XVII
„Wat is het stil, ” zucht Hanneke tegen Joep, als Evelyn weer weg is. „Nou en of, ” zegt die. „Weet je dat ik elke dag een halfuur mag werken en misschien volgende week al uit bed mag? Ik ga met reuzenschreden vooruit. ”
„Ik ook, ” zegt Hanneke. „Volgende week ga ik naar Utrecht. Boodschappen doen met Angenietje. Ik ben zo benieuwd hoe ze er uit zal zien! We hebben elkaar nu bijna - laat eens kijken - vijf maanden geschreven. En vooral de laatste tijd veel dikke brieven met vaak dubbele porto. De PTT kan er wel extra winst uit slaan. We maken onze eerste ontmoeting echt romantisch. Met een beetje humbug erbij. ”
„Zo iets van een Telegraaf of een Trouw’ in de rechterhand? ” spot Joep. „En dan in de stationsrestauratie? ”
„Ik zit er nog over na te denken. Een krant is zo afgezaagd. Ik ben bang dat er wel zes mensen met een krant in hun hand rondlopen. Stel je voor, dat ik op een dame afschiet en zeg: 'Hallo Angeniet, daar ben ik, ’ en ze is ’t niet! Weet jij iets te bedenken? ”
Joep peinst: „Als jullie allebei eens duidelijk zichtbaar een sleutel in je rechterhand nemen en die zo’n beetje omhoog houden. Dan kun je elkaar niet missen. ”
„Ja, dat is een reuze goed idee en ook niet afgezaagd. De sleutel tot onze ontmoeting. Ik ga het haar direct schrijven. Bedankt voor de tip. ”
„Een behoorlijk grote sleutel, ” roept Joep haar achterna. „En denk eraan, omhooghouden in de rechterhand. ”
„Komt in orde, ” roept Hanneke.
Er komt een gulle lach op het gezicht van Joep. „Daar zullen we eens een leuke mop mee beleven, ” grinnikt hij hardop, terwijl hij zijn schrijfmap naar zich toetrekt...
Na tien dagen is het dan eindelijk zover. Dokter Van Bemmelen heeft gezegd: „Wat mij betreft mag je twee nachten uitblijven. Morgen ga je, dat is dinsdag; als je nu zorgt dat je woensdagmiddag drie uur kunt rusten, dan mag je donderdagmiddag terugkomen. Als je dan zorgt dat je zo ongeveer tegen vijf uur weer in Vorden bent, laat ik je wel van het station halen. Ik geloof dat er om kwart over vijf een trein binnenkomt. Zorg dat je op tijd je druppels inneemt en maak maar veel plezier met je penvriendin. ”
’s Avonds drinkt Hanneke nog even thee bij Joep.
„Kijk, wat een knaap van een sleutel ik heb, ” lacht ze, terwijl ze een ouderwetse sleutel uit haar rokzak opdiept.
„Dat zal me een knal geven, als die sleutels elkaar morgen ontmoeten, ” zegt Joep raadselachtig. „Zeg, heb je al wat van mevrouw De Raedt gehoord? ”
„Nog niet, maar ’t is ook pas veertien dagen geleden. En ze zei zelf dat zo iets nooit vlug gaat. ”
Met een plezierig gevoel stapt Hanneke de volgende morgen in de auto, die haar naar het station in Vorden zal brengen.
Zuster Greeth wuift haar na. De gordijnen bij Joep worden net opengetrokken en ’t laatste wat Hanneke ziet, is een sleutel die Joep omhoog houdt. „Malle, ” grinnikt ze.
Dan kijkt ze eens om zich heen. Bosoord is al uit het gezicht verdwenen. Ze zit erg gemakkelijk achterin. Op de bank staat haar lege koffer.
Ze vouwt haar handen en doet echt haar ogen dicht. Eigenlijk vindt ze het zelf wel wat overdreven, maar ze kan het eenvoudig niet laten. Haar hart is zo vol dankbaarheid!
