14. Vreemden op het toneel

De nacht die nu volgde was de vreemdste die Ginger ooit gekend had. Hij had iets onwezenlijks. Het zwijgende broedende land, het glinsterende maanlicht en de zwarte, wanstaltige schaduwen die daardoor opgeworpen werden gaven hem het onbehaaglijke gevoel dat hij zich niet langer in de wereld die hij altijd gekend had bevond, maar in een wereld waarin het leven nog komen moest, of waaruit alle leven verdwenen was. Hij wist niet precies welke. Het was een wereld als in een droom zou kunnen voorkomen, een wereld slechts bewoond door de geesten uit een lang vervlogen verleden. Het was enigszins beangstigend. Hiervoor zouden de door deze plek opgeroepen associaties met de Bijbel Voor een deel verantwoordelijk kunnen zijn. Bepaalde namen die sinds zijn kindertijd niet meer bij hem ‘opgekomen waren, trokken in een indrukwekkende stoet aan zijn ogen voorbij. Waar waren al deze mensen nu, de mannen en vrouwen die in hun tijd zo belangrijk waren geweest? Waar waren de vele soldaten en slaven die zwetend en zwoegend deze fantastische vesting gebouwd hadden; wie had gestaard n^ar dit zelfde landschap onder dezelfde onverstoorbare maan en flonkerende sterren. Vergaan. Vergaan tot stof. Zo volkomen vergaan alsof ze nooit hadden bestaan. In de alles omvattende stilte drukte deze gedachte zwaar op hem. Ondanks de drukkende hitte die van de zon doorgloeide stenen straalde was het alsof een koude hand langs zijn rug gleed en hij bad om het daglicht dat deze droefgeestige overpeinzingen zou uitbannen.

Een of tweemaal rolde er met lange tussenpozen, soms van dichtbij en soms van veraf een steen van de berghelling, losgewoeld door een slang of door de tand destijds, in de doodse stilte een geluid makend dat niet in verhouding was met de grootte ervan. Eenmaal huilde in de verte een jakhals. Hij wist tenminste niet wat het anders zou kunnen zijn.

Het was zijn beurt om te waken toen tenslotte de lucht trilde bij de nadering van een nieuwe dag. Eerst deed de grijze dageraad de glans van de sterren in het oosten verbleken en daarop beroerden de zwakke roze en gouden stralen van de opkomende zon de hemelkoepel boven zijn hoofd.

De stem van een der wachtposten aan het andere uiteinde van de brug, die om wat water vroeg, bracht hem weer terug in de wereld van harde werkelijkheid. Hij vond het een vreemd verzoek en was het nog aan het overwegen toen Biggles, die het gehoord moest hebben, er met een emmer in zijn hand aankwam.

‘Kom maar wat halen,’ zei hij. We zullen voor vijf minuten een wapenstilstand sluiten. Geen grapjes.’ De man het was de jonge piloot die verklaard had dat hij genoeg had van het Dal zette zijn geweer tegen een rotsblok alvorens over de brug te lopen en terwijl hij de emmer schuin hield dronk hij gretig. ‘Bedankt,’ zei hij en nadat hij een stap gedaan had alsof hij weer terug wilde gaan, aarzelde hij. Weten jullie wat ze van plan zijn?’ zei hij zacht.

‘Nee,’ antwoordde Biggles.

‘Ze gaan er vandoor. Ze zeggen dat deze plaats afgedaan heeft. Ze gaan overal de brand in steken en nemen dan iedereen in de Douglas mee terug naar Alexandrië.’ ‘Laten ze ons hier achter?’

‘Dat is de bedoeling. Ze weten dat je hier niet vandaan kunt komen. Ik vond dat ik jullie een tip moest geven in ruil voor het water.’ ‘Bedankt. Wat doen ze met de andere machines?’ ‘Die gaan ze verbranden. Ze zijn bijna versleten en ze worden toch al een beetje te bekend voor ons werk. We hebben hier geen werkelijke onderhoudsuitrusting zoals je misschien wel gezien hebt. Tot ziens en nogmaals bedankt voor het drinken.’ De man liep terug over de brug en nadat hij zijn geweer gepakt had ging hij achter een rotsblok zitten.

