HOOFDSTUK I

De machtige oceaanstomer gleed majestueus voort over de donkere zee, de inktzwarte golven uiteensplijtend en ranselend tot kolkend wit schuim, dat bruisend langs de hoge flanken spoelde en dan in de duisternis vervaagde. De schoorstenen braakten dichte rookwolken uit, die het sterrenlicht verduisterden. Over de helder verlichte dekken bewogen zich mannen en vrouwen in chique avondkleding, geanimeerd pratend, genietend van de heerlijke zoele avond.

Afgezonderd van de anderen als in een eigen wereldje, stond een jongeman tegen de verschansing geleund, het vertier om zich heen gadeslaande met een wrange uitdrukking op het ingevallen gezicht.

Hij voelde zich als een uitgestotene, een paria tussen deze zorgeloze, alleen maar op pleziertjes bedachte passagiers ; de meesten waren Amerikanen evenals hij, maar toch voelde hij geen verwantschap met hem.

Hij Clifton Forrest die nu, na meer dan een jaar lang op de lijst van vermisten gestaan te hebben, 'vergeten' in het een of andere militaire hospitaal, naar huis, naar New Mexico terugkeerde van het Westelijk Front ; terugkeerde als een menselijk wrak, gebroken naar lichaam en geest ; terugkeerde om te sterven...

Het fraaie lenteweer bleek ook de volgende dag nog voort te duren en aangelokt door het stralende zonlicht verliet Forrest zijn benauwde hut en slaagde erin een dekstoel te bemachtigen op het zonnedek.

De stoel stond vrij dicht bij het gedeelte van het dek dat gereserveerd was voor dekspelen en dat irriteerde hem een beetje, maar er was geen ander plaatsje vrij.

Afwezig staarde hij naar twee meisjes die zich amuseerden met ringwerpen. Vooral een van de meisjes trok zijn aandacht door de behendigheid waarmee ze het spel speelde, door haar lenige, gracieuze figuurtje, dat hem deed denken aan de meisjes van het Westen, van zijn geboortestreek die even goed met paarden overweg konden als de beste man. Werktuiglijk gleden zijn gedachten terug naar zijn geboorteland, naar de ouderlijke ranch, die hij nu spoedig zou terug zien, maar voor hoe lang?

Hij werd eensklaps uit zijn overpeinzingen opgeschrikt toen een van de ringen, waarmee de meisjes aan het spelen waren, onder zijn dekstoel gleed.

Het meisje dat al eerder zijn aandacht had getrokken, kwam naar hem toe, blozend en verlegen. Ze had golvend kastanjebruin haar, zag hij, en helder blauwe ogen en iets in haar bekoorlijke trekken kwam hem bekend voor.

'Dat was dom van me, neemt u me niet kwalijk,' zei ze verontschuldigend.

Forrest realiseerde zich eensklaps wat er van een heer verwacht werd en hij vergat de noodzaak zich voor abrupte bewegingen te sparen. Terwijl hij uit zijn liggende houding overeind schoot om naar de ring te reiken, voelde hij een laaiende pijnscheut door zijn hele lichaam scheuren en een zacht gekreun kwam onwillekeurig over zijn lippen. Maar hij raapte de ring op en zijn bevende hand raakte even de hare.

'Oh, hebt u zich pijn gedaan?' vroeg ze ontsteld.

'Een beetje. Maar het geeft niets,' antwoordde Forrest zwakjes. In haar grote verschrikte ogen was te lezen dat ze zijn woorden niet geloofde.

'U had me hem zelf moeten laten oprapen,' zei ze.

'Ik vergeet het niet vaak, maar nu bij uitzondering wel,' antwoordde hij met een wrang glimlachje naar haar opkijkend.

'Oh! U bent een Amerikaans soldaat die naar huis terugkeert?' vroeg ze.

'Wat er van over is, ja.'

Ze bracht het medelijden dat uit haar ogen sprak niet onder woorden. Kennelijk verward door het kleine incidentje hervatte ze het ringspel, maar zonder veel interesse en ze hield er dan ook spoedig mee op.

Forrest keek haar na toen ze zich verwijderde met het andere meisje en er verscheen een wrange blik in zijn ogen. Hij benijdde het meisje haar gezondheid, haar stralende jeugd, haar sprankelende vitaliteit. Hij, een jongeman van achtentwintig die volgens de dokters nog een maand te leven had...

 

New York. De lange reis naar huis dwars over een continent. Taxi's en treinen... een lange lijdensweg voor een gefolterd verminkt lichaam. Chicago, de Santa Fé Limited en dan de Mississippi! De reis scheen sneller te verlopen ten westen van de Mississippi. Kansas, Colorado en eindelijk New Mexico. De eindeloze prairievlakten, de golven, de heuvels begroeid met ceders en naaldbomen, de machtige bergmassieven, de diepe rotskloven van de canyons en arroyos.

