8. Een ring vertelt

 

Bij hun aankomst in de kazerne werd Biggles en Ginger, zoals ze van te voren al wisten, ten laste gelegd dat ze niet op hun afdaling geweest waren toen het sein ‘lichten uit’ werd gegeven. Dit was geen ernstig vergrijp, want het was een algemeen voorkomend verschijnsel, zodat de officier bij wie ze voorgeleid werden, hun eigen kampcommandant was, Marcel. Ginger vond dat hier een humoristische kant aan zat. Maar aan het verdere verloop was niets grappigs.

Marcel had natuurlijk de gebruikelijke twee jaren in verplichte dienst doorgebracht en kende de regels. Met een gezicht zo ernstig als een rechter luisterde hij naar hun verklaring hoe ze de weg kwijt geraakt waren (hoewel hij heel goed wist dat ze alles verzonnen) en gaf hen daarop een schrobbering volgens de strengste legertraditie. Hij eindigde met hen beiden als straf op te leggen dat ze tien dagen het kamp niet mochten verlaten. Dit was de gebruikelijke straf voor een dergelijke overtreding van de tucht en ze beseften dat hij, hoe ongaarne hij dit ook deed omdat hij wist hoezeer het hen in hun bewegingen zou beperken, in de tegenwoordigheid van Voudron niet anders kon handelen. De sergeant was geen dwaas en alles wat naar clementie zweemde zou hem stof tot nadenken hebben kunnen geven. Per slot van rekening waren ze vrij binnen de grenzen van het kamp, zodat het erger had kunnen zijn.

Op het compagniesbureau werd niets gezegd over de geschiedenis op het vliegveld, maar zoals ze al gauw ontdekten gonsde het kamp van het nieuws dat nu algemeen bekend was. Er was geen reden, hoe dan ook, om hen er mee in verband te brengen. Voudron kende natuurlijk de waarheid. Marcel zou het misschien kunnen raden en het hen graag willen vragen; maar hierbij maakten opnieuw hun respectievelijke rangen dat onmogelijk, totdat een manier bedacht was om contact met elkaar te hebben. Later op de dag echter slaagde Marcel erin hen van dichtbij te passeren op het exercitieterrein. Zonder zijn pas in te houden, zei hij terwijl ze salueerden: ‘Waren jullie in die machine?’ Biggles antwoordde: ‘Ja.’ Er was geen tijd voor meer, maar het was voldoende om hen te laten weten dat Marcel de situatie goed begrepen had. Voudron zocht hen spoedig op om nadere bijzonderheden te horen. Biggles vertelde hem de waarheid. Het was niet nodig er omheen te draaien. Zoals hij aan het eind zei, zij konden er niets aan doen en ze mochten blij zijn dat ze nog leefden. Als hij, Biggles, in de stoel van de piloot had gezeten zou hij gedood kunnen zijn in plaats van Voss, wiens ongeluk het was dat hij aan de kant van de schietende jagers zat. ‘Wat gaat er vervolgens gebeuren?’ vroeg hij.

‘Jullie zullen ongetwijfeld te zijner tijd je orders krijgen,’

zei Voudron tegen hem.

‘Verlangt uw vriend zijn geld terug?’

‘Zeker niet. Als je één keer op zijn betalingslijst staat, blijf je er op, totdat..;’ ‘Totdat wat?’

‘Totdat je je geld niet langer waard bent,’ antwoordde Voudron met een onaangename grijns en hij liep weg. Met het oog op hun straf verwachtte Biggles geen verdere ontwikkelingen tot de strafperiode voorbij zou zijn. Ze konden zelf niets doen, maar ze dachten dat Marcel wel een manier zou kunnen vinden om hen te spreken; maar niet alleen gebeurde dat niet, ook zagen ze hem zelfs niet meer. Dit verbaasde hen en naarmate de dagen voorbijgingen bespraken ze dit mysterie vaker. Ginger was er van overtuigd dat Marcel in het besef dat hij zich in het kamp niet nuttig meer kon maken, als gevolg van zijn gesprek met Joudrier, Biggles’ advies had opgevolgd en naar Parijs teruggegaan was. Ze konden elk moment een brief verwachten. Maar Biggles kon niet geloven dat hij zonder een woord vertrokken was en maakte zich ongerust. Toch was er niets wat ze konden doen. Ze konden in hun positie geen vragen stellen.