Biggles keek naar Ginger. ‘Dat is dus het plan. Daar heb ik niet aan gedacht. Ik vermoedde uiteraard niet dat ze het kamp of de machines in brand zouden steken. Ze weten net zo goed als wij dat ze dit kasteel niet kunnen krijgen zonder doden of gewonden en het zou te lang duren om ons te laten verhongeren. Ze zouden in ieder geval zonder water komen te zitten.’

‘En hebben ze het bij het rechte eind als ze denken dat we hier niet weg kunnen komen?’

‘Zeker. Het zou een hopeloze onderneming zijn. Alleen een Arabier zou het misschien kunnen, behoorlijk uitgerust en op de hoogte met de woestijnwegen. Maar wij niet. Tegen de middag zou het zand de zolen onder onze voeten weg branden.’

‘Kijk!’ Ginger wees naar het kamp. ‘Daar komen ze.’ Sommigen van de kampbewoners, maar niet allen, verschenen in het helder wordende licht en liepen in stevige pas op het kasteel toe. Von Stalhein was er ook bij. Pantenelli en Festwolder volgden langzaam. De overige mannen waren over het kamp verspreid en deden het een of andere karweitje, vermoedelijk waren ze bezig alles vóór het vertrek gereed te maken.

‘Wat komen ze hier doen?’ vroeg Ginger terwijl hij de naderende groep gadesloeg.

Biggles haalde zijn schouders op. ‘Ik zou het niet weten. Misschien hopen ze ons in de val te lokken om ons van kant te maken. Ze zullen ons liever vermoorden als ze kunnen, dan ons hier achter te laten, daar kun je zeker van zijn.’

De rand van de zon was nu te zien boven de horizon en veranderde de eeuwige zandvlaktes in meren van levend goud. De lucht schitterde maar de ontzettende stilte, de stilte die alleen de woestijn kent, duurde voort. Biggles en Ginger keken toe vanaf een veilige plaats in de gewelfde ingang, op alles voorbereid behalve op wat er werkelijk gebeurde.

Het begon met een revolverschot vlakbij het kamp, een hard en toch dof schot dat van berg tot berg weerkaatste. Een man die op weg was naar de barak struikelde en viel. Alsof het schot een sein was geweest, werd de stilte daarop verbroken en kwam de wildernis tot leven. Schoten, schreeuwen en kreten vervulden de lucht. In een ogenblik heerste daar waar alles zo vredig was geweest de grootste verwarring. ‘Koerden,’ zei Biggles.

Ginger zei niets. Hij kon niets zeggen. Verbijsterd door het plotselinge tumult kon hij slechts staren. Wat er in het kamp zelf gebeurde wist hij niet. Hij kon de mannen rond zien rennen. Soms viel er een. De anderen schonken er geen aandacht aan. Het scheen aanvankelijk dat sommigen van de mannen probeerden de barak te bereiken, waar de wapens lagen opgeslagen; maar ze werden begroet door een hele reeks schoten, waarop de overlevenden zich omdraaiden en naar de Douglas vluchten, die een eindje verderop stond, vermoedelijk in de hoop te ontsnappen aan wat duidelijk een bloedbad ging worden. Ze bereikten hem nooit. Uit een bergpas stormde een opeengedrongen groep ruiters, zwaaiend met hun zwaarden en als dollemannen galopperend. Dit waren de eerste Koerden die Ginger zag. Binnen een minuut hadden ze de blanken neergestoken en raasden ze naar het kamp.

Nooit had een onverwachte aanval meer succes. Het was duidelijk dat als er nog overlevenden in het kamp waren er geen enkele hoop meer voor hun was. Degenen die dicht bij het kasteel waren, waren bij het eerste schot stil blijven staan. Daarop begingen de achtersten de voor de hand liggende maar noodlottige fout weer naar het kamp te rennen. Pantenelli en Festwolder behoorden daar ook bij. Niemand bereikte het. Vanaf de berghelling klonken schoten. Festwolder was een van degenen die vielen. De overigen draaiden zich weer om en holden naar het kasteel. Maar het was te laat. Woest uitziende figuren plaatsten zich tussen hen en hun doel. Nog wat schreeuwen, nog wat schoten en het was allemaal voorbij.

