13. Een kasteel zonder naam

 

Onder gewone omstandigheden zou het kasteel Ginger geweldig geïnteresseerd hebben, vooral als hij er iets van afgeweten had. Het interesseerde hem nu ook, maar niet om wetenschappelijke redenen. Zijn door de tijd verweerde muren vertelden zijn ouderdom; maar nu hij er dichtbij was, fascineerde de grootte van de plek hem. Hij schatte dat de oppervlakte ervan wel veertig are bedroeg. Al bij de eerste blik was het duidelijk dat de bouwer in de eerste plaats aan verdedigen gedacht had. Al het andere was bijkomstig. De plaats van ligging was kennelijk ook met dat oogmerk gekozen. Aan drie zijden verhieven de muren zich loodrecht op steile rotswanden. Toch bevonden de ramen zich niet minder dan negen meter van de grond, tenzij de hier en daar voorkomende nauwe spleten ramen genoemd konden worden.

Men kon de enige ingang slechts op één manier naderen. Over een gewelfde stenen brug, die over een ravijn lag en zo smal was dat men er niet met twee man naast elkaar kon lopen. Er was geen leuning. Het ravijn dat bijna vijf meter breed was, was niet erg diep en toen Ginger terwijl hij over de brug liep naar beneden keek, zag hij aan de vele stenen die op de bodem lagen, dat het vroeger een beekje was geweest. Er lagen ook overal grote keien met slib eraan, die in de loop der eeuwen van de bergen waren gerold, hoewel door een merkwaardig toeval geen enkele ooit de brug geraakt had, anders zou ze wel weggeslagen zijn.

Vanaf het andere eind van de brug leidden in de rots uitgehouwen traptreden naar een ingang, die weer zo smal was dat er maar één man tegelijk door kon. Er was geen echte deur. In feite was er helemaal geen hout in het kasteel, zoals ze later ontdekten. Toen ze de trap naar de ingang opliepen, vroeg Ginger zich onwillekeurig af welke verhalen de treden zouden kunnen vertellen als ze konden spreken.

Biggles draaide zich in de ingang om en bekeek de militaire mogelijkheden van het terrein. ‘In de tijd dat dit kasteel werd gebouwd moet het letterlijk onneembaar zijn geweest,’ merkte hij op. ‘Zelfs in deze tijd met moderne wapens zou het een vastbesloten aanvaller nog heel wat moeite kosten. Ik denk dat dit nog nooit door archeologen ontdekt is, anders zouden we er wel eens van gehoord hebben. In zijn soort is het een meesterstuk. Maar zoals ik daarnet zei, dit is een onveilige streek en alleen een goed bewapend leger zou zich zo dicht bij de bergen durven wagen zonder de kans te lopen vernietigd te worden. Alleen door een beleg zou men de plek eronder kunnen krijgen. Nu kunnen we ons voorstellen waarom in oude tijden een beleg jaren kon duren.’ ‘De mannen zeiden dat er binnen water was.’ ‘Dat moest er wel zijn anders zou de dorst spoedig bewerkstelligen wat pijlen en bogen nooit zouden kunnen. Eerlijk gezegd geloof ik niet dat het gebied altijd zo als het nu is kan zijn geweest. Trouwens wat is er hier te verdedigen. Eens stroomde er water door dat ravijn en het kan nu niet ver onder de grond zijn, anders zou het geen zin hebben een put te graven. Nee. Er moet een tijd geweest zijn dat dit een vruchtbaar gebied was. Als er water was, was er ook plantengroei. Zoals zoveel in het Midden Oosten voorkomt is deze verdord en afgestorven toen het water verdween. Dat kunnen mensen doen met een streek. Ze doen nu nog hetzelfde in meer dan een gebied.’ ‘Mensen?’

