XV
Het geeft Hanneke een ellendig gevoel, als ze de voorbereidingen ziet die Moek en Lies maken, wanneer hun vertrek op de volgende dag bepaald is.
Maar ze helpen haar alles over te brengen naar de kamer boven de voordeur. Er staat geen nummer op de deur, maar als ze weer met een bezending boven komen, hangt er een visitekaartje van Oudhollands geschept papier. Hanneke van Dalfsen, staat erop geschreven.
„Dat heeft zuster Greeth gedaan, ” weet Hanneke direct.
Ze drinken in Hannekes kamer thee. Het is er gezellig. Leuke cretonnen gordijnen en rotanmeubeltjes. Een boekenkast van pilastro maakt het huiselijk.
Zuster Greeth komt met een theeblad aandragen. „Zo, nu kun je gezellig iemand vragen om eens een kopje thee bij je te drinken. Ik houd me aanbevolen. ”
Het wordt de volgende morgen een hele uittocht. Hanneke brengt de dames, samen met een paar zusters en zuster Greeth, naar de wachtende auto’s. Lies Koops woont in Alkmaar. Haar man haalt haar af. Het jongste zoontje is erbij, de andere kinderen zijn naar school.
Meneer Bruins is er ook; Agnes en Willem Jan zijn meegekomen. Meneer Bruins zegt: „Natuurlijk de hartelijke groeten van Angenietje. Je weet dat ze op kamers uit is geweest en erg goed geslaagd is in Amstelveen? Een behoorlijk huis. Ze krijgt een zitkamer en een keukentje, dat vroeger badkamer geweest is. ”
„Ja, ze heeft het me in telegramstijl geschreven, ” vertelt Hanneke. Ze kan haast niet praten. Er zit een dikke bobbel in haar keel. Ze smoort moek en Lies haast in een omhelzing. „Wat zal ik jullie missen! ”
„Wij jou ook, maar wees dapper, Hanneke. Straks kom je bij ons met Angenietje. En als alles goed blijft gaan, mag dat vast wel eens vaker. En wie weet ben je volgend jaar al weer aan het werk. ”
Door een mist van tranen ziet Hanneke de auto’s wegrijden. Dan keert ze zich om en rent zo hard ze kan naar het huis. Ze loopt harder dan ze mag de trap op. Op haar kamer blijft ze met bonzend hart staan. Natuurlijk heeft ze te hard gelopen. Veel te hard.
Ze zakt neer op een rotanstoeltje en laat even haar tranen de vrije loop. Zo, dat lucht op. Ze zal moek en Lies erg missen. Ze waren allebei zo hartelijk en ze zijn zo met elkaar thuisgeraakt in al die maanden.
Na een halfuur staat ze op van haar stoeltje. Voor de wasbak kamt ze haar haar wat op, poedert haar neus en strijkt even met haar lippenstift langs haar mond. Zo, nu ziet ze er weer toonbaar uit. Na de koffie gaat ze tikken, precies een uur.
Ais ze zover is met haar overpeinzingen, wordt er geklopt. „Mag ik binnenkomen? ” Meteen gaat de deur open en Ankie wandelt binnen.
„Zo, daar ben ik dan. Ik zou je immers helpen met je pruik op te maken? ” herinnert Ankie. „Ik heb nog vakantie en Peter moet hard werken voor zijn tentamen. Hij kan mij op ’t moment missen als kiespijn. ”
„Fijn! ” juicht Hanneke, „dat is nou juist wat ik nodig heb. Want vandaag zijn Lies Koops en moek weggegaan en ik voelde me echt eenzaam. ”
Ankie lacht wat fijntjes. Ze zegt niet dat schoonpapa Van Bemmelen dit prachtig voor elkaar gebokst heeft. Peter heeft weliswaar een tentamen, tot zover is alles waarheid, maar de rest is ’Dichtung’ of wel vrij vertaald: smoesjes. Schoonpapa heeft opgebeld of zij Hanneke een paar dagen gezelschap wil houden.
