7

Wat Maurice niet wist, en wat Sara hem ook nooit zou vertellen, kon vertellen, was dat zij en Johan al in geen jaren meer met elkaar naar bed waren geweest. Aan haarzelf had het niet gelegen. Het was Johan geweest die zich, op een winterse vrijdagnacht, tijdens de daad opeens uit haar had teruggetrokken, op zijn zij was gerold en sorry had gezegd – het lukte hem niet meer en hij wist niet hoe dat kwam.

Ja, hij had hun oudste dochter horen hoesten, tijdens het kussen al, en daarna had hij haar slaapkamerdeur horen opengaan. Hij had Ruth op haar blote voeten door de gang horen schuifelen, naar de badkamer horen gaan, misschien alleen maar om haar waterglas te vullen, want de wc had ze niet doorgetrokken... Het speet hem zo, dat hij op die geluiden had gelet. Als hun dochter zich niet goed had gevoeld, had ze heus wel meer de aandacht getrokken, misschien zelfs even bij ze aangeklopt, met de vraag om een aspirientje. Of om, op de rand van het bed, haar nachtmerrie na te vertellen. Dat had hij zich tijdens het vrijen ook allemaal gerealiseerd, en dat maakte het er eigenlijk alleen maar erger op; kennelijk hadden zijn gedachten hem zo in beslag genomen dat eh... dat het plotseling niet meer werkte. Dáár dus. Het gevoel was weg.

Sara had de paniek in zijn stem gehoord. Het zelfverwijt. Ze had begrepen dat Johan na de schok zozeer vervuld was van zijn sombere gevoelens dat hij haar en haar verlangen was vergeten. En door haar medeleven met hem kon ze ook zichzelf niet tot een orgasme brengen. Dat zou verraad zijn geweest. Maak je maar niet druk, ik heb jou echt niet nodig om alsnog...

Het konden niet alleen de geluiden zijn geweest die hem hadden afgeleid, had Sara een halfuur later bedacht. Johan had het best gekund in de jaren dat de kinderen kleiner waren, baby’s, peuters, die midden in de nacht konden huilen omdat er een kiesje doorkwam, zulke dingen.

Misschien had hij die avond te lang doorgewerkt, piekerde hij nog over een paar zinnen in de preek voor de aanstaande zondag, over de auto die die middag niet had willen starten. Was hij niet ontspannen genoeg geweest. Dat kwam steeds vaker voor. Maar tot dan toe was het stoppen altijd een pauze geweest. Waarin Johan het bovenruitje sloot omdat het tochtte, waarin hij een shirt over het bedlampje gooide omdat het licht zo fel in zijn vermoeide ogen had geschenen, waarin Sara zijn verkrampte nek masseerde of hem een keelpastille had gegeven.

Ze hadden dan kort gepraat, (niet over de weigering en de mogelijke oorzaken!) en na een paar minuten verliep alles weer als vanouds. Misschien was dat het wel geweest. Misschien was het hem gaan tegenstaan dat ze de laatste jaren steevast in de nacht van vrijdag op zaterdag met elkaar vreeën, en een enkele keer ook nog op een doordeweekse ochtend, snelsnel, in het kwartiertje voordat de wekker afging.

Zijzelf had die voorspelbaarheid al langer betreurd, de altijd eendere volgorde van handelingen, maar als ze al eens voorzichtig ter sprake had gebracht dat het wat haar betreft best anders mocht, en vaker, en liefst ook wat agressiever, waarmee ze trouwens niet ‘gewelddadig’ bedoelde, hopelijk begreep hij dat... dan had Johan haar vaderlijk uitgelegd dat geen enkel huwelijk aan gewoontevorming ontkwam. Ook niet ‘op dit gebied’.

Natuurlijk konden ze het soms op een andere, nieuwe manier proberen, als zij dat zo graag wilde. Met het risico dat het dan iets gekunstelds kreeg. Hij kon toch niet spelen dat hij weer die jongeman van veertien jaar geleden was, die zomaar haar boek uit haar handen trok, en haar al op de trap, op weg naar de slaapkamer overmeesterde?

