XVI

 

 

 

Hanneke tikt de laatste hoofdstukken van haar manuscript op de machine uit. Dat was me een kluif, bijna honderd vellen getikt! Ze vindt zelf dat ze het vlug gedaan heeft. Maar als je ook elke dag drie uur ongestoord kunt werken, is dat geen wonder. Met een zucht van verlichting behamert ze de X! X! X! X! tekens. Haar vingers dansen op en neer over de beide toetsen. De afsluiting.

Mijn eerste boek, denkt ze.

Meteen komt zuster Greeth binnen. „Klaar, ” juicht Hanneke, terwijl ze heel onfatsoenlijk haar armen boven haar hoofd strekt.

Dan draait ze het laatste vel uit de machine. Ze legt het bij de andere en stoot op de tafel het bundeltje gelijk.

„Je kijkt als een moeder naar haar pasgeboren baby, ” lacht zuster Greeth.

„Inderdaad, ” geeft Hanneke terug. „Maar ze zeggen toch altijd 'geesteskinderen’ en ik heb ook echt het gevoel dat ik iets van mezelf heb gegeven. Eerst vond ik het erg, mijn intiemste gedachten op papier te zetten, maar op ’t laatst kun je niet anders meer. Ik wou dat ik er eens met iemand die dezelfde ervaring opgedaan heeft, over kon praten. ”

„Moet je het nu nog corrigeren? ” vraagt zuster Greeth.

„Ja, maar dat is in een mum van tijd gebeurd. Daarna komt het zwaarste pas. Een uitgever vinden. Dat is nu het kardinale punt.

Ik ben zo bang dat ze het bij de vele andere die ze krijgen, naar de prullenmand zullen verwijzen. Want nu ik het af heb, weet ik dat er een massa fouten in zitten. Ik ben er echt helemaal niet tevreden over. Misschien vindt een uitgever het wel prullaria. En ik weet ook niet aan wie ik het moet sturen. ”

„Komt tijd, komt raad, ” zegt zuster Greeth; „je hebt toch al eens eerder verhalen geschreven, hoe ging dat dan? ”

„Ja, dat is waar, maar mijn leraren stuurden ze naar het een of andere tijdschrift. Ik deed er zelf niets voor. ”

„Och, het zal misschien wel even duren voor je het in boekvorm ziet verschijnen. Maar je moet doorzetten. Ik heb er stiekem eens een stukje in gelezen. Het mocht wel, hè? En ik vond het heel goed. Het was dat hoofdstuk over Joko en die brandkraan. En hoe haar tweede moeder daarop reageerde. Als alles zo is, geef ik je een heel grote kans. ”

Hanneke kleurt even. „Ja, maar u bent geen uitgever, ” zegt ze lachend. „Ik hoop dat u gelijk krijgt, maar ik heb er een zwaar hoofd in. ”

’s Middags gaat ze onder de bruine beuk zitten, dicht bij het terras van Joep. Zij praten nu veel samen. Die Joep is zo opgeknapt! Van zuster Francis, of Florence zoals ze in werkelijkheid heet, heeft Hanneke geen spoor meer ontdekt.

Evelyn heeft haar alles over die episode verteld en in Hannekes fantasierijke brein ontsprong alweer een verhaal. Voor ze haar ballograaf uit het zakje pakt, gaat ze nog even een praatje bij Joep maken.

„Evelyn en mijn ouders komen vanmiddag weer. Wat is het leven goed, Hanneke. Ik snap gewoonweg niet dat ik het een paar weken geleden niet meer aan kon en alles me toen te veel was. Het was net of Evelyn steeds verder van me af raakte. En niet alleen Evelyn, maar de hele kluit, mijn ouders, mijn vrienden, mijn studie. Je weet dat ik kinderrechter wil worden? ”

Hanneke knikt.

„Ik heb altijd zo te doen met de asfaltjeugd. Met de boefjes. Want ze zijn vaak niet slecht, alleen de omstandigheden maken hen zo. Wat heb ik eerst een haat gehad tegen die dronkelap die ons aangereden heeft. Hij was morsdood en kon dus niet meer voor het gerecht gedaagd worden. Vader heeft er werk van gemaakt om zijn familie na te pluizen, ook al met het oog op de schadeloosstelling van de verzekeringsmaatschappij. Nu blijkt dat die man een fatsoenlijke kerel is geweest, maar zijn vrouw deugde niet. Hij was die middag vroeger thuisgekomen dan anders en had zijn vrouw met een andere kerel aangetroffen.

Van het een kwam toen het ander. Eerst heeft hij die kerel lens geslagen, toen is hij tegen zijn vrouw tekeergegaan. Kinderen hadden ze gelukkig niet. En daarna is hij op drift geraakt. Ze hebben kunnen nagaan, dat hij die avond na zessen in een café is beland en daar stevig heeft gedronken. Daarna heeft hij nog twee cafés bezocht en ook daar ettelijke borrels genomen. Toen is hij in zijn auto gestapt en het gevolg was dat hij onze wagen aanreed. Hij was vertegenwoordiger en stond bekend als een oppassend man, die geen borrel aanraakte.

Wat heeft ook Evelyn een haat tegen die man gekoesterd! En nu is gebleken dat het toch totaal ongegrond was. Die man was een beste kerel, maar dat wijf van hem deugde niet. ”

Joep windt zich onwillekeurig op.

