9. Aladdins lamp

 

De volgende dag ging voorbij zonder bijzondere gebeurtenissen en toen de tijd daar was klommen Biggles en Ginger over de muur. De wagen stond klaar om hen mee te nemen en zette hen na de gewone misleidende rit af bij de voordeur van Villa Mimosa. Alles leek normaal. Er was natuurlijk niets te zien van Algy en de anderen, maar Ginger wist dat ze dicht in de buurt waren. Raban wachtte hen op. Hij was alleen, zodat ze niet wisten of Klutz vertrokken was of zich nog steeds in het huis bevond. Alles was klaar, verzekerde Raban hen en hij bracht hen naar een vertrek aan de voorkant, waar twee complete stellen burgerkleding klaargelegd waren, de gewone witlinnen kostuums die algemeen ge

dragen worden ten Zuiden van de Middellandse Zee. Ze trokken voor de laatste maal hun uniformen uit en voegden zich weer bij Raban die hun de vliegbiljetten voor Alexandrië overhandigde. Toen Ginger een blik op zijn kaartje wierp, alvorens het in zijn zak te stoppen, zag hij dat Biggles het bij het rechte eind gehad had wat het vliegveld betrof. Het was Maison Blanch te Algiers. Raban gaf hun toen elk een voorwerp om in het knoopsgat te dragen. Dit bleek een klein clubinsigne te zijn, in de vorm van een oosterse lamp met een nummer in het midden. Gingers nummer was 122 en dat van Biggles, zag hij, was 123. Dit, zei Raban, was het enige identificatiebewijs dat ze nodig zouden hebben als ze op hun bestemming aankwamen, waar ze verdere instructies zouden krijgen. Ze hoorden daarop dat dit een nachtclub was, genaamd Aladdins Lamp, gelegen in het havenkwartier in de Stretta Albani. Alles wat ze te doen hadden was daar naar toe gaan en er te gaan zitten. Ze werden verwacht en ze hoefden dan ook niets anders te doen dan de orders op te volgen. Als ze klaar waren konden ze onmiddellijk vertrekken, daar ze nog een zekere afstand af moesten leggen.

‘Slapen we in die club of in een hotel?’ vroeg Biggles. ‘Ik bedoel of we eerst een hotel moeten zoeken en dan naar de club gaan, of…’

‘Je zult naar een hotel gaan,’ onderbrak Raban hem. ‘Dat wordt geregeld.’

Uitstekend, monsieur, we zijn klaar.’

Raban deed hen uitgeleide. De wagen stond te wachten.

Ze stapten in. De wagen vertrok.

Dit was allemaal zoals Biggles het zich voorgesteld had en uitentreuren met Ginger besproken had. Het voornaamste punt van hun debat was geweest of ze zich al dan niet door de neger naar de luchthaven zouden laten brengen. Nu ze wisten waarheen ze op weg waren en ze identificatie insignes in hun knoopsgat en tickets in hun zak hadden, had de chauffeur verder geen nut voor hen. Hij zou in ieder geval gearresteerd worden bij zijn terugkeer. Er was dan ook niets dat hen tegenhield om hem hier en op dit ogenblik te grijpen en te wachten terwijl de villa werd uitgekamd. Biggles had bijzonder veel voor dit plan gevoeld, want er waren veel voordelen aan verbonden. Ze zouden met Joudrier kunnen spreken en te weten komen of Marcel zich in het huis bevond. Ze zouden ook in staat zijn Algy hun adres in Alexandrië te geven. Want als hij het vliegtuig zou missen of als het volgeboekt zou zijn, zou hij het contact met hen verliezen. Alexandrië was een grote stad en ze zouden er waarschijnlijk niet lang blijven. Maar uiteindelijk besloot Biggles het toch niet te riskeren, om één reden slechts. De neger had misschien instructies hen op het vliegveld aan iemand over te geven. Als zij dan zonder hem zouden aankomen, zou de wachtende persoon weten dat er iets mis was en dit zou noodlottige consequenties hebben voor hun nasporingen, zoal niet voor hun leven. Hoe verstandig Biggles er aan gedaan had deze beslissing te nemen, zouden ze spoedig merken. Het was een lange rit naar Algiers, maar het vliegtuig vertrok pas om zes uur en ze kwamen een half uur voor die tijd aan. Terwijl ze door de wachtkamer hepen (vergezeld van hun chauffeur, zoals Ginger opmerkte), was de eerste die ze zagen de gebaarde man die ze in Villa Mimosa hadden gezien, de man van wie Biggles gedacht had dat het Klutz was. Ofschoon hij nog steeds een donkere bril droeg, bestond hierover in het heldere daglicht geen enkele twijfel meer. Biggles zou geen aandacht aan hem geschonken hebben, als hij hen geen knik van herkenning gegeven had.

