HOOFDSTUK II

In haar consternatie was Virginia niet snel genoeg om de jongeman voor een val te behoeden. Hij zeeg aan haar voeten neer ; zijn hoed gleed uit zijn machteloze hand.

'Oh, de arme kerel!' riep Ethel uit. 'Ginia, wat moeten we doen?'

Virginia's vader kwam door de deuropening naar buiten, door anderen gevolgd. Hij was een fors gebouwde man van rond de vijftig met een knap verweerd gezicht dat wees op een hard buitenleven.

'Hé, wie is dat daar?' riep hij verbaasd uit toen hij de slappe gestalte aan Virginia's voeten ontdekte.

'Vader,' antwoordde ze, zich vermannend, 'er is iets verschrikkelijks gebeurd.'

'Is hij dronken of zo? Wie is het... Ik geloof dat ik hem al eens eerder gezien heb.'

'Nee, hij is niet dronken,' antwoordde Virginia haastig. 'Vader, dit is Clifton Forrest de hier vroeger altijd gewoond heeft. Ik zag hem op de Berengeria, maar herkende hem toen niet. Hij keerde terug uit Frankrijk. Hij moet zwaar gewond geraakt zijn in de oorlog. Hij kende me niet... Hij wist niet dat ik hier woonde... dat dit zijn huis niet meer was... Toen ik het hem vertelde, viel hij flauw.'

Lundeens ruige gezicht verstrakte. 'De jonge Forrest! Terug van de oorlog! Hij ziet er inderdaad wel naar uit.'

'Vader, laten we hem naar binnen dragen... en doen wat we kunnen,' stelde Virginia voor.

'Wat? Een Forrest onder mijn dak? Geen sprake van!' antwoordde Lundeen ruw. Met een gebiedend gebaar wenkte hij de chauffeur die juist Forrests bagage had uitgeladen. 'Laad die koffers maar weer in je wagen en maak dat je weg komt met die knaap.'

'Heel goed, sir, maar waar moet ik met hem blijven?' antwoordde de chauffeur.

'Hij is een zoon van Clay Forrest die aan de westkant van de vallei woont. Klein adobe huis. Je kunt het niet missen,' zei Lundeen en beende de veranda weer op.

'Ethel, we moeten ook aan zijn moeder denken,' fluisterde Virginia het andere meisje toe. 'Iemand moet haar inlichten, voorbereiden op zijn komst. Ga je met me mee?'

Virginia volgde de chauffeur die Forrest had opgetild en Ethel haastte zich vooruit om het achterportier te openen.

'Blijven jullie maar hier,' zei een jongeman die de meisjes vanaf de veranda was gevolgd. 'Ik rijd wel even mee.'

'Nee, we doen het zelf wel, Richard. Chauffeur, is er plaats voor zijn bagage voorin?'

'Kom in de bus, dame.'

Lundeen verscheen weer, beende naar de wagen met niet mis te verstane bedoelingen.

'Virginia, wat ben je van plan?' baste hij. 'Vader, ik ga zijn moeder voorbereiden op... op dit.'

'Geen sprake van, je blijft hier. Laat Dick het maar doen.'

'Maar die doet het misschien zo lomp, dat mevrouw Forrest...'

'Je blijft hier, zeg ik je, en daarmee basta!' Virginia haalde diep adem. 'Vader, ik ben twee jaar weg geweest en ik ben nu een volwassen vrouw. Ik wist dat ik u dit zou moeten zeggen, maar ik had niet verwacht dat ik het al tien minuten na mijn thuiskomst zou moeten doen.'

Lundeen wendde zich met een vloek af en Virginia stapte met gloeiende wangen in de wagen, waar ze de nog steeds bewusteloze Forrest tussen zichzelf en Ethel in nam. Ethel keek haar met grote onthutste ogen aan terwijl de wagen in beweging kwam.

'Gina, is het niet ontzettend? Wat ging je vader te keer! Maar ik ben blij dat je niet toegegeven hebt. Het zou gewoon onfatsoenlijk geweest zijn.'

'Ethel, mijn vader heeft de Forrests altijd gehaat. Dat weet ik nog van vroeger.'

'Maar, Gina, vergeef me dat ik het zeg, maar dat is toch niet zoals het hoort... die haat, bedoel ik. Jullie hebben alles wat de Forrests vroeger hebben gehad.'

'Dat weet ik ook wel. Maar je hoort me ook niet zeggen dat ik de Forrests haat.'

