X

 

 

 

Een mens kan in één nacht grijs worden, denkt Angenietje, als ze de volgende morgen wakker wordt. Onwillekeurig grijpt ze naar haar haar en heeft het gevoel dat het inderdaad grijs is geworden; van een hele nacht piekeren en jezelf onder de loep nemen. Van een hele nacht vol zelfverwijt en misschien ook wel een beetje zelfmedelijden...

Ze heeft bijna geen oog dichtgedaan, het carillon van de toren telde al de uren voor haar af. Tot twaalf uur met een muziekje erbij, daarna met slagen. Donkere slagen op het volle uur en lichte op het halve. Zo is de nacht voorbijgekrukt en pas tegen een uur of vijf is ze in slaap gevallen.

Zonder een enkele droom is het nu half acht geworden en om kwart over acht begint de school. Ze slipt uit haar bed en kijkt in de spiegel. Nee, haar haar is niet grijs geworden, maar haar eigen ogen kijken haar vreemd onderzoekend aan. Het is net of ze aan zichzelf vraagt: Zul je nu waar maken wat je je vannacht hebt voorgenomen? Kun je de moed opbrengen? Durf je, nu het licht is, ook toe te geven, waar je vannacht in het donker wel van overtuigd was, namelijk dat je op een zijspoor bent geraakt?

In een wip is Angenietje aangekleed, ze schrokt een paar boterhammen naar binnen, wat haar een hevig wenkbrauwfronsen van haar moeder bezorgt en zit een kwartier later al op de fiets. In een telefooncel draait ze met trillende vingers Wijbrands nummer...

Hij is nog thuis, en op haar vraag of hij even tijd voor haar heeft, antwoordt hij dat het hem een waar genoegen zal zijn. Dat hij de loper uit zal leggen.

Vijf minuten later zet Angenietje haar fiets tegen het huis, waar ze een maand geleden voor het eerst kwam met die etensdrager. De voordeur staat open, en ze loopt meteen door naar binnen. Ze weet immers de weg.

In zijn kamer vindt ze Wijbrand nog aan het ontbijt. Zijn krant ligt wijduit naast zijn bord en daarnaast staat de theepot op een flakkerend waxinelichtje.

Wijbrand draagt een kort bruin huisjasje met zijden tressen.

Je kunt zeggen wat je wilt, denkt Angenietje, maar Wijbrand omhult zich toch altijd met een zekere gezelligheid. Welke andere man zal nu ’s morgens ontbijten met zo’n heerlijk oud jasje aan en een grote pot thee naast zich? Waaruit hij zich vast de ene kop na de andere inschenkt.

En eensklaps heeft ze zin om ook aan die tafel te gaan zitten en thee voor hem te schenken. Hem te verwennen en een beetje lief voor hem te zijn. Het is toch een akelig leven, zo alleen op kamers? Niemand die voor je zorgt en niemand om eens mee te praten.

Het is of hij haar gedachten raadt. Er komt een rimpel boven zijn ene oog en met een lach op zijn gezicht begroet hij haar: „Kom je mij een kopje thee inschenken? Een reuze idee. Dat is weer één van je goede werken. Doe je mantel even uit, zeg. ”

Maar dan is er plotseling die kleine auto voor die gesloten spoorhekken. Een spottend gezicht achter een zonnebril, twee hoofden die zich naar elkaar toebuigen. En Sjoerd met een vertrokken gezicht.

„Je vroeg toch gisteren of je me gauw weerzag? ”

Hij schudt zijn hoofd. „Ben je boos om wat ik zei? ”

„Er is geen enkele reden om boos te zijn. Welk recht zou ik hebben om op jou boos te zijn? ”

„Zeg lieve kind, doe niet zo vinnig. ”

„Wijbrand, ik ben geen lief kind en ik doe ook niet vinnig. Maar ik kom je zeggen dat ik niet meer hier kan komen. ”

Hij antwoordt niet dadelijk, maar kijkt haar met een paar grote verwonderde ogen aan. Die ogen zijn blauwer dan ooit en zijn stem is smekend: „Toe, dat doe je me niet aan, kleintje. ”

„Echt, ik meen het. Jij hebt je... je meisje... en ik... ” Ze stottert en zoekt naar de juiste woorden. Die wist ze vannacht, maar ze willen haar nu niet te binnen schieten. Ze staat daar en plukt aan het hengsel van haar schoolkorfje. Was Sjoerd nu maar hier, zoals hij haar heeft aangeboden. Maar zij heeft zijn hulp afgeslagen, zij kon zichzelf wel redden, meende ze. Nu zal ze moeten tonen dat ze inderdaad zichzelf kan redden.

