11. Nog verder oostwaarts

 

Leffers’ ogen gingen naar Klutz, die huiveringwekkend stil op de vloer lag. Daarop onderzochten ze als het ware langzaam overleggend om beurten de gezichten van de anderen. Ze bleven uiteindelijk op Lindsay rusten. ‘Je hebt dus gekletst,’ zei hij met een droge, broze stem. Lindsay was niet geïntimideerd. De woorden schenen zelfs zijn woede weer te doen oplaaien. ‘Nou en?’ snauwde hij. Ginger was geneigd te denken dat Leffers niet opmerkte dat Lindsay een revolver in de hand had, want anders zou hij niet zo dwaas geweest zijn om te proberen zijn eigen revolver te trekken. Hoe het ook zij, Leffers’ revolver was nog maar half uit zijn zak toen die van Lindsay knalde.

Leffers liet slechts door een lichte beweging merken dat hij getroffen was. Zijn rechterhand die zijn automatische pistool vasthield, zakte heel langzaam naar beneden. De revolver viel met een doffe plof. Daarop zonk hij in een haast tastbare stilte langzaam tegen de vloer, waarbij hij tenslotte naar voren gleed als een zwemmer in diep water. Met een uitdrukking van pijnlijke verbazing op zijn gezicht lag hij stil in een vage wolk van blauwe kruitdamp.

De stilte werd verbroken door Lindsay. Er was iets onwerkelijks, iets onnatuurlijks aan zijn toon. ‘Dat is er weer een,’ zei hij.

Biggles was kwaad. ‘Leffers kwam wel ongelegen, maar dat had je niet moeten doen,’ beet hij hem toe. Lindsay maakte een gebaar van hulpeloosheid. ‘Wat kon ik anders doen?’ vroeg hij bijna klagend. ‘Me niet verroeren en ons een voor een door hem dood laten schieten?’ Biggles haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ gaf hij met tegenzin toe. ‘Maar blijf hier niet langer staan,’ ging hij verder. ‘Ga naar buiten.’ ‘En jullie dan? Ik ben bereid het risico te nemen…’ ‘Niets ervan. Ga nu maar. Ik heb je gezegd wat je doen moet. Ik heb hier nog iets te doen voordat ik vertrek.’ Lindsay knikte. Hij stopte de revolver in zijn zak en liep weg zonder nog een blik achterom te werpen. 

Ginger keek vragend naar Biggles.

‘Ik ga kijken wat die twee in hun zak hebben,’ zei Biggles tegen hem. ‘Zo’n kans krijgen we misschien nooit weer. Ga op de uitkijk staan.’

Ginger draaide zich om en hield de gang in het oog. Achter hem was Biggles ongeveer vijf minuten bezig. Toen zei hij: ‘Dat is alles. Kom mee.’

In een stilte die even diep was als toen ze het gebouw binnengekomen waren, maar die nu zelfs nog dreigender leek, gingen ze de trap af naar buiten en snel staken ze de straat over.

‘Ik denk dat ze wel weg zullen zijn,’ zei Biggles toen ze bij de palmen kwamen, en hij doelde hierbij natuurlijk op Algy en Bertie.

Ze waren er echter nog, zeer tot Biggles’ tevredenheid. ‘We hoorden schieten en dachten dat we beter nog een beetje in de buurt konden blijven,’ verklaarde Algy. ‘Wat betekende dat allemaal?’

Zo kort mogelijk vertelde Biggles hem wat er in het hotel plaatsgevonden had, waarbij hij de inlichtingen die Lindsay hem gegeven had aan Algy doorgaf, met inbegrip van de bijzonderheden over de verblijfplaats van het geheime escadrille.

‘Zeg hoor eens, ouwe jongen,’ zei Bertie verschrikt. ‘Als jullie nog langer in het wilde weg om je heen schieten en een spoor van rondslingerende lijken achterlaten…’ ‘Die lijken zijn mijn werk niet,’ wees Biggles hem scherp terecht. ‘Die Amerikaan vecht als een gek. Ik kan je niet zeggen hoe beroerd ik dat vond.’

‘Waar is hij naartoe gegaan?’

“Naar Londen, hoop ik. Ik heb hem gezegd dat hij alles aan Raymond moest gaan vertellen.’

‘Ik zou hem nog een revolver gegeven hebben en gezegd hebben dat hij zo door moest gaan,’ beweerde Algy. ‘Hij knapte het werkje mooi voor ons op. Door twee van de leiding gevende oorlogmakers uit te schakelen, heeft hij de tegenpartij met de helft verminderd. Dat gaat mooi zo, vind ik.’

