I

 

 

 

Met haar tongpuntje tussen de lippen buigt Angenietje zich over het aanrecht. Het is zo stil in de keuken, dat je de vogels buiten in de bomen hoort harrewarren. De afwas is aan kant en zelfs al opgeruimd.

„Je overtreft jezelf, ” zegt Angenietje tegen haar zuster Bea die vrijwillig het opruimen op zich heeft genomen. „Zeker om een goede indruk op Kees te maken. ”

„Och kind, ” klinkt Bea’s stem geringschattend, „wij hebben het niet meer nodig om een goede indruk op elkaar te maken. ”

„Ha, ha, ” lacht Angenietje, „jij denkt dus: visje in het netje... ”

Om een verder gesprek met Bea te kappen, neuriet ze een liedje. In de kamer zal ze zich niet laten zien, want daar zit Kees een sigaret te roken en je zult zien, dat Bea gracieus op zijn stoelleuning neerstrijkt als ze heel ijverig en huisvrouwelijk alles heeft opgeruimd.

Het aanrecht is bezaaid met voorjaarsbloemen, die ze net in de tuin heeft geplukt. Een paar vroege narcissen en beeldige oudroze ribes, grappige Chinese klokjes en een massa blauwe druifjes.

In een glazen schaaltje legt Angenietje de loden bloemprikker en heel voorzichtig schikt ze de bloemen daarin. De hoogste narcis achteraan en de kleine druifjes wat lager. Hier en daar een smal narcisblad... het wordt net als uit een winkel.

Bea steekt haar gepoederde neus om de hoek van de deur. „Wil je wel tegen moeder zeggen, dat ik nog niet zeker weet of we hier vanavond eten? ”

„Maar Jelbert komt thuis! ” protesteert Angenietje. „En onze broeder brengt een vriend mee. Dan kunnen we jou toch niet missen? Jij bent de enige decoratieve vrouw hier in huis... zonder jou is het huis niet gemeubileerd... ”

Bea doet of ze niets hoort, waarschijnlijk staat Kees onzichtbaar achter de deur aan haar hand te frunniken. „We moeten vanmiddag naar de tante van Kees. ”

Daarmee is alles gezegd. Met de tante van Kees’ staat en valt tegenwoordig voor Bea de wereld. Niet zozeer om die tante, dan wel om de woonruimte die de oude dame over heeft en waar Bea zich graag met Kees over wil ontfermen. Enfin, het zal Angenietje een zorg zijn of dat verloofde stel er zal zijn of niet. Jelbert komt immers thuis! Heerlijk! Ze neemt haar bloemstukje op en draait er een pirouette mee. Het water tjoept over de rand van het schaaltje en ze moet langzaam teruglopen om het opnieuw te vullen. Ziezo, nog eens de kraan open en dan statig naar de kamer schrijden, de bloemen als een offer voor zich uit.

Nu is het gezellig in de kamer. Wat een genot dat ze juist deze week al het koper mee naar school heeft gehad. Tjonge, wat hebben ze gezwoegd! Maar de buikige ketel met het klepje op de tuit spettert nu ook vonken in de zon. A. v. G. staat er met een spijker in geschreven. Haar naam. „Die ketel krijg ik later als ik trouw, hè moeder? ” heeft ze eens gevraagd. Het idee dat over-overgrootmoeder Van Gelder daar theewater in kookte boven een knappend houtvuur! Vader vergelijkt Angenietje vaak met die oude ketel. Goed gepoetst weerkaatst hij elk zonnestraaltje, zegt hij dan, maar er moest ook eens een klepje op jouw tuit gedaan kunnen worden. Ja, ze is wel een echte kletstante, die echter volgens Sjoerd meer lijkt op een blikken pannetje: zo heet, zo koud.

Die goeie Sjoerd. Hoor hem daar nu weer eens kwinkeleren boven in de badkamer. Complete opera’s geeft hij ten beste, terwijl hij alle olie en benzine van de hele dag wegspoelt. Sjoerd is namelijk de enige stoere werker thuis, hij is chef in een grote garage. Jammer dat hij nog maar steeds geen meisje heeft. Angenietje pookt even in de kachel en doet er wat kolen op. Zo, lekker warm zal het hier zijn als moeder straks uit bed komt en vader weer thuis van de kapper. Ze heeft al geprobeerd Sjoerd te interesseren voor Ineke, haar beste vriendin, maar dat liep op niks uit. Hij vindt haar alleen maar een beetje gek, zegt hij. En och, eigenlijk is hij ook veel te oud voor Ineke. Sjoerd is al zesentwintig, dat scheelt te veel.

