V
Het is donderdagmiddag. Angenietje geniet van de gedachte dat ze een lange vrije middag heeft, waarin ze bergen zal kunnen verzetten. Geen huiswerk, geen proefwerken en geen enkele afspraak. Ze opent haar kast en zoekt tussen de hangertjes naar een geschikte jurk. Haar blauwe schooljurk ligt achteloos in een hoek van de kamer. De jurk die ze vanmiddag wil dragen, moet passen bij haar stemming: niet al te luchtig, maar ook zeker niet te degelijk.
Even schiet ze in de lach om haar eigen gedachten. Alsof ze maar jurken voor het kiezen heeft, net als die beroemde pianiste, die bij elke componist wiens composities ze speelt, een speciale kleur japon draagt, anders kan ze niet spelen.
Fris gewassen en gestreken hangen de jurken naast elkaar in de kast; daar zorgt moeder steeds voor. Gemakkelijk eigenlijk, als je het goed bedenkt. Angenietje voelt zich wel eens schuldig als ze een stapel wasgoed in de machine mikt. Je gooit het er maar in, je bloesjes, je jurken en je ondergoed. En een paar dagen later vind je alles dan weer keurig opgevouwen en gestreken in de kast. Ze zou best eens tegen moeder willen zeggen dat ze het fijn vindt, maar dan lijkt het zo op vleierij en daar houdt ze niet van. Bea maakt trouwens veel meer vuil dan zij. Als Bea maar één keer een blouse gedragen heeft, vindt zij dat die er ontoonbaar uitziet. Onuitstaanbaar zoals ze soms kan zeggen: „Moeder, u wast hem zeker wel even uit? Dan kan ik hem morgen weer aan. ” Dat gaat dan op een toon van: Ik betaal toch zeker kostgeld?
Die Bea wordt hoe langer hoe vervelender de laatste tijd. Zou dat komen omdat ze over een half jaartje gaat trouwen? Zou je dan zo worden, net of de wereld om jou draait? Het is voor Kees maar te hopen dat het er weer af gaat in het huwelijk. Eigenlijk is Kees veel te goed voor haar. Het is alles: 'natuurlijk liefste’ en 'ja lieveling’, wat de klok slaat.
Angenietje trekt een blinkend wit truitje over haar hoofd en stapt in haar bonte zomerrok. Ziezo. Ze draait zich eens om en om voor de grote ouderwetse spiegel, die aan de binnenkant van haar kastdeur is bevestigd. Sjoerd heeft die eens op een verkoping op de kop getikt voor een paar kwartjes.
Niets meer aan te merken? Ze doft haar haar nog een beetje op, schuift twee rode oorknoppen aan haar oren en slingert een rode streng kralen om haar hals. Het staat stralend op het wit.
Dan pakt ze de poes van de vensterbank. „Ga je mee Pieke, met het vrouwtje naar beneden? Kom maar, dan zetten we de stoeltjes in de tuin. De zon schijnt zo lekker en daar hou jij toch zo van? Gaan we stoppen en brieven schrijven. ”
Pieke snort en legt zijn pootjes over haar schouder heen. Hij snuffelt met een nat neusje aan haar oor. Zo stappen ze samen de trap af. Zachtjes op de tenen, want de vrouw slaapt.
In de keuken zet Angenietje water op en haalt alvast de theepot uit de kamer. De tuindeuren staan wijd open en de wind speelt met de lange vitrages. Buiten schijnt uitbundig de zon, in de kamer is het stil. Iedereen is naar zijn werk. Moeder en zij zijn dus samen thuis. Ze zou feitelijk best eens aan moeder kunnen vragen wat ze ervan denkt: van haar kennismaking met Wijbrand. Moeder was zelf pas negentien toen ze trouwde. Dan is het toch ook helemaal niet vreemd om met achttien al iemand te kennen, van wie je misschien wel zou kunnen houden.
'Misschien... ’ en 'zou kunnen houden’. Wel een beetje in de ruimte, Angenietje. Nee, het is beter er nog niet met moeder over te spreken. En per slot is er ook nog niets om over te spreken. Goed, ze is een paar keer bij Wijbrand geweest. Hij was erg aardig voor haar en zij had het voor hem wat gezellig gemaakt. Ze hadden ergens een ijsje gegeten en hij had haar wat complimentjes gemaakt. Maar wie weet doet hij dat in Wassenaar niet tegen alle meisjes die hij kent.
Zij, Angenietje van Gelder, zal zich heus het hoofd niet op hol laten brengen. Al is het ook allemaal reuze genoeglijk.
Als de thee getrokken is in de vrolijke cretonnen theemuts, zet ze een klein tafeltje buiten. Ze schikt de kopjes en het koekjestrommeltje op het theeblad, nadat ze even gekeurd heeft of de koekjes niet oudbakken zijn. Dan nog de suikerpot en het melkkannetje. Nu moet moeder ook niet te lang in bed blijven, want dan is de middag veel te gauw voorbij.