‘Hak de bossen om en er is geen koele grond meer om de regen aan te trekken. Maar dat is nu onze zorg niet.’ Een korte wenteltrap voerde hen naar een vertrek dat naar ze dachten het voornaamste van het kasteel moest zijn; de verblijfplaats van de manschappen van het garnizoen. In het midden was de put. Biggles pakte een stuk gevallen metselwerk op en gooide het er in. Het duurde maar ongeveer drie seconden tot het in het water plensde. Dat was wel te verwachten want aan een modern touw met een emmer kon men zien dat de mannen hun water met de hand optrokken.

Er waren nog veel meer tekenen van bewoning, lege blikjes, dozen, sigarettenpeukjes en dergelijke, en voorts enkele matrassen die tegen de muren geplaatst waren en aantoonden dat sommigen van de mannen daar soms geslapen hadden. De grote hall was donker door de betrekkelijk kleine raamspleten, maar Ginger kon nergens iets ontdekken van de slangen of schorpioenen die men hem beloofd had. Over het algemeen bevond het kasteel zich, zijn ouderdom in aanmerking genomen nog in een verbazingwekkend goede staat, zowel van binnen als van buiten. Slechts op een of twee plaatsen was het pleisterwerk gescheurd en dit kwam volgens Biggles door een aardbeving.

Daarop zei Biggles: ik slaap liever hier dan in een van die tenten. Het is hier tenminste vrij koel. Bovendien zouden we, als er iets mis mocht gaan, hierbinnen een betere kans hebben dan buiten. Eén man zou deze plaats tegen een heel leger kunnen verdedigen.’

‘Laten we hopen dat we nooit Horatius’ verdediging van de brug hoeven te spelen,’ antwoordde Ginger heftig. Hij liep naar een van de spleten waardoor hij de tentbewoners

de benzine die nog in hun tanks zat uit hun machine zag halen. Hij vertelde dit aan Biggles. ‘Ga je dit kasteel onderzoeken?’ vroeg hij.

‘Nee,’ antwoordde Biggles. ‘We hebben andere dingen aan ons hoofd. We zouden wel kunnen kijken waar die trap naar toegaat, voor het geval er een aanleiding mocht komen om die te gebruiken,’ besloot hij, terwijl hij op een andere smalle trap wees die vanuit een hoek naar boven wentelde.

Spinnenwebben vertelden dat de trap al een poosje niet gebruikt was en Ginger, die ze van zijn gezicht veegde en tegelijkertijd uitkeek waar hij zijn voeten zette, was blij toen ze het eind ervan bereikten, waar ze weer in een grote kamer kwamen, hoewel niet zo groot als die van beneden. In twee van de hoeken bevonden zich torens voorzien van schietgaten. Hier hing die eigenaardige muffe lucht die men gewoonlijk in oude gebouwen aantreft. Biggles liep naar de dichtstbijzijnde toren en wipte met zijn pennenmes een schorpioen naar buiten die op de vensterbank kroop. ‘Ze hadden gelijk wat die kleine giftige beesten betreft,’ merkte hij op. ‘Kijk goed uit waar je je handen plaatst. Als je hier gestoken wordt ben je nog niet jarig.’

Er waren twee van de gebruikelijke raamspleten in de toren. Het ene keek uit op het geïmproviseerde vliegveld en de vlakte verderop, waarachter de zon als een geweldige sinaasappel onderging terwijl ze het eenzame gebied met een vreemde onaardse gloed verlichtte. Men kon de mannen aan het werk zien bij de Beechcraft. Terwijl Biggles nog naar hen keek, liep Ginger naar het andere schietgat, waardoor men de brug kon zien en het met keien bezaaide hellende terrein, dat afliep naar de zanderige bodem van het dal en daar de grens van vormde. Het was één grimmige doodse wildernis. Een strook door elkaar groeiende kameeldorens was het enige levende dat hij kon zien. Dat dacht hij tenminste en hij zou dit ongetwijfeld zijn blijven denken als niet een lichte beweging zijn oog getroffen had. Onmiddellijk vestigden zijn ogen zich op dat punt, maar het voorwerp, dat niet weer bewoog, ging zo volkomen in de kleurloze achtergrond op, dat hij een minuut nodig had om het te ontdekken. Zelfs toen was hij er nog niet zeker van dat hij keek naar datgene wat bewogen had, en nog veel minder kon hij onderscheiden wat het was. De moeilijkheid was dat hij naar een landschap zonder contouren keek. Nergens was een rustpunt voor de ogen. Het observeren werd niet gemakkelijker gemaakt door het trillen van de van hitte doorzinderde lucht vlak boven de grond. Maar terwijl hij tuurde dacht hij dat hij vaag een vorm kon onderscheiden die leek op de gedaante van een man, die voorover lag met zijn hoofd naar het vliegveld gericht. Hij was er nog steeds niet volstrekt zeker van dat het geen verbeelding was. ‘Biggles,’ zei hij zacht. ‘Kom eens hier.’ Biggles voegde zich bij hem.