Intussen hadden von Stalhein en een andere man die bij hem gelopen had bijna de brug bereikt, waar de twee die de wacht gehouden hadden stonden, in een kennelijke staat van besluiteloosheid. Het kwam Ginger voor dat ze allen ten dode opgeschreven waren, want ofschoon ze het niet wisten sprongen er nog meer stamleden naar beneden om hen te onderscheppen. Ze droegen baarden, tulbanden en om hun heupen vastgeknoopte gewaden. We kunnen beter een handje helpen,’ zei Biggles en zijn revolver opheffend vuurde hij op de voorste. Von Stalhein draaide zich snel om bij het schot en keek naar Biggles alsof hij dacht dat hij op hem gemikt had; maar Biggles schreeuwde: ‘Kijk uit! Boven je! Loop door. Ik zal proberen ze op een afstand te houden.’ Tegen Ginger mompelde hij, terwijl hij begon te schieten: ‘Gebruik je revolver.’

 

Daar ze door twee pistolen bedreigd werden zochten de Koerden naar dekking en begonnen ze op de deuropening te schieten, waardoor ze Biggles en Ginger dwongen een minder onbeschutte plaats in te nemen. Dit verlichtte echter de druk op de vier blanken. Drie van hen, waren bijna bij de brug, van dekking naar dekking rennend en steeds schoten afvurend. Von Stalhein, die allerminst gejaagd was, bewoog zich langzamer en dekte de achterhoede, koel en vastberaden vurend op elke Koerd die zich vertoonde. Dicht bij de brug stopte hij achter een rotsblok, alsof hij besloten had daar tenslotte stand te blijven houden.

‘Loop door,’ schreeuwde Biggles. ‘Kom hierheen.’ De drie mannen die bij von Stalhein waren hadden geen tweede uitnodiging nodig. Ze bleken in ieder geval zonder munitie te zijn, want een van hen slingerde zijn pistool naar het hoofd van een Koerd die een aanval op hem deed. Een van zijn kameraden liet de man vallen en toen renden ze alle drie naar het veilige kasteel. Biggles liet hen door en schoot daarop zijn revolver op de vijand leeg terwijl von Stalhein over de brug liep. ‘Goede morgen,’ groette Biggles eigenaardig glimlachend. ‘Het schijnt dat je daarbuiten wat moeilijkheden hebt.’ ‘Heb je soms Mauserpatronen?’ vroeg von Stalhein. ‘Alleen Luger, en daar heb ik slechts een doosje met tien , stuks van,’ antwoordde Biggles zijn revolver weer ladend. “Het kamp staat in brand,’ berichtte Ginger. ‘En de machines?’ vroeg Biggles. ‘Die ook,’ vertelde Ginger hem laconiek. Er volgde een stilte. Ginger verkondigde dat de Koerden die zich bij het kasteel hadden bevonden, op weg waren naar het kamp, mogelijk om de overwinning te vieren maar meer waarschijnlijk om mee te doen met het plunderen.

Een minuut of twee keken ze vanuit de ramen toe hoe de verblijfplaatsen van het geheime escadrille en zijn uitrusting in vlammen opgingen. Rookwolken verhieven zich in de lucht. Het schouwspel veranderde toen met een daverende explosie de bommen in de brandende barak ontploften, daarmee een abrupt einde makend aan de oorlogsdans die een paar Koerden daar dichtbij uitvoerden. Misschien hadden ze niet gezien dat daar bommen waren; of misschien hadden ze ze niet als zodanig herkend. Een van de mannen van von Stalhein slaakte hierbij een vreugdekreet, maar Biggles schudde zijn hoofd. ‘Dat maakt geen enkel verschil,’ zei hij.

‘Met hoeveel zijn ze?’ vroeg von Stalhein. ‘Jullie konden dat beter zien dan wij.’

‘Ruw geschat, niet minder dan tweehonderd. In ieder geval meer dan wij aan kunnen,’ beweerde Biggles. ‘En tussen haakjes,’ ging hij verder, ‘daar het er naar uitziet dat we de handen al vol hebben zonder ook nog met elkaar te vechten, kan ik zeker wel aannemen dat onze vijandelijkheden tot nadere aankondiging uitgesteld worden?’ Hierin stemden de mannen direct toe, maar von Stalhein pas na een ogenblik van aarzelen.

‘Het spijt me dat ik je in de pijnlijke situatie breng dat je hulp aan moet nemen van mensen die je hoopte te liquideren, maar zo gaat het nu eenmaal in deze rare wereld,’ zei Biggles tegen hem. ‘Heb je soms sigaretten bij je? Die mooie jongens van je rookten gisteren bijna al de mijne op, omdat jouw firma zo goochem was de voorraden op te laten raken, en ik heb mijn laatste opgerookt bij het aanbreken van de dag.’

