HOOFDSTUK XI

De schapen trokken, al grazende, langzaam naar het zuiden, elke dag een paar trage mijlen vorderend.

November kondigde het begin van de winter aan op deze breedtegraad, maar alleen in het hooggebergte heerste Koning Winter in al zijn gestrengheid. Old Baldy had zijn witte sneeuwmuts opgezet en ook op andere plaatsen tussen de hoge ongenaakbare bastions waren sneeuwplekken zichtbaar. De wind gierde omlaag uit de bergen, 's nachts ijzig en bitterkoud, overdag ietwat getemperd door het zonlicht.

De schapenroute waarlangs de Mexicanen al meer dan honderd jaar hun schapen dreven, verwijderde zich geleidelijk van de bergen, naar het zuiden lopend in de richting van de eindeloze purperen prairie. Sinds de instorting van de veehandel was er gras genoeg, maar in de winter werden de schapen altijd naar warmer zuidelijke streken geleid, als trage aan de aarde gebonden trekvogels.

 

Clifton Forrest was nu een maand op weg met de hem toevertrouwde kudde schapen. De zonsondergang van die dramatische dag waarop hij Malpass had gegeseld en door zijn vader was uitgestoten, had hem aangetroffen op de haciënda van Don Lopez, een rancher in de omgeving van San Luis. Daar bracht hij de nacht door en de volgende morgen aanvaardde hij een baan als schaapherder voor de Mexicaan tegen een loon van een paar centen per dag.

De wereld was welhaast tot een einde gekomen voor Clifton. Spijt van de afranseling die hij Malpass had toegediend, had hij niet, maar het verraad gepleegd ten nadele van de vrouw van wie hij hield, lag als een loden last op zijn schouders. En, wat misschien even erg was, de toch al zo zware last die zijn moeder te dragen had, had hij nog onnoemelijk verzwaard.

En daarom had hij zijn toevlucht gezocht op de wijde prairievlakten en trok hij nu dag in dag uit verder door die eindeloze uitgestrektheid met als enige gezelschap zijn knecht, Julio, een zoon van Don Lopez, vier honden, een paar muilezels en de enorme kudde schapen, in totaal tegen de drieduizend stuks tellend. Maar aangezien er voedsel en water in overvloed was, konden de twee schaapherders met de uitstekend geoefende honden de kudde vrij gemakkelijk in toom houden. Een enkel verdwaald schaap raakte soms verloren tussen de bosjes, ten offer vallend aan coyotes of wolven, maar over het algemeen wisten de honden de enorme golvende wollige stroom van mekkerende en blatende dieren uitstekend bijeen te houden.

Toch eiste het werk een zware tol van Cliftons nog zwakke gezondheidstoestand vooral door de bitterkoude nachten en ochtenden.

Hij was dan ook blij toen de kudde tenslotte bij Gray Rocks gearriveerd was, een punt waar een paar dagen rust gehouden zou worden voordat de lange weg naar het zuiden werd voortgezet.

Maar toch bemerkte hij tot zijn opluchting dat zijn lichaam geleidelijk aan het harde leven begon te wennen, te meer daar het weer ook milder werd naarmate ze verder naar het zuiden vorderden. De eerste dag na het oponthoud bij Gray Rocks legden ze zes mijl af, een grotere dagafstand dan ooit te voren en toch was Clifton minder moe dan anders toen ze 's avonds het kamp opsloegen.

Op een morgen verscheidene dagen later stak de kudde de laatste verkeersweg over die dat deel van de prairie doorsneed. Ze waren nu al bijna honderdvijftig mijl van San Luis verwijderd. Clifton, achter de kudde aanlopend, bereikte de weg juist toen een wagen daar passeerde. Hij zou door gelopen zijn, maar de inzittenden van de wagen riepen hem aan en hij bleef staan. Vermoedelijk behoorde de bemodderde oude wagen aan een rancher en de drie inzittenden zagen eruit als mannen van het Westen,

'Hé, Pedro, kom eens hier I' riep er een. Toen Clifton de wagen genaderd was, voegde hij eraan toe : 'Oh, neem me niet kwalijk, ik hield je voor een Mex van een afstandje gezien.'