Een kwartier later komt mevrouw Van Gelder beneden. Tot haar grote verwondering vindt ze een uitnodigend zitje in de tuin en een dochter, gebogen over een blocnote.
„Gauw gaan zitten, moeder. Ik heb een kop thee met zorg gezet, zoals u dat pleegt te noemen, en dan vieren wij samen de zomer. Kijk eens, een brief voor Oma heb ik al klaar. Overtref ik mezelf nu niet? ”
„Wat een verwennerij, ” zegt moeder. „Niet alleen die thee, maar vooral het feit dat jij de hele middag thuis blijft. ”
„Ja, meestal zwerf ik op mijn vrije middagen langs ’s Heren wegen. Maar nu heb ik andere plannen. Nog één brief en dan... ” ze wijst demonstratief naar moeders stopmand, die achter een loperstoel verstopt is. „Daar stort ik me straks op. ”
„Wie moet je nog schrijven? ”
„Hanneke natuurlijk. Ik wacht al tijden op een levensteken van haar, maar zij zwijgt in alle talen, dus zal ik maar weer schrijven. ” „Zou het soms niet goed met haar zijn? ”
Angenietje trekt haar schouders op. „Ik weet het niet. In elke brief vraag ik hoe het met haar gaat, maar ze geeft er gewoon geen antwoord op. ”
„Het zal voor haar ook niet altijd meevallen. Als het goed gaat, ja, dan wil je wel schrijven en het aan anderen vertellen. Maar o wee, als je tegenslag hebt. In voorspoed dankbaar, dat valt ons niet moeilijk, maar in tegenspoed geduldig, dat vinden we vaak een onmogelijke opdracht. ”
„Ik geloof dat ze vreselijk piekert en het beroerde is dat ik haar helemaal niet helpen kan. ”
Ze schenkt de kopjes vol, voert Pieke een koekje op en begint dan aan een brief voor Hanneke.
L. Hanneke,
(hier mag je zelf invullen: lief of lollig of lelijk, al naar je stemming is, want ik geloof dat die nogal eens wisselt. )
Met je laatste brief zit ik een beetje in mijn maag en ik heb zelfs een ogenblik gedacht dat we maar beter kunnen stoppen met schrijven. Ik beleef hier van alles wat ik je graag wil vertellen en jij ligt daar maar in je bed en alles is even akelig en somber voor je. Je bent jarig, iedereen probeert het je naar de zin te maken, nota bene de hele familie komt compleet over, zelfs je zus uit het hoge noorden komt! En wat doet Hanneke? Wel, die gaat liggen pruilen als een klein kind dat haar zin niet kan krijgen. Leuk voor je moeder zeg, enig gewoon. Toen ze weer naar huis gingen zal zij wel tegen je vader gezegd hebben: ’Wat heerüjk dat Hanneke de hele dag zo genoot. Wat hebben we een fijne dag gehad met elkaar! ’
Je bent een stommerd, een sufferd, een uil. Met permissie gesproken. Ik zou het ervan genomen hebben, hoor. Wat is er prettiger dan eens lekker het middelpunt te zijn en eens heerlijk verwend te worden. Kind, volgend jaar zit je waarschijnlijk weer met je neus tussen de reageerbuisjes en de boeken. En dan zeg je: had ik toch maar meer genoten van dat jaar in Bosoord. Ziezo, einde van de preek.
De week is weer bijna voorbij. Ik was weekdier en dat is altijd vervelend. Gelukkig nog één dagje en het zit er weer op.
Toen ik laatst de keukendag had op school, bleek dat onze conciërge pech had met zijn brommer. Hij moet op verschillende adressen in de stad het kooksel van de school bezorgen. Het meeste gaat naar het internaat, maar er zijn ook mensen die hun eten van de school krijgen. Dat wordt dan in etensdragers gedaan, allemaal pannetjes boven elkaar, daar blijft het warm in. Gerritse, dat is de conciërge, kon niet op tijd terug zijn om alle dragers rond te brengen en toen kreeg ik er ook eentje te bezorgen. Ik dacht dat het bij een oude heer was, zijn naam stond op een label. Schrik niet: W. A. Block van Gorssel. Maar niks hoor, het was een verschrikkelijk aardige jongeman, ik denk zo ongeveer dertig jaar. Nou ja, heel piep is dat nu wel niet, maar toch ook nog niet stok. Hij vroeg of ik even binnen wilde komen en dat heb ik maar gedaan. Hij werkt hier in de stad aan het gemeentehuis. Was ontzettend vriendelijk tegen me en reuze dankbaar dat er eens een mens bij hem in huis kwam. Wel naar, hè? Iemand die zo alleen in een vreemde stad op kamers woont. Zijn ouders wonen in Wassenaar in een knots van een huis. Hij heeft hier weinig kennissen en voelt zich dikwijls erg eenzaam. Ik vind het maar een ongezellige boel, zo’n vrijgezellenhuishouding. We kwamen heel genoeglijk te praten over van alles en nog wat, en ik kwam veel te laat thuis. Natuurlijk had moeder eten voor me warm gehouden, maar ik voelde me toch wel een beetje schuldig. Moeder heeft het al zo druk, ze doet alles zonder hulp. Als deze brief af is, zal ik me op haar volle stopmand werpen; die staat hier al naast me te lonken.