Je kunt in één nacht grijs worden, maar je kunt ook in één nacht volwassen worden. Angenietje is ineens heel zeker van zichzelf. Als Wijbrand haar neerpoot in een stoel en zegt dat hij haar dan maar een kop thee zal geven en dat ze er dan niet meer over zullen praten: alles blijft zoals het was tussen ons - jij denkt natuurlijk dat dat mijn meisje was, maar dan ben je er toch faliekant naast, een meisje heb ik niet en ik peins er niet over om er een te zoeken - voorlopig heb ik genoeg aan mijn kleine vriendinnetje...

Dan weet ze eensklaps heel zeker dat ze al haar goede voornemens waar wil maken.

„Nee, ” zegt ze gedecideerd, „alles blijft niet zoals het was. We weten allebei dat het lang niet in de haak was dat ik hier kwam. En het leidt tot niets. ”

„Wat mankeert er dan aan onze omgang in jouw ogen? Hebben we er zonde aan gedaan, door gezellig samen te praten en een beetje om elkaar te geven? Twee eenzame zielen die elkaar wat hielpen? ”

Angenietje weet niet direct een antwoord. Zonde was het niet, maar ver daar van af toch ook niet. En dat maakt het juist zo moeilijk.

„Ik weet het ook niet meer, ” geeft ze zuchtend toe. „Het was genoeglijk. Maar straks zullen jij of ik... ja, hoe moet ik dat nu zeggen, straks zullen we meer willen, ik bedoel... het anders willen. En dan is er geen terug. Heus Wijbrand, het kan zo niet doorgaan, later krijgen we er spijt van. ”

Ze kijkt hem recht aan. Eerlijk wil ze zijn.

Als hij niets zegt en alleen maar kijkt, gaat ze door: „Stel je voor, jij ontmoet een meisje, waar je van gaat houden en voor mij loopt er hier of daar op de aardbodem misschien ook wel een jongen rond, voor wie ik iets kan betekenen. Hoe moeten we hier dan mee? Dan zou ik zo graag met een schone lei beginnen, weet je? ”

Hij begint te lachen en haalt met één haal haar haar door elkaar. „Ouwe piekerneus. Kom hier, dan krijg je iets van mij wat je nog nooit gehad hebt. ”

Hij trekt haar naar zich toe. Zijn handen zijn op haar schouders. „Nee Wijbrand, zelfs dat niet. ” Ze weert hem af. „Bederf het nu niet. ” Haar vinger tekent de zijden tressen na van zijn jasje. „Het was heerlijk, maar het gaat niet. ”

„Angenietje, ik wist niet dat je zo’n begijntje was. Ik begin nu te denken dat ik een slechte man ben... een aartsverleider... ”

„Zeg dat niet, Wijbrand. Je zult zien, voor jou komt ook alles wel in orde. Hier, neem nog een snee brood, dan schenk ik je er een kop thee bij. En daarna lees jij de krant verder en ik ga naar school. En heb het hart niet me door het raam na te kijken. Ik zou het niet kunnen verdragen. ”

Ze is nu de rust zelf, tenminste aan de buitenkant. Maar binnenin bonst haar hart met slagen die pijn doen, als ze voor een verstomde Wijbrand Block van Gorssel een kop thee inschenkt. Hij kijkt haar niet aan, maar staart het raam uit. Er is een vreemdsoortig stil gebed in haar: ’Here, laat hem alstublieft op die stoel blijven zitten. Laat hem niets meer zeggen. En helpt U mij alstublieft weg te komen. ”

„Zul je het me laten weten, als je me ooit nodig hebt? ” Ze knikt. En knijpt in haar handen tot de nagels in het vel staan. Niet huilen. Lach dan Paljazzo! Je hebt toch wel eens in een toneelstuk meegespeeld? Nu, zet dan een toneelgezicht, maar huil niet!!

„Dan ga ik nu maar. ”

„Dag kleintje. ”

En dan is ze weg. Met een vaartje rent ze de trap af, het huis uit. Haar haren waaien als een ragebol om het hoofd. Ze kijkt niet om naar het raam waar ze hem tóch weet, maar stapt op de fiets en in een razend tempo komt ze een half uur te laat op school aan. Dat kost haar een hele vrije middag, maar wat is nu één vrije middag, als je een gevecht met jezelf hebt gewonnen?