'Hallo I' antwoordde Clifton, geen van de drie mannen herkennend.

'Mooie kudde schapen heb je daar bij je. Van wie zijn ze?' vroeg de oudste van de drie. 'Ze zijn van Don Lopez.'

'Dat dacht ik wel, ja. Lopez' laatste kudde voor het zuiden. Dan ben jij zeker de jonge Forrest... Clay Forrests zoon?' 'Inderdaad.'

De drie mannen namen heb geïnteresseerd op. 'We hebben gehoord dat je een heibeltje gehad hebt in Watrous een tijdje terug.'

'Ik vrees van wel,' antwoordde Clifton met iets van tegenzin. 'Maar aangezien ik de volgende dag al uit San Luis vertrokken ben, heb ik nooit meer gehoord hoe het afgelopen is... Ik dacht even dat jullie van de sheriff kwamen.'

'Alsjeblieft niet,' lachte er een. 'Maar je hoeft je niet ongerust te maken. De ouwe Mason loopt al weer rond en bovendien heb jij hem niet neergeschoten.'

'De meeste mensen vinden het een mooi karweitje wat je daar geleverd hebt,' voegde een ander eraan toe.

'Blij dat te horen,' antwoordde Clifton. 'Waar trek je heen?' 'Naar Guadaloupe Springs.' 'Zeg, dat zal je de hele winter kosten! Ben je echt van plan zo lang weg te blijven?'

'Ja, ik heb alleen maar een jongen bij me. Lopez heeft me die baan gegeven en daar loop ik niet van weg. Ik drijf de kudde in de lente terug.'

'Wel, Forrest, het zijn mijn zaken natuurlijk niet,' zei de oudste van de drie. 'Maar ik zal je een tip geven. Iemand in Watrous heeft me verteld dat Malpass probeert Lopez uit te kopen. Het is misschien maar een gerucht, maar ik zou het maar niet riskeren.'

'Lopez heeft mij vertrouwd en ik vertrouw hem. Ik geloof niet dat hij zal verkopen zonder mij op de hoogte te stellen.'

'Don Lopez is recht door zee, daar niet van. Maar Malpass heeft heel wat in de melk te brokkelen bij die vetkragen. Waarom gooi je je spullen niet in de wagen en komt met ons mee?'

'Nee. Bedankt voor het aanbod, maar ik trek verder.'

'Ben je wel helemaal in orde, Forrest? Je kijkt een beetje witjes.'

'In het begin was het zwaar... voor een man in mijn toestand. Maar nu begint het steeds beter te gaan.'

'Wel, het beste dan maar. Nog een boodschap die we mee kunnen nemen voor je?'

'Als je iemand tegenkomt die ik ken, zeg dan maar dat alles goed is met me,' antwoordde Clifton.

'We zullen er voor zorgen... Heb je nog genoeg te roken?'

'Zelf rook ik niet. Maar Julio, de jongen... hij zou heel dankbaar zijn voor een pakje sigaretten.' 'Met alle genoegen... Bill, jij ook en jij, Pedlar.' Drie pakjes kwamen aan Cliftons voeten neer. 'Tot ziens, Forrest. En denk eraan... je hoeft niet bang te zijn om terug te komen. Geen sheriff die je vuil zal aankijken.'

'Wacht!' riep Clifton toen ze wilden wegrijden. Hij stapte dichterbij, eensklaps gespannen. 'Wat wordt er gezegd... over me?'

'Niks slechts, als je daar soms bang voor bent, Forrest,' antwoordde de man die bijna steeds aan het woord was geweest vriendelijk. 'De mensen staan allemaal aan jouw en miss Lundeens kant, vooral omdat je die gemene halfbloed van een Malpass zo mooi te grazen hebt genomen. De vuile vetkraag, om de arme ouwe Jim Mason bijna naar de andere wereld te schieten! En dat jouw vader en Lundeen dwarse ouwe stijfkoppen zijn wist iedereen al voordat miss Lundeen en jij trouwden.'