Johan vond het al bijzonder dat er nog steeds zoveel tederheid tussen hen was, en dat hij werkelijk nooit hoefde veinzen dat hij haar aantrekkelijk vond: er waren genoeg mannen die soms aan iemand anders dan hun eigen echtgenote dachten, dat wist hij zeker. Voordat Sara mocht gaan denken dat hij alleen zichzelf met zijn seksuele trouw complimenteerde, had hij hier haastig aan toegevoegd dat het ook bepaald geen zware klus was om zijn begeerte exclusief op haar te richten, of beter, door haar te laten aanwakkeren: ze was nog altijd even lief, en interessant, en sprankelend en ze kleedde zich nog steeds smaakvol, waar andere vrouwen, zeker nadat het gezin compleet was, er vaak bij liepen alsof het allemaal niets meer uitmaakte.

In de nacht waarin Ruth haar vader onbedoeld had gestoord, waren al Sara’s vragen omtrent het incident (dat was het toch geweest: een incident? In elk geval voor Johan, die na de schaamte toch opmerkelijk snel in slaap gevallen was) telkens opnieuw uitgekomen bij die ene conclusie: hij vindt me niet meer leuk. Nou goed, nog wel als beste vriendin, als bondgenoot, als vertrouwelinge, als moeder van onze kinderen – maar niet meer, ja, op Die Manier.

De gedachte had haar niet losgelaten. Ze had het drie uur zien worden op de wekker, en tien over half vier, en zeven over vier. Ze was, net als haar dochter een paar uur eerder, uit bed gegaan om water te drinken. Niet in de badkamer, maar in de keuken beneden. Onder de afzuigkap had ze een sigaret gerookt, staande, waarbij ze zich had voorgesteld hoe haar leven zou zijn verlopen wanneer ze niet in een streng christelijk milieu was grootgebracht, en wanneer de reeds vrijgevochten Johan dus niet nodig was geweest om haar daaruit te bevrijden, of ten minste, om haar bij haar eigen bevrijding te helpen.

Spijt van haar huwelijk had ze geen moment gehad. Nog steeds niet.

Maar het was jammer dat Johan haar eerste liefde was. Dat ze nooit de kans had gekregen, of genomen, om verliefd te worden op andere jongens, andere mannen. Dat ze haar hele studietijd lang geen andere mond op de hare had gevoeld, geen andere vingers die haar rug aftastten en ten slotte het troostplekje vonden, verstopt tussen haar schouderbladen...

Dat geen ander haar ooit diep in de ogen had gekeken om daarbij te zoeken naar woorden die Johan nu eenmaal nooit voor haar had gebruikt en ook nooit zou gebruiken. Zou haar liefde voor een ander ook een andere liefde zijn? Andersoortig? Warmer, of blauwer, of ritselend in plaats van suizend, of – golvend als water, in plaats van stevig, als een anker dat vastberaden stuk roest in de modder?

Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede. Met dat devies van Paulus had ze altijd gretig ingestemd. Waarom mocht een christen dan niet ook de liefde onderzoeken? Omdat de liefde geen ding was? Omdat voorkomen moest worden dat mensen hun minnaars of minnaressen zouden gaan zien als gebruiksartikelen, lustobjecten of nog erger: als vergelijkingsmateriaal? Ik pas toch iets minder goed in deze omhelzing dan in die van die ander daar, dus kan ik hem nog ruilen?

Sara had het wel begrepen, de heiligheid, de exclusiviteit van de verbintenis tussen deze man, deze vrouw, het onvoorwaardelijke... Maar toch was er soms de onschuldige wens te weten wie ze nog meer kon zijn dan deze geliefde van deze man.

Hoeveel lichamen droeg ze in dit lichaam met zich mee? Hoeveel nog onontdekte blikken, nog onopgemerkte stemmen, gelaatsuitdrukkingen, bewegingen, zorgzaamheden? Het kon niet anders of naast iedere geliefde kreeg een mens een andere tred. Aan de arm van Johan hadden haar passen altijd iets kordaats gehad. Naast hem stampte ze sneller en luider dan wanneer ze alleen liep, of met een kindje aan haar hand; alsof Johan, door zijn eigen gang, zijn eigen ritme, de soldaat in haar mobiliseerde. Zelfvertrouwen. Een dame met een missie.

Toch leek het Sara niet onwaarschijnlijk dat er ook iemand op de wereld rondliep die haar per ongeluk zou laten huppelen, of schuifelen, of haar alleen al leerde, onbedoeld, eerst haar tenen op de grond te zetten en, pas na een zorgvuldige afwikkeling, haar hak.

