

„Luister eens,” zei Dikky plotseling. „Misschien kunnen we aan de andere kant van de haag afdrukken vinden. Wat denk je ervan om met z’n allen door dat gat te kruipen? Dan kunnen we kijken of er aan de andere kant iets te zien valt.”

Ze kropen allemaal door het gat in de heg; Dikky als laatste. En hij zag iets toen hij erdoor kroop. Het was een stukje grijs flanel dat aan een doorn vastzat.

Hij floot zacht en greep Larry beet, die vlak voor hem kroop. Toen wees hij naar het stukje flanel.

„De man heeft zijn jas opgescheurd toen hij door het gat is gekropen,” zei hij. „Zie je dat? Geloof me, we komen al een heel eind in de goede richting. We weten nu dat de man een grijs flanellen kostuum droeg.”

Larry haalde voorzichtig het stukje grijze stof van de doorn. Hij deed het in een lucifersdoosje en wenste dat hijzelf in plaats van Dikky het had ontdekt.

„Goed zo,” zei hij tegen Dikky. „Dat zou wel eens een waardevol aanknopingspunt kunnen zijn.”

„Heeft Dikky een knoop gevonden?” vroeg Betty opgewonden.

Iedereen kwam om Dikky heen staan om te horen wat hij had gevonden. Larry deed het lucifersdoosje open en liet het kleine stukje grijs flanel zien.

„Nu hoeven we alleen maar zien te weten te komen wie een grijs flanellen kostuum draagt, waar een stukje af is en we hebben de man,” zei Daisy erg ingenomen.

„Ik geloof dat we heel wat slimmer zijn dan meneer Verdwijn,” zei Pip.

„Ik heb namelijk bijzonder scherpe ogen, weet je,” zei Dikky, die zich nu bijzonder met zichzelf voelde ingenomen. „Maar het is wel begrijpelijk dat niet iemand anders dan ik het zag, want ik heb een heel goed verstand.”

„Houd je stil !” zei Larry. „Het was zuiver toeval dat jij het zag.”

Hij deed het stukje stof weer in het lucifersdoosje. Ze voelden zich allemaal een beetje opgewonden.

„Ik vind het heerlijk om detective te zijn,” zei Betty gelukkig.

„Ik zou niet weten waarom,” zei Pip. „Je hebt tot op dit moment nog niets gevonden. Ik heb de plaats gevonden waar de man zich verborgen heeft gehouden en Dikky vond een stukje van zijn jas. Jij hebt nog helemaal niets gevonden !”

Larry vond het voetspoor. Hij vond het zuiver toevallig. Het gat in de heg kwam uit op een stuk grasland waar men helemaal geen voetsporen kon zien. Maar er was een boer geweest die een paar vierkante meter plaggen had afgestoken en daar was langs de rand een duidelijk voetspoor.

„Ik vermoed dat de afdruk van die boer is,” zei Pip toen Larry hem erop wees.

„Nee, daar is het voetspoor van de boer,” zei Larry, terwijl hij naar een groot spoor van spijkerschoenen wees, dat langs het pad liep. „Deze afdruk is kleiner. Ik denk dat het maat acht is en de sporen van de boer zijn wel maat twaalf. Het is geweldig. Het moet wel het spoor zijn van de man die we zoeken. Laten we eens gaan kijken of we nog een kunnen vinden.”

Ze zochten overal. In het gras konden ze toch niets zien en daarom zochten ze langs de randen van het veld. En daar vond Daisy drie of vier voetsporen, waarvan enkele aan beide kanten van het hek dat de afsluiting van het veld vormde, en toegang gaf tot de weg die erlangs liep.

„Zijn dit dezelfde sporen?” riep ze.

De anderen kwamen eraan rennen. Ze keken heel scherp. Larry knikte en zei:

„Ik geloof het wel. Deze schoenen hebben rubberen zolen met een kruisprofiel. Pip, ga jij eens even naar die andere afdruk kijken om te zien of die net zo is.”

Pip liep terug naar het pad waar de boer de plaggen had afgestoken. Ja, ook daar was het kruisprofiel in de voetafdruk te zien. Het was een spoor van dezelfde schoen, dat was duidelijk.

„Ja,” schreeuwde hij. „Het is van dezelfde schoen.”

De anderen waren nu erg opgewonden. Ze kwamen al een heel eind verder.

„Wel,” zei Larry, terwijl hij over de weg keek, „ik geloof dat het niet veel zin heeft om verder te gaan, omdat de weg hard van oppervlak is, zodat we er toch niets op kunnen zien. Maar we hebben gevonden waarnaar we zochten. We zijn erachter gekomen dat een man zich om de een of andere reden onder de heg verborgen heeft gehouden, en we weten dat hij bepaalde schoenen droeg met rubberzolen die een kruisprofiel hebben en we weten de maat ook zo ongeveer. Dat is niet zo gek werk voor één dag.”

