Epiloog
Reünie
Het was een warme dag.
Kapitein Dennis Hartraft van Hoogstein, Jonkheer van Wolfgars Fort, schermde zijn ogen af om te kijken naar de avondzon die onderging achter de bergen rondom de vallei.
Met de boog over zijn schouder liep hij langzaam terug vanuit de bossen. Hij droeg geen wild, al had hij behoorlijk wat herten gezien. Maar de provisiekamer was gevuld, de vallei was vruchtbaar, en hij had geen zin om op deze warme voorjaarsavond zijn boog te spannen. De jacht was een excuus geweest om wat tijd alleen door te brengen en rustig na te denken. Zijn gesprek met Alyssa, die ochtend bij het ontbijt, had hem in een beschouwende stemming gebracht, zodat hij even stil wilde staan bij de grillige spelingen van het lot die hem na de oorlog terug naar deze vallei hadden gebracht. En voor stilte moest hij de bossen in, want in de veste braken de kinderen de boel bijna af. Soms vroeg hij zich af waarom hij hun kabaal slechter kon verdragen dan de herrie op het slagveld. Glimlachend dacht hij aan zijn oudste, Jurgen, die gisteren had geprobeerd zijn vaders schild op te tillen, al was hij pas vier jaar oud.
Hij bleef staan op de top van een heuvel, met uitzicht op de veste. Het was een rituele gewoonte geworden om even te knikken naar de grafheuvel met de as van Wolfgar, Richard, Alwin en de anderen, zelfs Sugama. Hij ging even zitten. Kijkend naar de kleine grafsteen die hij bij de tumulus had geplaatst, zei hij: 'Nou, Wolfgar, ouwe viezerik, je wordt alweer opa. Alyssa is weer in verwachting.' Hij keek de vallei in.
Op de plaats van de oude palissade stond nu een robuuste vesting. Hij lachte stilletjes om de ironie van het leven.
Wat eens zijn land was geweest, was kort na de oorlog aan de Tsurani toegewezen. Heer Kasumi, nu Graaf van LaReu, had aan het einde van de oorlog die titel van koning Lyam gekregen toen graaf Vandros tot Hertog van Yabon werd benoemd omdat de oude Brucal met pensioen ging. Dennis had er geen problemen mee gehad dat de koning Kasumi en de andere op Midkemia gestrande Tsurani in dienst had genomen. Beter dan welke soldaat in het Koninkrijkse leger dan ook kende Dennis de kwaliteit van deze mannen. Voor iedere Sugama waren er honderd Asayaga's, mannen die je rugdekking gaven met gevaar voor eigen leven, uit eergevoel en plicht. Nee, hij was blij met hen als bondgenoten langs de noordelijke grenzen, om de moredhel op afstand te houden. Wat hij wel erg had gevonden, was dat het land van zijn familie was gegeven aan een Tsuranees vazal van graaf Kasumi.
Dat nieuws was een bittere klap voor hem geweest, want tenslotte had hij twaalf lange jaren trouw gevochten, en het viel hem zwaar te accepteren dat zijn voorvaderlijk huis in feite was versjacherd. Met een zucht herinnerde hij zich hoe kwaad hij was geweest.
Er had, wist hij, een schaduw boven zijn naam gehangen. Want er was inderdaad gepraat. Hij had het natuurlijk kunnen verwachten. Soldaten waren nu eenmaal soldaten, en in de dagen na hun terugkeer naar de Koninkrijkse linies had de geruchtenmolen volop gedraaid over de wonderbaarlijke terugkeer van wat inmiddels 'de verloren patrouille' was genoemd. Uiteindelijk had toch iemand zijn mond voorbij gepraat over wat er precies was gebeurd.
Toen was die avond gekomen dat de oude Brucal hem naar zijn paviljoen had geroepen om hem ervan te beschuldigen dat hij omgang met de vijand had gehad en willens en wetens een Tsuranese elite-eenheid had laten ontsnappen.
Het was ironisch om dat te horen uit de mond van Brucal, die bekend stond als een van de meest pragmatische soldaten in het veld. Maar toch, plicht was plicht, en als de geruchten waar waren, kon Dennis worden berecht wegens hoogverraad.
Gelukkig wilde niemand een belastende verklaring afleggen voor het tribunaal van de hertogen Brucal en Borric en graaf Vandros van LaReu. Dennis was vrijgesproken, maar zijn reputatie was bezoedeld. De Marodeurs werden ontbonden, en de laatste twee jaar van de oorlog diende hij onder Vandros in LaReu. De graaf had al heel snel door over welke kwaliteiten Dennis beschikte, en tegen het einde van de oorlog had Dennis zijn rang en prestige terugverdiend, maar het gefluister over zijn geheimzinnige reis met een Tsuranese patrouille was nooit helemaal verstomd.
