IX
’t Worden een paar oergezellige dagen voor Hanneke. Zaterdagmiddag na het rustuur komt Peter. Hij legt haar de scheikundevraagstukken die ze niet begrijpt, heel duidelijk uit.
„Je zult me wel oerdom vinden, ” verzucht Hanneke, „maar herhaal die laatste bewerking alsjeblieft nog eens. ”
„Met alle plezier, ” antwoordt Peter. „Denk er maar rustig over na, ik rook wel even een sigaret. Je moet niet vergeten dat je er bijna een jaar uit bent geweest. ”
Als ze eindelijk klaar zijn, praten ze nog even over studie in het algemeen. „Of ik ooit voor medisch analiste klaarkom? ” zucht Hanneke.
„Vast! ” zegt Peter met klem.
Hij heeft van zijn vader genoeg over dit bijzondere ziektegeval gehoord. Eerst leek het helemaal een hopeloze kwestie, maar nu is er alle kans op volledige beterschap zonder operatie. Alleen zullen er nog enkele maanden volkomen rust mee gemoeid zijn.
„Je moet proberen geduld te hebben en erbovenuit te klimmen, ’t Is fijn dat vader je toestaat wat te werken. Wie weet, als je later op deze tijd terugziet, ontdek je misschien dat je er ik-weet-niet-wat uit geleerd hebt. ”
’s Zondags komen de vrienden weer met z’n drieën bij Hanneke zitten. Er zijn immers zo machtig veel onderwerpen waarover je bomen kunt!
’s Middags houdt er een grijze Mercedes voor het inrijhek stil. De jongens springen tegelijk overeind.
„De ouders van Joep, met Evelyn. Ik ga even naar hen toe, ” zegt Peter. Hanneke moet kijken, of ze wil of niet. Ze heeft deze meneer en mevrouw wel vaker gezien en dat meisje met die zwarte pijpekrullen en die bedroefde ogen ook wel. Nu ze weet wie het zijn, spint haar levendige geest een heel verhaal om de jongen heen, die op kamer vijf ligt.
„Hoe vond jij Joep? ” vraagt Gert aan Jelbert „’k Weet niet. ” Zijn stem aarzelt. „Hij veert soms wel even op, bijvoorbeeld toen ik hem van die roeiwedstrijd vertelde. En ik heb hem ook het verhaal verteld van mevrouw Jurgens en de pudding. Toen kwam er zelfs een glimlachje op zijn gezicht. Maar direct daarop was zijn belangstelling weer weg. ’t Is net of ie denkt: 'Vent, schiet op, laat me in ’s hemelsnaam met rust. Wat doe je al die oude koeien uit de sloot te halen. Het kan mij allemaal geen fluit meer schelen’. ”
Peter is met Joeps ouders en Evelyn om de hoek van het huis verdwenen. Tien minuten later komt hij met het meisje alleen terug. Als ze dichterbij komen ziet Hanneke vol spanning naar het meisje dat daar komt aanstappen. Ja, ze heeft inderdaad pijpekrullen, die bij elke stap op en neer dansen. Haar rode mond, een tikje aangezet, lacht echter niet en haar ogen staan droevig. Hanneke neemt alles in zich op, verlangend, gretig bijna. Eindelijk eens een jong meisje. O ja, de verpleegstertjes zijn ook wel jong, maar die hebben het altijd razend druk.
Wat lusteloos geeft Evelyn Hanneke een hand. Ze begroet de jongens, die ze goed kent.
Gert vraagt: „Hoe vond je Joep? ”
Evelyn haalt haar schouders op. „Ach, net als altijd. Er komt geen verbetering. Zijn ouders blijven nu eerst een poos bij hem, dan moet hij weer rusten, daarna ga ik alleen een uurtje naar hem toe. Als ik over onze hbs-tijd begin, toont hij altijd wel enige interesse. Ik probeer al die herinneringen op te halen. Maar we zaten niet bij elkaar in de klas, dus het moet iets zijn wat we tussentijds beleefden. Dat is overigens genoeg. ” Er glijdt een stil lachje over haar gezicht.
„Dokter Van Bemmelen zei laatst tegen Joeps vader: ’Hij moet ergens door getroffen worden, bijvoorbeeld door iets wat vroeger zijn belangstelling, of liever nog, zijn afkeer had... ’ Nu zoek ik steeds naar dat aanknopingspunt. Maar tot nu toe zonder enig succes. Als ik over andere dingen praat, bijvoorbeeld mijn klas in school of ons Prinses Irenevendel of onze andere vrienden en vriendinnen, valt al zijn belangstelling ineens weg. ”
Evelyn tuurt naar de bossen in de verte. Er ligt een rimpel boven haar rechte neus. Dan schudt ze de sombere gedachten van zich af.