‘Op een afstand van tweehonderd meter is een grote puntige rots, met een soort piek op de top. De zon schijnt er juist op.’ ‘Ik zie hem.’

Ginger strekte zijn arm in de volle lengte uit. ‘Twee vingers verder dan een hoek van negentig graden. Denk je dat dat een man is, een man die op zijn buik ligt?’ Biggles hief zijn arm op en keek schuin langs twee vingers.

‘Ik dacht dat ik hem zag bewegen,’ zei Ginger. ‘Ik geloof dat je gelijk hebt, maar ik zou het niet met zekerheid kunnen zeggen,’ antwoordde Biggles langzaam. ‘Ja, verdraaid!’ ging hij snel verder. ‘Hij bewoog weer! Ik zag hem duidelijk. Hij kijkt om de hoek van een rots. We zouden hem van beneden af niet kunnen zien. Hier zijn we een eindje boven hem. Hij heeft ons niet naar het kasteel kunnen zien komen. Dat wil zeggen niet van de plaats waar hij zich nu bevindt. We hoeven ons niet af te vragen wie hij is of wat hij daar doet. Hij is een Koerd en hij houdt het kamp in de gaten. Ik zie geen anderen. Nu zul je zien wat ik daarnet bedoelde met mijn bewering dat die kerels gek waren. Als het kamp in de gaten gehouden wordt kun je er zeker van zijn dat er iets broeit. En die dwazen daar beneden hebben zelfs nergens een vermoeden van. Waar verbeelden ze zich te zijn, op het strand van Margate?’

“Wat ben je van plan te doen, dat wil zeggen als je iets doen kunt?’

“We zullen ze moeten waarschuwen. Ze zullen ons natuurlijk in ons gezicht uitlachen. Domme mensen lachen altijd om wat ze niet begrijpen of niet willen geloven. We kunnen het beter meteen gaan doen. Dit is geen plek om als het donker is nog rond te wandelen. Ik wil graag zien hoeveel benzine ze met hun allen bijeen hebben kunnen brengen. Luister. Hoor je ook iets?’

‘Ik hoor zeker iets,’ antwoordde Ginger somber. ‘Het is een vliegtuig. Meermotorig. Het is die vervloekte Douglas.’

‘Ik kan het zien,’ zei Biggles. ‘Hij komt juist uit de zon en koerst naar het dal. Nu kunnen we iedere gedachte om naar het kamp te gaan wel uit ons hoofd zetten.’ Zwijgend keken ze hoe de machine landde en binnentaxie de. Er stapten vier mannen uit.

‘Pantenelli, Festwolder en von Stalhein,’ zei Biggles. ‘Die andere vent moet de piloot van het transportvliegtuig zijn over wie ze ons vertelden. Verdraaid nog aan toe Lindsay had wel gelijk toen hij zei dat die schurken voor een gedeelte hun eigen vuile zaakjes zouden moeten opknappen. Ze hebben er geen gras over laten groeien.’ ‘Ze moesten weten hoe de zaak er hier voorstond.’ ‘Het zou wel een mop zijn als ze geen extra benzine meegenomen hadden, vind je niet? Dan zouden ze in dezelfde positie verkeren als wij allemaal.’ ‘Ze zouden de Beechcraft nemen en dan zouden wij die kwijt zijn.’

