VII
Met een nijdige trap gooit Angenietje het tuinhekje achter zich dicht. Ze smijt haar fiets in het schuurtje, zodat haar trapper zich boort in de kettingkast van Bea. Het kan haar niets schelen, al viel de hele rommel in elkaar. Ze trekt haar mandje tussen de snelbinders uit. Natuurlijk kantelt het en haar hele hebben en houden rolt over de wereld. Schaar en centimeter en het wollen breiwerk, dat zo netjes in een servet was gewikkeld, alles ligt verspreid in het rond. De witte kluwen huppelt ver weg de natte tuin in.
„Ook dat nog, ” moppert ze, „dat kan er nog net bij. ”
Woedend zoekt ze alles bijeen. De witte wol is zwart en slikkerig geworden, maar ze propt hem vinnig tussen de andere spullen. Wat kan het haar bommen? Niets! Niets!
Ze veegt haar voeten niet op de ruwe mat die voor de buitendeur ligt, maar vliegt zo naar boven, als een razende Roeland. Op de traploper blijven vieze voetstappen over, maar ze wil het niet merken. Razend is ze!
Boven in haar kamertje zit Pieke op de vensterbank. Hij kijkt uit over de beregende straat. Als Angenietje binnenkomt springt hij op en strijkt zijn kopje langs haar benen. Maar zij duwt hem boos opzij.
„Ga weg, rotkat! ” scheldt ze.
Pieke begrijpt er niets van. Hij wipt op de tafel en gaat op zijn achterpootjes zitten, zo goed en zo kwaad als dat gaat met een gespalkte poot. Hij kan er met zijn katteverstand niet bij. Het vrouwtje neemt hem toch altijd op als zij thuiskomt? Hij trekt zijn ene wenkbrauw op en kijk haar schooiend aan. Als ook dat geen resultaat heeft, springt hij voor het raam en gaat zitten peinzen.
Angenietje trilt van woede. En van schaamte. Te schande heeft hij haar gemaakt. Wat denkt hij wel? Dat hij een schoolkind voor zich heeft, waarover hij grapjes kan maken? Bah!
Ze pakt haar schoolkorfje uit en bekijkt de agenda voor de volgende dag. Proefwerk warenkennis huishoudkunde, mmmm, daar hoeft ze niet veel voor te doen. En morgenmiddag praktisch werken, dat geeft dus ook geen huiswerk. Maar na wat haar zojuist is overkomen, heeft ze ook helemaal geen zin om iets te doen. Ze kijkt eens uit over de straat beneden. Het water glijdt in pareltjes langs de antennedraden naar omlaag en tikkelt in de dakgoot. Een geluid waar ze anders zo van houdt, maar dat haar nu grenzeloos irriteert. Om vijf uur, toen de school uitkwam, was ze met een meisje meegefietst om een schrift te lenen. Het was nog stralend weer, al dreigde de lucht al met paarsige donderkoppen. Op de terugweg moest ze voor de overweg wachten. Het duurde nogal lang, omdat er gerangeerd werd. Terwijl ze stond te wachten keek ze aandachtig naar de bewegingen van al die wagons. Kreeg er weer een een stootje, dan reed die een eindje verderop, om op een bepaald zijspoor te verdwijnen. Eén fluitje van de rangeerder en de volgende wagen werd opgeduwd. Een heel eind reden ze soms rechtdoor voor ze afzwenkten.
Toen ze zo enige tijd had staan kijken, had er een klein zwart autootje naast haar gestopt en ze hoorde een bekende hese stem: „Ha, kleintje! ”
Verrast had ze opgekeken, recht in het lachende gezicht van Wijbrand. 'Jammer dat ik op de fiets ben, ’ flitste het door haar heen, 'anders kon ik fijn met hem meerijden. ’
Die gedachte duurde echter maar een onderdeel van een seconde, want toen ze haar hoofd naar hem omdraaide, zag ze tegelijk het opgemaakte gezicht van een jonge vrouw. Mondain gekleed in een verblindend witte japon. Een grappig kapje van dezelfde stof op haar kastanjebruine krullen. Een uitdagende zonnebril verborg de ogen, maar Angenietje had het gevoel gekregen dat die ogen haar spottend opnamen.