Daar was Old Baldy, de bergreus in wiens schaduw hij zijn jeugdjaren had doorgebracht, hoog en ongenaakbaar als immer, de flanken doorsneden met diepe wilde canyons, de schouders omzoomd met donkere bossen, majestueus, grimmig en onvergankelijk.

Een kleine verrassing wachtte Forrest toen de trein het station van Las Vegas binnenliep. Want onder de passagiers die uitstapten, ontdekte hij ook het meisje met het kastanjebruine haar en de blauwe ogen met wie hij op de boot enkele woorden had gewisseld. Ze had dus ook op deze trein gezeten en hij had zich niet vergist in zijn veronderstelling een kind van het Westen in haar te zien. Ze was al lang verdwenen toen hijzelf tenslotte op het perron stond en koortsachtig om zich heen keek als in de verwachting bekenden te zien. Maar er was geen enkel bekend gezicht onder de talrijke Indianen, Mexicanen en andere passagiers en spoorwegmensen. Forrest bleef een beetje verloren bij zijn bagage staan, bijna wensend dat hij zijn ouders telegrafisch van zijn komst had verwittigd. Maar hij had het pijnlijke moment hen met het povere restant van zijn vroegere jeugdige kracht te confronteren zolang mogelijk willen uitstellen.

Een man met een chauffeurspet op, sprak hem aan. 'Taxi, sir?'

'Weet je waar Cottonwoods is?' vroeg Forrest gretig.

'U bedoelt die grote ranch buiten de stad?'

'Ja, twaalf mijl buiten de stad op de weg naar Old Baldy.'

'Zeker wel. Zal ik u erheen brengen?'

'Als je zo goed wilt zijn mijn bagage te dragen.' Forrest volgde de man naar de taxistandplaats voor het station. 'Zet de koffers maar achterin. Dan kom ik wel voorin zitten.'

'U schijnt de wegen hier te kennen, hè?' grinnikte de chauffeur. 'Een tikkeltje bultig buiten de stad.'

'En nog veel slechter voor de dagen van de automobiel,' antwoordde Forrest terwijl hij naast de man plaats nam. Met iets van verbazing merkte hij op geen pijn meer te voelen. Het leek wel alsof in de opwinding over zijn thuiskomst alle andere gevoelens naar de achtergrond gedrongen waren. 'Dus u bent hier bekend?'

'Ja, heel goed bekend zelfs. Maar jou ken ik toch niet terug.'

'Ik zit hier nog niet zo lang.' Voor zover Forrest zich kon herinneren was er in het centrum van Las Vegas niets veranderd. In de buitenwijken merkte hij echter tal van nieuwe gebouwen en huizen op.

'Hoe gaat het. met de veehandel?' vroeg Forrest. 'Hardstikke dood. Daarom zit ik hier in deze sjees.'

De weg begon spoedig te klimmen. Voor hen uit glooide het voorgebergte omhoog met erachter de steile bergpieken van het hooggebergte, majestueus, grauw en onverbiddelijk.

Naar het westen strekte zich de prairie uit, een eindeloze zee van purper en grijs en in het zuiden, heel ver weg, was een kloof zichtbaar in de bergketen, de toegangspoort, naar Forrest wist naar een wild onherbergzaam gebied van woestijn en rotsen. En recht vooruit verhief zich het machtige massief van Old Baldy. Hij leek zo dichtbij, maar Forrest wist dat de eerste hellingen van de machtige berg pas veertig mijl verder begonnen.

Hoe hoger de wagen klom, hoe adembenemender het uitzicht werd en Forrest keek zijn ogen uit, terwijl oude jeugdherinneringen zich naar voren drongen in zijn brein. En toen kwamen ze in een streek die een waas voor Forrests ogen bracht en die zijn gemoed deed volschieten. Hij zag een brede vallei in de vorm van een driehoek, met de top heel in de verte, schuilgaande achter een zee van eeuwenoude knoestige eiken, stralend in hun eerste prille teergroene lentetooi.

De weg volgde nu een ruisend riviertje dat zich tussen weelderig begroeide oevers voortslingerde naar de beroemde Pecos, die historische rivier van het Westen. En overal wemelde het van gevogelte en wild - kwartels en duiven, haviken en raven, konijnen, herten en coyotes. Hier was niets veranderd! Hier geen prikkeldraad en geen moderne verbeteringen. Cottonwood Valley behoorde aan zijn vader, die in hart en nieren een pionier van het oude Westen was gebleven!