‘Hebben wij elkaar al niet eens ontmoet?’ vroeg hij.

‘Het is mogelijk,’ antwoordde Biggles voorzichtig. ‘Toen ik een klein jongetje was, leerde mijn moeder mij dat ik op reis nooit met onbekenden mocht spreken.’

‘Uitstekend. Maar je kunt gerust met mij praten als je dat wilt.’

Hoe dit gesprek geëindigd zou zijn, kan men alleen maar raden, want juist op dit moment gebeurde er iets, waardoor Klutz kennelijk niet meer in staat was het voort te zetten. Het was duidelijk dat de neger met hen mee naar binnen was gegaan om deze ontmoeting met eigen ogen te zien, want nu ging hij met een grijns naar buiten. Ze zagen hem nooit weer. Op hetzelfde ogenblik kwam er een man met een lading kranten binnen waarop hij zijn kiosk ging openen. Klutz liep er heen, kocht een krant, keerde terug naar zijn stoel en sloeg hem open. Toen zijn ogen op de berichten vielen, werd zijn gezicht asgrauw en een ogen

blik was hij zo geagiteerd dat hij zijn bril liet vallen. Ginger haastte zich deze op te rapen. ‘Bent u niet in orde, sir?’ vroeg hij snel.

‘Jawel, jawel. Schenk er geen aandacht aan.’ Met kennelijke inspanning herstelde Klutz zich enigszins. ‘Ik heb af en toe last van zulke, kleine duizelingen,’ verklaarde hij. ‘Iets met het hart, weet je. Laat me maar alleen. Het gaat zo over.’ Hij zei dit op een toon die duidelijk de bedoeling had verdere toenadering te ontmoedigen. Biggles die dit natuurlijk allemaal had gezien, slenterde naar de kiosk en kocht een exemplaar van dezelfde krant. Hij sloeg een blik op de frontpagina en zonder te spreken of zijn gelaatsuitdrukking te veranderen overhandigde hij haar aan Ginger, wiens ogen de pagina afzochten en stopten bij het enige bericht dat Klutz zo van streek gemaakt kon hebben. ‘Financier vermoord,’ luidde het vette opschrift. ‘Moord op luxejacht. De afgelopen nacht werd de heer Nestor Janescu, die onlangs in Alexandrië aankwam met zijn bekende jacht Silvanus, doodgeschoten door een onbekende aanvaller die naar het schip gezwommen schijnt te zijn. De reden voor de moord blijft een mysterie. Het onderzoek wordt voortgezet. Ondertussen zal de dood van een man die zo goed bekend is in hoge financiële kringen waarschijnlijk een scherpe uitwerking hebben op de internationale effectenmarkt.’

Ginger gaf de krant aan Biggles terug zonder een woord te spreken, maar met zijn ogen gaf hij een teken dat hij het begreep.

Klutz zat nog steeds in zijn stoel voor zich uit te staren. Toen door de luidsprekers het vertrek van het vliegtuig met oostelijke bestemming werd aangekondigd, scheen het dat zij de enige passagiers zouden zijn. Ze namen aan dat Klutz ook ging. Maar op het laatste ogenblik kwamen Algy en Bertie binnen, er nogal warm en geagiteerd uitziend. Ginger glimlachte somber. Volgens hem had Bertie geen vermomming nodig om er als een Engels toerist uit te zien. Met een monocle in het oog, een camera over de schouder en een met etiketten beplakte koffer in de hand, was hij een levend karikatuur van een Europese toerist.

‘Lieve help, daar misten wij werkelijk bijna die verdraaide kist, ouwe jongen,’ zei hij luid tegen Algy, terwijl ze zich haastten om tickets te kopen. Terwijl hij over zijn schouder naar Biggles en Ginger keek ging hij verder: ‘Zeg lui, zorg dat die beroerde machine niet zonder ons vertrekt.’

