4. Iets om over na te denken

 

De Arabieren bereikten de boom het eerst. Staal flikkerde. Marcel ontweek het met een Sprong en sloeg om zich heen met het rottinkje, dat hij bij zich droeg. Biggles en Ginger arriveerden hollend op het toneel van de strijd. Zelfs toen waren de Arabieren nog niet bereid hun aanval die op Marcel gericht was op te geven. Noch Biggles nog Ginger droeg enig wapen bij zich. Marcel had klaarblijkelijk alleen zijn dunne rotting. De Arabieren hadden dolken met gevaarlijk gekromde lemmetten, die zij wisten te gebruiken. Ginger besprong de dichtstbijzijnde, die bezig was Marcel het vuur na aan de schenen te leggen, van achteren en raakte hem met een venijnige vuistslag in de nierstreek, zodat de man naar adem snakte. Marcel striemde hem dwars over zijn gezicht. Biggles gaf de ander een trap en sloeg hem tegen de grond voordat hij zich kon herstellen, waarna hij zijn voet op de hand die de dolk vasthield zette. Van zijn wapen beroofd krabbelde de Arabier overeind en ging hij er vandoor. Toen zijn makker hem zag gaan, volgde hij ook. In een ogenblik waren ze uit het gezicht verdwenen in het ingewikkelde patroon van palmen en hun schaduwen.

Ze deden geen poging hen te achtervolgen. De aanval had zijn doel, kennelijk moord, gemist en dat was het enige wat van belang was. Het volgen van de mannen in de doolhof van de kasjba zou gelijk staan met zelfmoord, zoals ze alle drie wisten en daarom keken ze elkaar aan, hijgend van schrik en inspanning onderwijl proberend op adem te komen.

‘Grote genade!’ hijgde Marcel. *Wat was dat?’ ‘Die twee schurken hadden het op jou voorzien en ze waren niet alleen op een beroving uit,’ vertelde Biggles hem ernstig. ‘Voudron heeft ze achter je aan gestuurd. Hij haalde ze uit de kasjba. Wij zagen het toevallig. Zij schaduwden jou en wij schaduwden hen. Jij wordt in de gaten gehouden, let dus maar goed op.’ Na een snelle blik om zich heen ging hij verder: ‘Waarom belde je Joudrier op?’ ‘Dat deed ik niet. Hij belde mij op vanuit Parijs.’ ‘Wat heb je gezegd? Voudron moet ieder woord gehoord hebben.’

‘Hij belde enkel op om te horen hoe ik het maakte en te vragen of hij nog iets kon doen.’ ‘Heb je onze namen ook genoemd?’ ‘Nee.’

Biggles slaakte een zucht van verlichting. ‘Dat is in ieder geval een geluk bij een ongeluk.’

‘Wat weet je over Voudron?’ vroeg Marcel.

‘Hij heeft het tegen Ginger over vliegen gehad. Hij heeft onze papieren gezien. Hij zei niets over deserteren, maar hij effende er wel de weg voor. Hij is hier de wolf in schaapskleren. Zijn afluisteren bevestigde dat al aardig en deze laatste affaire, waarvan het doel moord was, bewijst het. Hij weet wat je hier uitvoert en vanavond werd hem bevolen je te liquideren.’ ‘Wie gaf daar bevel toe?’

‘Ik heb reden aan te nemen dat het een advocaat is, genaamd Jules Raban, die in Villa Mimosa woont. We zagen Voudron ongeveer een uur geleden naar de villa gaan. We zagen hem met Raban praten. Daarna ging hij naar de kasjba en scharrelde die twee moordenaars op. Raban hoort bij de bende, daar hoeven we niet aan te twijfelen en hij heeft het op jou begrepen, zodat ik je aanraad een revolver te dragen en donkere hoeken te vermijden. Laat Joudrier zoveel mogelijk te weten zien te komen over Raban. Misschien heeft hij wel een strafregister.’ ‘Maar wat doen we met Voudron. Zal ik…’ ‘Laat hem met rust. Laat hem doorgaan. Dan brengt hij ons…’