De dag zeurt voorbij. Laat op de middag fietst Angenietje neerslachtig naar huis. De trappers gaan lijzig langzaam op en neer.

Hoe dichter ze bij huis komt, hoe meer ze het land krijgt. Straks weer die onderzoekende blikken van moeder en dat hautaine lachje van Bea. Natuurlijk heeft Bea wel gehoord van die geschiedenis met Wijbrand en ze maakt zich sterk dat Bea er met moeder over heeft gesproken. Ze kan immers nooit haar neus uit andermans zaken houden? Maar moeder heeft haar natuurlijk verboden erover te kikken. Wat dat betreft is moeder een echte schat, ze weet altijd voor iedereen de stoten op te vangen.

Het is bijna vijf uur, dus heeft ze al ongeveer een uur rondgezwalkt. Zij krijgt gewoon kramp in de kuiten van het langzame fietsen. Een lam gevoel, je kunt beter flink doortrappen.

Hier is de straat van Sjoerds garage. Hè ja, Sjoerd ophalen en met hem samen naar huis gaan. Hij weet alles van haar, maar verstaat de kunst om te doen of hij van niets weet.

Bij de benzinepompen, die langs de oprit van de garage staan, stopt Angenietje. Binnen ziet ze Sjoerd nog druk bezig. Hij ziet haar niet, maar nu weet ze in ieder geval dat ze niet te laat is. Ze haalt een zakkam door haar verwaaide haren en gaat schrijlings op haar bagagedrager zitten.

Aan de overkant van de straat blijft ook een meisje staan.

Verdraaid! denkt Angenietje. Als dat... Ze kijkt tussen haar oogwimpers door. Als dat het meisje van Sjoerd niet is! Allemensen, wat is dat kind mager, dat kan je nu met de beste wil van de wereld niet meer slank noemen. O, ze vergist zich niet, dit moet Nicolet zijn.

Ja Angenietje, lieve kind, dan vis jij achter het net. Die twee kunnen jou natuurlijk missen als de befaamde kiespijn.

Ze hijst zich overeind en steekt met de fiets in de hand de straat over. Wat een klein ding, die Nicolet. Die zal gewoon een kindermaat-mantel moeten hebben.

„Dag juffrouw, ” zegt ze, „weet u misschien hoe laat het is? ”

Het meisje kijkt op haar polshorloge. „Klokslag vijf, ” zegt ze met een lieve zachte stem.

„Dank u, ” zegt Angenietje. Ze zou best willen vertellen dat ze een zusje van Sjoerd is, maar dat durft ze toch niet recht.

„Maar u hebt het zelf precies vijf uur, ” lacht het meisje en ze wijst naar Angenietjes horloge, dat juist onder haar mouw uitpiept.

„O ja,... maar ik dacht... misschien. ” Angenietje stottert onbeholpen. „Weet u, ik wilde mijn broer van zijn werk halen. Hij is meestal vijf uur klaar. Maar het duurde zo lang en toen dacht ik dat mijn klokwerk wel in de war zou zijn. ”

Ze kijken elkaar aan, twee blauwe en twee bruine ogen en dan schieten ze tegelijk in de lach.

„Mijn vriend komt ook om vijf uur naar buiten. ” Het meisje lacht een rij hagelwitte tanden bloot. „Je lijkt beslist op hem, Angenietje. ” Ze zegt een heel zachte k in de naam.

„Jippie, dat vind ik knap van je. Dus jij bent echt Nicolet? Vind je heus dat we op elkaar lijken? ”

Het meisje knikt en ze steken elkaar de hand toe.

„Nou, dan kan ik mijn biezen wel pakken. Sjoerd ziet mij natuurlijk niet eens staan als jij er bent. ”

„Nee, die kans loop je, ” geeft Nicolet grif toe. Gelijk zwaait ze naar Sjoerd, die juist met een opgerolde overal onder zijn arm naar buiten komt. Angenietje neemt meteen de benen.

„Zeg, je hoeft niet zo schichtig te doen, ik bijt niet! ” roept Sjoerd nog. Hij slaat een arm om Nicolets schouder. „Zo patiënt! ”

Dat is waar ook, Nicolet is pas geleden geopereerd. Nou, ze lijkt de dood van pierlala wel, ze mogen haar wel eens flink opfokken, denkt Angenietje nog. En dan is ze weg.

’s Avonds thuis denkt ze nog eens over die ontmoeting na. Gek, ze heeft er geen moment aan gedacht dat Nicolet niet blank is. Het lijkt een schatje, vindt Angenietje. Ze diept haar ballpoint op uit haar korfje en begint aan een brief voor Hanneke.

