HOOFDSTUK XIII

De volgende morgen zond Virginia een telegram naar Jarvis, de mijndeskundige in Denver met het verzoek onmiddellijk over te komen. En dat eenmaal gedaan hebbend, wachtte ze gespannen zijn komst af, heen en weer geslingerd tussen ongeduld, hoop en vrees. De hele verdere dag bracht ze in een soort roes van opwinding door en die nacht kon ze de slaap niet vatten, bleef uren lang rusteloos liggen woelen. En toen ze tenslotte was ingeslapen, droomde ze van Clifton en dat hij was teruggekomen, gezond en sterk en knapper dan ooit. Maar hij wilde niets meer met haar te maken hebben en als uit het niets verscheen Helen Andrews, verblindend mooi en dol verliefd op Clifton. Zonder zich iets van huwelijksformaliteiten aan te trekken, bouwden ze een fraai marmeren paleis boven Cottonwoods en dat was bijna voltooid toen Virginia badend in haar zweet ontwaakte door het gejank van een fabriekssirene. Wat griezelig echt konden sommige dromen toch schijnen!

Virginia stond al vroeg op het perron om de aankomst van de trein uit het Oosten af te wachten en tot haar opluchting zag ze er Mr. Jarvis uitstappen.

Ze was zich niet onbewust van het feit dat alles wat ze deed in Las Vegas ongetwijfeld door iemand gezien zou worden en juist bij dit hachelijke waagstuk was strikte geheimhouding een absolute noodzaak.

De rustige Jarvis leek echter wel een detective die alles zag en alles begreep zonder er blijk van te geven. De noodzaak hem op opvallende wijze aan te spreken bleef Virginia bespaard, want hij zette zijn valies voor de krantenkiosk neer en bladerde daar kwansuis een tijdschrift door, een voorbeeld dat door Virginia gevolgd werd.

'Ik heb al ontbeten,' zei hij. 'Kan ik me in de mijn omkleden?'

'Ja. Ik zal u over tien minuten achter het station opwachten met een wagen.'

Meer woorden werden niet tussen hen gewisseld en vervolgens liep Virginia naar een garage waar ze een wagen met chauffeur huurde en naar het station terugreed. Toen ze het portier opende, verscheen Jarvis als bij toverslag en stapte in. Virginia slaakte een diepe zucht van opluchting. Ze was ervan overtuigd dat geen enkele nieuwsgierige ziel in deze gang van zaken aanleiding zou kunnen zien om naar Cottonwoods te bellen en dat was het juist wat ze in de eerste plaats gevreesd had.

De chauffeur bracht de wagen in beweging en Jarvis wierp haar een veelbetekenende blik toe, vergezeld van een hoofdknikje in de richting van de man.

'Alles is nu in orde,' antwoordde ze zachtjes. 'Ik was alleen maar bang dat iemand naar huis zou opbellen.'

'Hoe ver is het?' vroeg hij. 'Een mijl of twaalf buiten de stad. De oude weg naar de laatste heuvel ervoor is ten dele weggespoeld. We zullen de wagen daar achterlaten en verder te voet gaan.'

Buiten de stad minderde de chauffeur vaart bij nadering van een tweesprong. 'Welke kant uit?' vroeg hij.

'De linker weg. Dan vijf mijl verder rechtsaf. Het is een slechte en steile weg. Rijd daar langzaam en voorzichtig.'

Jarvis boog zich naar haar toe en fluisterde haar toe dat ze er verstandig aan zouden doen het onderwerp van de Padre Mijn niet aan te roeren zo lang ze in de wagen zaten. 'Ik heb er misschien meer dan een dag voor nodig,' voegde hij er aan toe.

Ze praatten dus over koetjes en kalfjes, onderwerpen die iedere gewone bezoeker zouden interesseren - het ranchbedrijf, de schapenteelt, de Mexicanen en hun levensomstandigheden en dergelijke zaken meer.