Ze dachten dat Raban ook niet in staat was iets te doen, een mening die gesteund werd door de wijze waarop Voudron hen ontliep. Maar Biggles dacht dat hier een andere reden voor was. Het gerucht over het detachement dat naar Labougant zou gaan, was als een nachtkaars uitgegaan en Voudron vond het misschien moeilijk een verklaring voor zijn leugens te geven. Op de vijfde dag van hun straf echter, midden in al deze gissingen, gaf Voudron met een beweging van zijn hoofd te kennen dat hij hen wenste te spreken, zodat ze hem volgden naar de plek waar ze de vorige keer samen hadden gesproken. Hij kwam meteen ter zake. ‘Kennen jullie de manier om het kamp uit te komen over de muur achter de keukens? Daar zijn twee losse stenen.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde Biggles. Iedereen kende deze uitgang, die verondersteld werd geheim te zijn. Er was al zo lang gebruik van gemaakt, volgens de verhalen, dat Biggles er zeker van was dat de officieren het ook wisten, maar een oogje dichtknepen.

‘Mooi,’ zei Voudron. ‘Ga vanavond om twaalf uur precies over de muur.’

Biggles trok zijn wenkbrauwen op. ‘Bedoelt u dat we uit het kamp moeten breken?’

‘Precies. Iemand wil jullie spreken. Er zal een wagen klaar staan om je op te pikken. Er is geen risico aan verbonden. Je zult niet lang wegblijven.’ ‘Zult u er ook zijn?’

‘Nee. Dat is alles. Dit waren mijn instructies.’ ‘We zullen er zijn,’ beloofde Biggles. Voudron liep weg.

‘Daar gaan we weer,’ mopperde Ginger toen ze terugslenterden naar hun kamers. ‘Ga je ermee door?’ ‘Natuurlijk. Maar het is vervelend dat we het contact met Marcel verloren hebben. Ik zou liever willen dat hij wist wat we gaan doen.’ 

Ze deden de rest van de dag niets anders dan naar hem uit kijken, maar zonder succes. Ginger zei het niet, maar hij begon het nare gevoel te krijgen dat Marcel het slachtoffer geworden was van de Arabieren wier eerste poging om hem te doden mislukt was.

Om middernacht stonden ze bij de muur achter de keukens. Ze hadden nooit gebruik gemaakt van deze weg, maar ze hadden erover gehoord van anderen en ze konden gemakkelijk de twee losse stenen vinden, die het beklimmen van de muur mogelijk maakte. Er was niemand te zien, maar ze hadden zich nog niet aan de andere kant laten vallen of de beloofde wagen kwam in hun richting rijden vanuit de schaduwen waarin hij had staan wachten.

Daarna was de gang van zaken als te voren. De ramen werden geblindeerd en na een rit van ongeveer twintig minuten kwamen ze bij Villa Mimosa. Ze werden direct naar Raban gebracht. Hij was niet alleen. In een gemakkelijke stoel, juist buiten de lichtstraal geplaatst en half weg gedraaid, zat een man op leeftijd een sigaar te roken. Alles wat Ginger werkelijk van hem kon zien was een baard, een kaal hoofd en een donkere bril. Rabans manier van doen was afgemeten, maar niet onhoffelijk. Hij nodigde hen uit plaats te nemen, bood sigaretten aan en zei toen: ‘Ik heb jullie hier laten komen om van jullie zelf precies te kunnen horen wat er die bewuste nacht gebeurd is.’