‘Kijk uit!’ onderbrak Ginger kort. ‘Daar heb je hem.’ ”Laat ons weten hoe en waar we de verdere gang van zaken kunnen meedelen,’ fluisterde Biggles tegen Marcel. ‘We moeten een verbindingslijn hebben.’ Er was geen tijd om nog meer te zeggen. Ook was het niet mogelijk het bos te verlaten zonder door Voudron gezien te worden, die al dicht bij was en met grote passen op hen toekwam.

‘Zijn hier moeilijkheden geweest, mon commandant?’ vroeg hij onderzoekend, van de een naar de ander kijkend. Biggles antwoordde. ‘Monsieur le commandant werd aangevallen door Arabische dieven. Wij liepen langs het bos en hoorden een geschreeuw om hulp. We holden het bos in en zagen dat de commandant aangevallen werd door twee Arabieren. Toen wij op hen afkwamen, gingen ze er vandoor. Dat is alles.’ ‘Is er iemand gewond?’ ‘Nee.’

‘Mot de Cambronne!’ riep Voudron uit. ‘Dat wordt toch wel al te gek als die lui uit de kasjba een officier durven aanvallen. Ik hoorde ook iemand roepen, juist toen ik uit de Pigalle kwam, zodat ik kwam kijken wat er aan de hand was; maar in het donker kon ik een tijdlang niets onderscheiden. 

Ginger glimlachte bij deze vlotte verklaring die een duidelijke leugen was. Voudron kwam of naar Marcels lijk zoeken of hij had van de Arabieren gehoord dat de aanval mislukt was.

‘Ik denk,’ ging Biggles bedachtzaam verder, ‘dat die Arabieren in het donker niet zagen dat de man die ze wilden beroven een officier was. Het ligt meer voor de hand dat ze dachten dat het zomaar een kerel was die er uitzag alsof hij veel geld op zak had.’

‘Juist,’ beaamde de sergeant. ‘Hoe het ook zij, het wordt tijd, dat dit stinkende hol met de grond gelijk gemaakt wordt. Het is altijd al een schuilplaats voor dieven en moordenaars geweest.’ Hij wendde zich tot Biggles en Ginger. ‘Ik raad jullie aan terug te gaan naar de kazerne en daar te blijven. Die Arabieren hebben misschien jullie gezicht gezien. In dat geval zullen ze jullie willen vermoorden, omdat je hen tot vijanden gemaakt hebt.’ *Goed sergeant,’ stemde Biggles gehoorzaam toe. Voudron richtte zich tot Marcel. ‘Ik kan beter met u meegaan op de terugweg naar het kamp, monsieur, voor het geval die Arabieren nog ergens rondhangen.’ ‘Ik heb geen begeleiding nodig,’ antwoordde Marcel stroef. ‘Bonsoir.’ Hij liep weg.

De anderen wandelden naar de weg. ‘Gaat u zover met ons mee, sergeant?’ vroeg Biggles onschuldig. ‘Nee. Ik ga nog niet terug,’ antwoordde Voudron. ‘Ik heb een afspraak met mijn meisje,’ legde hij uit, alsof hij voelde dat er een verklaring nodig was.

‘Entendu,’ antwoordde Biggles. ‘We zullen opschieten. Bonsoir, mon sergeant.’ Met deze woorden sloegen Ginger en hij de richting van de kazerne in.