Er was zoveel in haar dat ongezien, ongebruikt, onbenut zou blijven, tot aan haar dood. Nooit zou ze de rek van haar hart kennen, de reikwijdte, souplesse, spankracht, de meerstemmigheid, veelkleurigheid, de ruimte en de diepte – en dat was niet zozeer droevig voor haarzelf, maar voor Johan. Voor hun huwelijk. Hoe kon ze weten wat ze hem onthield, als ze zo weinig kende van haar eigen... vermogen tot liefhebben? Haar gave tot liefhebben. Haar talent. Ze bleef altijd een amateur. Iemand die werkelijk niet wist wat ze Johan nog meer had kunnen bieden. En deze nacht had zich dat gewroken. Een vrouw met ervaring had immers geweten hoe ze haar man weer terug kon brengen bij zijn stemming, en anders wel de woorden, de aanrakingen gekend die nodig waren om hem te laten merken dat hij echt niet had gefaald.

Om zijn frustraties te boven te komen, had Johan zich de nacht erna spontaan, zelfs brutaal aan haar opgedrongen. Voel eens: een erectie. En dat terwijl ik morgen geconcentreerd moet voorgaan, en nog wel preek over de doorn in het vlees... Dat had hij niet gezegd, maar Sara had iets triomfantelijks in zijn liefkozingen bespeurd. Niet aan haar, maar aan zichzelf moest Johan bewijzen dat er niets met hem mis was, en waarschijnlijk lukte het daardoor alweer niet; ditmaal gaf hij als verklaring dat hij verkouden was, en dus bang dat het vocht uit zijn neus op haar gezicht zou druipen.

In de weken erna volgde poging op poging. Eén keer huilde Johan zachtjes, zonder snikken, en terwijl Sara door zijn haren streek, had ze gefluisterd dat het misschien beter was als ze de boel maar eens een tijdje lieten rusten. Zolang hij bleef denken dat er iets moest, dat seks een plicht was, een taak die hij naar behoren moest vervullen, verkrampte hij. En eerlijk waar, háár ging het niet om zijn bedprestaties. Ze waren toch gelukkig?

Johan had haar gekust, aarzelend, en haar gevraagd waar en hoe ze het liefst gestreeld wilde worden, hij had als een dankbaar, leergierig kind al haar aanwijzingen opgevolgd, en opnieuw gehuild toen ze was klaargekomen, – goddank, dat kon hij dus nog wel – en na die geruststelling had hij inderdaad een tijd lang niets meer geprobeerd. Zijn vrouw had gelijk: waarom zou je ook?

Het werd januari. Februari. Voorjaar. De zomer naderde. Als Sara alleen was en, door wat dan ook, werd herinnerd aan het huwelijk-zoals-het-was-geweest, was de gedachte aan de vakantietijd haar redding. Ze hoefde zich die lome, lange dagen maar voor te stellen, en ze wist weer hoe vanzelfsprekend het dan altijd was gegaan.

Slaperigheid vanaf het middaguur, om ’s nachts de slaap niet te kunnen vatten. Alleen een laken over hen heen was nog te veel geweest. Soms ergernis, vanwege een mug. En de ergernis ging over in plezier, Johan knipte het lampje aan, ging op het bed staan, zijn naakte lichaam leek nog langer dan anders, een krijger, een danser in een merkwaardig, strak, wit glanzend tenue met vanaf de biceps tot de vingertoppen goudbruine mouwen, met een goudbruine hals, een goudbruin masker – hij deinde op het matras op en neer, alsof hij over water liep. Een opgerold tijdschrift in zijn hand. ‘Waar zit dat kreng?!’ Hij vond het beest altijd, mepte het dood, maakte een grap over de bloedvlek op de muur, liet zich zwetend in Sara’s armen vallen. Er ontstond een fluistergesprek over niets, over alles, waarover ze gelachen hadden herinnerden ze zich de volgende morgen al niet meer, maar op zeker moment waren ze gesmolten, kortstondig versmolten, grommend en koerend van genot.

Nog even, had Sara gedacht, op zonnige middagen in april en mei, op klaarlichte, vroege ochtenden in juni, en dat komt allemaal gewoon weer terug.

Johan had hetzelfde gedacht. Hij was op een avond eind juni thuisgekomen van de rapportgesprekken op de school van hun kinderen, had verslag uitgebracht, en toen Sara hem had gevraagd wat hij wilde drinken, had hij haar plompverloren op schoot getrokken, haar borsten onhandig omvat, haar in haar nek gelikt. Eerst naar boven, een borrel komt later wel.