Von Stalhein haalde een gouden sigarettenkoker te voorschijn, opende deze en hield hem Biggles voor. Er waren twee sigaretten in. Biggles nam er een van. Von Stalhein pakte de andere en stak hem zorgvuldig in de lange houder die hij gewoonlijk gebruikte.

‘Ik hoop dat we er met de patronen beter voorstaan,’ zei Biggles.

Von Stalhein zei dat hij er maar een had. De andere drie mannen hadden geen enkele. Ze hadden hun revolvers leeggeschoten en droegen geen reservepatronen bij zich. Biggles had er tien. Ginger zeven.

“We zullen voorzichtig moeten zijn,’ merkte Biggles op. “Wat zijn dit voor lui, Koerden?’ vroeg von Stalhein. Geen ogenblik verslapte zijn stijve strengheid. Ik denk het wel,’ antwoordde Biggles. “We ontdekten dat er een op de heuvel naar het kamp lag te kijken gisteravond, juist voordat de zon onderging. Om precies te zijn waren we juist van plan het kamp te gaan waarschuwen dat er iets op til kon zijn, toen jij arriveerde. Gezien de omstandigheden dachten we dat we maar beter konden blijven waar we waren.’ ‘Heel verstandig.’

‘Ze zijn deze aanval waarschijnlijk al een tijdje van plan geweest,’ ging Biggles verder. ‘Het vervelende, van jouw kant bekeken, is dat dit niet gebeurd zou zijn als jij vierentwintig uur eerder gekomen was, omdat jij als militair zo verstandig geweest zou zijn het kamp in een verdedigingspositie te brengen. Toen wij hier aankwamen stond er niemand op wacht. De deur naar de wapenvoor raad stond wijd open. Daar we geen revolvers bij ons hadden hebben wij ze maar gepakt. Dat was maar goed ook, zoals wel gebleken is. Maar het ziet er naar uit dat jij weer zonder werk bent. Je kunt tenminste niet meer voor Pantenelli en Festwolder werken.’ ‘Heb je gezien wat er met hen gebeurd is.’ ‘Ze werden getroffen. Als ze niet doodgeschoten werden, zullen ze nu wel gekeeld zijn.’

Von Stalhein trok bedachtzaam aan zijn sigaret. ‘Hoe zal dit aflopen denk je?’

‘Dat weet je net zo goed als ik. Het zal wel met ons gedaan zijn. De Koerden weten dat we hier zijn. Ze weten dat we ons vervoermiddel verloren hebben en dus weten ze dat we niet weg kunnen. Daarom maken ze ook geen haast. Ze weten eveneens dat we niet in staat zijn een beleg van enige duur te doorstaan.’ ‘Begrijp ik het goed dat je geen hulp verwacht?’ ‘Inderdaad.’

‘Gewoonlijk heb je nog een kaart achter de hand,’ zei von Stalhein droog.

‘Deze keer liggen mijn kaarten allemaal op tafel.’ ‘En Lacey en Lissie dan?’

‘De laatste keer dat ik ze zag waren ze in Alexandrië.’ ‘Wisten ze dat je hierheen zou komen?’ ‘Ja, zo’n beetje. Maar ze hebben geen vervoermiddel om hier te komen en al hadden ze dat dan zie ik nog niet wat ze tegen deze troep fanatiekelingen zouden kunnen beginnen. Gewoonlijk jagen de Koerden als ze een aanval doen en gekregen hebben wat ze wilden, weer terug naar hun bergen waar niemand ze kan volgen. Zo ging het toen de RAF hier was. Hoe het nu gaat onder de Irakezen weet ik niet. Ik vermoed dat de Koerden hier wat mannen achter zullen laten om ons hier uit te krijgen of te laten uithongeren. Zes mannen zullen niet lang doen met een blik vlees en een half dozijn beschuiten. En dan is het ook nog zo, dat we niets kunnen uitrichten, zodat we onze hersenen niet hoeven te pijnigen om te proberen iets te bedenken.’

‘Dat zeg je ook niet vaak.’

‘Dit is een van de zeldzame gelegenheden dat ik het wel zeg.’

Er viel een stilte.

Door een torenraam keek Ginger hoe de rookwolken opstegen naar de meedogenloze hemel. Alles wat van het vliegtuig overbleef waren de metalen delen en wat smeulende resten.