Straks fijn naar het station om Jelbert te halen. Hij schreef dat hij een vriend mee zou brengen, maar hij vergat doodleuk om te zeggen wie. Angenietje heeft een paar maanden geleden wel een paar van zijn clubleden ontmoet toen Jelbert haar meenam naar een concert van het Nederlands Studenten Orkest. Ze is reuze benieuwd wie het nu zal zijn. Misschien wel die Jaap, die haar toen die avond samen met Jelbert naar de trein heeft gebracht.

Tevreden kijkt ze beide kamers eens rond. Alleen die ene hoek, die is nog wel erg donker. Ze knijpt haar ogen half dicht. Ja, op dat lage tafeltje zou een bos knalgele trompetnarcissen moeten staan.

Zo dadelijk moeder vragen om een paar kwartjes, meer kosten ze niet op de zaterdagmarkt. Maar haar eigen portemonnaie is weer leeg, zoals gewoonlijk op zaterdag. Enfin, maandag komt er gelukkig weer nieuwe voorraad.

„Wat sta jij daar te mediteren? ” Sjoerd is inmiddels binnengekomen. Glad geschoren en met een gezellig sportpak aan. Zijn blonde kuif is vastgeplakt, maar de slag zit er toch nog in. Hij ontdekt meteen het zelfgemaakte bloemstukje. „Knap gedaan, zuster, ” zegt hij waarderend. „Is dat ter ere van Jelbert? Of misschien voor de onbekende gast? ”

Angenietje zet gelijk haar stekels op. „Voor geen van beiden. Ik mag toch zeker wel voor mijn eigen plezier een bloemstukje maken? Jullie mannen denken dat alles wat wij doen voor jullie is. ” „Nou nou, koest maar. Ik bedoel er niets mee, doe niet meteen zo egelig. Het is toch geen schande dat een vrouw wat gezelligheid om zich heen schept? En zeker niet als er gasten komen. En gezellig heb je het hier gemaakt. ”

Angenietje legt haar stekels maar gauw weer plat. Die heb je toch ook echt niet nodig bij Sjoerd.

„Die hoek is nog te donker, ” wijst ze en dan lachen ze allebei. „Narcissen, ” zegt hij en grijpt naar zijn achterzak. „Vangen! ” Een zilveren gulden suist door de lucht. „Rennen, Angeniet! Haal ze bij het stalletje om de hoek. En kom dan vlug terug om een kopje thee voor mij te zetten. ”

Angenietje is al in de gang en door de open deur fluistert hij haar na: „Ik moet namelijk weg, want ik heb een afspraakje! ”

„Hè toe, vertel! ” bedelt ze nog gauw, maar Sjoerd sluit de deur voor haar neus.

Ze danst over straat. Sjoerd heeft een afspraakje! En zij heeft een gulden voor bloemen! Een hele gulden maar liefst. Ze koopt twee bossen narcissen en holt ermee naar huis.

„Hé juf! ” roept een loopjongen haar na. „Ze hebben hem al, hoor! ” Angenietje grinnikt, ’t Is toch voorjaar?

 

Hanneke van Dalfsen legt haar handen onder haar hoofd en kijkt gedachteloos naar buiten. Dat doet ze vaak tegenwoordig. O, er is ook van alles te zien. Kleine tere blaadjes die uitspruiten aan de bomen en struiken. Vlak voor het raam van haar kamer wuift een seringeboom zacht haar trossen op de wind. Maar daar kijkt Hanneke niet naar. Wat kan het haar schelen, dat nu eindelijk de zomer komt. Wat geeft het als je al maanden aan je bed gebonden bent en er komt geen verbetering. Ze ligt nu al zes maanden in Bosoord.

’t Is lang geleden dat ze contact met andere jonge meisjes had. Zo heel veel vrienden heeft ze trouwens nooit gehad. Ze sluit zich nu eenmaal niet zo gemakkelijk aan.

Kom, ze zal maar weer eens zo’n eeuwige puzzel gaan oplossen: het enige wat ze doen kan om haar hersenen een beetje in beweging te houden. Als ze maar studeren mocht, maar dat is er niet bij. Wat lezen, wat puzzelen, wat handwerken... maar aan dat laatste heeft ze een broertje dood. En dan alles nog met een prismabril voor je ogen! Maar wat geeft het of je onder het dek al je vuisten balt; of er beroerde gedachten door je hoofd gaan, als de zuster ’s avonds ook op kamer zeven uit de Bijbel en het dagboek leest? Het helpt je toch niet, je wordt er alleen maar steeds ontevredener door. „Vooruit, los op die puzzel! ” bijt ze zichzelf toe.