„Ik zal een tekening van het spoor maken,” zei Dikky. „Ik zal de juiste maat opnemen en een goede kopie van de afdrukken maken. Dan hoeven we alleen maar op zoek te gaan naar de schoenen en we hebben de man die we zoeken.” „We weten wat voor soort schoenen hij droeg en wat voor een kostuum,” zei Larry, terwijl hij dacht aan het kleine stukje stof in het lucifersdoosje. „Ik wed dat meneer Verdwijn niets van dat alles heeft gezien.”

„Ik ga geloof ik maar snel even naar het hotel om papier te halen,” zei Dikky gewichtig, „dan kan ik de voetafdruk natekenen. Het is maar goed dat ik zo best kan tekenen. Het laatste kwartaal heb ik de eerste prijs voor Kunst gewonnen.”

„Wat voor Kunst?” vroeg Larry. „De kunst van opscheppen? Of de kunst om teveel te eten?”

„Ben je niet goed wijs?” vroeg Dikky, die het geplaag helemaal niet leuk vond.

„Hij is wel goed wijs,” zei Daisy, „maar hij schept niet zo erg op over zijn hersens als jij doet, Donald Izaak Kempenaar I”

„Laten we teruggaan naar het verbrande huis om te zien of er nog andere sporen te vinden zijn,” zei Pip, die begreep dat er ruzie op til was.

„Ja,” zei Betty. „Ik ben de enige die nog geen knoop heeft gevonden en dat wil ik zo graag.”

Ze keek zo triest dat Dikky haar snel troostte.

„Maar Buster heeft ook nog niets gevonden,” zei hij. „Hij heeft zijn best gedaan, maar hij heeft nog helemaal niets ontdekt. Maak je maar geen zorgen, Betty. Ik heb zo’n idee dat jij heel snel een geweldig aanknopingspunt zult vinden.”

Ze gingen allen terug naar het gat in de heg en kropen erdoor. Dikky ging direct naar het hotel om een stuk papier en een potlood te halen. De anderen bleven staan en staarden naar de resten van het afgebrande huisje.

„Wat doen jullie hier?” vroeg plotseling een bulderende stem. „Verdwijn!”

„Lieve help, dat is meneer Verdwijn,” fluisterde Larry. „Zoek mijn geld, jongens!”

De vier kinderen liepen rond en deden alsof ze iets zochten.

„Heb je gehoord wat ik zei?” vroeg de politieman grommend. „Waar zoeken jullie naar?”

„Mijn geld,” zei Larry.

„O,” zei meneer Goon. „Ik denk dat je die hebt verloren toen je hier gisteravond je neus in zaken kwam steken die je niets aangingen. Ik weet niet wat er van de kinderen van tegenwoordig terecht moet komen... altijd hinderen ze de ouderen en altijd vallen ze je lastig als je belangrijke dingen te doen hebt. Verdwijn jullie!”

„Ah,” zei Larry, „daar is wat.” Hij boog zich voorover en raapte een geldstuk op dat hij had laten vallen toen ze die middag waren begonnen met het zoeken naar sporen. „Goed, meneer Goon. We gaan nu weer. Ik heb mijn geld gevonden.”

„Nu, verdwijn dan!” gromde de politieman. „Ik moet hier aan het werk... belangrijke dingen, weet je, en ik wil niet dat kinderen me bij mijn bezigheden storen.”

„Zoekt u naar knopen?” vroeg Betty, maar ze kreeg dadelijk zo’n stomp van Pip, dat ze bijna voorover viel.

Gelukkig nam meneer Verdwijn geen notitie van die opmerking. Hij joeg de kinderen via het hek naar de straat.

„En kom hier niet weer om de zaak in de war te sturen!”

„In de war sturen!” zei Larry beledigd, toen ze samen over de weg liepen. „Hij denkt dat kinderen alleen maar dingen in de war sturen. Als hij wist wat we vanmorgen hadden gevonden, dan zou hij groen van afgunst zijn.”

„Werkelijk?” vroeg Betty nieuwsgierig. „Dan zou ik hem wel graag eens willen zien.”

„Ik werd bijna groen in mijn gezicht toen jij aan meneer Verdwijn vroeg of hij op zoek was naar aanknopingspunten,” zei Pip boos. „Ik dacht dat je er direct achteraan zou zeggen dat we ze zelf ook zochten en al heel wat hadden gevonden. Dat is wel het naarste wanneer je een klein meisje zoals jij bij de detectives hebt!”

„Ik zou niet hebben gezegd dat we al iets hadden gevonden,” zei Betty bijna in tranen. „O, kijk, daar is Dikky. We moeten hem waarschuwen dat meneer Verdwijn daar is. "

Ze hielden Dikky tegen en waarschuwden hem. Hij besloot daarom later naar de plaats van de afdruk te gaan. Hij mocht die meneer Verdwijn niet en Buster evenmin.

„Het is tijd voor de thee,” zei Larry, terwijl hij op zijn horloge keek. „Morgen om tien uur zien we elkaar weer in het zomerhuis van Pip. We hebben het vandaag uitstekend gedaan. Ik zal aantekeningen maken van onze vondsten. Het is werkelijk opwindend!”