'Weet je ook... wat er van miss Lundeen geworden is?' vroeg Clifton schor.

'Het spijt me, Forrest, maar dat zou ik echt niet weten.'

'Ik toevallig wel,' antwoordde de man die Bill genoemd werd en hij grinnikte breeduit. 'Ik heb haar zelf die zelfde avond op het station in Las Vegas gezien. Ze nam de trein naar het Oosten en ze zag eruit als een plaatje.'

'Zie je wel, Forrest,' verklaarde de oudste man tevreden. 'Je hoeft je over je vrouw geen zorgen te maken. Die loopt heus niet in zeven sloten tegelijk... Tot kijk en het beste.'

Ze reden weg en Clifton bleef de wagen nakijken tot die uit het zicht was verdwenen. Het duurde even voordat zijn gedachten naar de schapen terugkeerden en toen begon hij ze langzaam te volgen.

 

Guadaloupe Springs lag vier weken drijven van Gray Rocks verwijderd. Het lag drieduizend voet lager en het winterklimaat was ongeveer gelijk aan dat in de bergen rond Old Baldy in de vroege herfst, met slechts bij uitzondering een storm.

Guadaloupe Springs lag daar als een reusachtige oase in de wijde prairie, een paradijs van weelderig gras en dicht geboomte rond het water.

Vanaf de rode rotshoogten die de vallei als een muur omringden, was het begin zichtbaar van die eindeloze dorre zone van zand en rotsen en cactussen, het barre gebied dat door de Mexicanen de Journado del Muerte genoemd werden dat zich helemaal tot over de grens van Mexico uitstrekte.

In deze paradijsachtige oase zou de kudde de wintermaanden doorbrengen en Clifton had het gevoel alsof hij een andere wereld was binnengetrokken, een wereld ver verwijderd van de nu barre bergwereld rond San Luis waarvan hij negen weken geleden afscheid had genomen.

Ze sloegen het winterkamp op aan de oever van een kabbelende kreek onder statige oude eiken met (een eindje verder een open plek die aan drie zijden door rotsen omzoomd een ideale natuurlijke corral voor de schapen vormde. Met een gevoel van diepe voldoening over een goed volbrachte taak dreef Clifton, geholpen door Julio en de honden, de blatende kudde hier binnen. De lange heenreis zat erop. In de lente zouden de schapen vet en sterk zijn, de terugreis een beloning voor maanden hard werken.

Clifton wierp een blik op de eiken en wilgen, op al het drijfhout door de stroom meegevoerd en hij glimlachte bij de gedachte aan de warme kampvuren die de nachten zouden veraangenamen. Wat had hij vroeger ooit van koude geweten? Van de waarde van een vuur? Alleen het leven aan de boezem van de vrije natuur leerde een man dergelijke zaken te waarderen!

Met krachtige slagen zwaaide hij een bijl. Het vermoeide hem, het deed hem hijgen en zweten. Maar hij kon het tenminste! Een diepe vreemde extase vervulde hem. Het leven was goed! Alleen al het te kunnen zien en voelen en ruiken! Alleen al te kunnen werken als een man, zich te kunnen voelen als een man! Liefde, genegenheid, vriendschap waren zaken die gemist konden worden. Er zouden hier Indianen zijn en andere schaapherders, maar zij zouden de immense eenzaamheid niet verstoren, de lange vredige dagen zonder de hebzucht en de haat en het gekonkel van de mensen.

Julio kwam naar hem toe en keek met een mengeling van verbazing en bewondering toe terwijl Clifton de bijl zwaaide.

'Aha, grande, senor, grande!'

Clifton bleef de bijl zwaaien tot hij erbij neerviel. Hij was doodmoe, nog zwak. Maar hoe oneindig sterker dan hij ooit had gehoopt te zijn!

En terwijl hij hijgend lag uit te rusten op de grond, groeide er in hem een diepe onuitsprekelijke dankbaarheid voor de wilde, onbarmhartige natuur die hem het leven had teruggegeven.