„Zo, nou gaan we eerst je pruik voor elkaar maken en dan vanmiddag een fijne wandeling door de bossen doen. Gaat u zitten, dame. ” Ze slaat Hanneke handig een handdoek om. In de spiegel ontmoeten twee paar meisjesogen elkaar. „U wenst, dame? ”
„Net zo’n kapsel als u als ’t u belieft. Heet het geen blufkapsel? ”
„’t Is allemaal bluf, ” stelt Ankie gerust, „maar toch komt er geen vals haar bij te pas. En bij jou zal dat helemaal niet nodig zijn, want jij hebt veel dikker haar dan ik en het is ook nog langer, ’t Zal snoezig staan. ” Ankie borstelt het glanzende haar. „Je kunt zien dat je veel beter bent, je haar lijkt net gesponnen goud. Ogen dicht en niet kijken. Je mag mijn proeve van bekwaamheid eerst zien als je nieuwe kapsel op je bol prijkt. ”
Hanneke zit stil in haar stoel. „Zal ik het zelf wel kunnen opmaken? ’t Lijkt me nogal ingewikkeld. ”
„Is het toch niet, ” zegt Ankie, „alleen een kwestie van routine. Ik blijf toch drie of vier dagen en ik maak jouw kapsel in orde; als tegenprestatie kap jij mijn bluffie. ”
Ankie manoeuvreert met kam en borstel en binnen tien minuten is ze klaar. „Je haar geeft goed mee, het is zo soepel en toch stevig. Zo, nou mag je je ogen opendoen. Ziehier dame, aanschouw Hanneke van Dalfsen, thans behorende tot het blufgilde. ”
Hanneke kijkt naar haar eigen spiegelbeeld. De kastanjebruine krullen die weerbarstig om haar hoofd zwierden, zijn verdwenen. Ze moet toegeven: ’t staat werkelijk goed. Als ze voor de spiegel gaat staan, zegt ze: „Ik ben warempel groter geworden. ”
„Kom, we gaan eerst wat koffie halen bij mijn aanstaande schoonmama, ” babbelt Ankie.
Hanneke verbaast er zich weer over, dat ze helemaal geen rancune koestert tegenover het meisje dat naast haar loopt. Ik heb vast niet echt van Peter gehouden, ’t Was maar een bevlieging. Dan vraagt ze recht op de man af:
„Ben je erg dol op je Petertje? ”
„Nou en of, ” klikt Ankie met de tong. „Pardon, dat is niet netjes, zouden ze bij ons in Parijs zeggen. Vind jij hem ook geen schat? ”
„Ja, ’t gaat wel, ” geeft Hanneke naar waarheid terug. Er verschijnt een olijke lach in haar ogen. „Maar ik gun hem je van ganser harte. Ik vind het een enige knul, dat is waar. ”
Ze drinken gezellig koffie. Mevrouw Van Bemmelen voelt zich niet erg lekker, ze heeft wat last van de warmte gehad, daarom schenkt Ankie de koffie in. Als ze die gedronken hebben, slenteren de beide meisjes weer naar buiten.
Op het grote grasveld staan een paar rotanstoelen voor de lopende patiënten. Ze zijn momenteel niet bezet. Ankie laat zich neervallen.
Ze wuift even naar Joep die op het terras ligt. Hij steekt loom zijn hand omhoog, maar zegt niets.
„Wij nemen het er maar eens van, Hanneke. Na je rustuur of tegen de avond kunnen we wel wandelen. Wacht, trek je stoel onder de tuinparasol, anders is het te heet voor je. En vertel me nou eens wat over jezelf. ”
Dat wil Hanneke graag. Ze vertelt van haar leventje op de hbs, van haar ziekte, ook van haar angst voor de dood. Van haar berusting daarna.