Ze had niet anders weten te zeggen dan: „Dag Wijbrand, dag juffrouw” en meteen had ze weer naar het treinengedoe gekeken. Plagend had hij gezegd: „Cora, dit is nu de goede fee, van wie ik je vertelde. Je weet wel, die mijn tafel dekt en mijn eten verzorgt. En ik verzeker je dat ze heerlijk kan koken. ”
„Zo iets als je kamermeisje dus? ” had zij geïnformeerd. „Past u maar op met deze meneer, juffrouw. Hij is gevaarlijk. Een ladykiller. ” Ze had haar gepenseelde wenkbrauwen in een hoge boog getrokken en Angenietje had gezien hoe haar neusvleugels trilden. „Dat is nou niet aardig van je, liefje, ” had hij gezegd. „Geloof er maar niets van, Angenietje. Cora is enkel maar jaloers op jou. Zij zou wel willen dat ze voor mij mocht koken en mij wat mocht vertroetelen. ”
„Pfff, ” had het meisje gelachen, terwijl ze een beringde hand op zijn arm legde, „verbeeld jij je maar niet te veel, Wieb. ”
Gelukkig waren toen de spoorbomen weer omhoog gegaan en de fietsers konden het eerst doorgaan. Even later was de auto haar voorbij gereden en door het open raam had hij haar nog toegeroepen: „Ik zie je toch gauw weer, kleintje? ” Zijn stem had hij extra smekend laten klinken. En Cora had waarschuwend haar vinger tegen Angenietje opgestoken, zoals je doet tegen een schoolkind dat stout is geweest.
Het laatste wat zij gezien had was dat die twee elkaar aankeken, de hoofden iets naar elkaar overgebogen.
Nu zit ze in haar kamertje en is razend. Wat verbeeldde ’zij’ zich wel? Met haar oranje lippen en haar lange oorbellen. Dat zij, Angenietje, zich zo liet beledigen?
Ze verwisselt haar schooljurk voor een zomerjurk. Duiten regent het aldoor, de lucht wordt dichter en dichter. Dat één enkele donderslag het weer zo kan veranderen. En dat één enkele ontmoeting...
Ze huivert. Zoekt een vest uit de kast en trekt dat aan. Ze wil nu nergens meer aan denken; alles is toch even naar. Met een verbeten trek om haar mond opent ze de boeken en buigt ze zich over haar warenkennis. Welke eisen stellen we aan een closet!! Tjonge ja, wat is dat belangrijk.
Even later een korte tik op de deur en zonder antwoord af te wachten staat Sjoerd binnen. Hij is lang en zijn blonde kuif raakt bijna het plafond van haar zolderkamertje. Hij heeft zich nog niet verkleed, een oud jasje hangt los over zijn blauwe werkbroek.
„Dag, ” groet hij kort. „De post. ”
Omzichtig legt hij de witte envelop op de tafel. Angenietje ziet het meteen: van Hanneke. Dat heeft lang geduurd!
Sjoerd gaat niet dadelijk weer weg. Hij neemt een beeldje in de hand dat op de ombouw van Angenietjes opklapbed staat. Een paardje dat een vrolijke sprong maakt. Hij draait het om en om alsof hij het bekijkt, maar zijn gedachten zijn ergens anders.
Zal het hem hier net zo vergaan als bij Bea deze week? Die kwam met een opgestoken zeil zijn kamer binnen en vroeg of het waar was dat hij met een halfbloed ging. Hij haat het woord halfbloed, er spreekt in zijn ogen verachting uit. Als een furie had Bea voor hem gestaan.