Een ander woord voor richtlat, waardoor je stenen behoorlijk plaatsen kunt. Eerst maar eens iets anders zien te ontdekken. Wacht, het woord voor een grote gehoorzaal. Aula natuurlijk, dat kan ze wel invullen. Maar als ze het woordje neerkalkt, ziet ze ineens weer een aula: dé aula van de h. b. s. waar ze met twintig anderen haar diploma in ontvangst nam. Wat was ze blij geweest en nu... ach, alles ligt immers tegen de vlakte. Vooruit maar weer, niet aan denken: een ander woord voor voorlopig bewijs van storting, dat later ingewisseld kan worden tegen een aandeel of obligatie; dat weet ze tenminste. Maar terwijl ze neerschrijft: ’recepis’, gaan haar gedachten nog eens terug naar die zomerse junidag verleden jaar.

Net achttien was ze geweest. Ze ziet zichzelf nog staan in haar nylon jurk. Ze hoort de leraren waarderende woorden zeggen.

„Nog maar twee jaar, ” had ze gelachen, „dan verdien ik zelf. ”

’t Mocht wat; twee jaar... Zij voor zichzelf zorgen? Wanneer kom je daar aan toe, hoont ze zichzelf.

Ze weet dat het voor haar ouders een opoffering is geweest om haar vier jaar naar de mulo te laten gaan en daarna nog weer drie jaar naar de h. b. s. Maar ze hebben het gepresteerd. Gert kreeg een beurs en kon studeren. Hij doet op tijd zijn examens, maar een medische studie duurt nu eenmaal lang... Gelukkig dat Piet op de landbouwschool is en straks vader gaat helpen.

„Je bent een domme gans, ” scheldt ze zichzelf uit. „Denk nou niet meer aan die aula, je ligt hier in Bosoord en daarmee uit. Ga maar weer puzzelen. Er is buiten je ouders toch bijna niemand meer die aan je denkt. ”

Lusteloos vult ze het ene woord na het andere in. Ze is er nog mee bezig als de zuster de post komt brengen.

Hanneke verwacht niets en ze kijkt dan ook vreemd op als de zuster een brief op haar bed neerlegt.

Ze kijkt naar het handschrift. Totaal onbekend. Het poststempel is bijna onleesbaar, ’t Lijkt wel Amersfoort. Gek; ze weegt de brief in haar hand en ze aarzelt om hem open te maken. Dan ritst ze ineens de envelop los en leest:

 

Lieve Hanneke,

Je zult wel gek kijken als de post deze brief brengt, want de afzender is je onbekend. Ik zal me dan ook allereerst maar aan je voorstellen. Angenietje van Gelder, oud achttien jaar. Leerlinge Huishoudschool, of zoals mijn dierbare broer Jelbert zegt: spinazie hbs. Dochter van mijn vader en moeder (nogal wiedes). Broers: genoemde Jelbert, student in de medicijnen 4e jaars de kei van de familie; Sjoerd, chef bij een garage hier in de stad. Zuster Bea, apothekers-assistente en stevig verloofd. Ziezo, dat weet je dan alvast.

Nu moet ik je vertellen hoe ik ertoe kwam om aan jou te gaan schrijven. Je moet weten dat Jelbert het afgelopen weekend thuis was. Hij had een vriend meegebracht, reuze genoeglijk. Wij vinden het altijd heerlijk als hij thuiskomt. Meestal zit hij tjokvol verhalen en dan genieten wij allemaal. Jelbert vertelde dat hij met een collega mee naar huis was geweest. Nou en die collega was jouw broer... Enfin, van het een kwam het ander en toen kregen wij te horen dat die medestudent een zuster had net zo oud als ik, die ziek is. En toen dacht ik, misschien vindt dat meisje het wel aardig om met mij te corresponderen. Voel je er iets voor? Niet dat ik zo verschrikkelijk veel te vertellen zal hebben, denderende dingen gebeuren hier niet dagelijks, maar er is toch altijd wel iets op school of hier thuis wat wel leuk is. De minder leuke dingen zal ik je maar sparen, of als het mag juist eens mijn hart bij je uitstorten. En nu zul je me wel een egoïst vinden, maar ik hoop dan ook op brieven van jou, want ik krijg ontzettend graag post. Schrijf me bij voorbeeld eens hoe het daar in het ziekenhuis is, hoe het met je gaat, of je aardige dokters hebt, wanneer je weer naar huis mag en zo meer.