Laat ik nog even zeggen dat ik iemand met rode krullen te benijden vind. Dat is geen complimentje, die maak ik nooit, ik spreek liever de waarheid. Hmmm, hmmm.
Ikzelf heb m. b. h. haar, waar je alleen met een permanent nog wat model in kunt houden. Zoals ik lopen er dertien in een dozijn. Houd je krullen maar in ere, een borstel erdoor en je bent weer het heertje. Of liever gezegd het vrouwtje.
Och ja, daar denk ik ineens weer aan Pieke. Die is met een gebroken pootje thuisgekomen en loopt, hinkt bedoel ik, met een gespalkte poot rond. Een grappig gezicht en dan moet je zien hoe Sjoerd hem na kan doen, dan lach je je een hoedje. Zijn invaliditeit levert Pieke wel enorme hoeveelheden koekjes en stukjes kaas op; je moet hem wel iets geven als hij zo zielig kijkt.
Nu lieve schat, de stukke sokken in de mand beginnen te schreeuwen. Of zou het mijn geweten zijn? Schrijf me alsjeblieft gauw weer eens, en dan hoop ik dat je me wat goed nieuws kunt vertellen over je kuur. Heb ik al eerder gevraagd, maar jij geeft doodleuk geen antwoord. Enfin, misschien geen bericht, goed bericht? Groetjes!!
Angenietje
P. S. Dank je wel dat je mijn naam mooi vindt. Ikzelf vind hem trouwens ook wel aardig. Als je hem maar niet gaat ontleden in half een Ange, een half engeltje dus, en half een nietje.
Ben genoemd naar een heel verre voormoeder van vader. Zij trouwde met een weduwnaar met negen kinderen. In de oude kerkboeken staat dat zij ’waerlijck ene moeder’ was voor al die kinderen. Zelf kreeg ze er nog vijf bij. Lieve help, wat zal die een stopmand vol gehad hebben! En in die tijd bestond er ook nog geen nylon. Brrrr!
A.
Angenietje ritst de brief uit het blok. „Ziezo, dat is dat. ” De blocnote legt ze plat op het grint en strekt haar armen ver boven haar hoofd.
„Wat een aanbiddelijk weer, hè moeder. Nu moest je aan het strand kunnen liggen bakken. Vakantie houden. ”
„Je mag met ons mee naar Oostenrijk met de reisvereniging, maar je wilt niet. ” Moeder kijkt op van haar haakwerkje. „Je zult toch zo langzamerhand moeten beslissen. ”
„Hè ja, ze mag met pappie en mammie mee uit. Zoet stappestap aan het handje. Nee hoor, het is ontzettend schattig van jullie aangeboden, maar ik zoek toch liever iets anders voor de vakantie. Iets dat geld opbrengt. Gunst, bent u nu alweer een pannelap aan het haken? Hoeveel moet Bea er wel niet hebben? ”
Moeder lacht. „Zes! En doe nu maar niet zo geringschattend, want later smeek je mij misschien zelf om een half dozijn. ”
„Vast niet. Ik neem koudgreeppannen. Hebben we net geleerd. Spaart pannelappen uit. ”
Moeder haakt en breit en zet lusjes aan in het oneindige voor Bea. Bea zelf doet niets dan monogrammen borduren. B. G. -B. G., almaar B. G., Brand-van Gelder. Angenietje verdenkt haar zuster ervan dat ze zich later met een dubbele naam zal laten aanspreken. Ze ziet Bea gewoon voor zich zoals ze in een winkel zal staan. Een hautain gezicht en dan een beetje kwijnend zeggen: ’O ja juffrouw, laat u het maar even bezorgen bij mevrouw Brand van Gelder. ’ Het zou net wat voor haar zijn.
Plotseling grinnikt ze hardop. B. G., denkt ze. Als ik het zou willen kon ik over een paar jaar ook in de winkels zeggen: Laat u het maar bezorgen. Block van Gorssel is mijn naam. Ja, Block met ck en Van Gorssel met twee essen. En dat zou dan met recht een dubbele naam zijn.
„Waar heb jij zo’n schik om? ” informeert moeder.
„Kan ik u onmogelijk vertellen. Zo maar een binnenpretje, ” genottert Angenietje.
De theepot wordt tot de laatste drup leeggeschonken en er blijft geen koekjeskruimel over. De middag vliegt om en om half zes ligt een regiment sokken gestopt op de tafel en Hannekes brief is dichtgelikt.
„Hebt u nog boodschappen? Dan breng ik gelijk deze brieven naar de post. ”
Even later zit ze al op de fiets. Haar fleurige rok waait zo nu en dan omhoog.
Het station is aan het andere einde van de stad. Als ze de brieven in de bus heeft laten glijden, rijdt ze via de Oude Singel terug.