’Je bent gek Sjoerd, als je het doet. Ze zijn niet te vertrouwen, die gekleurden. Je doet ons die schande niet aan, hoor je? Ons niet en jezelf niet. Net nu ik op het punt sta behoorlijk te trouwen, kom jij hiermee aanzetten. Bah, walgelijk vind ik het. En stel je voor dat jullie kinderen krijgen later. Bruine kinderen. Waar is je verstand? ’ Geen woord had hij geantwoord op haar woordenstroom. Hij voelde hoe het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Zijn vingers jeukten om haar door elkaar te rammelen en hij moest zijn droge lippen met zijn tong bevochtigen.
Hij had de deur voor haar geopend en enkel maar gezegd: ’Er uit! ’ Toen ze nog meer wilde zeggen, had hij met zijn vlakke hand tegen haar rug geduwd tot ze buiten stond en nadrukkelijk had hij de deur achter haar in het slot gedraaid.
Hoe zal Angenietje zich houden als hij met een soortgelijke boodschap bij haar komt? Al is er dan een hemelsbreed verschil tussen Nicolet, zijn Nicolet, en die vriend van Angenietje. Hij zal het zijn zuster niet kwalijk kunnen nemen, als zij hem ook met een schop na, de deur uitzet. Maar hij zal het risico nemen, Angenietje is het waard.
Deze kijkt enigszins verwonderd naar haar broer. Ze weet dat hij het niet gemakkelijk heeft de laatste tijd. Niet dat Sjoerd met zijn misère te koop loopt, maar ze heeft het heus wel gemerkt. En Bea heeft in de huiskamer luidkeels verkondigd dat Sjoerd een Westindisch meisje heeft.
„Als je blijft, ga dan zitten, ” nodigt ze uit.
Sjoerd doet of hij niets hoort. Hij gaat door met het bestuderen van het veulentje in zijn hand.
„Zul je niet boos worden om wat ik nu ga zeggen? ”
„Boos worden kan niet meer, want dat ben ik al. Steek dus maar van wal. ” Angenietje zegt het kortaf, niet bepaald aanmoedigend. „Enfin, je schopt me er maar uit als je zin hebt”
„Top. Dan lees ik daarna mijn brief. ”
Sjoerd zet het veulen op zijn plaats en loopt naar de vensterbank. Hij gaat er ruggelings tegen staan en steunt op zijn beide ellebogen. Hij kijkt haar recht aan en Angenietje vindt dat hij er bedroefd uitziet. Dat vertedert haar en ze zegt een beetje schor:
„Nou, kom maar op. Als ik je helpen kan hoef je maar te kikken, dat weet je. ”
„Ach ja, dat weet ik immers wel. Maar het gaat niet om mij, het gaat om jou. ”
„Om mij? ”
„Mmmm. ” Sjoerd knikt. „Om jou. ”
Even is het stil in het kamertje. De regen striemt tegen de ramen.
En dan gooit hij het eruit: „Jij kent een zekere Block, is het niet? Je komt geregeld bij hem op zijn kamer. Je bent met hem uit geweest, niet één keer, maar wie weet hoe vaak. In een auto, hè? En je laat je door hem fêteren. Je bent met hem gezien in een restaurant. ” Sjoerd blijft haar strak aankijken. Hij wacht haar reactie niet af, maar vervolgt onbarmhartig: „Vraag maar niet van wie ik het weet, want de hele stad weet het. In onze garage ook, waar hij altijd auto’s huurt om dan met de een, dan met de ander op stap te gaan. O, hij betaalt zijn rekeningen prompt, het schijnt dat heerschap niet aan geld te mankeren, maar je moest eens weten hoe laat hij dan meestal binnenkomt. En hoe! En met wie! ” Even aarzelt hij.