Nu gaat ze voor ’t eerst weer alleen op stap. Ze is bijna beter en werkt al een paar uur per dag in het lab. Straks zal ze Angenietje, met wie ze nu al zo’n poos gecorrespondeerd heeft, ontmoeten.
En last but not least, in haar tas zit een brief van mevrouw De Raedt. Die kwam vanmorgen en lag op haar ontbijtblad. Zuster Greeth bracht hem persoonlijk. Het was een kort briefje, maar Hanneke kent het al uit haar hoofd.
Zo Hanneke,
duurde het erg lang? Dan zal ik je niet méér spanning bezorgen. Ik vond jouw manuscript goed. Natuurlijk moet je nog enkele dingen veranderen, maar dat is meer om technische redenen. Ik heb het onmiddellijk na lezing naar mijn uitgever gezonden en kreeg deze brief terug. Fijn hè? Succes, meisje en nog spoedig verdere beterschap.
je D. de Raedt-Beyer
En dan die brief van de uitgever! Hanneke heeft hem gespeld van a tot z. Hij is aan mevrouw De Raedt gericht, maar toch van heel groot belang voor haar. Want deze heer laat schrijven dat hij het m. s. met genoegen gelezen heeft en bereid is het uit te geven. Hij vraagt haar adres om nader met haar in persoonlijk contact te kunnen treden.
En is dat alles geen dankbaarheid waard?
Hanneke heeft echter niet veel tijd meer. Gerrit brengt haar tot het station. Wat onwennig staat ze even te kijken. Dan loopt ze resoluut op het loket af en neemt een kaartje naar Utrecht.
Wat is dat anders dan op Bosoord te zijn! Hanneke kan haar plezier niet op. Mijn gezicht zal wel stralen, denkt ze.
In haar jurkzak weet ze de grote sleutel, die ze straks Angenietje onverhoeds voor de neus zal zwaaien. Hoe zal ze er uitzien? Ze hebben in hun brieven afgesproken geen kiekjes te sturen. Veel leuker om elkaar te ontmoeten, als je helemaal niet weet hoe de ander er uitziet.
„Ik weet van jou alleen dat je natuurlijk erg mager bent na je ziekte, ” schreef Angenietje. „En dat je rood haar hebt. Dat idee van die sleutel vind ik enig. ”
Hanneke moet een keer overstappen in Apeldoorn.
Ze is zestien minuten over tien uit Vorden vertrokken en kan even voor twaalf op Utrecht-Centraal zijn. Ze weet dat ze op het eerste perron aankomt, en dan maar op zoek naar de stationsrestauratie. Hannekes hart klopt vlugger dan normaal, als ze Utrecht binnenrijden. Oei, wat een grote stad. Ze voelt zich even wat verlaten. Eigenlijk stom dat ze ook niet aan mevrouw Bruins heeft gevraagd aan het station te komen. Stel je voor dat Angenietje verhinderd is! Maar dan schudt ze die sombere gedachten van zich af. Vooruit, je bent negentien, klein boerinnetje van buiten, scheldt ze zichzelf uit. Met de andere mensen mee loopt ze naar de uitgang. Wacht, daar staat met grote letters: stationsrestauratie.
Hanneke stevent erop af. De draaideur staat gelukkig open. Ze heeft altijd een hekel gehad aan draaideuren, je krijgt ze zo gauw op je hielen als je niet oppast.
Ze haalt haar sleutel uit de zak. Eerst maar even wat onopvallend naar beneden houden. Langzaam loopt ze door de wachtkamer, ’t Is er nogal vol. Ineens ziet ze een jong meisje dat een sleutel opvallend in haar rechterhand zwaait. Dat moet Angenietje zijn! Hanneke prevelt enige pardons, trapt een heer op de tenen, stoot een mevrouw aan, scheldt zichzelf uit voor 'stuntel’, maar belandt dan toch bij het tafeltje waar het meisje met de sleutel zit. Maar als ze er dichtbij is ziet ze wel het meisje zitten, maar ze heeft geen sleutel meer in de hand. Hoe kan dat nou?