Zelfs Klutz glimlachte een beetje bij dit vertoon van Brits toerisme, terwijl hij opstond en naar buiten ging, waar de machine stond te wachten, met stationair draaiende motoren. Biggles en Ginger volgden. Toen zij hun plaatsen innamen werden Algy en Bertie door de stewardess naar de hunne gebracht. Er waren verder geen passagiers. De deur werd gesloten. De motoren brulden en terwijl het vliegtuig het stof hoog achter zich het opdwarrelen, vloog het in oostelijke richting door een wolkenloze lucht. Voor Ginger was er iets onwerkelijks aan de lange vlucht die volgde. Voor de eerste keer waren ze allen in hetzelfde vliegtuig zonder met elkaar te kunnen spreken; want Biggles had met een waarschuwende frons in de richting van Klutz de stand van zaken aangeduid, ofschoon er reden was te hopen dat zij hem eveneens herkend hadden, daar zij de foto’s van de commodore ook hadden gezien. Bertie praatte druk tegen Algy, van de hak op de tak springend maar de drie groepen bleven op zichzelf. Klutz zat achterover in zijn stoel, diep in gedachten die, naar zijn gezichtsuitdrukking te oordelen, niet van de vrolijkste waren.

Tijdens het oponthoud in Tripoli om te tanken, stapten Algy en Bertie uit om, naar ze zeiden, hun benen te strekken. Dit was de gelegenheid waarop Biggles had gewacht en Biggles en Ginger volgden, in de hoop een woord te kunnen wisselen. Maar Klutz stapte eveneens uit en bevond zich steeds op gehoorsafstand, ofschoon dit volgens Biggles’ overtuiging volkomen toevallig was, want hij kon niets hebben vermoed.

Algy en Bertie moesten net zo teleurgesteld als Biggles zijn geweest bij deze mislukking. Algy deed met veel omhaal alsof hij de juiste tijd vaststelde en deze in zijn notitieboekje aantekende alsof hij een logboek van de tocht bij hield. Biggles die wist dat hij dit niet ernstig kon menen, raadde de bedoeling en zorgde ervoor hem, toen het tijd werd om te vertrekken, op de voet te volgen bij het bestijgen van de machine. Ginger plaatste zich tussen Biggles en Klutz, die daardoor het stukje papier dat van Algy naar Biggles ging, niet opmerkte.

Pas toen ze in de lucht waren las Biggles het bericht en hij deed dat verscholen achter zijn krant, terwijl hij het zo hield dat Ginger in de stoel naast hem het ook kon zien. Alles wat Algy had geschreven was: ‘Plan gelukt. Marcel oké.’

Biggles schreef in de marge van zijn krant: ‘Aladdins Lamp. Stretta Albani. Misschien eerst hotel. Let op. Vernietig dit.’ Enige tijd later geeuwde hij en hij deed alsof hij de krant weg wilde gooien. Toen, van gedachten veranderend en naar Algy kijkend, zei hij goed verstaanbaar: ‘Belang bij het ochtendblad?’ ‘Graag,’ zei Algy en hij pakte de krant aan. Klutz was nog steeds diep in gedachten en liet niet merken dat hij het had gehoord.

Na het bericht gelezen te hebben beschut door zijn stoel, scheurde Algy het stukje krant af, rolde het op, stak het in zijn mond en kauwde het fijn.

Het vliegtuig dreunde verder door een atmosfeer die drukkend was door de verzengende zon boven hen en de voorbijglijdende zandheuvels onder hen. Het was al avond toen ze in Alexandrië landden en, na het gebruikelijke douaneonderzoek, buiten de gebouwen van het vliegveld stonden. Biggles en Ginger die natuurlijk bij elkaar waren gebleven, wilden vertrekken zonder nog een woord tegen hun medereizigers te zeggen. Maar Klutz, die zich tegen die tijd van zijn aanval hersteld had, was hen gevolgd. ‘Als de heren niet weten waar ze heen moeten kan ik een geriefelijk hotel aanbevelen,’ zei hij. ‘Hotel Continentale aan het North Crescent Square. De eigenaar zal voor jullie zorgen,’ voegde hij er veelbetekenend aan toe.

‘Dank u, sir. Wij zullen uw advies opvolgen,’ antwoordde Biggles. ‘Kunnen we u een lift geven?’ vroeg hij, toen de volgende taxi in de rij op hen toereed. ‘Nee, dank u. Ik moet een paar mensen opbellen,’ zei Klutz zonder zich te bewegen.