In zekere zin was zijn nieuwe taak een welkome opluchting geweest. Het was vrij rustig langs dit front, en de patrouilles vormden een saaie routine, en zo had hij de rest van de oorlog doorgebracht.
En tweemaal had hij Asayaga gezien. De eerste keer was in de bossen, bijna een jaar later. De Tsurani rukten op langs een ander front en openden een afleidingsaanval in het gebied waar Dennis patrouilleerde. Er was een kort maar hevig gevecht geweest bij een brandende herberg, waarbij beide zijden zware verliezen leden. Net toen hij zich terugtrok, de gewonden meeslepend, ving hij langs zijn flank een glimp op van Asayaga, met naast hem Tasemu.
Terwijl hij afwachtte, onzeker van wat er zou volgen, dreef er rook tussen hen in, en toen die optrok, waren ze allebei verdwenen. Hij had zijn mannen in veiligheid weten te brengen.
De tweede keer was op de dag dat de scheuring werd gesloten. Dennis was lid geweest van de erewacht bij de historische ontmoeting tussen koning Lyam en keizer Ichindar, het Tsuranese Hemelse Licht.
Zelfs nu, vijf jaar na de oorlog, had Dennis nog steeds geen goed begrip van het verraad der elfen en dwergen. Het ene moment hadden de twee jonge heersers nog zitten praten, met als tolk een jonge magiër in een zwart gewaad, en het volgende waren er plotseling elfen en dwergen de bossen uit komen stormen om de Tsurani aan te vallen.
Het was een bloedig man-tot-man-gevecht geworden. Dennis had gestreden om de scheuringsmachine te veroveren, want hij had prins Arutha, de broer van de koning, horen roepen dat dat moest voordat de Tsurani versterking uit hun thuiswereld hierheen konden brengen.
Het toestel was uiteindelijk vernietigd door de tolkende magiër en een andere in een bruin gewaad, en tot op de dag van vandaag kon Dennis nauwelijks geloven welk een geweld er was ontketend met de verwoesting van die machine. Met een donderslag was het apparaat ontploft, en de grond had er zo hard van geschud dat mannen en paarden ervan omvielen.
De Tsurani, die verrekte stijfkoppen, dacht Dennis, weigerden zelfs toen te zwichten. Hun keizer was veilig naar hun wereld teruggebracht, maar de krijgers die aan deze zijde van de scheuring waren gestrand, bleven doorvechten. Uiteindelijk had het gezond verstand gezegevierd en had Opperbevelhebber Kasumi van de Shinzawai toch tot overgave besloten toen het grote leger van de koning op de ontmoetingsplaats was aangekomen.
Dennis wist nog dat hij Asayaga tijdens het gevecht had gezien, en het was een hele opluchting geweest hem tussen de gevangenen te ontwaren.
Afwezig een oud deuntje over een koning neuriënd, klopte hij op Wolfgars graf en stond op. Het was bijna tijd voor het avondappel. Morgen vertrok er een patrouille door de noordelijke pas om het doen en laten van de moredhel te controleren, en vanavond wilde hij zijn mannen vroeg laten inrukken voor een goede nachtrust. De meesten waren nieuwe rekruten, iets te gretig, maar dat waren nieuwe rekruten nu eenmaal vaak.
Aangekomen bij de openstaande poort in de palissade zag hij de mannen in het gelid staan. Het was merkwaardig zoals ze naar hem keken. Verscheidenen glimlachten, vooral de oude veteranen die nog bij de Marodeurs hadden gediend. Midden op de paradeplaats stond een kleine, gedrongen soldaat in het wapenkleed van de graaf van LaReu.
Het was Asayaga.
Grijnzend draaide de Tsuranu zich om en hief zijn hand in een formeel saluut voordat hij naar voren kwam en Dennis' hand greep. 'Dennis, hoe is het?'
'Asayaga! Bij de goden, ik had je morgen pas verwacht.' Dennis zag het insigne boven de wolvenkop op het wapenkleed. 'Jonkheer?'
'Ja, mijn vriend, en vazal van mijn heer de graaf, Kasumi.'
'Gefeliciteerd.'
'Dank je. En nu weet ik wat je bedoelde over baron Moyiet. Een rechtschapen man, maar soms wat moeilijk.'
'Een saaie kwast zal je bedoelen,' reageerde Dennis.
Asayaga schoot in de lach. 'Dat zijn jouw woorden, niet de mijne.'
'En, waar ligt je landgoed?' vroeg Dennis, zijn gast meetronend naar de pas gebouwde veste.
Asayaga aarzelde even voordat hij zachtjes zei: 'Valinar.'
Abrupt bleef Dennis staan. 'Krijg nou wat.' Toen wierp hij het hoofd in de nek en schaterde het uit. 'Die is goed.'