Daarboven volbracht de zon haar dagelijkse loop door het hemelgewelf zonder te letten op de zorgen en dwaasheden van de mensen.

De dag sleepte zich voort. De mensen in het kasteel konden niets anders doen dan toekijken hoe de Koerden het kamp opruimden. Het was een vreemd slot van hun opdracht, dacht Ginger, om te staan kijken hoe een horde barbaren deed wat zij zich voorgenomen hadden te doen, en het nog grondig deed ook. Het was afgelopen met het escadrille en zijn leiders. Dat ze zich voor de allereerste keer met von Stalhein in dezelfde kamer bevonden zonder vijandige woorden of daden van een van beide kanten was zelfs nog opmerkelijker. Het kon vreemd gaan, peinsde hij.

Het was al laat in de middag toen een plotselinge drukke bedrijvigheid van de Koerden iedereen naar een raam deed gaan. Er leek geen reden voor te zijn, maar aan de algemene opwinding was duidelijk te zien dat er iets voorgevallen was. Mannen renden rond met stapels buitgemaakte dingen. Ruiters probeerden onder het opladen de rijpaarden te kalmeren die onrustig waren geworden alsof ze gevaar voelden dreigen.

Maar binnen twee minuten volgde de verklaring. Door de glinsterende lucht kwam het gedreun van een vliegtuig dat de Koerden eerder gehoord moesten hebben dan de mannen in het kasteel. Dadelijk daarop verscheen het. “Een Dragon,’ zei Biggles, de machine identificerend. ‘Algy,’ riep Ginger.

‘Het is mogelijk. Als de machine niet recht op het Daltoe vloog, zou ik zeggen dat het een vliegtuig was van een van de luchtvaartmaatschappijen die boven Irak opereren. Dat kan trouwens nog wel zo zijn. Sommige gebruiken nog Dragons. De piloot kwam misschien kijken wat die rook te betekenen heeft. Wie het ook is, ik hoop in zijn belang dat hij niet probeert te landen. Als hij dat doet, is hij er geweest. De Koerden denken waarschijnlijk dat het een militaire zaak is. Zij zullen het verschil niet weten.’ ‘De piloot zal wel vermoeden wat er gebeurd is, en als hij al die mannen ziet, zal hij zeker niet zo dwaas zijn om te landen,’ meende von Stalhein.

Dit bleek spoedig juist te zijn. De Dragon cirkelde op een hoogte van driehonderd meter boven het dal. Daarop daalde hij tot honderdvijftig meter, cirkelde nog eens rond en dook tenslotte laag over de Koerden, die uit elkaar vlogen. De piloot, die kennelijk voldoende gezien had, klom weer naar zijn oorspronkelijke hoogte en verdween in westelijke richting. Het gedreun stierf weg. ‘Wie het ook was,’ zei Biggles beslist, ‘hij is vertrokken in de volle overtuiging dat er niet één levende Europeaan meer in dit dal was.’ Niemand antwoordde.

15. Algy en de Dragon

 

Eerlijk gezegd vloog Algy de Dragon. En toen hij de machine keerde was hij er volkomen zeker van dat als Biggles en Ginger zich in het Dal der Tartaren bevonden, ze niet langer leefden. Hij twijfelde hier zelfs geen ogenblik aan. Van piloten van de RAF, die in Irak hadden gediend, wist hij hoe de Koerden met hun gevangenen handelden.

Het volgende was gebeurd.

Overeenkomstig Biggles’ laatste instructies in Alexandrië was Algy naar het vliegveld gegaan en Bertie naar de haven. Op het vliegveld was de Beechcraft duidelijk te zien en Algy was bezig Biggles en Ginger in de gaten te houden om er zeker van te zijn dat ze veilig weg kwamen, toen vlakbij hem een Rolls stopte en hij tot zijn ontsteltenis von Stalhein uit zag stappen. Er waren twee mannen bij hem, maar deze interesseerden Algy niet. Hij had genoeg aan von Stalhein en aan de manier waarop deze naar de startbaan rende was duidelijk te zien dat hij de Beechcraft belet zou hebben te vertrekken, als dat mogelijk was geweest. Dit was niet het geval, zodat Algy van zijn schrik kon bekomen toen hij de machine veilig in de lucht zag. Zelfs toen besefte hij niet, dat von Stalhein van plan geweest was met de machine mee te gaan. Hij trok zich op een veilige afstand terug en volgde toen met belangstelling de verdere gebeurtenissen. De drie mannen stonden een poosje samen te praten. Onderwijl passeerde een steward het gezelschap en tikte in het voorbijgaan tegen zijn pet. Algy hield hem staande en terwijl hij deed alsof hij een vriend zocht, vroeg hij de steward of hij de namen kende van de heren die hij zojuist gegroet had. De man vertelde hem dat hij twee van hen kende, meneer Festwolder en meneer Pantenelli, beiden goed bekend op het vliegveld waar ze dikwijls gebruik van maakten. De ander kende hij niet. Zo verkreeg Algy nog een belangrijke inlichting hoewel dit zijn bezorgdheid om Biggles niet verminderde.