Biggles hoopte nog steeds op een gesprek met Algy, maar daar Klutz kennelijk van plan was hen weg te zien rijden en er geen reden was om te aarzelen, herhaalde hij het adres tegen de taxichauffeur en stapte hij in. Ginger haalde diep adem toen ze eindelijk alleen waren. 

‘De hemel zij dank dat we nu kunnen praten,’ mompelde hij. ‘Ik vond die tocht een bezoeking. Ga je werkelijk naar dat hotel dat Klutz ons opgaf?’

‘We zouden wel gek zijn om ergens anders naar toe te gaan. Raban zei dat men ons zou zeggen waar we heen moesten gaan. Ongetwijfeld is er een goede reden om ons naar Hotel Continentale te sturen en we kunnen wel raden welke dat is. Ik wil wedden dat de eigenaar op de betalingslijst staat. We zullen onze bagage onderbrengen, ons wassen en eten en dan naar de club gaan.’ ‘En Algy en Bertie?’

“Niet zo luid. Onze chauffeur kan ook op de betalingslijst staan. Ik hoop dat Algy op zal letten waar we heen gaan. Dit schijnt het te zijn.’

Het hotel was klein, maar veel pretentieuzer dan Ginger zich had voorgesteld. Hij had een goedkoop hotelletje verwacht in een achterbuurt, maar dit was heel iets anders. Het plein zelf was ruim, terwijl zich in het midden verschillende rijen lange, statige, imposante palmen bevonden waaronder hier en daar houten banken geplaatst waren, zoals men die in parken vindt, waarschijnlijk ten gerieve van de bewoners of de bezoekers die in een van de verschillende hotels die zich op het plein bevonden logeerden.

De buitenkant van Hotel Continentale was niet bijzonder indrukwekkend, ofschoon kennelijk goed onderhouden; maar zodra ze de tochtdeuren doorgingen was het duidelijk dat ze zich, zoal niet in een eersteklas hotel, dan toch wel in iets dat daar dichtbij kwam bevonden. Het was er ongewoon rustig. Er was niemand in de goed gestoffeerde en smaakvol gemeubileerde lounge. Zodra Biggles echter op de bel drukte verscheen een onberispelijk geklede man, vermoedelijk de eigenaar. Hij was glad geschoren en donker van huid. Ginger dacht dat hij een Egyptenaar of een Turk was. Zijn manier van doen was hoffelijk, bijna te hoffelijk dacht Ginger, toen hij hen, in antwoord op Biggles vraag, met een innemende glimlach meedeelde dat hij hen van dienst kon zijn. Hij had twee uitstekende kamers die aan elkaar grensden op de eerste verdieping met het uitzicht op het plein. En Ginger moest direct daarop toegeven dat hij niet te veel gezegd had. Zo gauw de man de trap weer afgegaan was, kwam Biggles Gingers kamer binnen met een vinger op de lippen. ‘Pas op je woorden,’ fluisterde hij. ‘Er zijn misschien microfoons. Als ooit een plek een onechte sfeer had, dan deze wel. Geen register om te tekenen; geen gastenboek. Heb je gezien hoe die kerel naar onze insignes staarde? Hij nam onze nummers op. Dit hoort allemaal bij de organisatie, een verblijfplaats voor de leden, let dus op wat je doet. Ik geloof dat er buiten ons verder niemand is. Luister maar!’ Biggles deed de deur wijd open. Nergens klonk een geluid. Het was er zo stil als in een graftombe. ‘Mooi,’ ging hij verder met een normale stem. ‘We zullen een bad nemen en dan ergens iets gaan eten. Daarna zullen we naar de club gaan.’

Ginger die naar buiten stond te kijken greep hem bij de arm en wees. Bertie slenterde tussen de palmen. Toen hij bij een bank bijna recht tegenover hen kwam, ging hij zitten en vouwde hij een krant open. ‘Mooi zo,’ fluisterde Biggles. ‘Ga je met hem praten?’

‘Nu niet. Dat is te gevaarlijk. Als het donker is misschien.’ Toen zij een uur later naar buiten gingen, was de bank leeg.

‘Hij liet ons weten dat hij in de buurt was,’ zei Biggles. ‘Hij wist dat het niet goed zou zijn om daar lang te blijven maar hij staat misschien nog steeds op de uitkijk.’ Ze vonden spoedig een restaurant, waar ze zich de maaltijd goed lieten smaken terwijl ze ondertussen de deur in het oog hielden in de mening dat Algy of Bertie hen misschien had gevolgd. Maar ze verschenen niet, wat betekende dat ook zij geen enkel risico namen. ‘Er is één ding dat ik niet begrijp,’ merkte Ginger op. ‘Als de bende het hotel exploiteert, waarom gebruiken ze dan ook de club nog. Waarom hebben ze twee gelegenheden?’