Sara had geprobeerd niet meer te denken aan hun zoon, die het laatste halfjaar onvoldoendes had gehaald voor al die vakken waarin hij tot dan toe had uitgeblonken. Er was niets met David aan de hand, het moest aan die nieuwe invaljuf liggen, met haar bonte Barbiejurkjes en haar roze strikken in het haar, iemand die stelselmatig de meisjes voortrok en de slimme jongens geen enkele uitdaging bood, misschien toch eens een afspraak maken met de directrice... Ondertussen had ze zich laten uitkleden door Johan, hem geholpen bij de sluiting van haar bh, hem werktuiglijk teruggekust. Kennelijk de aanmoediging die hij nodig had gehad. Al was het eerder een laten begaan geweest, een dulden – hij kwam klaar in stuiptrekkingen die Sara niet van hem kende. Daarna hadden ze opnieuw gehuild, samen. En nog eens, na Sara’s orgasme. Zie je wel, het is er nog.

Het zou diezelfde zomer nog twee keer lukken.

Op 29 september van datzelfde, bijna volledig seksloze jaar, waren Johan en zij twaalf en een half jaar getrouwd. Nooit eerder hadden ze iets aan hun trouwdag gedaan. Dat was geen principekwestie, kwam niet voort uit een afkeer van alles wat burgerlijk was. Het was een gedeelde angst voor gekunsteldheid. Bloemen, een feestelijk etentje in een restaurant: wat had het nog met liefde te maken als je de datum waarop je elkaar met dit soort dingen zou verrassen allebei al kende? Het zou hooguit verwachtingen scheppen en, wanneer die niet werden ingelost, teleurstellingen. Bovendien waren er geen familieleden die rekenden op gezellige tradities.

Toch had Johan opeens een huisje geboekt, in het geheim, in een bungalowpark bij Eindhoven. Hij had een vervanger voor de zondagsdienst geregeld en logeeradressen voor Ruth, David en Naomi; gemeenteleden wier kinderen bevriend waren met die van hen hadden maar wat graag meegewerkt met het plannetje van de dominee. Een koperen bruiloft? Ja nou, die moest je vieren!

Hij had het haar pas de donderdag tevoren verteld. Er was in het huisje een open haard. Een ligbad. Een goed gevulde fruitschaal en een gekoelde fles champagne stonden al klaar. De eerste ochtend zou er een feestontbijt worden bezorgd, met ovenverse broodjes.

Op het terrein waren een supermarkt, maar ook een snackbar, een specialiteitenrestaurant met wildgerechten op de kaart, een overdekt zwembad. Ze konden er urenlang lezen, wandelen, bramen plukken, cantharellen zoeken, tamme kastanjes rapen. En poffen – in de as van hun eigen haardvuur.

Even had Sara gedacht: hoe kan hij zoiets nou verzinnen? Hij weet toch dat mijn eigen vader verdomme eigenaar van zo’n rotpark is..., maar ze had gezwegen. Zuinige Johan, die stiekem een romantisch lang weekend had geregeld – alleen al de plechtige toon waarop hij de wetenswaardigheden uit de folder had opgesomd, had haar geroerd. Alsof hij op kerstavond de stamboom van Jezus voorlas, waar het Mattheüsevangelie mee begon.

Volgens Johan was het Brabantse Hapert precies zo bosrijk als hun thuisregio.

‘Neem makkelijke kleding mee, en makkelijke schoenen.’ Sara had ook haar makkelijk los te maken bh meegenomen, want ze wist zeker dat ze elkaar daar weer zouden liefhebben als in de begintijd.

Vergeefs. Hoe sfeervol de eerste avond tussen de dennenbomen ook was geweest: op de hazenpeper, het knappende vuur en de champagne was alleen vermoeidheid gevolgd. Een halfslachtige omhelzing in het vreemde bed, een bijna knusse tongzoen. Daarna had Sara in stilte, in het donker, het Onzevader gebeden, net als thuis.

Op de avond van de tweede dag was Johan er zelf over begonnen. Zijn verlangen was verdwenen. Totaal. Volledig. Dat ze niet meer met elkaar eh... ‘sliepen’ had inmiddels niets meer te maken met faalangst; het seksuele in hem was sowieso dood. Zo had hij dat gezegd, starend naar de dikke, groene wandelsokken aan zijn voeten. Het seksuele in mij is sowieso dood. Hij bedoelde dat hij ook nooit meer zomaar, midden op de dag, overvallen werd door lust.