Spoedig hadden ze de zijweg naar rechts bereikt en toen de wagen aan de beklimming van de eerste heuvel begon langs een kale open helling, ontdekte Virginia tot haar schrik dat Cottonwoods duidelijk te zien was. Even duidelijk zou de wagen te zien zijn vanaf de ranch, maar gelukkig werd het huis even later door dicht geboomte aan het oog onttrokken.

Verscheidene mijlen lang kropen ze moeizaam verder over een steile bultige weg vol gaten en kuilen tot de wagen tenslotte onmogelijk verder kon.

'De rest zullen we moeten lopen,' zei Virginia. 'Het is niet erg ver meer... Chauffeur, draai de wagen maar ergens en wacht dan op ons.'

Jarvis wierp een taxerende blik omhoog.

'Het lijkt me anders nog een hele klim,' zei hij droogjes. 'Maar ik zie dat u zo verstandig geweest bent zich erop te kleden.'

Ze begonnen de beklimming en tenslotte kwamen ze uit aan de westelijke rand van een groot ravijn aan het hoofd waarvan de Padre Mijn gelegen was. Jarvis merkte op dat er heel wat aarde was uitgegraven en op de berghelling uitgestort.

Na nog een lange klimpartij bereikten ze tenslotte het plateau waarop de onooglijke vervallen gebouwtjes van de mijn gelegen waren.

'Hè, hè, dat is een hele klim geweest,' hijgde Virginia, haar metgezel aankijkend.

'Maar u hebt zich kranig gehouden. Ik zie wel dat u een echt kind van het Westen bent,' antwoordde hij. 'We zullen eerst eens poolshoogte nemen.'

'Ik weet niet hoeveel tunnels en schachten er gegraven zijn,' zei Virginia. 'Maar in dat grote gat daar waar die rails uitkomen heeft mijn cowboy, Jake, het goud gevonden.'

'Dan zullen we daar maar het eerst gaan kijken,' antwoordde Jarvis, de omgeving geïnteresseerd opnemend. 'Er is hier heel wat werk verzet... Ik vraag me af waarom ze die grote schacht gegraven hebben.'

Hij wees naar een zwart, door bosjes omzoomd gat. 'Eigenaardig systeem van mijnbouw. Maar er heeft hier vermoedelijk wel zilver gezeten.'

Opnieuw liet hij zijn blikken glijden over de heuvelflank, ontsierd door de talloze hopen aarde, grint en steen, de weggerotte stellages, de verroeste buizen, de afgebrokkelde smeltoven, de loodsen met de verroeste ijzeren golfdaken.

'Je kunt je bij mijnen altijd heel gemakkelijk vergissen,' merkte hij op. 'Maar zo op het eerste gezicht ziet het er inderdaad een beetje verdacht uit.'

'U geeft me hoop,' antwoordde Virginia met een nerveus glimlachje. 'Het is zo ontzettend belangrijk voor me.'

'U zult niet lang meer hoeven te wachten. Misschien kan ik me wel in een van de loodsen verkleden.'

'Het kantoor lijkt me het beste. Dat is dat laatste gebouwtje daar. Toen ik hier het laatste was, stond de deur open en ik geloof niet dat er hier nadien nog iemand geweest is.'

'Troosteloos verval,' merkte hij op. 'Het verhaal van tal van mijnen.'

Volgens Virginia's woorden stond de deur van het kantoorgebouwtje inderdaad open - of liever hing open aan doorgeroeste scharnieren en de sporen van haar voetafdrukken waren nog zichtbaar in het stof op de vloer. Na een nieuwsgierige blik naar binnen verwijderde Virginia zich een eindje om Jarvis gelegenheid te geven zich om te kleden. Ze wandelde wat rond tussen de vervallen gebouwtjes, aangegrepen door de spookachtige neerdrukkende sfeer die er heerste. Onheilspellend bijna. Geen wonder dat de mijn haar vader alleen maar tegenslag en ellende had gebracht. En wat zou ze Malpass brengen? De zucht tot vergelding en haar rechtvaardigheidsgevoel hadden Virginia tot deze stap aangespoord, maar nu kwam de mogelijkheid van de een of andere sombere tragedie in haar op en het was een gevoel dat ze niet van zich af kon zetten. De Padre Mijn scheen die sfeer te ademen.