‘Nou en of! Daar heb je gelijk aan,’ viel Bertie in. ‘Volkomen. Ik ben het helemaal met je eens. Ik ben tenslotte van mening dat kerels die oorlogen veroorzaken niets te klagen hebben, als iemand hen de oorlog verklaart. Ik ben er helemaal voor dat degenen die het zwaard opnemen door datzelfde zwaard zullen vergaan. Gewoonlijk is het de andere kerel die de dupe …’ ‘Houd je een beetje kalm,’ vroeg Biggles. ‘Dit is geen ogenblik voor stomme redeneringen. Die Lindsay heeft ons van onze kamers verdreven. Hij heeft voor de organisatie gewerkt, zodat hij slechts zichzelf de schuld kan geven van wat er gebeurd is. Natuurlijk bekijkt hij het zo niet. Wat hem in werkelijkheid dwars zit is wroeging omdat zijn broer gedood werd. Maar van heel veel mensen zijn er broers gedood, zonder dat ze rond rennen met in elke hand een revolver. Toch heeft Lindsay ons heel veel nuttige inlichtingen verstrekt, zodat we niet mogen klagen. Ik dacht wel dat deze zaak misschien zou eindigen met wat vuurwerk, maar op iets dergelijks als dit was ik toch niet voorbereid.’

‘Dan moet het Lindsay geweest zijn die wij zopas naar buiten zagen komen.’

‘Ik zei dat hij er vandoor moest gaan, omdat ik wilde kijken wat Klutz en Leffers in hun zakken hadden.’ ‘Iets gevonden?’

‘Ik weet het werkelijk nog niet. Ik ben erg benieuwd naar een of twee dingen die ik meegenomen heb. Dat brengt me op de vraag waar we vannacht heen zullen gaan. Ik ben niet van plan op straat te blijven wandelen.’ ‘Waarom ga je niet mee naar ons hotel? Ik ben er zeker van dat er ruimte genoeg is.’

‘We zullen het proberen. Dat zal morgen een mooie vertoning zijn in Hotel Continentale als de politie hoort wat zich daarbinnen bevindt.’

‘Ga je werkelijk naar die plek in het Dal der Tartaren?’

‘Natuurlijk.’

‘Kun je het vinden?’

‘Ik ga het proberen. Volgens Lindsays beschrijving zou het niet zo moeilijk zijn. Het is nog aardig ver van hier. Als ik me goed herinner moet het tussen de duizend en vijftienhonderd kilometer zijn.’

‘Wat zullen ze zeggen als je zonder Leffers aan komt zetten?’

‘Ik zal ze de waarheid vertellen, dat hij in het hotel neergeschoten werd door een zekere Lindsay. Ze moeten alles van Lindsay afweten zodat dat verhaal onze oprechtheid zal bewijzen.’

‘Ze zullen vragen hoe je de plek kon vinden.’ Biggles glimlachte een beetje. ‘Dat vertelde Leffers mij natuurlijk, voor hij stierf. Ik kan mezelf trouwens wel wat doen omdat ik niet begrepen heb dat Leffers in het hotel logeerde. Ik had het kunnen weten.’

‘Ik kan alleen maar hopen dat het je lukt,’ antwoordde Algy twijfelend.

‘Laten we naar jullie hotel gaan om te zien of ze ons kunnen hebben,’ zei Biggles.

Zoals Algy voorspeld had, konden ze gemakkelijk in Hotel Napoli logeren. Ze gingen niet naar bed, maar in Algy’s kamer brachten ze samen de nacht, of liever de vroege morgenuren, door met het bespreken van de toestand en het bekijken van de dingen die Biggles uit de zakken van Klutz en Leffers had gehaald. Dezen hadden allebei zorgvuldig gelet op wat ze bij zich droegen en het enige van praktisch nut was een vage schets van de route van Egypte naar het Dal der Tartaren die Leffers vermoedelijk voor zich zelf had gemaakt om zich te oriënteren. In een hoek stond een kompaskoers genoteerd, maar het doel was niet genoemd, zodat de kaart voor iemand die de feiten niet kende niets zou hebben betekend. Onder de dingen die Biggles meegebracht had, was Leffers’ insigne, om zoals hij zei te voorkomen dat de politie er enige betekenis aan zou hechten, wat ze misschien zouden doen als er meer insignes in het hotel gevonden werden, wat heel goed mogelijk was. Ze hadden er geen behoefte aan dat de politie, die waarschijnlijk meer kwaad dan goed zou doen, zich er bij de huidige stand van zaken mee bemoeide. Nog minder verlangde hij ernaar opgepakt te worden door de politie, als zij, in de mening dat de moorden het resultaat waren van onlusten in de troep, een razzia begonnen om iedereen die een insigne met Aladdins Lamp droeg te ondervragen.