Een tijdje ervoor had hij iets gedaan wat hij nog nooit had gedaan: hij had een pornosite bekeken. Ook daarbij had hij geen enkele sensatie gehad. Zelfs gêne en walging waren uitgebleven – wat hij zag had net zo goed een natuurdocumentaire kunnen zijn.

‘Het heeft niets met jou te maken. Ik kijk graag naar je, ook als je dat zelf niet eens door hebt. Ik omhels je graag, ik lig nog steeds graag tegen je aan in bed, en om je heen, en ik houd ervan als je je handen op mijn heup legt, of rond mijn schouders, of zelfs op die ene plek. Maar dan gebeurt toch niet dat, wat vroeger wel gebeurde. Natuurlijk voel jij hem soms nog wel eh... Dat dus. Dat weet ik wel. Dat voel ik ook. Maar de verandering doet niets met me. Staat los van mij. Sterker, als ik me probeer voor te stellen hoe jij en ik... Dan voel ik me heel treurig worden. Alsof ik het niet alleen niet meer kan, met je vrijen, maar eigenlijk ook niet eens meer wil. Alsof ik het een onterende handeling ben gaan vinden. Terwijl ik er nooit eerder bekrompen meningen op heb nagehouden, dat weet jij ook. Nog steeds niet trouwens. Ik keur het echt niet af, dat alle anderen op de wereld er wel van genieten. Integendeel. Het was niet mijn eigen keuze om mijn begeerte te verliezen. Er is, denk ik soms, ongemerkt iets van me weggenomen. En het komt niet meer terug.’

Hoe hij dat zo zeker wist, had Johan niet kunnen zeggen. Hij had met een flauw grijnsje om de lippen iets gemompeld over het celibaat. Al die roomse priesters die soms zo heftig met die absurde gelofte tot kuisheid worstelden... En hij, in spiritueel opzicht een nazaat van de hervormer die als eerste priester was getrouwd en een gezin had gesticht... hij, Johan Mijland, was nu, zonder dat het hem enige inspanning had gekost, kuis tot op het bot. Het speet hem dat hij grinnikte. Noem het verlegenheid. Zo grappig was het niet, dat snapte hij heel goed.

Sara was over therapie begonnen, met het kippenvel op haar armen. Ze zag hen niet zo gauw met een derde over zulke intieme aangelegenheden praten. Tegelijk had ze gevonden dat haar man het aan haar verplicht was om ten minste iets te proberen. Desnoods las hij boeken over het onderwerp. Johan had haar laten uitspreken en om de paar zinnen begripvol geknikt. Hij had twee boeken gelezen. Die had hij toevallig al in huis gehad: er waren in het verleden ooit wel eens echtparen met dit soort moeilijkheden bij hem op bezoek geweest, en ook al had hij die altijd doorverwezen naar de bevoegde instanties, het was op z’n minst handig om te weten wat je vooral niet tegen zulke mensen moest zeggen, hoe je tactvol kon blijven, belangstellend maar gereserveerd – en daarbij toch tot een essentie kon geraken.

Goed, dat stond er gelukkig allemaal in, in die boeken, maar dan nog: in geen van de beschreven problemen had hij dat van hemzelf herkend. Omdat het geen probleem meer was.

Het was een tijd lang stil tussen hen geweest. Dus daarom heeft hij mij hierheen gelokt, had Sara gedacht. Daarom durfde hij ineens met geld te smijten, althans, voor zijn eigen gevoel, (een paar uur geleden, in de delicatessenhoek van het kleine supermarktje, had hij toch even geaarzeld en ‘Afzetters!’ gefluisterd, voordat hij de te dure fles port en het doosje elitehaver in hun mandje legde) en daarom ook laat hij mij steeds zeggen wat we op een bepaald moment gaan doen. Het is chantage. Berekening. Keurig van tevoren uitgedokterd.

Ze had willen opstaan, haar koffers willen pakken. De auto in, en naar huis.

Er leek geen beweging in haar benen te komen. Ook Sara had naar haar sokken gekeken. Stomme, knalrode, wollen wandelsokken. Hoe ze die ooit bij een sportzaak had gekocht, twee paar voor hem, twee paar voor haar, we houden erg van lopen. Terwijl ze ook voor zichzelf liever groene had gekozen, had ze destijds de rode afgerekend – alles beter dan uniseks.