‘Als wij hem tenminste niet het eerst te pakken krijgen.’ ‘Ze zullen ons de kans niet geven. Ze zagen ons vertrekken. Als ze de machine zien, zullen ze weten dat wij hier zijn. Ze zullen vragen waar we uithangen. De troep zal hun vertellen dat we in het kasteel zijn. Dan zullen ze hier naar toe komen en ons eruit halen.’

‘Zo hoeft het niet te gaan. Ze zullen nog steeds denken dat wij twee nieuwe werknemers zijn door Raban aangenomen. Ze kunnen onmogelijk onze namen kennen, onze werkelijke namen. Ik zie niet in hoe von Stalhein ook maar een flauw vermoeden zou kunnen hebben dat wij ons met dit zaakje bezig houden.’

‘Ze zullen hier naartoe komen om te vragen waarom we er vanmorgen zo haastig vandoor gingen zonder von Stalhein, let maar eens op.’

‘Dan zullen we ze vertellen wat er in het hotel gebeurd is.’

“En als von Stalhein dan meekomt?’

‘O, als hij meeloopt komt de aap uit de mouw, en hoe,’ stemde Biggles toe.

‘Daar komen ze, het hele stel,’ mopperde Ginger. ‘Nu is het uit, zou ik zeggen.’

‘Helemaal niet,’ betwistte Biggles hem. ‘We zullen ze niet binnen laten.’

Dit maakte geen indruk op Ginger. ‘Hoe lang kunnen we hier blijven?’

‘Als het daar op aan komt, hoe lang kunnen zij daar blijven?’

‘Zo lang als ze er plezier in hebben, voor zover ik het kan zien.’

‘Dan kun je niet erg ver kijken. Wij hebben de watervoorraad. Ik durf er een maand salaris om te verwedden dat die waardeloze sufferds in het kamp samen nog geen glas water hebben. Als niemand de taak had om water te halen kun je er je hoofd onder verwedden dat ook niemand het deed.’

‘Misschien nam de Douglas wat bier mee.’ ‘Ik hoop het. Laat ze dat maar drinken. Des te sneller zullen ze dorst krijgen. Maar als er enig vocht voorhanden is zullen Pantenelli en Festwolder het voor zichzelf bewaren. Zij zijn niet gewend het zonder iets te stellen. Maar we kunnen beter naar beneden gaan. Het ziet er naar uit dat we toch Horatius moeten spelen. Het moet de moeite waard zijn het gezicht van von Stalhein te zien als hij ons in de gaten krijgt.’

We kunnen die troep niet op een afstand houden.’ ‘O nee? Let maar eens op. Kijk wat er gebeurd als ze beseffen dat we revolvers hebben.’ ‘Ga je die gebruiken?’

‘Daar zijn ze voor. De meeste mensen op de wereld willen liever niet doodgeschoten worden en dat geldt ook voor die bende daar beneden. Ze willen allen in leven blijven. Ze zullen allen weten dat de eerste man die een voet op de brug zet zal sterven. Ze zullen dat weten omdat ik het ze zal vertellen. En ik zal het menen ook. Een van beide partijen zal het loodje leggen, maar ik zal het niet zijn als ik het kan voorkomen. Aangezien niemand spoedig dood zal willen gaan, zullen ze niet storm lopen om de eerste man op de brug te zijn. De twee machtigste beweegredenen op deze aarde zijn liefde en geld. Liefde kent die i troep niet en als je een kogel in je hart hebt, heb je niets aan geld.’

