HOOFDSTUK IV

Hoe lang scheen het geleden, dacht Clifton Forrest, dat hij voor de laatste maal over de schaduwrijke weg langs de rand van het eikenbos was gereden naar het kleine stadje San Luis, bewoond door Indianen en Mexicanen. De handelspost daar was door Cliftons vader tenslotte aan Lundeen ontnomen en hij had toen iemand in de zaak gezet om die voor hem te leiden, meer om zijn vele ondergeschikten te helpen dan uit winstbejag. En het beetje geld dat die zaak nu opbracht, was al het inkomen waarover de Forrests beschikten. Naar San Luis liep Clifton nu en wanneer hij neerviel, wat vaak gebeurde, werkte hij zich verbeten weer overeind en liep verder.

'Cliff,' had zijn moeder op de dag van zijn thuiskomst gezegd, 'je vader heeft geprobeerd die zaak zelf te drijven. Maar hij kon het niet. Ik heb de ene Mexicaan na de andere gehuurd. Maar de een was lui en de ander oneerlijk en die zaak is ons enige inkomen. Stel je dat eens voor, mijn jongen, iets wat je vader vroeger uit liefdadigheid voor zijn mensen heeft aangehouden. En nu moeten we ervan leven!'

'Moeder, ik zal wol in do zaak gaan staan,' had Clifton gezegd met een opgewektheid die hij niet voelde. En daarom stapte hij nu moeizaam voort over dat schaduwrijke weggetje;, ondanks zijn lichamelijke en geestelijke nood niet ongevoelig voor de schoonheid van de stralende meimorgen.

Donzige katoenpluisjes /.weefden als sneeuwvlokken door de lucht en daalden sierlijk op het groene gras neer. Vogels en veulens en kalveren gaven uiting aan hun verrukking over de zoele lucht en het gouden zonlicht van de nieuwe lente. En zelfs Clifton voelde de wedergeboorte van de natuur als een balsem voor zijn geknakte lichaam.

Hij moest vele malen rusten onderweg, maar verbeten zette hij door, zoals hij dat ook de vorige en de eerste dag gedaan had en tenslotte bereikte hij het kleine adobe gebouwtje, iets terzijde van de hoofdweg gelegen aan de oever van de irrigatiebeek die het water voor de bewoners van het stadje aanvoerde.

De krisis in de slachtveehandel had ook de bewoners van het stadje niet onaangetast gelaten en de koopkracht was derhalve gering. De voorraad van de winkel bestond uit eenvoudige levensbehoeften - levensmiddelen in blik, tabak en alle noodzakelijkheden voor ruiters. Verder waren er dekens en siermanden die Forrest van de Indianen had gekocht.

Clifton had de prijzen van alle artikelen in de winkel drastisch verlaagd, maar de reactie van de mensen was tot nu toe niet erg levendig geweest, ook al door de geringe koopkracht. Buiten voor de deur stond een oude stoel met schapevel gestoffeerd en voor Clifton was die stoel de comfortabelste fauteuil waarin hij ooit had gezeten. Hier bracht hij het merendeel van de dag door, vaak uren slapend van pure uitputting. Door klanten werd hij zelden gestoord, in de eerste plaats vanwege de armelijke omstandigheden waarin de mensen verkeerden, maar ook omdat het wantrouwen in hen gewekt door de hoge prijzen die ze hadden moeten betalen toen Lundeen de zaak nog had gedreven, nooit helemaal was verdwenen. Clifton hoopte nu door zijn drastische prijsverlaging dat vertrouwen te herwinnen.

Het uitzicht vanuit de oude leren stoel was schitterend. Hij kon er een groot deel van de vallei overzien, met als dominerende punt het grote ranchhuis op de heuvel, als een kasteel oprijzend uit het groen.

Wanneer de wagens van de Lundeens aangestormd kwamen over de weg, dichte stofwolken opwerpend, sloeg Clifton ze gade met een langzaam groeiende haat zoals een vuur dat zich voortvreet onder de oppervlakte. En wanneer hij de fraaie, glanzende paarden zag naderen met de fleurig geklede ruiters, dan wendde hij haastig de ogen af van een aanblik bitter als gal.

Toen hij op de terugweg naar huis die avond was neergezegen langs de weg en lijdzaam, wachtte tot de aanval van pijn en zwakheid over zou zijn, zag hij de grote forse gestalte van zijn vader naderen onder de bomen.

'Ma was ongerust omdat je zo lang uitbleef, jongen, en daarom heeft ze me je tegen gestuurd,' zei hij, Clifton overeind helpend zonder iets over diens toestand te zeggen. Clay Forrest was altijd een man geweest die lichaamsgebreken beschouwde als dingen waarover je niet sprak. Wat niet wilde zeggen dat hij gevoelloos was.