Terwijl hij bleef kijken zag hij de drie mannen een hangar binnengaan, waaruit direct daarop een Douglas D.C. getrokken werd en naar het tankstation gebracht. Weer ondervroeg Algy met succes een employé van het vliegveld. De Douglas, zo vernam hij, was het eigendom van meneer Pantenelli, die hem gebruikte om langs zijn verschillende handelsondernemingen te reizen. Hij had juist bevel gegeven om de tanks voor dat doel te vullen. Algy nam aan dat een vierde persoon die zich bij het gezelschap gevoegd had, de piloot was.

Algy kwam al gauw tot de nogal voor de hand liggende conclusie, dat von Stalhein met de Douglas vervoerd zou worden, daar hij zijn vliegtuig gemist had. Hij realiseerde zich echter pas toen ze in de machine stapten dat de twee andere mannen ook gingen. Maar dat was een tijdje later. Ze waren weggereden in de Rolls en Algy nam aan dat ze niet terug zouden komen. Hij keek toe hoe de Douglas van benzine werd voorzien en nagekeken. Hij was verbaasd toen de Rolls terugkwam en de inzittenden naar de machine gingen. Het zag er nu naar uit dat ze alle drie zouden gaan en dit bleek tenslotte ook het geval te zijn. Daar hij wist wat er zou gebeuren als het vliegtuig in het Dal der Tartaren landde en Biggles en Ginger daar waren, raakte Algy in paniek en toen hij een taxi vond ging hij er vandoor op zoek naar Bertie om hem de gevaarlijke situatie die ontstaan was te vertellen.

Bertie zei dat ze slechts een ding konden doen en dat was óók een machine zien te krijgen en te volgen. Maar dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan, zoals ze ontdekten toen ze op het vliegveld kwamen. Voor de eerste keer hadden ze geen eigen machine en nog nooit hadden ze er zo dringend behoefte aan gehad. Noch voor geld noch voor mooie woorden wilde iemand hen toestaan een machine te lenen of te huren, wat in de gegeven omstandigheden niet zo verwonderlijk was.

‘We kunnen nog maar een ding doen,’ verklaarde Algy. ‘We zullen naar de Kanaalzone moeten gaan en de bevelvoerende luchtmachtofficier vertellen wat er gebeurd is en hem vragen ons een machine te lenen.’ ‘Dat heeft geen zin, ouwe jongen,’ zei Bertie moedeloos. ‘Waarom niet?’

‘In de eerste plaats zal het ons uren kosten om de Kanaalzone te bereiken en de oudste officier zal ons waarschijnlijk geen vliegtuig geven zonder de noodzakelijke machtiging verkregen te hebben. En zelfs al kwam die af, dan zal toch eer het zover is de Douglas al teruggekomen zijn en zullen Biggles en Ginger niet meer leven.’ Ze waren nog bezig de mogelijkheden te bespreken toen een lijnvliegtuig van een Franse luchtvaartmaatschappij, dat uit westelijke richting kwam landde en Marcel daar als een van de eersten uitstapte. Ze renden op hem toe en vroegen hem of hij ook een manier kende om een machine te bemachtigen. Het deed er niet toe welk type als ze maar een actieradius had van zestienhonderd kilometer.’

Marcel wilde vanzelfsprekend weten wat deze drukte allemaal betekende en het duurde even voor ze het hem verteld hadden. Daarop maakte hij een einde aan hun hoopvolle verwachtingen door hen te zeggen dat hij evenmin als zij een idee had waar hij een vliegtuig kon vinden. Als ze in Frankrijk geweest waren, wel; maar Egypte was geen Frankrijk.

