II
De lente gaat verder. Soms zijn er fel koude dagen, maar het komt ook voor dat de patiënten van kamer zeven achter het windscherm op de veranda mogen liggen. De bomen en bossen rondom beginnen zich te kleuren.
Hanneke ligt op haar ballpoint te kluiven.
Ze heeft zich voorgenomen vandaag de brief van Angenietje, dat kind met die dure naam, te beantwoorden. Maar hoe moet ze beginnen?
Met grote letters heeft ze er boven gekalkt:
Zo, Angenietje van Gelder!
Maar het duurt wel een half uur voor ze de eigenlijke brief schrijft:
Heb je al lang naar de post uitgekeken? Nou, het had niet veel gescheeld of je had nooit iets gekregen. Want toen ik je brief kreeg was ik al in een snertstemming. En toen werd ik helemaal woest. Ja, niet alleen op jou, maar op de hele wereld, op alles. Woest omdat jij en ieder ander meisje van mijn leeftijd kan gaan en staan waar zij wil. En ik van bed naar de stoel mag gedragen worden. Mag gedragen worden. Bah! O, kind als je weet hoe opstandig ik me soms voel. Maar ik laat het meestal niet merken. Ze vinden me allemaal een vrolijke patiënte. Ik doe maar alsof. Gemeen eigenlijk, maar wat moet je? Ik kan wel de hele dag in bed liggen janken en al mijn blossen, die ik niet eens heb, verhuilen. Maar je wordt er zo doodmoe van en het geeft je later zo’n beroerd gevoel. In het rustuur en soms ’s avonds lig ik wel eens in mijn eentje te brullen. Onhoorbaar natuurlijk, want o, dan voel ik me zo opgelaten en zo moedeloos. Ik had je eerst niet willen schrijven, ik heb je brief tot twee keer toe verkreukeld. Stom, want nou had ik weer werk om ’m glad te strijken. Want ik ga hem toch beantwoorden. Ik ben misschien nog grotere egoïste dan jij, want ik ontvang ook graag post. Jij schrijft dat je het niet zou uithouden. Nou, ’t is ook niet om uit te houden. Ik heb zo vaak van die moedeloze buien. Dan kan alles me gestolen worden. Dan zou ik liever dood willen zijn dan steeds te moeten liggen. Hier in het rusthuis is een fijne dokter. Hij heeft me helemaal dóór. Soms blijft-ie bij mijn bed of ruststoel zitten. Dan zegt-ie maar een paar woorden. En het is zo gek, je kunt het geloven of niet: dan vallen al die opstandige gedachten als droog zand van me af. Dan kan ik ook werkelijk weer een poosje de vrolijke patiënte spelen.
Tot het me weer te machtig wordt en de geschiedenis zich herhaalt. Nou ben je natuurlijk erg teleurgesteld in me. Maar dit moest me eens van ’t hart. Weet je, tegenwoordig zie ik haast geen meisjes van mijn eigen leeftijd. Ik lig bij twee schattige dames op een behoorlijk grote kamer. Ze hebben het vaak over hun huishouding en over de kinderen. Niet dat het een paar saaipieten zijn, o nee hoor, ze zijn heel opgeruimd. We hebben het echt gezellig met elkaar. De zusters noemen onze kamer ’de vrolijke keuken’. Mij noemen ze de baby.
Maar ik kan er zo naar verlangen om beter te zijn. Te kunnen doen en laten wat ik wil. Het duurt nog wel een half jaar, misschien een jaar. De dokters kunnen niets met zekerheid zeggen in dit geval. Ze noemen het acuutreuma.
Nadat ik mijn hbs-diploma b had, volgde ik in Leeuwarden een cursus. Het was een avondcursus. Overdag werkte ik bij een specialist. Ik wilde namelijk medisch analiste worden. In september kreeg ik koorts en keelpijn. Ik was erg ziek. We dachten allemaal dat het een flinke griep was. Maar onze huisarts riep er een specialist bij. Die vertrouwde het niet, en de rollen werden omgekeerd. De specialist bij wie ik werkte, kwam nu bij mij. Ik kreeg overal pijn, dan in de knieën, dan in de heupen, dan weer ergens anders. Ik heb eerst een tijdje in een gewoon ziekenhuis gelegen, maar later ben ik hier naar toe gebracht. Er is door de ziekte, die overigens al weer aan het beteren is, een kleine hartafwijking ontstaan. Lastig en ellendig, maar een normaal gevolg hiervan. En daarom ben ik uit de circulatie genomen. Daarom ben ik zo opstandig. Want het ging allemaal zo mooi. Ik verdiende al iets. Je weet dat Gert in Utrecht studeert! Ik heb nog een zuster, die getrouwd is. Ze heeft een schattige baby. En Piet, mijn andere broer, is op de landbouwschool. Na zijn diploma gaat hij vader helpen.