Ginger merkte dat hij de onbekende niet voorstelde of hem zelfs maar in het gesprek betrok. Biggles antwoordde. ‘Voudron zal u de voornaamste feiten meegedeeld hebben, monsieur, zoals ik ze hem vertelde toen hij ons kwam halen.’ Daarop ging hij verder en beschreef stap voor stap de gebeurtenissen die Voss het leven hadden gekost.

‘Wat was jullie indruk van deze ongelukkige zaak?’ vroeg Raban. ‘Scheen het je toe dat er misschien verraad gepleegd is?’

‘Nee, dat zou ik niet willen zeggen,’ antwoordde Biggles langzaam. ‘Ik dacht alleen dat de bewakers die er neergezet waren, zoals natuurlijk altijd het geval is, bijzonder oplettend waren. We maakten geen geluid. Voss verwachtte niet dat er iets zou gebeuren. De korporaal die we ontmoetten ook niet. We gingen er vandoor toen de bewakers op ons toestormden. Het enige, dat mij vreemd voorkwam, was dat ze ons niet aanriepen. Ze begonnen meteen te schieten. Maar natuurlijk kunnen ze omdat de motoren liepen, gedacht hebben dat dit de enige manier was om ons tegen te houden. Juist toen de machine de lucht inging werd Voss getroffen. Daar hij geen tijd had gehad om zich vast te gespen viel hij tegen de stuur knuppel en ik had nogal moeite om de machine in bedwang te houden. Toen we in de lucht waren ontdekten we dat Voss dood was. De machine was behoorlijk geraakt en de jagers vuurden nog steeds op ons, zodat ik besloot te landen. Als ik geweten had wat onze bestemming was, zou ik geprobeerd hebben verder te vliegen. Eerlijk gezegd doorzochten we Voss’ zakken om te kijken of hij een kaart of een andere aanwijzing van zijn doel bij zich droeg. We lieten hem in het wrak achter, zonder iets te veranderen en besloten toen naar het kamp terug te gaan, daar we nergens anders heen konden. Als we geweten hadden waar we u konden bereiken, zouden we contact met u gezocht hebben om u te laten weten wat er gebeurd was.’

Raban zweeg een ogenblik. ‘Vermoedt niemand in het legerkamp dat jullie bij die geschiedenis waren betrokken?’ ‘Absoluut niet, voor zover wij tenminste weten.’ ‘Het doel van deze vragen is, vast te stellen waarom het plan mislukte,’ verklaarde Raban. ‘We hebben het gevoel dat er ergens een lek moet hebben gezeten want anders zouden de bewakers niet ter plaatse zijn geweest en nog wel zo op hun qui-vive.’

Biggles schudde zijn hoofd. ‘Ik ben bang dat ik u daarbij niet van dienst kan zijn, monsieur. Wij wisten niet waar we heengingen of wat er zou gebeuren, totdat we op het vliegveld kwamen.’

‘O, ik beschuldig jullie niet,’ antwoordde Raban snel. ‘Integendeel, jullie hebben erg goed gehandeld onder de gegeven omstandigheden. Maar laten we ons nu met de toekomst bezighouden. Door de dood van Voss zijn we dringend om een piloot verlegen. Dit is natuurlijk niet het juiste ogenblik om te trachten ons laatste experiment in dit gebied te herhalen, zodat het mijn bedoeling is jullie volgens een meer gewone methode hier vandaan te sturen. Kennen jullie Alexandrië?’

‘Ik ben er geweest, monsieur, maar ik kan niet zeggen dat ik het erg goed ken.’