Bleek roze zonsopgangen met uitwaaierend strijklicht, ijs op de stille plassen dat spoedig wegsmolt, eenzame volle uren met als enig geluid het blaten van de schapen, zonsondergangen, rood en goud en geel boven de purperen rotswanden - zo gleden de dagen voorbij.

 

In februari begonnen de eiken hun loof af te schudden, de grond met een gouden tapijt bedekkend. Clifton en Julio keerden terug van een bezoek aan andere schaapherders in de vallei. Sommigen van hen kregen hun proviand van de grens en waren gaarne bereid die te delen. Clifton droeg twee zakken en Julia een. Clifton lachte toen hij zijn last in het kamp neerlegde. Wat betekende een zware last nu nog voor hem?

Twee maanden lang had hij dagelijks hele boomstammen naar het kamp gesleept. Hij was sterker dan ooit tevoren in zijn leven. Hij bekeek zijn gebronsde gespierde armen en handen alsof ze aan een ander toebehoorden. Hij voelde de kracht van zijn benen, hard als staal. Zijn wonden waren geheeld alsof ze nooit hadden bestaan.

De winter, of wat daar in Guadaloupe Springs voor door moest gaan, was voorbij. De ochtenden waren nog koel en fris, maar ijs vormde zich niet meer op de poelen. Het begon tijd te worden om aan de lange terugtocht naar San Luis te denken. De schapen waren dik en vet en lui.

De lammertijd naderde en een poosje later, zodra de lammeren sterk genoeg waren voor de tocht, zou de lange reis naar het noorden beginnen. Clifton was blij met het vooruitzicht van een groot aantal lammeren. Wat zou de oude Don Lopez in zijn schik zijn! Om de een of andere reden, onbegrijpelijk voor Clifton had hij een slecht seizoen voorspeld.

Meer dan eens dacht Clifton terug aan het nieuws hem meegedeeld door de drie mannen die hij op de heenweg had ontmoet, en die hem verteld hadden dat Malpass met Lopez onderhandelde over overname van deze kudde. De gedachte hinderde hem, maar toch had hij er om de een of andere reden een voorgevoel van nooit meer met Malpass in botsing te komen. Vele van zijn instincten waren echter afgezwakt in deze majestueuze eenzaamheid. Waar was de verminkte, verbitterde, zich in zelfbeklag wentelende soldaat van vorig jaar gebleven? Clifton wist dat de terugkeer naar de maatschappij onvermijdelijk was, maar zijn gedachten deinsden ervan terug. Hij was van dit nomadenleven gaan houden. Aan zijn moeder moest hij van tijd tot tijd denken, maar aan zijn vader nooit. En Virginia?... Ze was een mooie, melancholieke herinnering geworden, waaraan hij nog maar zelden dacht. Het had hem pijn gedaan aan haar te denken, maar geleidelijk was de pijn weggesleten. Ze zou zich inmiddels wel van hem hebben laten scheiden.

 

Het lammerseizoen kwam laat, maar Clifton had de voldoening duizend nieuwe schapen te tellen. Wat een goede zaak zou het geweest zijn als hij deze kudde van Lopez had kunnen kopen!

'Grande! Grande!' juichte Julio opgetogen.

Clifton deelde zijn enthousiasme en hij genoot van de aanblik van de schattige kleine diertjes. Het scheen absurd, maar geen twee lammetjes leken precies op elkaar. Dat beweerde Julio tenminste en misschien had hij wel gelijk, zo talrijk waren de kleurvariëteiten van wit en bruin en zwart.

De kleine diertjes groeiden als kool en Clifton wist dat het tijd werd om de terugtocht te aanvaarden.

Zoals Julio en hij de laatste schaapherders waren die naar Guadaloupe gekomen waren, zo waren ze ook de laatsten om te vertrekken. Julio begon tekenen van ongerustheid te vertonen. 'Mucho malo!' riep hij uit, naar de schapen en naar het noorden wijzend.

'Manana,' antwoordde Clifton.

En de volgende morgen begonnen ze aan de lange trek naar het noorden.