Wanneer de kinderen nu de bungalow zouden binnenkomen, zouden ze hun ouders niet herkennen, had Sara gedacht. In de hoek van het enorme vurenhouten driezitsbankstel met de rechte, beige kussens zat hun vader, te plukken aan de sigaar die hij nu al voor de derde keer opnieuw had moeten aansteken. Schuin tegenover hem, in de verste hoek van de tweezitsbank, had zijzelf gezeten, wachtend op daadkracht. Een impuls. Het was geweest alsof Johan haar een medicijn had laten drinken. Slok voor slok. De koortsige warmte, veroorzaakt door het haardvuur, was uit haar gezicht weggetrokken. Haar vingers en tenen tintelden niet meer, en de maaltijd van een paar uur ervoor lag niet langer zwaar op haar maag; als hun zoontje haar op dit moment overeind had getrokken voor een uilenspeurtocht door het onheilspellend krakende avondbos, de zaklantaarns uit, dan had ze meteen haar schoenen aangedaan. Kom op! Wie het eerste bij die uitgang naast de speelvijver is!

Maar Johans medicijn hield haar op wonderbaarlijke wijze op haar plaats. Telkens als ze iets had willen zeggen, leek haar mond zich te vullen met een droog, intens bitter poeder – alsof een bruistablet die hij haar met wat water had gegeven, daarin nog niet helemaal was opgelost. En terugkwam. Terugkwam. Vermenigvuldigd. Honderdvoud.

Ze had met iets kunnen gooien. Iets wat lawaai zou maken, maar niet kon breken. De aluminium horeca-asbak. Haar peuken op de grond. Ze had hem een klap kunnen geven, of kunnen uitschelden, impotente bedrieger, met je truttige uitstapje, je weet dat ik al jaren een keer naar Italië wil, maar het ging je helemaal niet om mij, je wilde alleen maar in alle beslotenheid dat kwetsende verhaal van je kunnen vertellen, en wel zo dat ik je nog dankbaar zou blijven aankijken ook, zou complimenteren met je openhartigheid, met je lieve plannetje... Wat wil je van mij? Dat ik nu voor de zoveelste keer speel dat jij en ik een volmaakte eenheid vormen, alleen omdat we dezelfde idealen delen? God, al die preken over de aandacht, de openheid voor De Ander, dat Levinas-geklets... Maar van mij heb je iemand gemaakt die helemaal niet anders dan jij mag zijn, kan zijn, welnee, het is wij-dit, wij-dat, de verschillen poets je vakkundig weg... Wat wil je? Dat ik zeg dat ook ik het geen probleem vind, dat het... dat we... dat ik... Zeg dan gewoon eerlijk dat je me niet meer moet! Neem een besluit. Ga bij me weg. Alles beter dan... Dit is zo huichelachtig!

Ze had naar het andere slaapkamertje kunnen gaan, de deur kunnen barricaderen, om daar te huilen als een klein kind, tot ze doodvermoeid, met haar kleren aan, op het onderste stapelbed in slaap zou vallen. Of een wandeling kunnen maken naar de snackbar die tot elf uur open was, een frikadel speciaal kunnen bestellen, een bananenmilkshake of iets anders smerigs, een patatje oorlog. Sara had zoveel kunnen zeggen, kunnen doen, en toch was ze blijven zitten, nee, was ze even opgestaan om Johan een vuurtje te geven. Vervolgens had ze zelf weer een sigaret opgestoken; twee rokende mensen met tussen hen in, op de salontafel, de onaangebroken, schandalig dure fles port.