‘Dat is niet werkelijk van belang. Je zult wel in staat zijn je weg te vinden. Morgenavond zullen jullie het kamp verlaten zoals jullie vanavond deden, op hetzelfde uur. Je zult hierheen gebracht worden en je definitieve instructies ontvangen, voorts krijgen jullie je. burgerkleding en wat je verder nog nodig zult hebben. Mijn wagen zal jullie naar een vliegveld brengen op enige afstand van hier en voordat je in het kamp gemist wordt, zul je op weg zijn naar het Oosten. Ditmaal zal er niets mis gaan. Je zult het stof van het exercitieterrein voor altijd van je laarzen kunnen kloppen. Dat is alles voor dit ogenblik. Kijk uit tegen wie je spreekt en wat je zegt. Er zijn overal spionnen. Mijn wagen zal jullie naar de legerplaats terugbrengen.’ Raban drukte op een bel.

Twintig minuten later keken Biggles en Ginger bij het losse stuk in de muur achter de keukens hoe de wagen die hen teruggebracht had, , in het maanlicht verdween. Daarop zei Biggles: ‘Wel dat was nuttig nachtwerk. Nu weten we zeker wat er gaande is. Zag je die oude man in de stoel?’ ‘Ja.’

‘Herkende je hem?’ ‘Nee.’

‘Tenzij ik mijn eigen ogen niet meer kan vertrouwen, was het Johann Klutz, de voornaamste medewerker van de wapenkoning, de overleden Julius Rothenburg. Zijn foto zat tussen die welke de commodore voor ons opdiepte. Ik geef toe dat het een slechte foto was, een kopie van een pasfoto van jaren geleden. Hij is sindsdien veel ouder geworden en hij zorgde er wel voor op de achtergrond te blijven; maar ik ben er zeker van dat hij het was. Ik zei al tegen de baas dat ik dacht dat hij misschien nog in hetzelfde zaakje zat. Ik wil niet zeggen dat hij de topfiguur is. Hij was Rothenburgs stafchef en bekleedt waarschijnlijk dezelfde functie bij diens opvolger. Daarom is hij nu hier. Hij moest uit de eerste hand te weten zien te komen hoe het plan om die Breguet in te pikken mislukte. De waarde van de machine zal hem niet van zijn stuk brengen, maar wel het feit dat de Franse bewakers zich op hun

post bevonden, alsof ze van te voren waren gewaarschuwd. En ik zal je nog iets anders vertellen. Er is juist een gedachte bij me opgekomen, mogelijk omdat we naar het Midden Oosten zullen reizen. Een dag of twee geleden stond er een bericht in de kranten over nieuwe spanningen aan de grens tussen Irak en Iran. Het zou me niet verbazen als dat het werk van de bende is. Dat past precies in hun straatje. Als het zo is, verklaart het misschien waarom ze ons zo opjagen, om een van hun vuile karweitjes te doen in die… waar sta jij zo naar te staren?’

Ginger, die van dichtbij een klein voorwerp dat hij in zijn handpalm hield aan het bekijken was, keek op. ‘Marcels ring,’ antwoordde hij met een vreemde stem. ‘Wat bedoel je?’

‘Herinner je je die zegelring, die Marcel altijd aan de pink van zijn linkerhand droeg?’

‘Ja.’

‘Die heb ik hier.’

‘Waar heb je die gevonden?’

‘In de wagen. Toen ik instapte gleed mijn hand achter de zitting. Daar vond ik iets. Ik kon voelen dat het een ring was, maar ik had nu pas de gelegenheid hem te bekijken.’ Biggles nam de ring. ‘Je hebt gelijk. Dat is de ring van Marcel,’ bevestigde hij met een stem die stroef was van schrik en plotselinge ongerustheid. ‘Hij moet in die auto geweest zijn. De ring kan er op geen andere manier gekomen zijn.’