Ze kijkt Hanneke aan en zegt: „Ik heb je naam niet goed verstaan. ” „Hanneke van Dalfsen, ik kom uit het hoge noorden. ”
Hanneke aarzelt even. Dan flapt ze er tegen haar gewoonte alles uit. Wat lucht het op eens met iemand te praten die maar een paar jaar ouder is en die ook een groot verdriet met zich omdraagt!
Evelyn luistert. Voor haar ziet ze het meisje Hanneke. Geslaagd voor haar examen, dan dolgraag verder studeren en ho maar! Naar het lijkt een zeer groot obstakel in de vorm van deze ernstige ziekte op je pad. Blijf daar maar eens blijmoedig onder als je alles van het leven verwacht... Wat is er toch een leed en ellende in de wereld.
De drie jongens zijn weggeslenterd in de richting van het bos.
„Het is voor Hanneke zo goed, dat ze eens met een jong meisje kan praten, ” zegt Gert.
Na een uurtje wordt Evelyn geroepen. Hanneke vindt het jammer, maar ze heeft nu zoveel om over na te denken. Met Evelyn is ze in levenden lijve haar eigen schooljaren weer binnengestapt...
De zondag vliegt voorbij. Maandag krijgen Hanneke en de twee andere dames van kamer zeven maar even bezoek van vier dokters. „We tellen nog wel niet voor ’vol’, zoals de pipa zegt, maar een witte jas doet wonderen, ” zegt Peter, terwijl hij met een geleerd gezicht Hannekes pols pakt. Terloops zegt hij: „Zuster, mag ik even de kaart van deze patiënte zien? ”
„Wat een lef heeft die zoon van mij, ” bromt dokter Van Bemmelen. „Als ik dat geweten had. ”
Maar hij knipoogt tegen Hanneke en zijn ogen glinsteren van pret achter zijn bril: „Onze baby vindt het wel fijn dat er zoveel jeugd aanwezig is. ”
Als Hanneke later op het terras ligt, ziet ze af en toe een lange figuur uit een van de ramen naar haar wuiven.
Ze vindt het echt saai als de vrienden dinsdagmorgen afscheid komen nemen. Jelbert is de vorige avond al vertrokken. „We komen gauw terug, ” troost Gert, als hij even alleen is met zijn zusje. Want Hanneke begon te huilen en toen was Peter ineens spoorloos verdwenen.
„Ik verlang soms zo naar huis, ” snikt Hanneke. „Dit was zo fijn, ik had zo echt het gevoel dat ik er weer bij hoorde. We hebben het onder elkaar gezellig en de brieven van Angenietje zijn ook enig, maar dit is zo écht. Dit is anders. ”
„Weet je wel dat dit een goed teken is? ” vraagt Gert. „Dit is echt een teken van beterschap. Eerlijk, Hanneke, we hebben ons wel eens ongerust gemaakt thuis. Je leefde hier zo echt in een besloten kringetje, net of je er gewoonweg in berustte altijd maar ziek te zijn. Nee stil maar, ik weet wel dat je wanhopige buien had, die je onder de dekens trachtte te smoren. Dat heeft de dokter ons verteld. Maar het is niet goed, zusje, alles op te kroppen en je voor de buitenwacht altijd maar zo voor te doen als je deed. Alleen de dokter doorzag je opgewektheid. De andere patiënten vonden allemaal dat je het zo geweldig flink droeg. Ik ben echt blij dat je naar huis verlangt. Houd je precies aan de voorschriften, zus. Ik stuur moeder gauw naar je toe. Angenietje schrijft je dikke gezellige brieven en Evelyn komt weer bij je praten. En ik kom over een paar weken nog eens met Peter mee. ”
Als zuster Greeth na het vertrek van Peter en Gert even om de hoek van de deur kijkt, ziet ze Hanneke met een opgewekt gezichtje aan de radio draaien.
„Hallo zuster, mogen we al gauw naar buiten? En wanneer mag ik opzitten? ”
„Zo mag ik het horen, ” zegt zuster Greeth. „Ik heb trouwens een verrassing voor je. Je mag vandaag anderhalf uur opzitten. Twee keer drie kwartier. ”
„Fijn! ” jubelt Hanneke. „Dan schrijf ik eerst een brief aan Angenietje en dan nog een naar huis. ”
Als de post tegen half twaalf een brief van Angenietje brengt, bekijkt Hanneke die heel verwonderd. Nou ja, brief kun je dit geval met zo’n, verdraaid nog an toe, vier p. s. ’jes niet noemen, ’t Is een vodje. Er zal wel iets gebeurd zijn in verband met dat Block aan haar been. Want een blok aan haar been wordt het ongetwijfeld, als het al niet zo is. Ik snap niet dat Angeniet zich door die vent laat inpalmen! Wacht ’es, wat staat daar? Drie behoorlijke klappen op mijn kop: eerst uit school, toen van Sjoerd en last but not least van jou.