Ze liepen een eindje zonder te spreken. Toen zei Ginger: ‘Dat was een mooie vertoning. Voudron draait klaarblijkelijk zijn hand niet om voor een moord. In zijn soort staat hij zelfs nog op een lager peil dan ik dacht.’ ‘We hebben nu een vrij duidelijk beeld van alles,’ antwoordde Biggles. ‘Voudron heeft Marcel met de Süreté horen spreken en moet nu weten dat hij een politiespion is die met een speciaal doel hier is geplaatst en zijn schuldige geweten zal hem waarschijnlijk vertellen wat dat doel is. Zo gauw hij weg kon ging hij zijn ontdekking aan Raban rapporteren, die naar we mogen aannemen het plaatselijk

lid van de troep is en van wie hij zijn orders krijgt. Raban moet Voudron opdracht gegeven hebben met Marcel af te rekenen, waarop hij naar de kasjba ging en een paar Arabieren huurde om het vuile werk te doen. Gezien het feit dat hij precies wist waar hij hen zo gauw kon vinden, vermoed ik dat hij al eerder gebruik van hen heeft gemaakt. In ieder geval moet hij bekend zijn geweest in de kasjba anders zou hij daar ‘s avonds niet binnen hebben durven gaan. Ik ken geen enkele kasjba, waar dan ook, die nadat het donker is geworden werkelijk veilig is voor een blanke. De Arabieren moeten het prettig gevonden hebben Marcel het bos te zien binnengaan. Dat maakte het karwei eenvoudig. Anders zouden ze hem ongetwijfeld op de weg terug naar het legerkamp hebben neergestoken. Ze hebben zich misschien afgevraagd waarom hij het bos inging, maar ze konden niet weten dat het was om een afspraak met ons na te komen, zodat wij buiten schot zijn gebleven.’

‘Voudron hing in de omgeving rond om te horen of zijn moordenaars het karweitje hadden opgeknapt.’ ‘Allicht. Ik denk dat hij nu naar hen toe is om te horen wat er precies gebeurd is. Ik denk niet dat we daar bang voor hoeven te zijn. Het zou allemaal net zo gebeurd kunnen zijn als we zeiden. Het was volstrekt niet ongewoon dat wij in de buurt van het bos waren. Als we zien dat een officier of een kameraad dat doet er niet toe, aangevallen wordt, is het vanzelfsprekend dat wij hem te hulp komen. Voudron heeft absoluut geen reden te veronderstellen dat wij een afspraak met Marcel hadden. Intussen was het voor Marcel een geluk dat wij precies op tijd waren, want anders was hij er geweest. Het nare van de hele zaak is, dat zijn connecties met de politie spoedig bekend zullen zijn bij de bende waarvoor Voudron werkt en dat betekent dat hij hier verder van geen nut kan zijn. Als hij niet heel goed oplet, zal hij nog terechtkomen in een van die oude putten in de kasjba. Voudron zal Raban moeten vertellen dat de poging hem te vermoorden mislukt is omdat er een paar wandelende soldaten in de buurt waren. Raban zal dan antwoorden dat hij het opnieuw moet proberen en vol moet houden tot hij slaagt. Daarom zal ik Marcel bij de eerste de beste gelegenheid aanraden zijn boeltje te pakken en zich terug laten sturen naar Parijs. Joudrier zal dat natuurlijk kunnen regelen.’

‘Als de bende vermoedt wat Marcel hier deed zullen ze weten dat hun zwendel doorzien is en zelfs als Marcel naar Parijs teruggaat zullen zij op hun hoede zijn voor anderen die hetzelfde werk doen.’

‘Ik ben bang dat je gelijk hebt. Ze zullen voorzichtiger te werk gaan. We zullen op onze hoede moeten zijn. De bende is slim, meedogenloos en efficiënt en zelfs nu kunnen we niet raden hoe wijd ze vertakt is. We zullen niemand kunnen vertrouwen. Wat we tot dusver hebben gezien bewijst dat.’

‘Maar wij zijn nog steeds buiten verdenking.’ ‘Dat geloof ik ook, maar bij een organisatie als deze kan men nooit zeker van iets zijn. We zullen het spoedig weten. We kunnen het misschien opmaken uit de manier waarop Voudron zich morgen gedraagt.’ Over de maanverlichte weg liepen ze naar de legerplaats terug.