Asayaga schudde zijn hoofd. 'Jij had die titel moeten krijgen. Het spijt me dat ik je zo tot last ben geweest.'
'Nergens voor nodig. We hebben juist gehandeld. Als we het niet hadden gedaan, zouden we nu allebei dood zijn en had het Koninkrijk het met één goede Tsuranese jonkheer minder moeten stellen.'
'En een goede kapitein in de noordelijke marken. In ieder geval ressorteer je nu onder baron Hoogstein en niet onder Moyiet.'
'Dat is waar,' beaamde Dennis. 'Trouwens, ik heb het hier best naar mijn zin. Wolfgar heeft een goede plek gevonden. Met al dat vruchtbare land is het een prachtlocatie om een nieuwe stek te bouwen, om te wonen en om af en toe op avontuur te gaan. Ik begin hier een nieuwe Hartraft-traditie, Asayaga. Ik ben gesteld geraakt op de rust. En trouwens, er is iets met deze plek die Wolfgar heeft gevonden. Ik denk dat er nog steeds iets van zijn ziel rondwaart, want ik heb er een uitgesproken afkeer van koningshoven aan overgehouden.'
Asayaga knikte. 'Dat verbaast me niets.' Met een glimlach vroeg hij: 'Waar is Alyssa?'
'Die zit binnen op je te wachten. Twee zonen en een derde onderweg?' Dennis gaf hem een klap op de schouder. je put dat kind nog helemaal uit, mijn vriend. Wolfgar zou trots zijn geweest.'
'Ja, zeker.' Asayaga glimlachte een lepe grijns.
Op dat moment verschenen er twee vrouwen in de deuropening van de veste. Alyssa rende naar voren en vloog bijna in Asayaga's armen. 'Wat heb ik je gemist!' riep ze uit.
'En ik jou,' lachte hij. 'Heb je het naar je zin gehad?'
'Reuze. En nog meer nu jij er bent. Hoe lang blijven we nog?' Asayaga sloeg zijn armen om haar heen en kuste haar. 'Nog een week, dan moeten we terug aan het hof zijn. Heer Kasumi's vrouw klaagt dat ze haar favoriete hofdame mist, en ik moet terug naar mijn post.'
Dennis draaide zich om naar sergeant Jenkins. 'Inspecteer de mannen, wissel de wacht en laat hen inrukken.'
De sergeant salueerde en ging de bevelen ten uitvoer brengen.
Bij de deur van de veste kwam Roxanne naar beneden en gaf Asayaga een zoen op de wang. 'Fijn je weer te zien,' zei ze.
'En het is ook fijn jou weer te zien.'
Een schreeuw van binnen, gevolgd door een protesterend gejammer, deed beide zusters elkaar aankijken. 'Dat is mijn Jurgen,' zei Roxanne, en weg rennend riep ze over haar schouder: 'Wat heeft hij nu weer uitgehaald? Hij lijkt ook veel te veel op jou, Dennis!'
'Ik zal maar gaan kijken of het niet ook een van onze jongens is,' zei Alyssa tegen Asayaga.
Terwijl de zon in het westen onderging, bleven de twee mannen bij de ingang van Dennis' nieuwe woonstee staan, starend over de vallei waar ze jaren geleden zij aan zij hadden gevochten.
'Ja,' zei Asayaga, 'het is een schitterende plek om een nieuw erfgoed te beginnen.'
'Beter kon niet,' beaamde Dennis. 'Roxanne is een wonder, en onze zoons zijn ... onmogelijk.' Hij begon te lachen. 'Ze heeft gelijk. Mijn vader zal wel vanuit Lims-Kragma's paleis naar beneden zitten kijken, zich verkneukelend om de wraak van Moeder Natuur op zijn zoon. Ja, het leven is goed,' vervolgde hij glimlachend. 'Kom, rust uit. Ik zal het badhuis in gereedheid laten brengen als je zin hebt om je schoon te schrobben.'
'Ja,' zei Asayaga lachend. 'Fijn om te zien dat je toch nog een beetje beschaving hebt overgenomen, barbaar.'
Dennis fronste zijn wenkbrauwen. 'Barbaar?'
Asayaga gaf hem een vriendschappelijke mep op de arm. 'Kom mee lekker zitten weken, dan kan je me vertellen in welk deel van de beek in Valinar die onwaarschijnlijk grote forellen zitten waar je me eens over hebt verteld.'
'Onwaarschijnlijk groot?' zei Dennis terwijl ze naar binnen liepen. 'Ik zweer je op het hoofd van mijn zoon dat die vis minstens drie voet lang was.'
Asayaga keek bedenkelijk, maar hield zijn lachen in terwijl de twee vrienden de veste betraden om zich bij hun vrouwen en kinderen te voegen voor het avondmaal.