Teleurgesteld draait Hanneke zich om. Dan maar weer op stap. Ha, daar zit ze. Het meisje kijkt haar kant niet uit, maar zwaait wel opvallend met een kanjer van een sleutel.
Boeh, wat is ’t hier vol. Ze moet er toch maar op af. Dapper wringt ze zich weer door de drukte heen. Maar bij het tafeltje ziet ze weer geen sleutel, wel het meisje dat haar aankijkt en vriendelijk vraagt: „Zoekt u iets? ”
„Ja, een sleutel, ” antwoordt Hanneke prompt. „Met een meisje eraan. ”
„O wacht, daar zie ik er weer een, dat zal ze zijn. ”
Maar in haar vaart om er nu gauw bij te zijn wordt ze ineens gestuit door een paar stevige jongensarmen, die haar omhelzen. Hanneke denkt: Verhip, wat heb ik nou aan mijn muts hangen? Doen ze het tegenwoordig zo, dat ze wildvreemde joffers zo maar omhelzen, ik zal ze! Net als ze haar belager een oplawaai wil verkopen, zegt een bekende stem: „Dag zusje, wie zoek jij toch? ”
„Gert, hoe weet jij...? ” Verder komt ze niet, want Gert neemt haar onder de arm en loodst haar weg. Samen schuifelen ze door de drukte, naar een kleine uitbouw ernaast. En daar zit aan een tafeltje een meisje, dat een grote sleutel omhoog houdt in haar rechterhand. Hanneke neemt het beeld van het meisje goed in zich op. Wat een geestig kind, wat een leuk gezichtje.
„Zo, dat is dat, ” zegt Angenietje, als Hanneke wat van haar emotie bekomen is.
„Maar hoe kwam het dan toch dat er nog twee of drie meisjes met sleutels zaten? ” vraagt Hanneke, terwijl ze haar glas jus d’orange leegdrinkt. „Ik was zo stomverbaasd. ”
„Dat is een mop van Joep, ” grinnikt Gert. „Hij wou jouw speurderstalenten eens op de proef stellen en heeft aan vier of vijf meisjes geschreven om tegen die tijd met een opvallende sleutel in hun rechterhand uit te kijken naar een jongedame die eenzelfde voorwerp droeg. Hij heeft een korte beschrijving gegeven hoe je er uitzag. Hij schreef het mij ook en vroeg of ik een oogje in ’t zeil wilde houden of je ook te moe werd. Van tevoren had ik Angenietje neergepoot en hield jou in de gaten. Maar omdat het zo enorm druk was, waar wij niet op gerekend hadden, trachtte ik je te enteren. Ik dacht dat je wel doodmoe zou zijn, maar dat pakte anders uit. Want je wou me een stevige oplawaai verkopen, niet? ”
„Nou en of, ” zegt Hanneke. „Gert, ik vind het leuk dat je me begroet hebt, maar nou kunnen we je missen als kiespijn. Misschien kun je vanavond bij mevrouw Bruins komen, want ik zou het toch wel leuk vinden je nog weer te zien. ”
„Uwe Majesteit beveelt, uw nederige dienaar groet u, ” zegt Gert terwijl hij opstaat. „Dag kindertjes, niet te veel snoepen en niet te veel ijsjes eten en niet te veel klet... ” Gert is al buigende achteruit gelopen en bonst nu tegen een heer op, die moppert: „Kijk uit, uilskuiken! ”
Gert loopt door, steekt nog even bij de deur zijn hand op en is verdwenen.
Voor ’t eerst kijken de beide meisjes elkaar aan. Schrijven is toch anders dan tegenover elkaar zitten. Maar Angenietje met haar rappe mondje vindt al gauw een onderwerp uit een van hun brieven. Hanneke laat haar de brief zien van mevrouw De Raedt en van de uitgever.
„Daar moet op gedronken worden, ” zegt Angenietje vrolijk. „Kom Hanneke, laten we ons in het stadsgewoel storten. Ik reken hier wel af. ”