‘En dat betekent dat ze hem vermoord hebben.’ ‘Dat hoeft niet. Als ze hem eenvoudig wilden vermoorden hadden ze dat wel kunnen doen zonder hem in de auto te zetten. Ze hebben hem te pakken gekregen. Daar hoeven We niet aan te twijfelen. Of de ring van zijn vinger gleed in een worsteling of dat hij hem opzettelijk afdeed in de hoop dat wij hem zouden vinden doet niet ter zake. Hij is in de auto geweest. Ze houden hem vast, of erger. We kunnen hem niet in hun handen laten, want als we dat doen zullen ze hem zeker vermoorden wanneer ze met hem klaar zijn, als ze dat tenminste nog niet gedaan hebben. Maar ik denk niet dat hij dood was toen hij in die auto zat.’

‘Waarom zouden ze hem levend willen?’

‘Ze wisten van Voudron dat hij een politieman was. Zij wilden daarom bijzonder graag precies te weten komen wat hij daar deed; en als hij achter hen aanzat moesten ze weten hoeveel hij wist. Als ze hem doodden zouden ze niets te weten komen. Ik denk dat ze hem daarom levend pakten.’

‘Als ze hem te pakken hebben gekregen en hij leeft nog, dan is hij in Villa Mimosa.’ ‘Dat denk ik ook.’

‘We kunnen hem daar niet aan zijn lot overlaten.’ ‘Natuurlijk niet. De moeilijkheid is er achter te komen wat we eraan kunnen doen, want het lijkt erop dat, wat we ook doen, we onze afspraak voor morgenavond zullen verknoeien en op een dood spoor zullen belanden juist nu er schot in leek te komen. Ik kan mijzelf wel voor het hoofd slaan dat ik de reden van Marcels verdwijning niet begrepen heb.’

‘Jammer dat Raban ons het adres niet gaf van de plaats waar hij ons in Alexandrië naar toe stuurt. Dan zouden we het spoor daar misschien weer op hebben kunnen nemen.’ ‘Hij is wel zo’n ervaren intrigant dat hij geen inlichtingen geeft voordat het nodig is. We weten nog steeds niet meer dan we deden toen we vannacht het kamp uit gingen. Geloof me, als we morgennacht op weg gaan, zullen we in de gaten gehouden worden tot we in de machine zijn en misschien ook wel gedurende de tocht naar Alexandrië. Deze schurken kunnen zich niet veroorloven de kans van één op de miljoen te lopen dat er iets verkeerd gaat en dat weten ze.’

‘Goed. Maar wat doen we dan met Marcel? We kunnen de zaak niet laten voor wat ze is.’

‘Dat ben ik ook niet van plan. Ik ga terug naar de villa. De mogelijkheid bestaat dat we vast kunnen stellen waar Marcel zit. Als het ons niet lukt zullen we contact opnemen met Joudrier in Parijs, hem ons vermoeden vertellen en de beslissing aan hem overlaten. Als hij een inval wil doen in de villa, en dat is alles wat hij doen kan, vernielt hij het spoor, maar ik zie geen andere mogelijkheid. Ik hoop alleen dat hij op tijd komt om Marcel te redden.’ ‘Je bent toch niet vergeten dat we voor straf in de kazerne moeten blijven?’

‘Als het nodig is ons met Joudrier in verbinding te stellen, zal ik niet naar de kazerne terugkeren.’ ‘En wat denk je van de plaatselijke politie?’ ‘Die zullen nogal veel aandacht schenken aan twee loslopende legioensoldaten. Ze zouden misschien een onderzoek gaan instellen en tegen die tijd zou Raban weten dat we naar de politie waren geweest. Kom mee. We gaan niet over de weg. Als» we in dit stadium buiten het kamp ontdekt worden en in de cel gegooid, zou dat net de deur dicht doen.’

Ze hoefden geen grote afstand af te leggen en ze liepen zo vlug ze konden. Zoals op een dergelijk uur van de nacht te verwachten was zagen ze niemand op de weg. Ze troffen de villa stil en in duisternis gehuld aan. De witte muren en de tuinen baadden in het maanlicht. De krekels sjirpten niet meer. Het hek was op slot. ‘Over de muur,’ fluisterde Biggles.