 

Hanna mia,

Een lange brief heb ik bepaald niet van je gekregen, al stond er wel een massa in. Maar dat is juist de kunst. Toe maar, bezoek van drie studenten, jij doet het niet minder zeker? Ik denk dat je zo’n kort briefje schreef omdat mijn laatste ook niet aan te veel lengte leed. Wel, dan ga ik het nu goed maken. Ik heb je een bende te vertellen, maar allereerst dit, ik ben ontzettend blij dat je zo fijn vooruitgaat. Zie je nu wel? Je zult zien, voor je het weet, ben je weer in de circulatie. Mooie uitdrukking hè? Heb ik van Jelbert.

Als je beter bent, gaan we samen een dag aan de zwabber om elkaar te leren kennen. Afgesproken?

Dus je hebt kennis gemaakt met Jelbert? Wat een bezit, hè, zo’n broer! Hij is al in een paar weken niet thuis geweest, zal wel weer tentamens hebben of zo iets. Hij schiet goed op met zijn studie. Het is een heel ding hoor voor mijn ouders, een zoon die studeert. Zo’n denderend salaris verdient vader nu ook niet. Enfin, ik geloof dat vader en moeder er allebei graag iets voor laten staan. Denk je ook niet dat Jelbert een juweel van een dokter zal worden? Hij heeft nu soms al van die doktersallures, bijvoorbeeld als hij informeert naar iemands gezondheid. Dan proef je de pil al. Ik verlang alweer naar zijn volgende weekend thuis.

Sjoerd is trouwens ook reuze. Ze zijn heel verschillend. Ik heb altijd het gevoel dat je bij Sjoerd veilig zou zijn, wat er ook gebeurde. Hij is zo volkomen betrouwbaar, ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen, je kunt voor honderd procent op hem aan. Denk nu niet dat het altijd koek en ei is tussen ons, want hij kan me ongemakkelijk op mijn falie... pardon op mijn kop geven. Hij vertelde me ook het een en ander over Wijbrand. Ik had niet gedacht dat ik iets verkeerds over hem zou willen horen, want weet je, Hanneke, ik heb nooit anders dan liefs van hem ondervonden. Niet zwoel of verliefderig, zoals jij geloof ik dacht, maar gewoon gezellig. Tenminste dat meende ik. Maar toen Sjoerd eens met me praatte, kreeg ik ineens een minder prettige smaak in mijn mond. Daar kwam nog bij dat ik hem in een auto had gezien met een meisje, het is dus best mogelijk dat hij verloofd of bijna verloofd is. Het wil er bij mij namelijk niet in dat hij werkelijk slecht is. O, lach me gerust uit en noem me maar een groentje, ik wil het er liever voor houden, dat hij mij beschouwde als een kind, dat je het een beetje naar de zin moet maken. Thuis vinden ze me dat ook, een kind bedoel ik, dus zal het wel zo zijn.

Het kind is wèl de dag na Sjoerds prevelement naar de Oude Singel gefietst. Ze had vooraf opgebeld om er zeker van te zijn dat hij thuis was. En toen heeft het kind gezegd dat het beter is dat ze maar niet meer komt, al was het altijd heel genoeglijk. Hij vond het helemaal niet leuk, zei hij, maar hij zou in mijn besluit berusten. En het kind kon steeds bij hem aankloppen als ze in nood zat. Dat was dus dat!

De vakantie in Wassenaar wordt nu niets. Ik zou het niet kunnen verdragen om een paar weken in zijn nabijheid te zijn, daarvoor ken ik mezelf te goed. Zo, en nu moet ik je meteen maar zeggen, dat als er niets tussen komt...

 

„Allemensen Sjoerd, ik schrik me een aap. ”

„Dat was je al, ” antwoordt Sjoerd onverstoord met zijn hoofd om de hoek van de deur. „Is ’t gebeurd? ”

„Ja, ” knikt Angenietje, „en ’t was rot. Ziezo, nu weet je het. En hoepel nu maar op, want ik schrijf een belangrijke brief aan Hanneke. Dit wordt een keerpunt in mijn leven. ”

„Misschien zou je vanavond kunnen keren? Ik moet even voor vader naar Utrecht en dacht dat je wellicht zin had om mee te gaan. ” „Mieters! Op de scoot? Sjoerd, je bent de beste, de liefste, de knapste, de mooiste, de aardigste, de fijnste... ” dolt Angenietje meteen. „Schei maar uit, blikken pannetje. Ik weet heus wel dat al die benamingen alleen mijn voertuig gelden en niet mij. ”