Tenslotte kreeg hij het grote witgepleisterde en met klimop begroeide huis in het oog. Forrest klemde de klamme handen samen. Dit was zijn tehuis! Het onwerkelijke, het onmogelijke was bewaarheid geworden. Spoedig zou hij nu zijn moeder omarmen en de hand drukken van zijn vader, die oude pionier naar wie hij altijd met een mengeling van eerbied en liefde had opgekeken. Ongetwijfeld zouden ze thuis zijn, misschien wel reikhalzend naar zijn komst uitzien. Want zijn moeders brief was amper een maand oud.

Met de weemoedige gedachte aan dat weerzien na zoveel jaren liet hij zijn blikken over het landschap gaan. Daarginds aan de andere kant van de vallei, aan een kleine zijarm van de rivier lag het kleine adobehuis dat weer een andere jeugdherinnering in hem wakker riep. Lundeen woonde daar, een vijand van zijn vader, de enige indringer in de Cottonwood Valley die zich niet had laten verjagen. Forrest herinnerde zich Lundeens dochtertje, een sproetig roodharig kind van veertien dat hij misschien wel leuk gevonden zou hebben als die vijandschap tussen de families er niet was geweest. Ze moest nu al volwassen zijn. Getrouwd met de een of andere veedrijver vermoedelijk en niet in het minst geïnteresseerd in een arme oorlogsinvalide!

Het schilderachtige kleine huisje verdween achter een groepje bomen en de wagen passeerde nu de stallen, schuren en corrals van de grote ranch, kalkoven, de smederij, de winkel en de woningen van de Mexicanen. Het was een pittoresk conglomeraat gelegen aan de voet van de licht glooiende heuvel op de kam waarvan het grote ranchhuis zelf gelegen was.

Hier ontdekte Forrest voor het eerst veranderingen, nieuwe dingen die hij zich niet van vroeger herinnerde. En waar was de oude gemoedelijke sfeer gebleven? Vreemd, in aanmerking genomen dat zijn vader altijd zo aan traditie gehecht was geweest. Maar Forrest had nauwelijks tijd om er zich over te beraden, want de chauffeur was nu al onder de oude stenen poort door de zonovergoten oprijlaan naar het ranchhuis in geslagen.

De wagen kwam voor de grote veranda van het huis tot stilstand en Forrest stapte uit, trillend op zijn benen. Een grote automobiel stond voor het huis geparkeerd. Forrest hoorde gemurmel van opgewekte stemmen, gelach. Hij stapte naar voren.

Een meisje verscheen op de veranda. Ze droeg een lange reismantel. Ze had de armen opgeheven bezig haar hoed af te zetten, maar de hoed viel eensklaps uit haar handen toen ze Forrest ontdekte. Het glimlachje bevroor op haar lippen en ze kreeg een kleur.

Een vaag voorgevoel van naderend onheil kwam in de jongeman op. Zijn hoed afnemend boog hij en trachtte iets te zeggen. Maar de blik van ontzetting in de ogen van bet meisje ziende bracht hij het slechts tot een verward gestamel. 'Wat doet... u... hier?'

'Ik woon hier,' antwoordde ze en de afschuw in haar ogen scheen zich nog te verdiepen. 'Wie... bent... u?' vervolgde hij schor. 'Mijn God! Is het dan mogelijk dat u het niet weet?'

'Wat... niet weet?'

'Dat dit uw huis niet meer is.'

'Maar het is... mijn huis wel,' hield hij wanhopig aan.

'Oh, grote hemel, waarom heeft niemand u gewaarschuwd?' riep ze uit. Haar gezicht was doodsbleek geworden. 'Ik vind het verschrikkelijk het u te moeten zeggen, maar dit is uw huis niet meer, Clifton Forrest.'

Forrest kon haar opeens niet duidelijk meer zien. Het stemmengemurmel had opgehouden. Een ander meisje kwam snel uit het huis naar buiten, met verschrikt gezicht.

'U kent... mijn naam?' vroeg Forrest verbijsterd.

'Die heb ik op de boot gevraagd. Ik dacht u te herkennen, maar ik wist het niet zeker... Oh, ik wou dat ik u dit kon besparen!'

'Besparen?... Mijn moeder... mijn vader!' stamelde Forrest.

'Ik weet niets van hen af. Ik ben zelf twee jaar weg geweest... Maar toen ik vertrok, woonden ze in het huis... waar ik vroeger gewoond heb.'

'Wie... bent... u dan?'

'Ik ben Virginia Lundeen.'

'Lundeen?... Lundeen!... Toch niet dat kind met rood haar dat ik altijd plaagde?'

'Ja, dezelfde.'

'Jij!... Maar ben ik dan gek geworden?... Zij had toch rood haar!'

'Dat had ik ook. Maar de kleur is later veranderd.'

'En mijn vader is ons oude huis... kwijt?'

'Helaas wel. Clifton, het spijt me het te moeten zeggen.'

En toen vervaagde haar gezicht eensklaps en werd alles zwart voor zijn ogen.