‘Daar heb ik zelf ook al over nagedacht,’ antwoordde Biggles. ‘Ik kan twee of drie redenen vinden, afgezien van de voor de hand liggende mogelijkheid dat de club misschien geen slaapgelegenheid biedt. Alexandrië is een soort algemeen hoofdkwartier. Het hotel gebruikt men als behoorlijke gelegenheid. Maar de bende heeft waarschijnlijk allerlei slag mensen in dienst, ruwe jongens en kleurlingen. Zij zullen een plaats van samenkomst nodig hebben, maar het hotel is niets voor hen. Zij ontmoeten elkaar op de club. Ik denk dat de meeste mensen die van de club gebruik maken, zelfs niets van het hotel afweten. Zodat als er iets mis zou gaan of iemand de boel zou verraden en de club opgerold werd, het hotel er niet bij betrokken zou worden.

‘Ik begrijp het,’ mompelde Ginger. ‘Het hotel voor de deftige lui en de club voor de lagere goden.’ ‘Zo is het,’ stemde Biggles toe. ‘Laten we er maar eens een kijkje gaan nemen.’

Ze vonden de club door eenvoudig een taxi aan te roepen en de chauffeur opdracht te geven hen er heen te brengen. De chauffeur zei dat hij de club kende, en hoe. Gezien zijn veelbetekende blik vermoedde Ginger dat ze niet zo’n beste reputatie had. Biggles rekende met hem af onder een hangende, door neonbuizen gevormde oosterse lamp.

Toen ze binnengingen werden ze begroet door een golf hete lucht, een nevel van Turkse tabaksrook en een geweldige gekleurde man in een uitheems kostuum. Een hoge tulband op zijn hoofd deed hem nog langer lijken. Hij keek naar hun insignes, grijnsde en wenkte hen hem te volgen.

De kamer waarin ze zich nu bevonden was tamelijk groot met kleine tafeltjes, die langs de muur geplaatst waren om de ruimte in het midden open te laten voor artiesten, zo leek het tenminste want ze waren juist op tijd om het einde te zien van een nummer slangen bezweren. De meeste tafels waren bezet, voornamelijk door mannen die het nu bekende clubinsigne droegen, wat, zoals Ginger nu besefte, een kleine reproductie was van die welke buiten de club hing. Ze vonden echter nog een lege plaats. Zo gauw ze zaten verscheen een gladde ober met een donkere huidskleur en een fez op zijn hoofd en deze zette een fles champagne op de tafel. ‘Dat heb ik niet besteld,’ zei Biggles. De ober keek verbaasd. ‘Neem het weg.’

De ober keek strak naar hun insignes en gehoorzaamde bereidwillig. Ze zagen hem door de deur gaan waar ‘personeel’ opstond.

Hierdoor kwam dadelijk daarop een korte, gezette, ongezond uitziende blanke man van ongeveer vijftig jaar, wiens huid er uitzag alsof ze al lang geen daglicht gezien had. Ginger probeerde niet te raden wat zijn nationaliteit was, ook niet toen hij met veel vertoon van minzaamheid naar hen toekwam en hen aansprak. Ginger kende het type: overmatig gevoed, overmatig toegevend aan iedere vorm van ondeugd, overmatig in alles behalve in gezond leven. Een man kan dik zijn en toch nog een gezellige nette kerel zijn; maar dit soort, dat zijn leven doorbrengt in bedorven lucht en bij elektrisch licht en in iedere Middellandse Zeehaven van welke grootte ook te vinden is, herinnerde hem aan een van die maden die gedijen op bedorven waar. Wat hem verbaasde was dat deze organisatie van oorlogsprofiteurs ook maar het geringste vertrouwen in hem kon stellen; want dat de man lid was van de organisatie, was op te maken uit het insigne dat hij droeg. Maar misschien kenden de belangrijkste mannen, degenen die het brein van de bende vormden, iedere man die ze in dienst hadden niet persoonlijk, peinsde Ginger gemelijk. Dat Biggles de kerel nog minder mocht dan hij was duidelijk aan zijn gelaatsuitdrukking te zien. ‘Daar zijn jullie dan, hè?’ begroette de man hen. ‘Ik heet Charlie. Iedereen noemt me Charlie. Dat geldt ook voor jullie. Neem een borrel.’