„Maar het was geen echte berusting, ” zegt ze er vlug achteraan. „Ik geloof dat het allemaal camouflage was. Dokter Van Bemmelen zei eens op een dag, dat ik zelf mee moest werken en sindsdien is het veel beter gegaan. Ik heb nu als devies gekozen: Durf het leven aan. ”
Als Hanneke uitgesproken is, begint Ankie te vertellen. Leuke voorvallen uit haar Parijse tijd. Dingen die ze beleefd heeft bij haar dokter, waar ze als medisch analiste werkt.
Zuster Greeth komt aanlopen. Ze heeft een jong meisje bij zich, dat een verpleegsterskostuum draagt. Het meisje heeft zwarte krullen en haar ogen staan wat bol in haar gezicht.
Zuster Greeth komt recht op de beide meisjes af. „Mag ik jullie even aan elkaar voorstellen? Hanneke, dit is zuster Francis. Ze komt in de plaats van zuster Ria, die vorige maand getrouwd is. Zuster Francis, dit is Hanneke van Dalfsen, ze is nog patiënte, maar ze mag alweer een heleboel doen. En dit is Ankie Vervoort, de verloofde van de zoon van dokter Van Bemmelen. ” Francis zegt een paar woorden, maar haar houding is lusteloos. Zuster Greeth is er even bij gaan zitten. „Wat is het toch warm vandaag. Als jullie gaan wandelen vanavond, neem dan in ieder geval een regenjas mee, Hanneke. Ik kan ons veulen wel aan jou toevertrouwen, Ankie. Kom, zuster Francis, wij gaan verder op onze ronde. Ik zal je eerst voorstellen aan meneer De Bruyn. Hij ligt daar. ”
Zuster Greeth gaat voorop en Francis loopt achter haar aan. Hanneke kijkt haar na. „Ze keek eerst zo verveeld, maar toen zuster Greeth de naam van Joep noemde, werd ze ineens veel enthousiaster. ”
„Het viel mij ook op, ” zegt Ankie.
Ze horen dat de hoofdzuster zegt: „Hier hebben we meneer De Bruyn, zuster Francis. Hij heeft een lelijke val gemaakt en het denken valt hem nog moeilijk, maar dat zal wel gauw beter worden. ”
De beide meisjes onder de tuinparasol zijn op gehoorsafstand. Ze zien dat de nieuwe zuster Joep een hand geeft en horen dat ze met een gemaakt lachje zegt: „Ik ken meneer De Bruyn al. Vier jaar geleden zaten we bij elkaar in de klas op het lyceum in Zwolle. Dag Joep, hoe gaat het? ”
Het is even stil na deze woorden. Het lijkt of Joep zijn gedachten gaat ordenen. „Ja, ik herinner me je nog heel vaag, ” zegt hij langzaam. „Ben je toen niet naar een kostschool in Engeland gedirigeerd? ”
Zuster Greeth kijkt van Francis naar Joep. „Ik zie dat jullie elkaar kennen. Blijf hier maar even wat praten, zuster Francis, dan leid ik je straks wel verder rond. ”
De beide meisjes kijken naar Joep. Ze zien dat hij Francis strak aankijkt.
„Zo heb ik hem nog nooit zien kijken, ” zegt Hanneke zacht. „Hij kijkt altijd zo sloom en heeft steeds dat afwerende en korzelige over zich van: raak mij niet aan en houd in vredesnaam je mond. Evelyn heeft gezegd dat hij alleen voor hun schooltijd belangstelling op kon brengen. Wie zou die Francis zijn? ”
Dan zien ze dat Joep zijn linkerhand opheft. Hij kijkt het nieuwe verpleegstertje nog altijd strak aan en met een hese stem zegt hij: „Ik weet wat je denkt, maar je hebt geen schijn van kans, Florence of Francis, zoals je nu schijnt te heten. Jij zult geen kans krijgen mijn meisje kwaad te doen, zoals vier jaar geleden. Ik kan me nu alles weer herinneren. ”
Hij heeft zich wat opgericht en zijn stem klinkt luider dan anders. „Kijk, dokter Van Bemmelen komt er gelukkig net aan, ” zegt Hanneke.