De terugkeer van Jarvis onderbrak baar overpeinzingen. Hij had een blauwe veelgedragen overall aangetrokken en hij droeg een klein pikhouweel, een zaklantaren en andere instrumenten die zijn uiterlijk iets formidabels gaven.

'U kunt het beste binnen wachten,' adviseerde hij. 'Er staat daar een stoel. Dan bent u onzichtbaar voor een toevallig passerende ruiter.. Ik geloof niet dat het lang zal duren.'

'Oh, maar u hoeft zich niet te haasten. Doe er maar zo lang over als u wilt. Het betekent zoveel voor me.'

'Als ik een gokker was, zou ik op u wedden,' antwoordde hij met een glimlachje. 'Maar als mijningenieur moet ik aan mijn naam als deskundige denken. Daarom kan ik nog niets beloven. Wacht u maar kalm af.'

'Dank u, dat zal ik doen,' antwoordde Virginia, gerustgesteld door zijn bemoedigende woorden. Hij was er in zijn hart al zeker van, maar hij wilde eerst de wettige en overtuigende bewijzen, alvorens zich uit te spreken. Ze keek hem na tot hij in de mijngang verdwenen was, stapte dan het kantoorgebouwtje binnen.

Het bestond uit een enkel groot kaal vertrek, goed verlicht door de openstaande deur en een gebroken raam. Op de vloer lag een dikke laag stof en vuil, op een plaats aangekoekt tot modder waar regenwater omlaag was gelekt. Een oude ijzeren kachel stond scheef op haar poten. Er stond een oude stoel, kennelijk door Jarvis van stof ontdaan voor haar, er lagen wat stenen in een hoek, stukken hout her en der verspreid ; een kast, waarin Jarvis zijn jas had gehangen, stond in een hoek, een oude gammele tafel in een andere hoek en op die tafel lag een verroeste pook.

Virginia nam plaats op de stoel, maar ze kon geen rust vinden en begon geagiteerd door het vertrek te ijsberen. Het leek wel alsof de sfeer van naderend onheil die over de gehele Padre Mijn hing, hier nog veel sterker merkbaar was.

In haar nervositeit nam ze tenslotte haar toevlucht tot het enige geneesmiddel dat ze kende... dromen over Clifton. Het was een gevaarlijke weelde die ze zich niet vaak permitteerde. Maar in dit geval scheen het gerechtvaardigd. Anders zou ze misschien achter Jarvis aan gaan met het risico gezien te worden, zich te verwonden...

Waar zou Clifton zijn op deze sombere novemberdag? Ergens op de prairie achter zijn kudde, een eenzame schaapherder. Ongetwijfeld zou het een zware tol van zijn zwakke krachten eisen, maar had die Mr. Smith die haar nieuws over Clifton had gebracht, niet gezegd dat de prairie hem zou genezen? Oh, als dat eens waar zou zijn! Dan zou hij weer gezond en sterk worden met een lichaam in harmonie met zijn edele brein en ziel. Zou hij vaak aan haar denken? Ze was tenslotte zijn vrouw. Zou hij altijd blijven denken dat ze alleen maar met hem was getrouwd om van Malpass af te komen? Vroeg of laat zouden ze elkaar weerzien. En wat dan? Zou ze haar liefde kunnen verbergen... en zou ze dat willen? Als hij haar niet in zijn armen zou nemen en kussen zoals ze gekust wilde worden, zou ze het zelf doen...

Eensklaps werd Virginia's zoete trance ruw verstoord. Ze had iets gehoord op de helling. Jarvis was die kant niet uit gegaan. Ze luisterde... hoorde het bonzen van haar hart. Maar dan... hoefgetrappel!

Wild sprong ze op, zonk dan op haar stoel terug, koud als ijs, bevend over al haar leden. Ze trachtte zich gerust te stellen. Een toevallig passerend ruiter of jager waarschijnlijk. Vermoedelijk zou hij wel verder rijden. Ze was van buiten niet zichtbaar tenzij de ruiter zou afstijgen.