'Cliff, er is iets gebeurd,' begon Forrest met iets van geagiteerdheid. 'Ik was vanavond wat vroeger thuis dan anders en ik trof daar dat meisje van Lundeen in je moeders gezelschap aan. Ik had haar al een keer de deur gewezen en deed dat opnieuw. Maar ze vertikte het om te gaan. En ik kon haar moeilijk buiten gooien.'

'En wat kwam ze doen?' vroeg Clifton gespannen, zijn uitputting eensklaps vergetend bij dit verrassende nieuws.

'Wel, bang was ze niet, dat moet ik haar nageven. Ze zei : ' Ik ben gekomen om u iets te zeggen en dat zal ik doen ook. Daarna kunt u me nog buiten de deur zetten als u wilt. ' Wel, en toen zat er niets anders voor me op dan naar haar te luisteren,' besloot Forrest ietwat schaapachtig.

'En wat zei ze?' drong Clifton geagiteerd aan. 'Cliff, ze vertelde me dat ze voordat ze wegging een paar jaar geleden een paar honderdduizend dollars op de bank had staan. En nu bij haar thuiskomst was ze tot de ontdekking gekomen dat ze nog maar een goede tienduizend over had. De rest schijnt haar vader aan Malpass geleend te hebben... En je kunt het geloven of niet, Cliff, maar dat meisje smeekte me die tienduizend dollars van haar aan te nemen.' Clifton bleef staan en zelfs in het halfdonker kon hij de verwrongen gelaatstrekken van zijn vader duidelijk zien. 'Zei ze dat? Waarom?'

'Dat heb ik haar gevraagd en ze zei dat ons volgens haar een groot onrecht was aangedaan en dat zij dat wilde goed maken voor zover ze daar toe in staat was. En toen heb ik gezegd dat wij Forrests liever van honger zouden omkomen dan zelfs maar een dollar Lundeen-geld aannemen... Cliff, ze bezwoer me dat het geen Lundeen-geld was, maar Forrest-geld. Ik verzeker je dat ik ervan stond te kijken. In feite beschuldigde ze tenslotte haar eigen vader. Daar zou ik voor een rechter gebruik van kunnen maken...'

'Dat zou u wel kunnen, maar u zult het niet doen.'

'Cliff, ik durf gerust te bekennen dat ik even onder de indruk was, maar niet lang. Als ik Jed Lundeen een hak kan zetten, zal ik het echt niet laten.'

'Maar, vader, je zou dat meisje toch zeker niet opofferen, ook al is ze dan een Lundeen,' protesteerde Clifton.

'Oh nee? En waarom niet?' snauwde Forrest, zijn zoon eensklaps loslatend.

'Omdat ik het niet zou toestaan.'

'Verduiveld! Ben je soms verliefd op dat kind?'

'Ik verliefd op haar? Hoe komt u erbij? Maar ik ben niet zo door haat verblind dat ik niet kan zien dat ze goed is.'

'Oh, dus jij denkt er ook al zo over? Net als je moeder! Mijn vee, mijn land, mijn huis... en nu ook nog mijn gezin... alles verloren aan die vervloekte Lundeens!'

En zijn zoon eensklaps de rug toe kerend, beende Forrest weg tussen de bomen, niet in de richting van het huis.

Ten prooi aan een wirwar van gevoelens haastte Clifton zich verder en hij kwam ademloos bij het huis aan, maar te opgewonden om zijn vermoeidheid te voelen.

'Hij is onverzoenlijk, Cliff,' zei zijn moeder zachtjes toen hij haar van het gesprek met zijn vader verteld had. 'Als ik hem niet een beetje had kunnen remmen zou hij Lundeen en Malpass allang neergeschoten hebben. We hebben een zware taak voor ons liggen, jongen.'

Dagen volgden nu die zich traag voortsleepten de ene na de andere, zonder dat er iets bijzonders gebeurde. En toen kwam er een van die verschrikkelijke nachten waarvan hij tot nu toe sinds zijn terugkeer gespaard was gebleven. Hij was weer terug in de loopgraven van het Westelijk. Front, beleefde al die verschrikkingen opnieuw, hoorde het gejank van de granaten, het dodelijke gestotter der machinegeweren, zag mensen sterven in het prikkeldraad en in modderige granaattrechters, kroop als een gewond dier voort over het met bloed doordrenkte slagveld. Bij zijn ontwaken was hij meer uitgeput van lichaam en geest dan toen hij naar bed was gegaan.

Toch ging hij werken, maar de hele dag leefde de afschuwelijke nachtmerrie nog in hem na. Hij bleef laat in de winkel, in de hoop dat zijn vader zou komen zoals hij al vaker gedaan had, maar tenslotte sloeg hij alleen de weg naar huis in.