Om vijf uur zei Biggles, die besloten had zich aan Leffers’ tijdschema te houden, dat ze nu maar beter konden vertrekken, daar ze zo vroeg in de morgen misschien wat tijd nodig hadden om een vervoermiddel naar het vliegveld te vinden. De dageraad begon juist de oostelijke hemel grijs te kleuren.

Ze hadden nog geen geluiden van bedrijvigheid gehoord uit de richting van het nabijgelegen Hotel Continentale en Ginger die voorzichtig uit het raam keek, deed de verrassende ontdekking dat er noch een politieagent noch een politieauto te zien was. Ze waren het er allen over eens dat dit merkwaardig was en hun eerste indruk was dat de moorden nog niet ontdekt waren. Maar Biggles nam spoedig een ander standpunt in. Hij legde uit dat er bedienden in het huis moesten zijn geweest, want het was niet erg waarschijnlijk dat een man als Kluz zijn eigen bed opmaakte en voor zijn eigen ontbijt zorgde. Ook als hij laat aangekomen was, zouden hiervoor regelingen getroffen zijn. Waarschijnlijk lag het personeel, dat zich op de bovenste verdieping zou bevinden en daardoor niet wakker was geworden van het schieten, nog in bed, beweerde hij. Het was ook mogelijk dat zij, toen ze de lijken vonden in paniek geraakt waren en de benen genomen hadden in het besef dat er een voor hen pijnlijk politieonderzoek zou volgen. Niet dat het er iets toe deed, zei Biggles, want zij zelf hadden niets meer met het hotel te maken.

Korte tijd later ging hij met Ginger op weg naar de zakenwijk van de stad waar hij een taxi hoopte te vinden, terwijl de anderen later zouden volgen, de een naar de haven, de ander naar het vliegveld. Het lukte hem een taxi te vinden met het gevolg dat ze nog wat te vroeg arriveerden.

De Beechcraft Bonanza, die de herkenningstekenen van de Amerikaanse burgerluchtvaart droeg, stond precies voor hangar nummer drie, juist zoals Leffers gezegd had. Slechts één beambte hield hen aan, en hij zei na een blik op hun insignes zelfs geen woord, maar liep met een bijna onmerkbare knik door.

‘Dat is er weer een,’ mompelde Ginger. ‘Deze zaak begint te lijken op een van die meesterlijke organisaties die Edgar Wallace beschrijft.’

‘Zo is het,’ antwoordde Biggles. ‘In dit geval hebben we echter te doen met een zwendel die in miljoenen denkt, en zich niet bezighoudt met het gewone kinderwerk zoals bankroof, chantage enzovoort.’

Ze merkten dat een mecanicien tegen de achterkant van het vliegtuig geleund stond. Hij keek naar hen, en daarop achter hen. ‘Waar is negenentwintig?’ vroeg hij. 

‘Hij komt niet,’ antwoordde Biggles. ‘Wij gaan alleen.’ ‘Komt niet,’ echode de man wantrouwend. ‘Waarom niet?’

‘Omdat hij dood is,’ zei Biggles kortaf. ‘Ik heb hem gisteravond nog gesproken.’ ‘Ik ook, maar dat maakt hem vanmorgen niet weer levend.’

‘Wat is er gebeurd?’ ‘Hij werd doodgeschoten.’ ‘Die Lindsay weer?’ ‘Waarom denk je dat?’

‘Men heeft mij gezegd naar hem uit te kijken. Het moet hem in het hoofd geslagen zijn. Ze zeggen dat hij Janescu vermoord heeft.’ ‘Je kent Lindsay?’

‘Natuurlijk ken ik hem. Hij is hier wel honderd keer geweest.’

‘Wat belangrijker is, is deze machine van brandstof voorzien?’

‘Alles is in orde. Ik heb er zelf voor gezorgd.’ ‘In dat geval kunnen we net zo goed vertrekken,’ zei Biggles nonchalant. ‘En de andere man?’ ‘Welke andere man?’

‘Er is nog een passagier. De machine vervoert vier personen.’