Ze zien dat dokter Van Bemmelen het terras oploopt. Hij zegt: „Zo Joep, jongen, die stem heb ik nog nooit van je gehoord. Je moet je niet zo opwinden, dat is niet goed voor je. ”
Maar zijn doktersoog heeft gezien dat er iets is gebeurd, wat Joep uit zijn evenwicht heeft gebracht. Of liever gezegd, uit zijn starheid. Zijn jonge stem klinkt niet sloom en apathisch meer, niet lijdelijk zoals al die tijd, maar kort en afgebeten. Zijn ogen, anders zo dof en glansloos, staan nu glashard. De meisjes zien dat hij telkens zijn hand naar zijn hoofd brengt. Ze horen hem vragen: „Mag ik u even alleen spreken, dokter? ”
Ankie stoot Hanneke aan: „Zijn stem klinkt ineens heel anders. Net als vroeger. Ik heb hem voor zijn ongeluk ook gekend. ”
„Zuster, wilt u zich maar bij de hoofdzuster vervoegen, die zal u wel aan de andere patiënten voorstellen, ” zegt dokter.
Nu Francis de beide meisjes voorbij loopt, zien die dat ze een hoogrode kleur heeft. En in haar ogen hgt een mengeling van woede en diepe teleurstelling.
Als de dokter een rotanstoel bijtrekt en naast de ruststoel wil gaan zitten, proberen de beide meisjes geruisloos op te staan, maar de dokter wenkt gebiedend dat ze weer moeten gaan zitten. Hannekes ogen worden groot van verbazing, als ze het verhaal van Joep hoort. Evelyn heeft er kleine stukjes van verteld. Hanneke met haar goed combinatievermogen heeft het verhaal al klaar, als Joep nog maar net uitgesproken is.
„En door haar stem kwam ineens alles weer in mijn herinnering terug. Volkomen. Het is net of er een grote schoonmaak in mijn hoofd heeft plaatsgehad. Ik kan weer normaal denken, alleen ben ik doodmoe, ” zegt hij nog.
Hanneke en Ankie kijken elkaar aan. „Ik ben paf. O, wat zal Evelyn blij zijn! Ze heeft me ervan verteld. Ze zat eerst zo erg in de put, toen het ongeluk met Joep gebeurd is. We hebben nogal veel samen gepraat, ze komt hier geregeld. Wat zal ze blij zijn! Dat nou juist die Florence hier moest komen! ”
Dokter Van Bemmelen komt over het grasveld naar de beide meisjes toe. Hij kijkt op zijn horloge: „Hanneke, denk aan de afgesproken tijd van rust houden. Nee meisje, nou niet over Joep praten, dat doen we vanmiddag. Wat zal dit groot nieuws voor Evelyn zijn. En voor zijn ouders! ”
Dokter Van Bemmelen verdwijnt in de richting van zijn huis. Hanneke installeert zich op haar ruststoel; Ankie legt een plaid over haar heen.
„Ik ben er moe van. Verdraaid, wat was dat spannend, ik ga het vanmiddag dadelijk aan Angenietje schrijven en aan Evelyn. ”
Ankie pakt een stoel en gaat rustig zitten lezen. Hanneke kijkt nog even naar de rotanstoelen. Wat was dat een gewaarwording, die verandering die zich zo maar ineens aan Joep voltrok. „Kom, ik ga gauw maffen... ik ben moe van de spanning... ”
’s Middags krabbelt ze na het rustuur een briefje aan Angenietje. Ze vertelt het in telegramstijl. En ze eindigt met:
Kind, het was gewoon een drama. Maar ik ben zo blij, voor Joep en voor Evelyn. Nu jij Jaap hebt, kun je je dat heel goed voorstellen. Ze moesten zulke draken als die Florence kielhalen! Maar nu wat anders. Van mijn nieuwe kamer weet je al. Over drie weken mag ik vermoedelijk een dag of twee naar Utrecht. Wanneer dat is spreken we nog af. Dag hoor, ik ga met Ankie wandelen. Veel groeten en adios:
Hanneke