'Gelukkig maar. De arme jongen!... Hij is echt knap, vind je ook niet, Gina...? Oh, ik ben echt benieuwd hoe dit afloopt!'

'Hij is geen jongen meer, Ethel. Hij moet zeker zeven- of achtentwintig zijn. Toen ik nog maar een kind van een jaar of tien, twaalf was, leek hij me al volwassen.'

Ze wees de chauffeur hoe hij moest rijden en ondersteunde vervolgens het hoofd van de bewusteloze jongeman terwijl Ethel trachtte hem bij te brengen met een zakdoekje met eau de cologne.

'Wat duurt het toch lang eer hij bijkomt,' zei Ethel verontrust. 'Oh nee, hij begint met zijn ogen te knipperen. Ik geloof dat hij bijkomt, Gina,' voegde ze er dan met opgewonden fluisterstem aan toe.

Virginia kon daar niets van zien omdat het hoofd van de jongeman tegen haar schouder rustte, maar toen hoorde ze eensklaps zijn stem.

'Wat is er gebeurd?' vroeg hij met een stem die van heel ver weg scheen te komen.

'U bent flauw gevallen,' antwoordde Ethel. 'En we brengen u even naar uw moeder.'

'Naar mijn moeder?... Oh ja, ik zie het, ik zit weer in de wagen. Maar mijn moeder... toen dat meisje zei dat ze niets van haar wist, dacht ik... Waar is ze?'

'Uw moeder? We zullen er zo zijn. Het is niet ver...'

'Ik bedoel dat meisje van Lundeen.'

'Oh! Die is niet ver weg,' antwoordde Ethel schuchter.

Toen werd Forrest zich blijkbaar bewust van de positie van zijn hoofd en van de arm die hem steunde.

'Ja,' zei Ethel als in antwoord op zijn onuitgesproken vraag. 'Het is Virginia die u vast heeft. Ze wilde meegaan om uw moeder op uw komst voor te bereiden.'

Virginia voelde zijn lichaam verstrakken en ze vermoedde dat zijn positie in haar armen hoogst onaangenaam voor hem was, maar hij had niet eens de kracht om zijn hoofd van haar schouder op te lichten. En de vaag romantische gevoelens die even in haar geleefd hadden, verdwenen eensklaps. Hij kende haar nu als een Lundeen.

De chauffeur bracht de wagen tot staan voor een met bloemen omrankt poortje in een rode adobe muur, waar tal van herinneringen voor Virginia leefden. Zoals die keer toen ze op die muur gezeten had, een slungelige bakvis van twaalf met bengelende blote benen, met eerbiedige ogen Clifton Forrest gadeslaande toen die langs was komen rijden en had geroepen : 'Hallo daar, kleine roodbol!' Hoe vreemd en hoe verschrikkelijk dat zij het moest zijn die hem nu hier terug bracht, een gebroken wrak, stervend.

'Ethel, wil jij hem even vasthouden. Dan ga ik wel voor naar binnen.'

'Ik geloof dat het alweer gaat,' hoorde ze Forrest zwakjes mompelen terwijl ze haastig uitstapte.

Tal van oude herinneringen stormden haar tegemoet terwijl ze zich over het beschaduwde tuinpad naar het rood adobe huis haastte, maar ze zette ze van zich af, zich afvragend hoe Cliftons moeder haar zou ontvangen. Hartelijk en vriendelijk als altijd, dacht ze, maar misschien met dezelfde angst voor Clay Forrest die vriendschap altijd in de weg had gestaan. De jaren waren het oude huis aan te zien, voornamelijk in de wirwar van klimop die de gescheurde muren bedekte en op sommige plaatsen tot het dak reikte. Er heerste een sfeer van rust en stilte. Vogels kwetterden in de bomen en bijen zoemden tussen de bloemen. Virginia liep om naar de achterzijde van het huis waar een latwerk dicht met klimop begroeid als achterveranda diende. Bij de achterdeur bleef ze staan, aarzelend bij de gedachte dat Clay Forrest misschien thuis zou zijn. Hij was, naar ze zich herinnerde, al even onmogelijk als haar eigen vader. Maar tot haar opluchting was het Cliftons moeder die naar buiten kwam en ze was lang niet zo verouderd als Virginia verwacht had.

'Mevrouw Forrest, kent u me nog?' vroeg Virginia, gespannen in het moederlijke gezicht starend.