‘En ook geen Engeland,’ mopperde Algy somber. Marcel zei dat hij bereid was naar het Franse consulaat te gaan om te zien of er iets gedaan kon worden. Hij wees erop dat wat ze ook deden, ze toch die dag niet meer in het Dal der Tartaren zouden kunnen komen. Dit lag zo voor de hand dat Algy er niet over redetwistte. ‘We zullen morgen gaan,’ zei hij. ‘Ik zal gaan, al moet ik een machine stelen. Ik ben niet van plan hier te gaan zitten niets doen.’

Tenslotte kwamen ze overeen dat Marcel alles zou doen wat in zijn macht lag om een machine te krijgen. Algy en Bertie zouden naar hun hotel gaan, een telegram aan de commodore sturen, waarin ze om een machtiging verzochten voor het vorderen van een vliegtuig, hun bagage ophalen, de hotelrekening betalen en in de morgen naar het vliegveld terugkeren. Marcel zou hen daar ontmoeten. Deze afspraak verliep volgens plan, hoewel ze tegen de tijd van hun ontmoeting geen antwoord hadden ontvangen op hun bericht naar Londen.

Een blik op het gezicht van Marcel was voldoende om Algy te vertellen dat hij geen succes gehad had. Met een veelzeggend, berustend schouderophalen zei Marcel dat hij niets had kunnen doen. Het was overal een en al bureaucratie. Hij had echter een paar kaarten meegebracht, gemaakt door de Franse luchtmacht in Syrië, die naar hij gedacht had misschien wel van nut zouden kunnen zijn. ‘Daar hebben we nog al veel aan zonder machine,’ gromde Algy.

De waarheid was dat hij, en Bertie natuurlijk ook, geweldig inzat over de verbijsterende situatie die ontstaan was en geïrriteerd was omdat hij er niets aan kon veranderen. Ze stonden daar nog te praten toen een Dragon landde. Er stapte een man uit. Algy ging recht staan en staarde ongelovig. ‘Ik kan het niet geloven,’ zei hij verbijsterd. ‘Het is niet waar.’

De man was commodore Raymond. Algy riep hem.

Toen de commodore hem zag veranderde hij van richting en kwam met lange passen op hen af. En er was iets in zijn lopen en zijn gezichtsuitdrukking dat Algy, die hem tegemoet was gegaan, zijn pas deed inhouden. 

De commodore kwam op hen toe. ‘Zijn jullie nu helemaal gek geworden?’ viel hij uit.

‘Wel, sir, ik eh …,’ stotterde Algy, in verlegenheid gebracht door deze bruuske begroeting. ‘Ik dacht dat jullie hier kwamen om een einde aan oorlogen te maken en niet om ze te ontketenen.’ ‘Maar we hebben helemaal geen oorlog ontketend,’ protesteerde Algy.

‘Volgens wat ik gehoord heb lijkt het er anders veel op,’ antwoordde de commodore grimmig. “Wat hebt u gehoord?’

‘Een zekere Lindsay kwam me opzoeken. Daar je nog niet tevreden was met het spoor doden dat je achter je gelaten hebt, is het volgende plan een groter offensief op touw te zetten op het grondgebied van een bevriend land.’ ‘Ik geloof niet dat u het helemaal juist gehoord hebt, sir. Ik…’

‘Waar is Bigglesworth?’

Hij is ergens in Irak, of in Perzië om de waarheid te zeggen, sir, weet ik niet precies waar hij is. Maar waar hij ook is, het is de vraag of hij nog in leven is. Hebbleth waite was bij hem. Mag ik u vragen hoe u hier zo snel komt, sir?’

Toen ik Lindsays verhaal hoorde, besloot ik dat het tijd werd om in te grijpen. Ik kon gelukkig een Comet halen, die naar Zuid Afrika ging en nog een plaats had. Deze stopte niet in Alexandrië maar in Cairo. Daar charterde ik dus deze Dragon met het plan jullie te zoeken hetzij in je hotel, hetzij, wat waarschijnlijker leek, in de gevangenis.’
‘Ik telegrafeerde u gisteravond om instructies, sir, maar ik kreeg geen antwoord.’ Toen was ik onderweg.’ ‘Mogen we die Dragon hebben, sir?’ ‘Waarom wil je die hebben?*

‘Ik denk dat ik u beter kan vertellen wat er gebeurd is,’ zei Algy. En terwijl ze daar in de wachtkamer zaten gaf hij de commodore een overzicht van de gebeurtenissen tot dan toe.