Kun je het een beetje uithouden in bed? Jelbert zei dat je al meer dan een jaar ligt. Kind, ik zou gewoon tegen de muren opvliegen, als het mij overkwam. Ik zou een lastige patiënt zijn. Die arme zusters! En wat zou ik opstandig wezen! Weet je, ik houd er zo van om eens hier en daar naar toe te gaan, om in de stad winkels te bekijken en om eens naar een concert of een film te gaan. Ik ben stapel op jazz, tot grote wanhoop van mijn zuster Bea, die het verfoeit. Schrijf eens hoe je het klaarspeelt om het daar uit te houden, een heel jaar lang. Of vind je het lelijk van mij als ik zulke dingen zeg. Als je geen zin hebt om te corresponderen, schrijf het me dan maar eerlijk, dan stuur ik je wel zo nu en dan een kaart. Saluutjes! Veel groeten, je

Angenietje

P. S., want geen brief is compleet zonder een pee-es.

Ook een kopje van Pieke, onze poes. Die zit in de vensterbank, verrukkelijk in de zon. Hij (ik zeg altijd hij, maar hij is een zij) knipoogt tegen me. ’t Is een snoes van een poes, hij is heel snugger, kan zelf een deur opendoen en briefjes boven brengen. Als moeder een boodschap voor me heeft, krabbelt ze die op een papiertje en schuift dat bij zijn halsband in. ’Breng maar even aan de vrouw boven’, zegt ze dan en je kunt erop rekenen dat meneer even later de deur van mijn kamertje opendoet en bij mij op schoot springt. Vreselijk leuk. Maar daar vertel ik nog wel van, als het tenminste wat wordt tussen jou en mij. Daa&ag!

Als Hanneke de brief gelezen en herlezen heeft, balt ze haar vuisten. Ze heeft de hele morgen al zo’n lamme bui en nou komt dit kind zo maar ongevraagd haar leven binnenwandelen. Maar ze kan lang wachten voor ze antwoord krijgt!

Want door de brief van Angenietje is er ineens weer een stukje van het verleden teruggekomen. Dit kind is ook achttien; o wat kan dat alles je doen verlangen naar wat voorbij is. Woest is Hanneke, niet alleen woest op die onbekende Angenietje van Gelder, maar ook woest op Gert, haar broer. Wat doet hij bij die wildvreemde mensen over haar te vertellen?

Tegen haar wil neemt ze de brief weer op. Wrang denkt ze: ik houd ook van winkels kijken en van een concert en van al die dingen die jij opnoemt. Ik kan het ook bijna niet uithouden in bed. Ze heeft de brief tot een prop verfrommeld en gooit hem achteloos op het nachtkastje. Dan draait ze zich op haar zijde.

Juist is de zuster binnengekomen. Ze trekt de gordijnen dicht en zegt: „Slaapt u lekker, dames. ”

Dan gaat ze de kamer weer af.

Mevrouw Bruins, die tegenover Hanneke ligt, zucht: „Ja, gemakkelijk praten zustertje, jij zult wel moe zijn van al je gedraaf, maar wij doen niets dan liggen. ”

„Wat zijn jullie allemaal pessimistisch vandaag. En ’t is nog wel zulk prachtig weer. ”

Mevrouw Koops richt zich een beetje op. „Wat is Hanneke zoet vandaag. Toe meisje, ik heb je helemaal nog niet gehoord. Wie weet, als het zo doorgaat en als het mooi weer blijft, mogen we gauw in de tuin liggen. Dat was verleden jaar ook zo fijn. ”

Verleden jaar, denkt Hanneke. Verleden jaar stond ik in die aula met mijn nylonjurk aan en ik kreeg mijn diploma. Ze kan niet verhinderen dat er dikke tranen in haar ogen komen. Even later ligt ze zachtjes te snikken, maar ze heeft zich getraind om het zo te doen dat haar kamergenoten het niet merken.

Ze heeft wel vaker van die buien, maar ’t is altijd weer overgegaan en het gaat ook nu weer over.

Ze zucht een paar keer diep, veegt de laatste tranen weg en draait zich op haar rug. Dan drinkt ze een slokje water en ziet de verfomfaaide brief liggen.

Mevrouw Bruins, die ook niet slapen kan, knikt haar toe. „Volhouden, Hanneke. ” Meer zegt ze niet. Maar het is voor Hanneke juist het goede woord op het goede ogenblik.

Ze pakt de brief op en strijkt de kreukels glad.

Voor zich ziet ze het meisje Angenietje.

Wat een gezellige ouderwetse naam. Zo iets van de Franse tijd. Eigenlijk schrijft ze toch wel leuk. Maar nee, terugschrijven doe ik toch maar niet, besluit Hanneke en ze legt de brief achterin haar puzzelboek...