„Nee, ik meen het. Als bewijs zal ik een maand lang elk morgen je schoenen poetsen. ”

„Mmm, ” zegt Sjoerd kleinerend, „dan zal ik dus twee dagen met gepoetste schoenen lopen. ”

Op de felrode scooter rijden ze de stad uit. Er is niets heerlijker dan achter op een scooter door een lenteavond te rijden. De wind die door je haren vliegt en koud in je neus prikkelt. Je ogen half toegeknepen en je handen stijf om de handgreep achter het zadel.

„Ik vind haar verschrikkelijk aardig! ” roept Angenietje.

„Wie? ”

„Ik dacht dat er voor jou maar één ’haar’ bestond. ”

„Anderhalf! ” roept Sjoerd tegen de wind en het geluid van de motor in. „Die halve ben jij dan! ’

„Nou ja, jullie hebben mij nooit voor vol aangezien, ik zal het maar goedvinden. ”

Ze zien van verdere conversatie af, je moet zo schreeuwen om elkaar te verstaan.

Jammer genoeg treffen ze Jelbert niet thuis. In zijn kamer is het een heidense rommel en Angenietje ruimt het ergste een beetje op. In de wastafel staat een overhemd in de week. Met toiletzeep wast ze het vlug en hangt het te drogen aan de kastdeur boven een stapel oude kranten, vanwege de drup. Het is no iron, hij kan het morgen zo aantrekken.

Sjoerd rookt intussen een sigaret en kijkt goedkeurend naar zijn zuster. „Nooit geweten dat jij zo huishoudelijk was, Angeniet. Het staat je. ”

„O, ik heb massa’s verborgen talenten. Alleen niemand om ze te ontdekken. ”

Ze schrijven een briefje voor Jelbert en als het donker wordt rijden ze samen weer naar huis. Angenietje heeft het gevoel dat ze nu weer bergen zal kunnen verzetten.

 

... Lieve help, nu is het al bijna middernacht, maar ik wil de brief afmaken. Ik heb mijn kimono voor het raam van de deur gehangen, anders ziet vader dat ik nog licht aan heb. Je raadt nooit waarom ik de brief moest afbreken. Sjoerd kwam me halen voor een scootertochtje. Kon ik toch onmogelijk afslaan.

Ik wou je dit nog schrijven. We hadden het op school over de vakantie. Het was onder koken. Juffrouw Pronk liet ons allemaal door elkaar praten en zelf deed ze mee nota bene. Bijna alle meisjes hadden hun plannen al vaststaan voor de vakantie en toen vertelde Pronkje dat zij met een heel stel kinderen van een b. l. o. school naar Ameland gaat: kinderen die thuis niets hebben. Ze doet dat elk jaar. Wie had dat nu van dat zure Pronkje gedacht? Ze heeft een huisje op Ameland en krijgt het eten uit een hotel, dan kan ze de hele dag met die kinderen optrekken. Ineke, mijn vriendin, gaat met haar mee als hulp.

En nu moet je eens goed luisteren. Rol niet van schrik van je bed. Hoe het precies kwam weet ik niet meer, maar ik voelde me eensklaps zo onnut toen ik het verhaal van Pronkje hoorde en toen heb ik gezegd dat ik ook naar Ameland ging. Met een gezin, waarvan de moeder in een rusthuis ligt. Stel je voor dat ze nu al voorzien zijn, dan sla ik op school een figuur als modder! Enfin, maar eens zien. Zondag heb ik het thuis ook verteld en toen had je Jelberts gezicht eens moeten zien. Hij had bij jouw dokter thuis al iets over dit gezin gehoord en zei later tegen me, dat dit gewoon gebedsverhoring was, want bij Peter thuis wordt altijd voor de patiënten gebeden en toen Jelbert er laatst was, speciaal voor deze mensen.

Nu vind ik gebedsverhoring wel een heel groot woord, maar in ieder geval hoeft mevrouw Bruins zich nu geen zorgen meer te maken.

Hierbij sluit ik een briefje voor haar in. Wil jij dat even overhandigen? Dan is de eer aan jou dat jij dit voor elkaar gebokst hebt. Want wees maar eerlijk, zo is het toch, hè?

Liefje, ik stop. Deze keer geen tijd voor een p. s. In plaats daarvan het briefje voor moek. Groetjes.