Dat ik Hanneke van Dalfsen heet, weet je natuurlijk al lang. Ik ben nóg achttien. Achttien jaar, vijftig weken en drie dagen. Zo, nou mag jij mijn verjaardag uitknobbelen. En dat ik analiste wilde worden, weet je ook. Maar of ik het ooit word, staat nog te bezien. Zie je wel, daar word ik al weer pessimistisch.
Ik los veel puzzels op. Als je er soms een tegenkomt, knip hem dan uit en stuur hem aan mij, als je er geen andere liefhebber voor hebt. Ik lees ook veel. Met deze twee bezigheden heb ik een bepaald doel op het oog. Handenarbeid is wel leuk, maar handwerken verfoei ik uit de grond van mijn hart. Ik knobbel liever wiskundeopgaven of scheikundeproeven uit. Ik heb al eens een mager visje uitgegooid bij de dokter of ik niet wat mocht werken. Maar het beestje werd niet geslikt, zodat ik mijn hengel voorlopig maar weer opgeborgen heb. ’Later’ is steeds het wachtwoord. Soms zeg ik het in gedachten. Later. Wat een idioot woord is het dan eigenlijk. Trouwens, dat is met de meeste woorden zo.
Ik heb je broer natuurlijk niet ontmoet. Wel kreeg ik een enthousiaste brief van mijn moeder en ook van mijn lieve zus. Want jouw broer is mee geweest naar hun boerderij. Gek dat Gert en ik geen van tweeën het boerenbloed van onze voorouders hebben geërfd. Moeder was trouwens onderwijzeres toen ze trouwde. Gelukkig dat Piet wèl boerenbloed heeft en een en al boer is!
Nou kind, ik stop. Want ik kan niet veel achter elkaar schrijven. Mijn grootmoeder van moeders kant had zo’n ouderwetse gezellige keukenmeid. Ze schreef later altijd nog aan mijn moeder toen ze ergens op een hofje woonde: ik eindig met de pen, maar niet met het hart.
Vind je dit een mop met een baard? Maar ik weet geen betere.
Een stevige poot met mijn slappe handje:
Hanneke
Amersfoort, 23 mei
Lieve Hanneke,
Wat fijn dat je me terugschreef! Ik liep maar steeds naar de bus als ik de post in de straat zag lopen. Sjoerd dacht dat ik op een minnebrief loerde, want elke keer als er weer niets was, begon hij te lachen of me te plagen: ’Hij laat niets van zich horen, hè Angeniet? Hij is je natuurlijk al lang vergeten. ’
Als hij zo iets zegt trek ik heel even mijn neus op, daar kan hij beslist niet tegen. We zitten elkaar dikwijls in de haren, maar het is toch een aardige knul.
Enfin, je brief kwam gelukkig. En wat voor een brief!! Ik liet hem aan moeder lezen (vind je toch niet erg, hè? Anders doe ik het nooit weer) en die zei: ’ik geloof dat mijn dochter nog wel heel wat kan leren van die Hanneke. Als er haar iets niet helemaal naar de zin is, dan is de wereld te klein, en dit meisje maakt van haar ziekte zelfs nog het allerbeste. ’
Je moet weten dat ik een verschrikkelijk humeur kan hebben. Dan mopper en scheld ik op alles en op iedereen en loop ik uren met een gezicht als een donderwolk.
En nu je brief beantwoorden. Dus je bent volgende week al jarig? Zie je, dat kon ik nou echt wel uitrekenen, al ben ik geen kei in wiskunde zoals jij. Knap van me, hè?
Jij bent dus 31 mei jarig en daaruit volgt dat ik weer acht hele maanden jonger ben dan jij. Jammer. Weer iemand ouder dan ik. Weer de jongste kip. Ze beschouwen me hier thuis altijd nog als een onmondig kind. Bea is bijna twintig, dus al helemaal volwassen, en tegen mij is het steeds: daar ben jij nog te klein voor, of: kuiken, je komt pas uit het ei en meer van die aardigheden.