Hanneke staat op en zegt: „Ik ga eerst een poosje corrigeren. Ik heb het toch af. ”

„Fijn, ” roept Joep haar achterna, als ze de treden van het terrasje afloopt. „Kom je straks thee drinken? ”

„Natuurlijk, ” roept Hanneke terug, terwijl ze zich in een gemakkelijke stoel onder de bruine beuk installeert. Dan slaat ze het manuscript open en leest wat ze geschreven heeft. O zeker, het ging niet altijd even vlot. Maar tijdens haar ziek zijn heeft ze het verhaal opgebouwd, ze heeft alle details doordacht, alle situaties onder ogen gezien. Haar ballograaf vliegt nu over de regels. Ze is al op de helft, als er ineens een paar handen voor haar ogen geslagen worden. Een heldere meisjesstem zingt:

„Wie hebben we daar, Hanneke van Dalfsen? ”

„Nou, dat is niet moeilijk, ” spot Hanneke, terwijl ze zich van de handen bevrijdt. „Evelyn Bron natuurlijk, die haar vrijer op komt zoeken. ”

„Gelijk heb je, liefje, ” geeft Evelyn terug. „Maar nou hol en draaf ik eerst naar die vrijer van mij, zoals je zegt. Meneer en mevrouw De Bruyn ontfermen zich wel zolang over jou, hè schoonpapa? ” „Graag wildebras, ga jij eerst maar naar die zoon van ons toe, ” lacht mevrouw De Bruyn.

Er is een vriendin van Joeps moeder meegekomen, mevrouw De Raedt uit Heggendam.

Het gesprek vlot dadelijk, want mevrouw De Raedt vraagt: „Zeg jongedame, als het niet te brutaal is, wat doe je daar? ”

Hanneke bloost alweer. Gek, ze heeft daar vroeger nooit zoveel last van gehad. Maar luchtig zegt ze, terwijl ze de vellen in elkaar schuift en opbergt in de map: „O, niets mevrouw, ik heb... ”

Ze kan zo gauw het goede woord niet vinden. Ze wil niet zeggen: ik heb een boek geschreven. Maar mevrouw De Raedt begrijpt het wel. Ze steekt haar hand uit naar de map. „Mag ik het eens zien? ” vraagt ze.

Hanneke aarzelt. Ze kent deze dame niet. Maar dan zegt mevrouw De Bruyn, terwijl ze opstaat: „Hans, laten wij een wandelingetje maken. Joep en Evelyn hebben het druk, die kunnen ons missen als kiespijn en je weet, Dorry schrijft zelf, dus die kan deze jongedame misschien wegwijs maken op het doornige pad der letteren. Nou Dorry, hoe zeg ik dat? Want daar hoef je heus geen schrijfster voor te zijn, om te zien dat Hanneke met een manuscript bezig is... Dus we constateren dat ook jullie ons kunt missen als kiespijn en ik maak van deze ongezochte gelegenheid gebruik om eens even met mijn man in de bossen te wandelen. ”

„Die vrouwen, ze moeten altijd hun zin hebben, ” sputtert meneer De Bruyn tegen, maar toch staat hij op, tikt Hanneke op de schouder en zegt: „Succes, jongedame. ”

Het volgende halfuurtje gaat voor Hanneke in een droom voorbij. Ze schrikt op als Evelyn joelt: „Komen jullie nu eindelijk, anders drinken we alle thee op. Tante Dorry, ik had gedacht dat u wijzer zou zijn. ”

Mevrouw De Raedt kaatst terug: „Ik dacht dat een zekere Evelyntje Bron me ook wel eens een verhaal van haar heeft laten lezen, dat in een tijdschrift was geplaatst en dat ze toen zei: Ik ga er vast mee door, tante Dorry. ”

„Ja, dat is zo, maar mijn verloofde legt beslag op al mijn vrije tijd. Toen u verloofd was, hebt u ook nooit meer geschreven. Pas nu uw kinderen groter zijn bent u weer begonnen. ”

„Die zit! ” lacht notaris De Bruyn. „Tegen de jeugd moeten we het afleggen, Dorry. Zelfs in het eten, want die Joep is nu al aan zijn derde snee cake bezig en ik weet niet waar ik met dit grote stuk naar toe moet. ”

„Geeft u het mij maar, ” prevelt Joep met volle mond en steekt zijn hand uit. „Ik heb tegenwoordig het gevoel dat ik de hele wereld wel aan kan. ”

„Als vanouds, ” zeggen zijn moeder en Evelyn tegelijk.

Hanneke vindt het jammer als de beide dames en Joeps vader weer vertrekken. Evelyn blijft een paar dagen. Ze heeft herfstvakantie. „Praat me niet van onderwijzers, die hebben altijd vakantie, ” bromt meneer De Bruyn. „Ze zijn pas begonnen of ze krijgen alweer vakantie. ”

Evelyn pakt hem bij de arm en zegt: „Maar schoonpapaatje, waarom bent u dan niet bij het onderwijs gegaan? Altijd in die muffe akten te zitten en ze te laten passeren, heet dat zo niet? ”

Notaris De Bruyn lacht: „Kleine heks met je zwarte krullen! Je windt je schoonpapa helemaal om de vinger. ”

Hanneke en Evelyn wuiven uit alle macht de auto na.

Als ze teruglopen zegt Hanneke: „Wat heerlijk dat mevrouw De Raedt mijn manuscript mee wil nemen en het naar haar uitgever zal sturen, als ze het gelezen heeft en het geschikt vindt. ”

„Laat dat maar aan tante Dorry over. Kom, we gaan er een paar echt ouderwets gezellige dagen van maken. Als Joep straks slaapt moet jij me nog weer eens iets over jezelf en Angenietje vertellen. ”