‘Nee, dank u,’ weigerde Biggles vlak. ‘We hebben pas gedineerd.’

“Oké, vriend. Bestel maar wat je wilt. Het is voor rekening van de zaak.’

Biggles nam een sigaret uit zijn koker. ‘Luister eens Charlie. We zijn hier om zaken te doen. Ik dacht tenminste dat dat de bedoeling was. Kunnen we daar dan toe komen? En zo niet, hoe lang moeten we nog blijven?’ Charlie fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat een haast. Iets verkeerd aan de zaak?’

‘Voor iemand die van dit soort kroegen houdt, is het precies volmaakt, zou ik zeggen,’ antwoordde Biggles effen. ‘En wat bevalt jou hier dan niet?’

‘Het lawaai bevalt me niet, de stank bevalt me niet en het uiterlijk van sommige van je klanten bevalt me niet,’ antwoordde Biggles. ‘Ik bedoel er niets beledigends mee,’ ging hij haastig verder. ‘Ik probeer je enkel vriendelijk te vertellen dat dit soort vermaak mij niet ligt.’

‘Jij voelt zeker meer voor een zondagsschool,’ sneerde Charlie.

‘Daar is de sfeer in ieder geval een beetje minder, laten we zeggen, walgelijk.’

Charlie keek woedend. ‘Waarom kom je hier dan?’ ‘Omdat ik hierheen gestuurd ben en ik de orders opvolg. Jij kunt beter hetzelfde doen. Nu, hoe staat het er mee. Ik heb een lange reis gehad en ik ben moe.’ Zonder te antwoorden draaide Charlie zich om en liep naar de plaats waar op zijn eentje een jongeman zat die met een uitdrukkingsloos gezicht naar hen keek. Een kort gesprek volgde waarna Charlie wegging door de deur voor het personeel en de jonge man naar hen toekwam. Hij droeg het gebruikelijke insigne. Zijn nummer was negenentwintig, waaruit Ginger, door dit met hun eigen nummers te vergelijken, afleidde, dat hij al geruime tijd in de organisatie zat. Met een eigenaardig buitenlands accent, dat Ginger niet kon thuisbrengen, vroeg hij koel: ‘Waarom jagen jullie Charlie op stang?’ ‘Als hij kwaad is, is dat zijn zaak,’ antwoordde Biggles. ‘Ik zei hem dat hij, als hij iets te zeggen had, ermee voor de dag moest komen. Het idee dat ik van vermaak heb, is niet hier de hele nacht te zitten en goedkope champagne te drinken. Ik ben trouwens moe.’

Nummer negenentwintig ontspande zich een beetje. ‘Jullie hebben een lange reis gemaakt?’ ‘Ja.’

‘Ik denk dat je mijn vriend Voss ontmoet hebt. Waarom komt hij niet? Hij is laat.’

‘Voss zal niet komen,’ zei Biggles.

‘Niet komen? Waarom niet?’

‘Hij is dood.’

Nummer negenentwintig staarde.

‘De Fransen schoten ons naar beneden toen we er vandoor gingen,’ vervolgde Biggles. ‘Wij kwamen met een gewoon passagiersvliegtuig.’

‘Zo. Je logeert in Hotel Continentale?’

‘Ja.’

Negenentwintig knikte. ‘Ik kom hier om jullie op te halen.

We gaan morgen vroeg weg.’

‘Hoe?’

‘Met een vliegtuig. Zorg dat je morgenochtend om zes uur op het vliegveld bent en kom niet te laat. Je zult mij zien staan bij een Beechcraft Bonanza voor hangar nummer drie. Loop er gewoon heen en stap in.’ ‘En als iemand ons tegenhoudt?’

Negenentwintig keek hen aan door halfgesloten oogleden. ‘Met die insignes! Nee. Niemand zal je tegenhouden.’ ‘Verder nog iets?’

‘Nee. Zijn er redenen waarom we niet zouden mogen weten waar we heen gaan?’

‘Heel veel. Misschien begrijp je het als je daar komt, misschien ook niet. Wil je een borrel?’ ‘Nee, dank u.’

‘Zoals je wilt.’ Negenentwintig stond op en keerde naar zijn tafel terug.

Biggles en Ginger stonden eveneens op en liepen naar buiten.