'Kijk me nu eens! Virginia is thuis gekomen!' riep de vrouw met vreugdevolle verrassing uit en ze stapte naar voren om het meisje een zoen te geven. 'Kom binnen, kind. Maar kind mag ik eigenlijk niet zeggen, want ik zie dat je een echte grote dame geworden bent. En... heb je al een man mee naar huis gebracht ook?'

Virginia stapte de grote gezellige huiskamer binnen, opnieuw overspoeld door een zee van herinneringen.

'Nee, mevrouw Forrest, een man niet,' antwoordde ze. 'Maar ik heb wel goed nieuws meegebracht van Clifton.'

Een smartelijk trekje gleed even over het lieve gezicht.

'Clifton!... Oh, lieve kind, heb je hem in Frankrijk gezien? Ben je hem gaan opzoeken? Wat lief van je!'

'Nee, in Frankrijk niet,' antwoordde Virginia snel. 'Raad eens wat, mevrouw Forrest? Ik heb Clifton verscheidene malen op de boot gezien en ik herkende hem toch niet eens! Is dat niet grappig?'

'Op de boot? Was hij dan op weg naar huis?'

'Jazeker. En door puur toeval is hij ook met dezelfde trein gekomen. Jammer dat ik dat niet geweten heb, anders had ik hem veel pijn kunnen besparen.'

Mevrouw Forrest zonk beverig op een stoel neer. Maar Virginia's tactvolle woorden hadden de verdere weg geëffend.

'Pijn? Bedoel je dat hij... niet wist...'

'De arme stakker! En omdat hij het niet wist, is hij vanzelfsprekend recht naar zijn oude huis gegaan. Ik moest het hem zeggen... dat het zijn huis niet meer was, hoe verschrikkelijk ik het ook vond. En toen heb ik hem meegebracht... mee hierheen.' 'Dus hij is nu daar buiten?' fluisterde de moeder met een klank in haar stem die Virginia bijna tot tranen roerde.

'Ja, in de wagen. De lange reis - hij moet recht uit het hospitaal gekomen zijn - heeft hem nogal verzwakt, weet u. Hij ziet er slecht uit... en ziek. Daarom wilde ik u liever eerst waarschuwen... zodat u niet zou schrikken.'

'Schrikken? Ik ben alleen maar zielsgelukkig,' antwoordde mevrouw Forrest. 'Kind, jij bent in je hart nooit een echte Lundeen geweest... Haal mijn jongen maar binnen.'

'Blijft u dan hier binnen,' zei Virginia verstikt. 'Anders zou hij misschien schrikken...'

'Wees maar niet bang. Ik ben heel kalm. Maar schiet op, meisje.'

Met juichend hart rende Virginia naar buiten en op de hoek van het huis kwam ze Clifton al tegen, ondersteund door Ethel aan de ene kant en de chauffeur aan de andere.

'Is alles goed met moeder?' vroeg hij hijgend. Zijn ogen schenen door haar heen te boren. 'Ja.'

'Heb je haar gewaarschuwd?'

'Clifton, ik heb haar niet alles durven vertellen... van je gezondheidstoestand. Maar ze weet wel dat je zwak en ziek bent. Zeg haar voorlopig nog niets meer. Pas later... geleidelijk...'

'Waar is ze?'

'In de huiskamer... oh, Clifton, probeer flink te zijn.'

Hij maakte zich los van zijn helpers en richtte zich op, terwijl zijn ogen zijn heftige bewogenheid weerspiegelden. 'Virginia Lundeen, ik ben je hiervoor dank verschuldigd... Ik ga wel alleen naar binnen.'

En rechtop en met besliste schreden stapte hij naar de achterzijde van het huis, op korte afstand door de beide meisjes gevolgd. Toen opende hij de deur en de meisjes trokken zich bescheiden terug.

'Moeder!'

'Cliff!... Oh, mijn jongen, mijn jongen!' De deur sloot zich achter hen. Virginia veegde de tranen uit haar ogen en ze zag dat het ook Ethel moeite kostte zich goed te houden.

'Oh, Gina, ik wacht wel bij de wagen. Als ik zijn moeder te zien zou krijgen, zou ik misschien grienen als een baby.'

'Ik misschien ook wel. Maar ik kan beter nog even blijven... Zeg tegen de chauffeur dat hij de bagage brengt.'