Tegen de tijd dat ze bovenaan de trap waren gekomen, die uitzag over de brug, was de bende nog maar een honderd meter van hen verwijderd. Von Stalhein, Festwolder en Pantenelli liepen voorop. Ginger hoopte dat de eenzame Koerd voor afleiding zou zorgen, maar zo hij al zag wat er gebeurde, hij vertoonde zich niet. Het gezelschap liep doelbewust door. Tot dusver had niemand Biggles tegen een pilaar aan de zijkant zien leunen, precies in de ingang. Vreemd genoeg misschien, zag von Stalhein hem het eerst. Hij bleef staan, deed nog een paar passen en stopte toe» weer. Alles wat Biggles over zijn gezichtsuitdrukking gezegd had kwam uit en hieraan zagen zij dat hij niet vermoed had wie zich in het kasteel bevond. Zijn gezicht, dat gewoonlijk onbewogen was, kreeg een trek van ongelovige verbazing. Hij zei iets tegen zijn metgezellen, die ook bleven staan. Ze konden niet horen wat hij zei, maar het was duidelijk dat Biggles het onderwerp van gesprek was.

Een ogenblik later gingen ze weer verder, maar nu heel langzaam alsof von Stalhein voorzichtig de weg verkende om te weten te komen welke ontvangst hem wachtte. Biggles liet hem bijna tot aan het andere einde van de brug komen. Toen riep hij: ‘Blijf daar maar staan. Wat verander jij vaak van baantje. Ik weet nooit waar ik je de volgende keer zal tegenkomen. Dat ik je uitgerekend hier | moet ontmoeten.’

‘Ben je van plan daar te blijven?’ vroeg von Stalhein. ‘Ik ben tenminste niet van plan eruit te komen.’ ‘We kunnen erover praten.’ ‘Je kunt van daaruit praten. Ik luister.’ De voornaamste leden van het gezelschap aan de andere kant van de brug gingen met elkaar een bespreking houden.

Bij Ginger kwam de fantastische gedachte op dat dit hun kans was om zich aan de andere kant van het kasteel op de grond te laten zakken met behulp van het touw van de put en hard naar de Beechcraft te lopen. Maar hij moest het plan laten varen toen hij de grootte van de schietgaten met zijn ogen mat en zag dat noch hij noch Biggles er door konden. De bedoeling van de bouwer was ongetwijfeld dat er niemand naar binnen zou kunnen komen. Aan hun gebaren en de manier waarop ze naar de brug keken kon men opmaken dat de mensen die zich aan de andere kant bevonden een aanval aan het overwegen waren. Biggles maakte hier een eind aan door hen te verzekeren dat degene die de eerste stap op de brug waagde geen tweede stap zou kunnen doen. Hij stak zijn Luger in de hoogte om hen te laten zien dat hij gewapend was. Daar er geen beschutting was en Biggles van zo korte afstand nauwelijks mis kon schieten, wilde niemand graag als eerste het kasteel bestormen. Bovendien werd het nu snel donker en afgezien van de kogels waren er aan het plan ook gewone gevaren verbonden. De mannen stonden een poosje te praten. Daarop werden er twee op wacht gezet en keerde de rest terug naar het kamp. In de toenemende duisternis waren ze spoedig uit het gezicht verdwenen.

‘Ze gaan dus niet proberen hier binnen te komen,’ merkte Biggles op.

‘Maar ze hebben ervoor gezorgd dat wij er niet uit konden. Ze zullen iets bedenken en morgen terugkomen. Ze zullen ons hier niet zonder meer laten zitten.’ ‘Morgen zullen ze dorst gekregen hebben en ons om water vragen,’ beweerde Biggles. ‘Morgen is er in ieder geval weer een nieuwe dag. We zullen om beurten de wacht houden en wat proberen te slapen.’

‘Weet jij soms een manier om hier uit te komen?’ vroeg Ginger.

‘Eerlijk gezegd, nee,’ antwoordde Biggles. ‘We zullen het op zijn beloop moeten laten. Net zo min als wij hier eeuwig kunnen blijven, kunnen zij dat daar niet.’ “Wat denk je van Algy? Misschien doet hij iets. Hij weet waar we zijn.’

‘Ik zou niet weten wat hij zonder een vliegmachine zou kunnen doen. Alles wat hij doet zal tijd kosten en dan zal het voor ons waarschijnlijk te laat zijn. Morgen zal er vermoedelijk een einde aan deze geschiedenis komen. Daar we er zelf niets aan kunnen veranderen, moeten we de zaak op het ogenblik maar laten voor wat ze is.’