Een seconde was Biggles perplex. ‘Leffers heeft tegen mij niets over een andere man gezegd.’ ‘Hij vertelde mij dat hij drie nieuwelingen meenam. Twee Engelsen en een Duitser, een man die hij van vroeger kende. Hij diende onder hem in de oorlog. Hij gaat er heen om de leiding op zich te nemen.’ ‘Ik dacht dat Klein de leiding had.’

‘Dat had hij ook. Maar nu niet meer. Ze zeggen dat hij in een zandstorm terechtgekomen is en neergestort is.’ ‘Deze nieuwe man gaat dus de plaats van Klein innemen.’ ‘Dat zei Leffers, ja.’ ‘Wat is zijn nummer?’

‘Ik weet het niet. Leffers heeft het niet gezegd. Hij heeft me wel zijn naam verteld. Dat was von Stalhein, of zoiets.’ Biggles vertrok geen spier van zijn gezicht. ‘Wel, hij is er niet, zodat we zullen vertrekken.’ 

‘Zes uur was de tijd.’ De man keek naar de klok op de verkeerstoren. ‘Het is nog niet helemaal zes uur.’

‘Het is er dicht genoeg bij. Hij komt niet, anders was hij er nu wel geweest.’

‘Waarom zo’n haast?’

‘Ik zal het je zeggen, maar houd het voor je. De politie kan hier elk ogenblik arriveren om de vertrekkende passagiers te controleren.’ ‘Waarom?’

‘Klutz werd gisteravond doodgeschoten, gelijk met Leffers.’

De man keek verschrikt. ‘Waar?’

‘In Hotel Continentale. De politie gaat elke uitgang uit de stad in het oog houden en ik wil liever geen vragen beantwoorden. Jij kunt haar ook maar beter uit de weg blijven.’

‘Dat zou ik ook zeggen. Oké.’

Biggles klom het vliegtuig in. Ginger volgde en probeerde te doen alsof hij geen enkele haast had, wat niet erg lukte. In werkelijkheid was er alle reden om voort te maken en hij wist het; want tijdens het laatste gedeelte van Biggles’ gesprek met de mecanicien, had hij een Rolls het vliegveld op zien rijden. Er stapten drie mannen uit. Twee kende hij niet maar hij kon zich niet vergissen in het schrale militaire figuur van de andere, die enigszins mank liep. Het was hun oude aartsvijand, Erich von Stalhein, eens uit de Wilhelmstrasse, maar korter geleden in dienst van de bewerkers van de koude oorlog achter het ijzeren gordijn.

‘Ga starten,’ zei Ginger dringend tegen Biggles. ‘Kijk eens wie we daar hebben.’

‘Ik zag het,’ mompelde Biggles effen. ‘De grond wordt wat warm onder de voeten, is het niet?’ ‘Te warm,’ verklaarde Ginger. ‘En ze zal nog heter worden als von Stalhein merkt wie er in deze kist zitten.’ ‘Ik denk slechts aan een ding,’ zei Biggles, terwijl hij, na toestemming van de verkeerstoren gekregen te hebben, gas gaf.

‘Je bedoelt, als Stalhein arriveert om de leiding te nemen?’

‘Tegen die tijd kunnen wij met een beetje geluk al op weg naar huis zijn. Nee. Ik denk aan radio. Als Alexandrië over een geheime golflengte in verbinding staat met het Dal der Tartaren zullen we wat moeilijkheden ondervinden. Dat is het eerste waar we achter moeten zien te komen als we daar arriveren.’

Ik zou denken,’ zei Ginger heel bedachtzaam, ‘dat we daar gauw genoeg achter zullen komen als dat het geval blijkt te zijn. Men zal het ons vertellen, met mooie nieuwe nikkelen kogels.’

Biggles grijnsde. ‘Gemaakt door de organisatie.’

“We hadden onze revolvers mee moeten nemen.’

‘We konden niet in het Legioen komen met een revolver op zak. Dat heb ik je in het begin gezegd.’

Ginger zei niets meer.

De Beechcraft klom hoger naar de blauwe koepel boven zich, terwijl de lucht die al door de zon verwarmd werd haar deed schommelen.

Daarop zei Biggles: ‘Realiseerde jij je wie von Stalhein daar bij zich had?’

‘Ik vroeg me af … of het soms …’

‘Naar Lindsays beschrijving te oordelen waren het Pantenelli en Festwolder. Het ziet er naar uit dat hij gelijk had toen hij zei dat ze hun eigen vuile zaakjes op zouden moeten knappen, en het schijnt dat ze ermee begonnen zijn ook.’

‘Wij hebben in ieder geval hun machine,’ zei Ginger bemoedigend.