Maar de hoefslagen gingen voorbij. Virginia herademde. Toen verlangzaamden ze echter... kwamen •tot stilstand. Al haar zintuigen schenen verlamd, behalve die van haar luisterende oren.

Het paard kwam naar het huis terug! Virginia hoorde een zachte uitroep, gevolgd door naderende voetstappen. Als verlamd wachtte ze, niet tot een beweging in staat, verkild tot op haar gebeente.

Snelle gedecideerde voetstappen op de veranda. Een schaduw gleed binnen, gevolgd door een man die over de drempel stapte. Malpass!

Virginia had het wel kunnen uitschreeuwen van schrik.

Toen hij haar daar zag zitten, bleef hij met een ruk op zijn schreden staan. De verandering die zijn gezicht onderging toen hij haar ontdekte en herkende was immens en onbeschrijfelijk.

'Grote hemel... Virginia!'

Ze bleef zitten omdat ze de kracht niet had om op te staan.

'Wat doe jij hier?' schreeuwde hij, bijna stamelend van verbijstering.

'Dat... gaat jou niets aan,' slaagde ze er op de een of andere manier in uit te brengen. Haar brein zocht koortsachtig naar uitvluchtjes.

'Je bent op mijn land. Wat bedoel je?... Je voert iets in het schild.'

'Jouw land! Dit is een van je vele leugens,' antwoordde ze en met haar minachting keerde ook haar zelfbeheersing terug. Hij moest op de een of andere manier om de tuin geleid worden. Jarvis kon elk ogenblik terugkomen.

'Heb je het dan goed gemaakt met je vader?' vroeg hij, een verklaring zoekend voor haar tegenwoordigheid en schijnbare kalmte.

'Ja. En deze mijn is al praktisch van mij.'

Het was een leugen, maar als afleidingsmanoeuvre geslaagd. Malpass werd van vuurrood doodsbleek en hij vervloekte Lundeen in machteloze woede. Daaruit maakte Virginia op dat het blijkbaar niet erg boterde tussen de twee compagnons de laatste tijd. Het besef gaf haar nieuwe moed. Alles was dienstbaar als ze hem maar zand in de ogen kon strooien.

'Dus dat is het, hè? Er is achter mijn rug gekonkeld. Ik ben bedrogen!' barstte hij los aan het einde van zijn godslasterlijke tirade.

'Als er iemand bedrogen is, zijn wij het wel, senor Malpass.'

'Wij?' snauwde hij, opnieuw verbijsterd.

'Ja, mijn vader en ik... en anderen die belang hebben bij Cottonwoods.'

'Daar bedoel je zeker die gore schaapherder van een man van je mee? Naar de hel met hem!... Ik vraag je wat je hier doet.'

'Dat heb ik je gezegd... het zijn je zaken niet,' kaatste Virginia terug.

'Ik zal het tot mijn zaken maken.'

'Dat kun je niet, senor Malpass.'

'Hou op met dat gesenor,' siste hij met een hels vuur in zijn zwarte ogen. 'Ik heb je al eerder gewaarschuwd. Als je me nog een keer zo waagt te noemen, sla ik je in je brutale gezicht.'

'De naam schijnt anders uitstekend bij je te passen... senor,' antwoordde ze honend.

Hij sprong naar haar toe en sloeg haar midden op de mond. Virginia besefte eensklaps haar fout. Ze was te ver gegaan. Ze besefte ook dat de klap de Lundeen in haar wakker riep.

'Dat zal ik je betaald zetten,' zei ze zachtjes, een zakdoekje naar haar bebloede lippen brengend.

'Deze streek zal ik jou betaald zetten,' antwoordde hij met een blik die voor geen vrouw mis was te verstaan. 'Ben je alleen?'

'Natuurlijk niet. Dacht je dat ik onbeschermd hierheen zou komen?'

Zijn blik was er een vol twijfel en achterdocht.

'Wie heb je bij je?'

'Ik raad je in je eigen belang aan niet te wachten tot ze terug zijn.'