Dit kostte hun geen moeite en een minuut later waren ze aan de binnenkant en hurkten ze weg in de op tralies lijkende schaduwen van een groep bamboe’s. Achter hen ritselde plotseling een blad. Met een ruk draaide Biggles zich om. ‘Oké, ik ben het,’ fluisterde een stem. De spreker was Algy.

Hij voegde zich bij hen in de schaduw.

‘Je hebt mijn brief dus gekregen,’ zei Biggles.

‘Ja. Wat spoken jullie hier uit op dit uur?’

‘Marcel wordt vermist. We geloven dat hij hier is. Jij hebt zeker niets van hem gezien.’

‘Nee. De auto is verschillende keren weggereden, maar je kunt nooit zien wie er in zit.’ ‘Hoe lang ben je hier al?’

‘Sinds gisteravond. Toen ik je brief kreeg, ben ik naar de chef gegaan. Daar alles rustig was, zei hij dat ik maar beter hier naar toe kon gaan met Bertie om te zien of je hulp nodig had. Wij gingen naar Parijs om met kapitein Joudrier over de toestand te spreken en kwamen toen rechtstreeks hier naar toe, vermomd als gewone toeristen.’ ‘Jammer dat je Joudrier niet meegebracht hebt,’ mompelde Biggles.

‘Maar dat deden we. Of liever, hij nam ons mee.’ ‘Prachtig. Waar is hij?’

‘In de stad, in ons hotel. Wij houden om beurten deze plek in de gaten. Tegelijkertijd hielden we een oogje op de weg, omdat we dachten dat we jullie misschien zouden zien.’ ‘Op het ogenblik zitten we voor straf in de kazerne,’ verklaarde Biggles droog. ‘Tien dagen. Maar dat doet er niet toe. Alles loopt nu vlot. We gaan morgenavond op reis naar Alexandrië. Dat werd ons pas een paar minuten geleden verteld. Maar nu hebben we Marcels zegelring in de wagen van Raban gevonden, wat betekent dat ze hem te pakken gekregen hebben, zo niet erger. We konden niet weggaan en hem hier achterlaten, zodat we terugkwamen om te zien of we er iets aan konden doen.’ ‘Dan zaten jullie in de auto die ongeveer een half uur geleden uitreed.’ ‘Ja.’

“Wat zijn jullie nu van plan te doen?’

Biggles dacht een ogenblik na. ‘Als ik zeker wist dat het hoofdkwartier van de bende in Alexandrië was, zou ik Joudrier vragen om vannacht hier een inval te doen om Marcel te bevrijden. Maar ik weet het niet. En we vernielen het spoor als we nu iets doen.’ ‘Dat begrijp ik.’

‘Goed. Ik ben van mening dat als Marcel nog leeft, hij morgennacht om deze tijd ook nog in leven zal zijn, zodat we niets zullen verliezen als we vierentwintig uur wachten. We moeten hier morgen om twaalf uur ‘s nachts terugkomen voor definitieve orders, tickets en burgerkleding. We zullen met de auto naar een officieel vliegveld gebracht worden, wat bijna zeker dat van Algiers zal zijn, daar Oran wat te dicht bij Sidibel Abbes ligt, en dan met een gewone lijndienst naar Alexandrië vliegen, naar ik begrepen heb, zonder begeleiding. Zeg tegen Joudrier dat ik het volgende voorstel. Als Rabans wagen op zeker ogenblik na middernacht uit zal rijden zullen wij er waarschijnlijk inzitten. Laat hem gaan, doe een inval in de villa en bevrijdt Marcel. Als het blijkt dat we het mis hebben en Marcel hier niet is, zal Joudrier naar beste weten moeten handelen. In ieder geval zouden jij en Bertie kunnen proberen zo snel mogelijk naar Algiers te komen om te proberen het vliegtuig naar Alexandrië met ons erin, te halen. Doe alsof je ons niet kent voor het geval dat men op ons let; maar wanneer we uitstappen zou je ons kunnen volgen om te zien waar we heen gaan. Joudrier zal Rabans auto en de zwarte chauffeur te pakken krijgen als deze terugkomt. Als hij dat allemaal kan doen zonder dat er een woord van in de kranten komt, zal de rest van de bende niet te weten komen wat er gebeurd is en dat zal ons een betere kans geven. Zeg hem dat hij Raban vast moet houden voor het een of andere minder ernstige vergrijp. Geen woord over deserteurs uit het Legioen.’ ‘Gesnapt,’ mompelde Algy.