„Je bent te goed voor hem, Angeniet. Veel en veel te goed. Een leuk meisje als jij mag zich niet verslingeren aan zo’n... zo’n sujet. Er zijn warempel genoeg geschikte jongens die wel graag naar je zouden willen kijken als jij ze de kans maar gaf. Jelbert vertelde me nog van een student... maar dat doet nu niets ter zake. Maar jij?... Jij hebt alleen ogen voor zo’n... ”
Plotseling zwijgt hij. Had hij verwacht dat zij tegen hem zou uitvaren? Hem bemoeiziek noemen of de deur achter hem dichtslaan? Niets van dat alles. Haar gezicht is bleek geworden en vertrokken. Ze friemelt aan de ceintuur van haar jurk. Ze tekent met haar ballpoint lijntjes op de kant van een schrift. Allemaal rechte lijntjes met zijtakjes eraan.
Dan staat ze met een ruk op en haar hoofd is tegen zijn oude werkjasje dat ruikt naar benzine. En ze snikt. Snikt alsof ze nooit meer op zal houden. Ze zoekt naar een zakdoek, maar vindt er geen. Haar hele lichaam schokt en er komt geen eind aan de stroom van tranen. Sjoerd vist een lap uit zijn broekzak en duwt die haar in de hand.
„Nou, nou, ” sust hij, „stil nou maar. Huil toch niet zo. ”
Hij legt een arm om haar schouders en trekt haar beschermend naar zich toe. „Deed het zeer, Angeniet? Ik móést het je zeggen. Het was de enige manier om het je te laten weten. Ik kon het echt niet aan Bea overlaten. Toe lieverd, vergeef me dat ik het zo ongelukkig heb gezegd. ”
Zij knikt alleen maar.
„Och Sjoek (dat is een naampje van vroeger), ik weet het ook niet meer. Hij is altijd zo vreselijk lief voor me. En hij was altijd zo eenzaam. Tenminste dat zei hij. En toen dacht ik... o, laat me maar, ik weet het zelf niet meer. ”
„Nee, ik laat je niet. ” Hij boent met zijn zakdoek, waar olie aan zit, haar ogen. En dan haar wangen. Er komt een zwarte veeg over haar neus. „Zal ik voor je naar hem toegaan? En zeggen dat je niet meer komt? ”
„O nee, ” weert zij af. „Dat zou laf en kinderachtig zijn. Ik zal zelf gaan zodra ik... zodra ik durf. ”
Lieve Hanneke,
Vanavond bracht de post jouw brief. Nu zou ik je zo graag willen schrijven hoe blij ik ben met al dat goeie nieuws, maar ik kan het niet. Hier is alles vandaag even akelig. Wat er zoal gebeurd is, kan ik je niet vertellen, ik moet dat alleen klaren. Maar het waren drie behoorlijke klappen op mijn kop. Eerst vanmiddag uit school, toen van Sjoerd en toen nog jouw brief.Hanneke,ik ben ontzettend laf, ik heb niet de moed om een streep te zetten onder bepaalde dingen. Ik denk zelfs dat ik het niet eens wil, als het er op aan komt. Je snapt wel wat ik bedoel zonder dat ik het bij de naam noem. ’t Zal je wel tegenvallen van me.
Liefs, je
Angenietje
P. S. 1. Doe me een plezier en preek in de volgende brief niet tegen me. Ik weet heus wel waar ik de moed en de kracht moet vragen om de goede weg in te slaan.
P. S. 2. Vanmiddag heb ik Pieke een rotkat genoemd. De schat zit nu op mijn schoot. Hij keek zo zielig.
P. S. 3. Vanmiddag heb ik naar het rangeren van tremen gekeken. Al die wagens kregen één voor één een duw. Een heel eind reden ze dan over de hoofdlijn. Maar ze kwamen stuk voor stuk waar ze moesten zijn. Snappez-vous wat ik bedoel?
P. S. 4. Met zo’n stel kinderen aan zee moet wel heerlijk zijn. Maar ik kan het toch niet, zo’n heel gezin verzorgen. En ik heb toch ook al half en half afgesproken voor Wassenaar?