'Ben je in die wagen gekomen die ik beneden zag staan?'

'Heb je er maar een gezien?' riposteerde ze. Hij was geen partij voor haar in dit steekspel van woorden en met een vloek gaf hij het op. Hij tuurde door het raam naar buiten, liep dan naar de deur om daar hetzelfde te doen. Daarna begon hij als een speurhond Jarvis naar binnen leidende voetstappen te volgen. Toen hij de ogen weer ophief, deinsde Virginia onwillekeurig terug.

'Je liegt het! Je hebt maar een man bij je.'

'Twee. Maar een zou al meer dan voldoende zijn,' kaatste Virginia terug.

'De een of andere fat uit Las Vegas zeker! Dat hij maar zorgt uit mijn buurt te blijven. Zul je me eindelijk zeggen wat je hier te zoeken hebt?'

'De Padre Mijn heeft altijd een romantische aantrekkingskracht voor me gehad. Vandaar, begrijp je,' antwoordde ze liefjes.

Hij gaf geen antwoord, kennelijk niet goed raad wetend met de situatie. Eensklaps ontdekten zijn zoekende blikken de jas in de kast. Als een roofzuchtige tijger sprong hij erop af, begon koortsachtig de zakken te doorzoeken. Hij haalde een portefeuille voor de dag en sloeg die gretig open.

'George Jarvis, Mijningenieur, Denver, Colorado,' las hij hardop. 'Mijningenieur I'

Toen hij zich tot Virginia wendde, zag hij asgrauw. 'Jij... jij... is dat de man die je hierheen gehaald hebt?'

'Heb je me dat horen zeggen?' antwoordde Virginia koeltjes. Zijn reactie op die naam scheen en verpletterend bewijs van zijn schuld.

'Bemoeiziek kreng dat je bent! Geef antwoord of ik sla het uit je!'

'Blijf van me af!' schreeuwde Virginia. 'Als je het waagt me aan te raken met je gore handen...'

'Verwaand serpent!' siste hij en de halfbloed in hem kwam naar voren terwijl hij haar door het vertrek voor zich uit dreef tot ze door de tafel niet verder kon. 'Ik zal meer doen dan je met mijn handen aanraken. Zeg me wat je hier te zoeken hebt.'

'Niets wat jou aangaat.'

Ze zag dat hij er zich nauwelijks van kon weerhouden haar te lijf te gaan. En angst welde in haar op, angst die haar woede bijna verdrong. Eensklaps sprong hij naar voren en met een dierlijke kreet greep hij haar beet. Virginia krijste om hulp, zich wild verzettend, en over zijn schouder zag ze Jarvis binnensnellen. Hij bleef stokstijf staan in opperste verbijstering. Toen scheen hij het te begrijpen.

'Laat die vrouw los!' schreeuwde hij en rende naar hen toe.

Malpass keerde zich om als een wolf in het nauw en Virginia loslatend klauwde hij naar zijn heupzak. Virginia rukte zijn arm weg. Toen stortte Jarvis zich op hem, greep hem bij de schouders en slingerde hem tegen de muur. Het hout kraakte, zo hard ging Malpass er tegen aan en hij sloeg op de vloer neer. Maar met katachtige lenigheid sprong hij weer overeind, loerde Jarvis aan, zijn ogen kwaadaardig als die van een giftige slang.

'Oh, Mr. Jarvis, voorzichtig...' hijgde Virginia toen ze zag hoe Malpass een omtrekkende beweging naar de deur begon te maken. 'Het is Malpass.'

'Malpass, hè? Dat dacht ik al,' antwoordde Jarvis scherp. 'Verklaar je aanval op dit meisje.'

'Dus jij bent Jarvis?' antwoordde Malpass zacht en dreigend.

'Inderdaad,' snauwde Jarvis, zich langzaam naar de ander toe bewegend. Zich half tot Virginia wendend zei hij dan : 'Als hij je een haar heeft willen krenken, sla ik hem tot moes. Wat wilde hij van u?'

'Hij wilde weten... wat ik hier kwam doen,' antwoordde Virginia. 'Bezwoer dat hij de waarheid uit me zou slaan.'