‘Hier volgen in het kort de hoofdzaken voor Joudrier. Degene die in de kazerne ronselt voor de bende is sergeant Voudron. Hij is de schakel tussen de legerplaats en dit huis waar de deserteurs worden geronseld; dit betekent dat Raban een belangrijk man is. Op het ogenblik bevindt zich Johann Klutz die voor Rothenburg, de wapenkoning, placht te werken, in het huis. Hij kwam hier denk ik alleen om van ons te horen hoe de poging om er met een Franse Breguet vandoor te gaan de vorige nacht mislukte, zodat hij elk ogenblik kan vertrekken. In dat geval zullen jullie hem moeten laten gaan.’

‘Hadden jullie dan iets te maken met die vliegveldaffaire?’ ‘Er iets mee te maken? We zaten in de machine. Maar ik heb nu geen tijd om dat te vertellen. Voss werd gedood. Daardoor kwam de bende om een piloot verlegen te zitten en daarom maken ze, naar ik geloof, zo’n haast met ons. Er is waarschijnlijk weer een bommen gooierij in het verschiet.’

‘En je denkt dat ze jou zullen aanwijzen om het te doen.’ ‘Ik hoop dat we van Alexandrië naar een van de geheime vliegvelden van de bende gestuurd zullen worden.’ ‘En wat dan?’

‘Ik weet het niet. Het heeft geen zin onze moeilijkheden op te lossen voordat we weten waaruit die bestaan. Heb ik alles duidelijk gemaakt?’ ‘Volkomen.’

‘Mooi. Dan zullen we naar het kamp teruggaan. Jij kunt beter hier de wacht houden tot Bertie je komt aflossen. Vertel dan alles aan Joudrier. Dit is in werkelijkheid zijn grondgebied, niet het onze.’ ‘Goed. Ga je nog rondkijken nu je hier bent?’ Biggles aarzelde. ‘Nee,’ besloot hij. ‘Dat heeft eigenlijk geen zin nu jullie hier zijn. Ik zal dat aan jullie overlaten. Alles loopt goed en ik wil liever niet de kans lopen alles te bederven door hier in de buurt gezien te worden, nadat we naar het kamp teruggebracht werden. Het zou niet zo erg zijn als jullie gezien werden.’ Algy veranderde van onderwerp. ‘Heb je de kranten van vandaag gezien?’ ‘Nee. Hoezo?’

Toen je de naam Alexandrië noemde, schoot het me te binnen. Op de lijst van diegenen die mogelijk met de bende te maken hadden, ik bedoel de lijst die de commodore opstelde, bevond zich een Griekse oliemagnaat genaamd Nestor Janescu. Hij woont meestal aan boord van een luxueus jacht in Cannes aan de Rivièra.’ ‘Dat herinner ik me. Wat is er met hem?’ ‘Alleen maar dat het jacht, Silvanus, in Alexandrië is aangekomen. Daar het ernaar uitziet dat je daar naar toe gaat, dacht ik dat dit de moeite van het vermelden waard was.’

‘Daar heb je gelijk in. Ik zal het in gedachten houden. Maar we moeten nu weer in het kamp zien te komen. Kom mee, Ginger.’

Ze lieten Algy achter om op het huis te letten en gingen op weg naar de losse stenen in de muur.