Maar nu weet ik dat ik zegge en schrijve acht maanden jonger ben dan jij. Dus weer de jongste. Al weet ik tegelijk dat het niet alleen maar op de kalender zo is. Door alles wat jij al meegemaakt hebt ben je natuurlijk veel verder dan ik, als je snapt wat ik bedoel. Praten over diepere dingen van het leven gaat me altijd heel slecht af en erover schrijven wil nog minder. Toch, heus Hanneke, het lijkt alleen maar of ik er overheen huppel, maar dat is niet zo. Ik wou je dat wel even zeggen. En geef me gerust een standje als ik te oppervlakkig ben of wil lijken. Dat is een soort valse schaamte van me.
Hierbij ook een standje, of eigenlijk een grote stand aan jouw adres. Je schrijft dat je analiste zou worden.
Onzin!! Dit moet beslist zijn, ik word analiste, als jouw dokter zegt dat je later mag werken, dan bedoelt hij ook inderdaad later in je kuur. In jullie ziekenhuis is vast en zeker wel een laboratorium. En voordat jij naar huis gaat kom je daar te werken. Dat geef ik je op een briefje. Zoveel weet ik wel van arbeidstherapie af (moet je een broer hebben die voor dokter studeert! ): werken bevordert de genezing, en zeker als het werk is waar je van houdt. Kind, al is het alleen maar flessen spoelen en medicijnen afwegen, dan ben je in elk geval in het lab. Je geeft je ogen goed de kost, dat scheelt je later in je praktijkwerk. Want dat je het klaarspeelt, daar ben ik heilig van overtuigd. Hoe je er overigens lol in kon hebben om na de mulo nog naar de hbs te gaan is mij een levend raadsel. Al die narigheid uit pure liefde voor wis en natuurkunde? Nee hoor, ik was blij dat ik van de hbs af was en op de huishoud bevalt het me prima. Alleen de kookjuf, dat is werkelijk een draak van een mens. Ze heeft een verschrikkelijke hekel aan me. Ze is al oud, vast wel veertig, zuur als een citroen en er is nooit iets goed wat wij doen. Het rijmt ook nog. Ze kan ook heel geen orde houden, het is meestal je reinste bende in de klas. Hoe dat komt weet ik niet, maar als zij binnenkomt, is het net of je de kriebel in je vel krijgt, dan moet je iets geks doen, of je wilt of niet. Na schooltijd denk ik dan wel eens: wat zijn we weer mispunten geweest, en dan neem ik me heus voor om er niet meer aan mee te doen.
Maar the way to heil is paved with good intentions als we haar weer hebben, is het weer mis.
Liefje, je moet wel denken dat ik een vreselijke kletska ben en ik zal deze brief ook maar niet overlezen, want dan durf ik hem vast niet te versturen. Ik heb je meteen teruggeschreven. Nu weet je zo gauw mogelijk hoe fijn ik het vind dat je me geantwoord hebt.
Het is donderdag en wij zijn vrij van school. Meestal fiets ik dan naar een vriendin van me of zij komt hier, maar daar heb ik nu geen zin in. Het is heerlijk weer en ik neem een boek mee naar buiten. Ik stel me voor dat jij ook geniet van dit mooie weer, bijvoorbeeld buiten op je ligstoel. Voer je de vogels ook? En de eekhoorns? Wij hebben hier een voederplaats voor de vogels gemaakt, achter in de tuin tegen de schutting. Heel vernuftig gefabriekt door Sjoerd, zo dat Pieke er niet bij kan. Maar de vogels vertrouwen het toch blijkbaar niet, want er komen enkel wat mussen. Misschien hebben we van de winter meer succes.
Nu stop ik. Tot schrijfs. Je
Angenietje
P. S. Ik zal aan puzzels denken voor je. Zelf heb ik er geen geduld voor, maar vader doet het graag; dus weet ik wat het is, als je daarvan houdt. Dan ga je gewoon niet slapen voor je horizontaal een ander woord hebt gevonden voor briefwisseling, om maar iets te noemen. Het heeft 15 letters en de laatste is een e. Verder weet je nog niets. Net als jij van mij en ik van jou.
Hoe vind jij je cryptogrammen? Ik vind het griezels en ik kom er nooit uit. Daaaaag!