'Precies,' siste Malpass. 'Vertel jij het me nu maar, meneer de mijningenieur.'

'Je weet donders goed waarom ze me hierheen heeft gehaald,' antwoordde Jarvis niet in het minst onder de indruk van Malpass' dreigende houding. 'Om naar bewijzen te zoeken van je schurkachtige manipulaties. En reken maar dat ik ze gevonden heb ook. Grote hemel, zo stom en onbeholpen heb ik nog nooit een mijn zien vervalsen.'

'Is het werkelijkheid?' zei Malpass, met de honende zelfverzekerdheid van een man die weet de situatie meester te zijn. De blik in zijn ogen deed Virginia huiveren, maar Jarvis scheen er alleen maar driester door te worden.

'Malpass, ik heb de onweerlegbare bewijzen van je bedrog. Elke korrel goud die uit die mijn gehaald is, is er eerst door jou of je handlangers in geplant. En je hebt er nooit een ons zilver uit gewonnen. Er heeft hier eens zilvererts gezeten, maar dat zal wel honderd jaar geleden zijn en die mijn is allang dood... Je bent een bedrieger en een dief, zo niet erger... en ik kan het bewijzen ook.'

'Dat zou je kunnen, maar je zult het niet doen,' antwoordde Malpass bijtend en met een snelle beweging trok hij een automatisch pistool dat hij op Jarvis richtte.

Hij vuurde driemaal snel achtereen. Virginia hoorde de kogels iets raken, de laatste maal met een zacht angstwekkend plofje.

'Mijn God, hij heeft me geraakt!' fluisterde Jarvis schor en met immense verbazing. Zijn hand viel weg van zijn borst druipend van het bloed. Een lege blik verscheen in zijn ogen en hij zeeg slapjes op de vloer ineen.

In sprakeloze ontzetting wendde Virginia haar blikken van de slappe gestalte op de vloer naar Malpass. Hij stak rustig het nog rokende pistool in zijn zak, liep dan naar de deur en tuurde behoedzaam naar buiten. Hij bleef daar even staan en knikte, als overtuigd dat Jarvis de enige man in de buurt was ; dan kwam hij met katachtige bewegingen op Virginia af.

'Moordenaar!' fluisterde ze met diepe afschuw in haar stem. Met afwerend uitgestoken armen week ze terug.

'Wil jij misschien ook dezelfde weg gaan?' vroeg hij zich voor haar posterend, het gezicht vlekkerig bleek, de ogen onmenselijk.

'Grote God in de Hemel!... Zou je mij ook... vermoorden?'

'Ik zal nog erger doen als je niet zweert geheim te houden wat er hier gebeurd is.'

'Erger!' echode ze, een bevende hand voor haar keel slaande.

'Je weet heel goed wat ik bedoel,' antwoordde hij, met een klank van dierlijke wellust in zijn stem, terwijl hij de kraag van zijn hemd openrukte rond zijn uitpuilende nek.

En Virginia wist wat hij bedoelde. In al zijn monsterlijke laagheid stond de man daar voor haar en het was de wulpse wellust stralend uit zijn ogen die haar angst deed wijken voor een wilde haat, voor de wil tot zelfbehoud die het machtigste instinct in haar was.

'Malpass, dan zul je me toch eerst moeten vermoorden!' siste ze.

'Bij God, nee!' beet hij haar toe. 'Ik zal je behandelen als een peon-slavin... ik zal jou je verwaande streken voor eens en voor al afleren! En dan zal ik tegen je vader zeggen dat Jarvis het gedaan heeft... en dat ik hem daarvoor heb vermoord!'

'Krankzinnig monster!' hijgde Virginia en toen krijste ze zo hard ze kon, een snerpende kreet die de stilte doorboorde.

Toen Malpass toesprong, schoot ze weg van de tafel, maar te laat om hem geheel te ontwijken, want hij kreeg de mouw van haar mantel te pakken. Zich uit de mantel schuddend ontsnapte ze aan zijn greep en rende naar de deur. Ze was al half over de drempel, toen hij haar beet greep en weer naar binnen sleurde.