De commodore liet hem uitpraten en toen hij daarop weer sprak was zijn toon minder kritisch. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik moet het toegeven. De situatie is vrij hopeloos. Dat realiseer 146

ik me nu pas.’ Hij keek naar Marcel. ‘Je hebt wel iets moois aangehaald, vriend. Toen ik hierheen kwam was mijn enige gedachte te voorkomen dat deze zaak een internationale herrie zou ontketenen. Of een nationale, dat doet er niet toe. Nog afgezien van het feit dat een half dozijn landen zal protesteren tegen de schending van hun grondgebied, zal er een mooie rel ontstaan als hier een woord van in de pers komt. Je weet hoe het gaat. Men zal dit als voorwendsel gebruiken om regeringsambtenaren te beschuldigen van samenwerken met de zwendelaars en al dergelijke dingen meer. Elk land in het Midden Oosten is rijp voor een uitbarsting. Er is slechts een vonk voor nodig. Maar dat doet er nu niet toe. We moeten iets voor Bigglesworth doen. Hij lijkt wel gek om naar dat Dal toe te gaan.’

‘U weet hoe hij is, sir,’ protesteerde Algy. ‘Hij wilde niet op anderen afgaan. Om zijn zaak af te ronden, wilde hij een en ander met eigen ogen aanschouwen.’ ‘Wat ben je van plan te doen als je een machine zou kunnen krijgen?’

‘Naar het Dal der Tartaren vliegen en Biggles en Ginger oppikken als ze nog in leven zijn.’

‘Ik vind het een krankzinnig voorstel maar we zullen het moeten proberen,’ zei de commodore eenvoudig. ‘Ik ga met je mee. Denk je dat je die plek zult kunnen vinden?’ ‘Ik denk het wel, sir. Marcel heeft een paar goeie kaarten.’

‘Uitstekend. We zullen meteen vertrekken. Terwijl de tanks gevuld worden, zal ik de maatschappij waar de Dragon van is opbellen en hen zeggen wat ik ga doen. Het is ook beter dat ik eerst nog een gesprek voer met sir George Graham, de Britse zaakgelastigde in Cairo. Maak alles klaar.’ De commodore liep weg.

Zo kwam het dat een nogal ouderwetse Dragon later op de dag arriveerde boven de smeulende overblijfselen van het geheime escadrille’ in het Dal der Tartaren. En het moet hier gezegd worden dat Algy er nogal moeite mee had de plaats te vinden. Waarschijnlijk zou hij haar zelfs nooit gevonden hebben als de rook niet verraden had waar het was, want de commodore had net voordat ze de rook opmerkten bevel gegeven naar Mosoel te koersen. Een paar minuten later was het vliegtuig boven het dal. Ze hadden zich afgevraagd waardoor de rook veroorzaakt werd. Het dal gaf het antwoord. Men kon duidelijk zien wat er gebeurd was en terwijl Algy de zaak verkende zei niemand iets.

Daarop zei de Commodore: ‘De Koerden halen hun oude streken dus weer uit. Als von Stalhein Bigglesworth nog niet doodgeschoten had, zullen de Koerden het wel gedaan hebben, en ieder ander in het dal ook, naar het lijkt. Ik denk dat we de hoop wel kunnen opgeven nog iemand van hen levend te zien. Vreemd dat na al deze jaren Bigglesworth en von Stalhein samen moesten sterven. Het is goed, Lacey. Vlieg naar Mosoel.’ ‘Als we eens gingen landen om te zien of…’ ‘Doe niet zo belachelijk,’ onderbrak de commodore hem. ‘Wat denk je dat we tegen die troep zouden kunnen beginnen?’

Algy keek omlaag en wist in zijn hart dat er maar een antwoord op deze vraag was. Niets. Als hij alleen met Bertie geweest was, zou hij waarschijnlijk geland zijn, en in dat geval zouden ze zeker het leven verloren hebben. Maar nu hadden de commodore en het gezond verstand de overhand.

Met tegenzin wendde hij de neus van de Dragon naar Mosoel, het Ninevé van het Oude Testament, waar de profeet zo naar waarheid gezegd had dat het op een dag omver geworpen zou worden en verdrogen zou als een wildernis. Want waar eens een leger drie dagen nodig had om rondde^ grote muren te trekken, resten nu nog slechts wat afgebrokkelde stenen, die uit de zandvlakte omhoogsteken.