De zon scheen bloedrood tussen de eiken door. De weg door het bos scheen een afgrijselijker martelgang dan ooit te voren en tenslotte zonk hij uitgeput langs de weg neer, niet bij machte nog een voet te verzetten.

Toen hoorde hij eensklaps hoefslagen op de weg achter zich. In zijn angst en schaamte gezien te worden, probeerde hij met zijn laatste krachten weg te kruipen tussen de struiken, als een gewond dier dat de eenzaamheid zoekt om te sterven.

Snelle, lichte voetstappen naderden. Hij hoorde iets ritselen... een scherpe kreet. Iemand knielde naast hem neer.

'Clifton! Clifton!' Hij herkende de stem en hij wist dat de dood hem liever geweest zou zijn. Sterke armen tilden hem in zittende houding. Hij ving een glimp op van Virginia Dundeens beangstigde gezicht, toen zonk zijn hoofd op zijn borst.

'Oh, Clifton!' riep ze uit, 'wat is er gebeurd?'

'Het is niets,' fluisterde hij zwakjes. 'Alleen een beetje moe...'

'Maar je ziet doodsbleek,' jammerde ze. 'Ik zal hulp halen... dan naar huis rijden en de dokter waarschuwen...'

'Wacht nog maar... laat me maar even wat bij komen. Misschien is het niets...'

Geleidelijk voelde hij iets van zijn krachten terugkeren en tenslotte liet hij zich door het meisje naar een omgevallen boomstam leiden waarop hij plaats nam.

'Oh, wat ben ik blij dat je je al wat beter begint te voelen,' zuchtte ze. 'Je ziet gelukkig niet zo bleek meer... Je hebt me echt even bang gemaakt.' 'Bang?' herhaalde hij zwakjes. En dan, eensklaps verbitterd over zijn eigen zwakheid : 'Ik ben maar een waardeloze prul, een lafaard...'

'Clifton, hoe kun je dat nu zeggen? Na alles wat je doorstaan hebt! Als een wrak ben je van het slagveld terug gekeerd. Thuis was alles veranderd... je vader een gebroken man, je moeder gebukt onder haar zorgen. Uit hun huis gejaagd en straatarm... het zou genoeg zijn om de sterkste man te breken. Maar jij bent er niet onder door gegaan. Je hebt als een held gevochten tegen al dat verdriet, tegen al die ellende. Noem je dat laf?'

'Virginia, het zijn grote woorden die je gebruikt,' stamelde hij. 'Misschien laat je je meeslepen door je medelijden met mijn... met onze moeilijkheden...'

'Oh, misschien wel, Clifton. Ik zal het nooit meer vergeten... die dag toen je voor het huis aan mijn voeten neerzonk... Clifton, haat je me omdat ik een Lundeen ben?'

'Ik ben niet beter dan andere mensen.' 'Maar het is mijn schuld toch niet wat mijn vader gedaan heeft! Als Cottonwoods mijn eigendom was, zou ik het je vandaag nog teruggeven. En ik zal het ook teruggeven als het ooit mijn eigendom wordt.' 'Vader zou het niet willen.' 'En jij?'

'Nooit van jou.'

'Maar waarom niet? Als mijn vader het onrecht niet wil goedmaken, dan mag ik het toch wel doen.' 'Het zou te laat zijn.' 'Je zou niets van me willen aannemen?' 'Nee.'

'Clifton Forrest, jouw nobele gevoelens ten aanzien van anderen schijnen zich alleen maar te beperken tot je eigen familie,' zei ze gekrenkt.

'Praat toch geen onzin!' antwoordde hij verhit. 'Hoe zou ik jou ooit kunnen helpen? Grote hemel!... Je hebt wat je hartje begeert. Je bent knap, jong, sterk. Je bent rijk. Je hebt ouders die je verwennen, vrienden bij de vleet. Je praat als een kind.'

'Dat doe ik niet,' antwoordde ze verhit. 'Het lijkt misschien allemaal wel zo wat je daar zegt, maar hoeveel ervan is schijn? Een echt tehuis heb ik niet. Aan mijn moeder heb ik niets. Ze is niet meer dan een bange echo van mijn vader. En mijn vader... het is verschrikkelijk dat ik het zeg, maar ik veracht zijn hebzuchtige ziel. En als hij blijft proberen me te dwingen tot een huwelijk met Malpass, dan zal ik hem haten... Jij bent niet de enige die verschrikkelijke moeilijkheden heeft, Clifton Forrest!' Forrest zag bittere tranen over haar gezicht stromen en een gevoel van schaamte welde in hem op.