Virginia schreeuwde niet meer ; ze wist dat het zinloos was. Ze zou moeten vechten voor haar leven en meer dan dat. Ze was nu een tijgerin, bereid om te klauwen en te bijten om haar eer te redden.

Opnieuw wist ze zich los te rukken, sprong achter de kachel. Als ze maar de kans zou krijgen de deur te bereiken, te vluchten, misschien zou ze dan ver genoeg kunnen komen om de aandacht van de chauffeur te trekken.

Malpass schopte de kachel omver en sprong erover heen. Weer kreeg hij haar te pakken, maar weer wist ze zich los te rukken. Ze sprong opzij, maar hij bleef haar de weg naar de deur versperren.

Zijn klauwende hand greep haar bij de schouder, rukte haar uit haar evenwicht. Een verschrikkelijke worsteling volgde. Haar blouse ging aan flarden, haar naakte armen bloedden, geschramd door zijn nagels, haar blanke schouders waren besmeurd door zijn zwetende vuile handen.

'Jij... hellekat!' siste hij. 'Hoe meer je je verzet... hoe meer plezier ik ervan zal hebben.'

Virginia was niet in staat nog een woord uit te brengen. Ze was in de greep van iets verschrikkelijks. Niet de angst voor dit beest! Nee, met kille genadeloze moordlust wachtte ze de volgende aanval van het monster af, hijgend, ineengedoken als een tijgerin in het nauw.

Hij sprong weer toe, opnieuw met de bedoeling haar af te matten, uit te putten, tot machteloze overgave te dwingen. En opnieuw sloeg en klauwde en schopte ze. Maar Malpass brak door de regen van slagen heen en drukte haar achterover op de tafel, met het volle gewicht van zijn lichaam.

Virginia gaf zich niet over en geen moment verloor ze haar bezinning. Ze staakte even haar verzet en met een schorre kreet begon Malpass haar gezicht met kussen te overdekken. Hij dacht haar overwonnen te hebben.

Van dat onbewaakte moment maakte ze gebruik om met beide handen naar zijn haar te klauwen en zijn hoofd achterover te rukken. Hij jankte als een hond. Hele plukken haar kleefden tussen haar vingers.

Toen bezweek de tafel en terwijl ze neersloegen op de vloer, verloor hij zijn greep op haar. Ze rolde zich onder hem uit. Ze had de zware pook rinkelend ergens op de vloer horen vallen. Als ze die in handen zou kunnen krijgen!

Maar toen ze op sprong, greep Malpass haar been, trok haar naast zich op de vloer. Ze staakte haar verzet echter niet, bleef slaan en krabben en schoppen. En toen hij erin slaagde, haar hoofd onder zijn arm te wringen, opende ze haar mond en zette haar tanden in het vlees van zijn arm, bijtend zo hard ze kon.

Krijsend en vloekend liet hij haar los en ze rolde zich onder hem uit. Haar hand voelde het harde ijzer van de pook. Snel als de weerlicht graaide ze ernaar, sprong op. Malpass zat te zwaaien op zijn knieën. Bebloed, besmeurd met stof en vuil met een hand om de wond die ze in zijn arm had gebeten, het gezicht vertrokken in een afschuwelijke grijns, met in de ogen moordlust nu in plaats van de wellust die er eerst in had gebrand.

Ze zwaaide de pook. Hij dook weg, maar te laat om de pook nog te ontwijken. Het zware ijzer schampte af langs zijn slaap en met een dreun sloeg hij op de vloer neer.

Toen hoorde Virginia een zwaar geluid. Zware stappen op de veranda. Ze trachtte te schreeuwen, maar slechts een ijl zwak geluidje kwam over haar lippen.

Een reusachtige gestalte verduisterde de deuropening.

Lundeen! Virginia strompelde achterwaarts. Ze voelde de muur achter zich. En met knikkende knieën zeeg ze langzaam op de vloer neer.

'ALMACHTIGE GOD!' donderde haar vader.