Als ik, om de uitdrukking van Gert te gebruiken, zou deduceren en combineren, dan geloof ik dat het zo gegaan is: Angenietje heeft natuurlijk op de een of andere manier dat ’hinkelblok’ gezien met een van zijn vele liefjes. Toen heeft Sjoerd er wat van gezegd en als klap op de vuurpijl kwam toen mijn brief, waarin ik ’Blockje’ de volle laag gaf. Zo, en de dame heeft ook nog niet de moed er een streep onder te zetten. Weet je wat, ik zwijg in mijn brief die hele Block dood. Hoe minder erover gepraat wordt, hoe beter!
Als Hanneke het derde p. s. eens goed bekijkt, denkt ze: Ja, daar heb je gelijk aan, Angenietje. Symbolisch is dat wel. We vergeten alleen zo vaak dat het de grote Rangeerder is die ons op het zijspoor duwt. Kop op Hanneke. Je weet het immers: Draag het niet alleen...
Weer op het terras geïnstalleerd, pakt ze haar blocnote.
Dag Angenietje,
De zon lokt en wat kan ik beter doen dan met mijn papieren vrienden een praatje maken? Ik heb je brief de vorige keer niet helemaal beantwoord. Je vroeg wat ik van het geval Sjoerd en zijn meisje’ dacht. Ik heb veel over dat probleem nagedacht, omdat ik tegenwoordig de kranten van a tot z napluis en alle berichten lees. We hebben het ook besproken.
Ja, schrik nou niet zo, dat je achterover valt. We hebben het besproken: Gert mijn broer, jouw dierbare broeder Jelbert en Peter van Bemmelen, de zoon van mijn dokter. Je slaat natuurlijk achterover, want je denkt dat ik koorts heb of hardop droom. Nee, het is echt waar. Het is een lang verhaal, maar ik schrijf in telegramstijl. Ik kreeg via dokter nattehis, wis en scheikundeboeken. Terwijl ik me afvroeg hoe hij er zo gauw aan kwam, viel uit het ene boek een briefje van Peter van Bemmelen. Het bleek dat Gert, Jelbert en Peter dikke vrienden van en met elkaar zijn. Staat me dat stel hier zaterdagmorgen, terwijl ik in Morpheus’ armen verzonken lag, ineens voor mijn neus of liever naast mijn rustbank. Kind, ik vond het zo enig! We hebben het geweldig leuk gehad; vanmorgen zijn ze weer vertrokken. Ze hebben meteen voor 'dokter' gespeeld. Ik kreeg wel even een huilbui vanmorgen, maar dat is alweer voorbij. Ze komen gauw terug, want ze moeten voor hun examens toch af en toe 'neuzen'. Peter komt om de veertien dagen. Binnenkort gaan ze met een paar vrienden een zeiltocht maken, en daarna leiden ze een zeilkamp voor jongeren.
Over het probleem van Sjoerd zei Peter, dat hij liever een meisje van een andere huidskleur zou hebben die God kende, dan van een gelijke kleur, die God loochende.
Dag Angenietje, ik ga eerst nog een brief aan vader en moeder schrijven en dan wat natuurkundevraagstukken oplossen. Ik mag vandaag al twee keer drie kwartier rechtop zitten! Tabé.
Er ligt hier ook een vriend van de jongens. Maar daarover later.
Hanneke
Hanneke schrijft inderdaad nog een brief naar huis. Ze vertelt van het bezoek van de drie jongens en schrijft dat ze vandaag al twee keer drie kwartier op mag zitten en ook wat meer mag werken. Ze eindigt: Moeder, komt u eens gauw? De Hanneke van mijn verjaardag is vertrokken.
Dan pakt ze haar natuurkundeboek. Ze leest Peters brief, die erin ligt, nog eens over. Maar als haar gedachten op hol slaan, remt ze zichzelf:
Hanneke van Dalfsen, kind, haal je niks in je bol. Die student ziet alleen maar een interessant ziektegeval in je, dat belangrijk genoeg is om er iets van op te steken... Maar ze kan het niet helpen, dat toch steeds het gezicht van Peter van Bemmelen achter de natuurkundevraagstukken opduikt...