'Oh, neem me niet kwalijk, Virginia, het spijt me,' fluisterde hij snel. 'Malpass! Is dat niet die knaap die vroeger altijd in San Luis rond hing, een soort voorman van de vaqueros? Zo'n donkere, gladde Mexicaan met brandende zwarte ogen.'

'Dezelfde, Clifton. Maar hij is nu mijn vaders compagnon. En een schurk. Hij is het die het plannetje bekokstoofd heeft dat jouw ouders heeft geruïneerd. Hij is vader volkomen de baas. En hij zal ook hem ruïneren als hij zijn zin niet krijgt.' 'Als hij jou niet krijgt, bedoel je?' 'Precies. Malpass zegt dat natuurlijk niet ronduit. Maar ik weet het.'

'Is hij dan verliefd op je?' vroeg Clifton.

'Blijkbaar wel. Voor zover een individu als hij dan liefde voelen kan. Hoe meer tegenstand ik bied, hoe sterker zijn begeerte schijnt te worden. Hij belooft me koeien met gouden horens. Wil me meenemen naar Mexico City, naar Spanje, naar Parijs, me volhangen met parels en diamanten. Je moest hem eens bezig horen!'

'Liever niet,' antwoordde Clifton droogjes. 'Virginia, hoe zul je ooit stand kunnen houden tegen die twee?'

'Dat weet ik niet. Het is om gek van te worden. Maar als hij me ooit zou aanraken dan... dan zou ik hem vermoorden.'

'Nee, dat kan natuurlijk niet. Maar er is toch een veel betere oplossing, Virginia. Trouw met iemand anders. Je bent tenslotte meerderjarig.'

'Uitstekend idee. Ik heb er zelf ook al aan gedacht. Maar met wie?' antwoordde ze, hem strak aankijkend, met een ondoorgrondelijke blik in haar donkere ogen.

'Jij moet toch aanbidders genoeg hebben. Is er dan niemand bij van wie je genoeg zou kunnen houden om...'

'Moet jij me dat vragen? Terwijl je zelf heel goed weet wie ik het liefst zou willen als vriend en als... als...'

'Virginia!' hijgde hij. 'Ben jij gek of ben ik het?'

'Ik ben heel goed bij mijn verstand,' antwoordde ze en vervolgde dan op jachtige, samenzweerderige toon : 'Als ik morgen naar San Luis reed. Met een padre naar je winkel kwam... We zouden het geheim kunnen houden tot de storm losbarst. En dan zal ik de duivel uitlachen, recht in zijn grijnzende tronie.'

'Ik... ik weet niet of ik je serieus moet nemen,' antwoordde Clifton aarzelend. 'Als je het echt meent, dan ben je stapelgek.'

'Clifton, ik doe je een huwelijksaanzoek en ik ben niet stapelgek. Ik smeek je mij van hun intriges te redden.'

'Maar grote hemel... je kunt jezelf toch zeker niet weggooien aan een wrak van een man als ik.' 'Ik zie niet in wat het met weggooien te maken heeft. Je zou me ermee helpen en ik zou jou kunnen helpen beter te worden, ook al hielden we het voorlopig geheim. Maar je doet het dus niet?'

'Natuurlijk doe ik het niet... het is toch je reinste waarzin!' stamelde hij.

'Waarom waanzin?' vroeg ze. 'Omdat je vader elke Lundeen haat als de pest? Ik kan toch ook niet helpen dat ik zo heet. Ik vraag jou me een andere naam te geven.'

'Nee, Virginia, niet omdat mijn vader de jouwe haat. Maar omdat het niet eerlijk jegens je zou zijn. Je vader zou je onterven. En ik zou alleen maar een blok aan je been zijn.'

'Dat is natuurlijk alleen maar een uitvluchtje van je. Je deelt je vaders haat, dat zal het wel zijn.'

'Dat is het niet!' riep hij wanhopig uit. 'Ik bezweer je dat ik je niet haat.'

'En ik bezweer je dat ik je niet geloof.' Dan, zijn ontsteltenis opmerkend zweeg ze eensklaps en vervolgde dan met zachte, berouwvolle stem : 'Maar dit is wreed van me. Nadat je toch al zo'n moeilijke dag gehad hebt. En ik heb het nog veel moeilijker voor je gemaakt met mijn zelfzuchtige gedoe... Kom mee, dan zal ik je naar huis helpen.'

'Ik kan wel alleen. Vader zou je misschien zien... en je beledigen.'

'Weet je zeker dat je het alleen kunt?' Hij gaf geen antwoord, maar begaf zich op weg met vrij zekere schreden.

'Vaarwel, Clifton,' riep ze hem zachtjes na en even later hoorde hij de hoefslagen van haar paard snel wegsterven.