Angenietje

 

Geachte mevrouw Bruins,

Van Hanneke van Dalfsen hoorde ik dat u op zoek bent naar een meisje dat met uw gezin mee naar zee wil gaan. Hanneke schreef mij dat u wel aan het beteren bent, maar het toch wel september wordt voor u naar huis kunt.

Nu heb ik nog geen werk voor de vakantie en ik zou u willen vragen of u mij misschien kunt gebruiken. Ik ben achttien jaar, kan tamelijk goed koken en huishouden, al zeg ik het zelf. Gekampeerd heb ik nog nooit, maar dat zal wel gaan, want ik ben niet bang voor een beetje behelpen.

Wilt u meer van mij weten, dan kunt u informeren bij de directrice van de Industrie en Huishoudschool. Aan die school volg ik namelijk de cursus voor huishoudkundige en ik hoop dit jaar mijn diploma te krijgen. We leren er ook kinderverzorging, al denk ik dat de praktijk het in dit geval wel zal moeten doen.

Ik zou het graag proberen. Wilt u dan zo spoedig mogelijk schrijven, want er is dan natuurlijk nog van alles te regelen.

Mijn groeten voor Hanneke, die de schuld is van deze brief. En beterschap met uzelf.

Hoogachtend,

Angenietje van Gelder

 

Als de brief de volgende morgen verzonden is, zucht Angenietje hartgrondig.

„Daar zit je aan vast, ” zegt ze tegen zichzelf. Even denkt ze nog aan Wassenaar. Dat zou heel iets anders geweest zijn. Maar de beloofde autotochtjes, de gezellige uitgangetjes, het is net of er geen bekoring meer van uitgaat.

Hoe zal kamperen zijn? En de kinderen? Zullen ze haar zien als een noodzakelijk kwaad of zal zij iets voor hen kunnen zijn? En die meneer Bruins? Misschien wel een verschrikkelijke oude brombeer. Leraar aan de kweekschool! Als het maar niet zo’n echte schoolmeester is, die haar bij alles op de vingers kijkt en zich overal mee bemoeit.

Maar de brief zit in de bus, de vakantie is nu geknipt, zij zal hem moeten naaien ook. Om maar in huishoudschooltermen te blijven. Laat ik er eens met moeder over praten, denkt ze. Maar zoals Ineke met haar moeder praat, kan ze het niet. Zij is altijd bang dat moeder de dingen gek zal vinden. En ze valt nu eenmaal een ander niet graag lastig met haar eigen problemen, zelfs moeder niet.

Opgewekt en extra vrolijk stuift ze de keuken binnen.

„Kan ik ook helpen met het een en ander? ”

„Graag, ” zegt moeder verrast. „Ik dacht dat jij brieven te schrijven had. Kijk, deze sokken moeten nog opgespoeld, dan ben ik klaar. ” „De brieven zijn ook al weg. Naar mevrouw Bruins en naar Hanneke. Ben benieuwd of de Bruinsen me willen hebben. ”

„Daar ben ik nu helemaal niet benieuwd naar. Ze boffen alleen maar als ze jou meekrijgen bij de kinderen. Ja, kijk maar niet zo verbaasd, ik meen het. En ik weet ook heus wel wat een strijd mijn meisje heeft moeten leveren in de afgelopen maand. Maar ik kon je immers niet helpen? Je moest dit alleen klaarspelen. ”

Angenietje spoelt de sokken met een ijver een betere zaak waardig. „Ik zal mijn garderobe eens nakijken. Mijn badpak is ook niet zo best meer... ”

„Vader en ik hadden gedacht, dat je wel wat nieuws nodig zou hebben nu je naar Ameland gaat. Wat denk je van een stadje vanmiddag? ”

„Vader en u? Maar hoe wist u...? ”

„Als jij wist wat ik weet. ” Moeder kijkt puzzelig.

„Dol moeder!! O, ik heb strandpakjes gezien, een strapless pakje met een losse rok... ”

„Toe Angenietje, je smoort me. En dan kunnen we niet de stad in. ” Stevig gearmd lopen ze samen de gezellige winkelstraten door. Het weer is verrukkelijk en ze praten honderduit over de komende vakantie. Wat er gebeurd is en wat er had kunnen gebeuren, daar wordt niet over gerept. Angenietje is zo vol goede voornemens en ze praat er zo verrukt over, wat ze allemaal met de kinderen zal doen en hoe lekker ze voor ze zal koken, dat moeder haar even een kneepje in de arm moet geven: „Nu niet te hard van stapel lopen. ”