En terwijl Virginia nu alleen wachtte, namen de oude herinneringen, tot nu toe terug gedrongen, stormenderhand bezit van haar gevoelens. Dit kleine eenvoudige adobe huis was altijd meer haar tehuis geweest dan dat paleis daar boven op de heuvel. Virginia was geboren in Georgia waar haar vader een plantage had bezeten in zijn jonge jaren, maar ze had slechts vage herinneringen aan haar eerste levensjaren in het Zuiden. Hier onder deze statige eiken had ze twaalf jaar lang geleefd en gespeeld. Daarna had ze een school in Las Vegas bezocht en toen ze achttien werd, was ze naar een meisjespensionaat in New York City gestuurd. Het grote Spaanse huis op de heuvel was nooit een echt tehuis voor haar geworden, ze had er alleen maar nu en dan gedurende de vakanties vertoefd.

Hier op deze zelfde veranda had ze altijd aardappels zitten schillen en al die andere vervelende karweitjes opgeknapt terwijl ze veel liever had willen gaan spelen met de Indiaanse kinderen of bootje varen in de kreek. Zo levendig was de herinnering dat ze instinctief naar de plaats in het latwerk zocht waar ze het schilmesje altijd had neergestoken. En dan even levendig, maar veel indringender kwam de herrinnering aan die latere jaren toen Cliff Forrest de held van haar bakvisdromen was geworden.

Haar overpeinzingen werden verbroken door het opengaan van de deur.

'Kom binnen, Virginia,' riep mevrouw Forrest, met de sporen van tranen nog op haar blozende gezicht.

Virginia glipte naar binnen, met de last van al die andere jaren op haar schouders. Clifton lag op de rustbank onder het raam.

'Moeder wil je graag bedanken,' zei hij met rustige, besliste stem.

'Maar dat hoeft toch niet,' fluisterde Virginia beverig.

'Meisje, je hebt het heel gemakkelijk voor me gemaakt,' zei mevrouw Forrest ontroerd. 'God zegene je.'

'Moeder, nog niet zo lang geleden was deze chique slanke jongedame een giechelende bakvis met blote benen,' zei Clifton.

'Ja, dat was ze zeker,' beaamde zijn moeder met een zucht. 'Ze is veranderd, net als er zoveel veranderd is.'

'Mijn hart is niet veranderd,' antwoordde Virginia met een blosje.

'Virginia Lundeen, kom eens wat dichterbij zodat ik je goed aan kan kijken,' commandeerde Clifton. 'Weet je wat jouw vader de mijne heeft aangedaan?'

'Clifton, ik weet er niets van... helemaal niets van wat er tussen jouw vader en de mijne is gebeurd,' protesteerde ze, zich scherp bewust van de verhitte klank in haar stem. 'Ik ben sinds dat gebeurd is bijna nooit meer thuis geweest.'

Forrest gaf niet direct antwoord. Hij scheen in zijn eigen gedachten verdiept. Toen zei hij rustig, bijna onverschillig. 'We zijn geruïneerd, straatarm... en ik ben naar huis gekomen om te sterven.'

'Oh, zeg dat laatste toch niet!' riep Virginia smekend uit. 'Zeg dat je wilt blijven leven... Je mag hen niet in de steek laten, Clifton, nu ze je zo ontzettend hard nodig hebben.

'Mijn jongen, geloof en hoop en wilskracht zijn machtige helpers,' voegde zijn moeder er vurig aan toe.

'Ja, Clifton, zo moet je het willen zien,' zei Virginia koortsachtig. 'Je hebt zoveel doorstaan om thuis te komen... probeer dat nu ook te doen om er te blijven. En laat mij je daarbij helpen...'

Zware voetstappen op de veranda brachten Virginia eensklaps tot zwijgen. De deur ging open en een lange man met een volle grijze haardos als de manen van een leeuw stapte binnen. Virginia kende hem, hoewel het vier jaar geleden was dat ze het ruige gezicht met de strenge donkere ogen voor het laatst had gezien.

'Mr. Forrest,' zei Virginia zich geestelijk schrap zettend, 'ik ben Virginia Lundeen... Clifton is naar mijn... naar Cottonwoods gekomen omdat hij niet wist... En omdat hij hulp nodig had, heb ik hem hierheen gebracht.'

Forrest knikte met het hoofd als in een gebaar van gedwongen erkentelijkheid en toen wees zijn hand naar de open deur, haar weg zendend van onder een dak dat geen Lundeen kon herbergen.

Virginia sloeg op de vlucht. En vanaf de achterveranda hoorde ze zijn zware stem :

'Welkom, verloren zoon! Dus de oorlog heeft je eindelijk naar je vader teruggebracht?'