‘Ik kan je alleen maar vertellen hoe het voor mij is. Hoewel me iets is afgenomen, beleef ik het als iets wat me gegeven is. Jij hebt het nooit gemerkt, maar ik heb vaak nogal laatdunkend gedacht over de privéproblemen van mensen. Depressies, overspannenheid, relatietoestanden... Ga het ze in Ethiopië uitleggen, dacht ik dan. In de Gazastrook. Jij en ik hebben geen contact met onze families meer. Dat blijft een open wond, maar klagen we daarover? Nee, we hebben ooit een keuze gemaakt, en dat was helaas tegen een forse prijs. Zo denk jij erover, zo denk ik erover. Maar ik begon er iets aan te ontlenen. Aan mijn... ja, mijn optimisme, aan mijn vermogen om niet al te zwaar te tillen aan verdrietigheden, niet te lang stil te staan bij het pijnlijke verleden: ziedaar, de immer gelukkige, zijn zegeningen tellende, hoogmoedige dominee. En soms geloof ik dat dit gebrek aan mij me voor nog meer arrogantie en dédain kan behoeden. Ik heb een huwelijk waarin ik mijn vrouw niet kan bieden waar ze recht op heeft. Dat vind ik afschuwelijk. Echt. Ikzelf mis de seks niet, maar ik besef heel goed dat het voor jou heel anders is. Ik zondig, omdat ik tekortschiet. Nalatig ben. Luther zegt ergens dat God soms een hoogmoedig man naar de hoeren stuurt, opdat hij hierdoor beseft dat ook hij feilbaar is, niet te snel mag oordelen over anderen... Natuurlijk kan geen enkele hoerenbezoeker claimen dat God hem stuurde, alleen om hem een lesje in moraliteit te leren, maar ik begrijp wat Luther bedoelde. Of God in mijn geval in het spel is, durf ik niet te zeggen. Maar ik weet wel dat mijn falen me nederig stemt.’

‘In die zin komt het je werk ten goede.’

‘Ik denk het, ja.’

‘Je naastenliefde. Ik geloof dat ik het wel begrijp.’

‘Wat mooi. Ik had verwacht dat je woedend zou zijn. Dat had ik zelfs normaal gevonden.’

‘Ik ben ook woedend. Dat je me eerst meeneemt op zo’n vakantietje, en dan blijk je dit te gaan zeggen.’

‘Dat was niet gepland. Ik dacht dat het terug zou komen. Hier.’

‘Echt waar?’

‘Het was mijn laatste poging. Gisteren, in de auto, en in dit huisje, tijdens het uitpakken van de spullen, en toen we het terrein gingen verkennen... Ik heb zo mijn best gedaan om het weer te gaan voelen. Maar het kwam niet. Niets kwam er, behalve de angst dat ik je zou verliezen. Je beseft nog niet half hoeveel ik van je hou. En daarom heb ik bedacht dat jij vrij moet zijn om van nu af aan...’

Met schorre stem had Johan geopperd dat ze er wat hem betreft iemand naast kon hebben. Iemand voor de romantiek, de erotiek. De seks. Mits ze voor hem zou verzwijgen wie, en wat, en hoe vaak – want hoe goed het hem ook zou doen als zij opnieuw het geluk vond dat hij haar nu al zo lang onthield, hij wilde niet nodeloos hoeven lijden onder jaloezie.

Sara had het begrepen. Hem getroost, zijn grootmoedigheid geprezen. Hem bewonderd.

Bij thuiskomst had ze naar waarheid kunnen zeggen dat het prachtige dagen waren geweest. Fijne wandelingen. Goede gesprekken ook.

Een halfjaar later had ze zich een tijdje wat flirteriger gedragen. Maar toen een nog vrijgezelle partijgenoot haar bij de borrel na een bezinningsdag op de hei had voorgesteld om er, na hun zogenaamd diepgaande, emotionele gesprek, ja ja, nog een lange avond van te maken... had ze hem alleen maar een hufter kunnen vinden. Hij wist toch dat zij wel getrouwd was?

In de eerste twee jaren na Johans bekentenis had ze nog wel eens gemasturbeerd. Geleidelijk was die behoefte verdwenen. Tot ook zij, net als Johan, zelfs niets meer voelde bij kus of bedscènes in films. Bij romanpassages over verlangen op afstand, of over het terugverlangen naar een gestorven of uit het oog verloren minnaar of minnares.

Na haar benoeming tot burgemeester was ze daar dankbaar om geweest. Bij haar geen spelletjes, geen gedoe, geen afleiding: het kon volledig om de inhoud gaan. Natuurlijk trok ze zich de opmerkingen over haar uiterlijk wel eens aan, in een zwak moment, maar het gaf ook rust, dat ze niet meer bezig hoefde te zijn met begeerte en begeerlijkheid.

‘Genade is een overwinning op de zwaartekracht,’ had ze ooit bij de sociaal activiste en mystica Simone Weil gelezen. Zo was het. Er was een anker uit een drassige, onvaste bodem gelicht. Er leek geen onderlichaam meer. En daardoor kon ze drijven, varen, de volle zee op. Met alle mensen, alle leven mee. Geen zwaartekracht. Een blessing in disguise.