5 Schikking

 

 

Het hield op met sneeuwen.

Asayaga waagde een blik over de muur. De wolken werden weggeblazen, en toen de middelgrote maan het met ijs bedekte woud verlichtte, kon hij de smalle open ruimte overzien. Het werd snel kouder toen er een snijdende wind uit het noordwesten opstak.  

Goed en slecht, dacht hij. We blijven droger, maar de grond wordt van ijs, zodat je makkelijker uitglijdt. Voordat hij op Midkemia was gekomen, had hij nog nooit 'bevroren water' gezien, aangezien het op zijn thuiswereld veel warmer was dan op deze, maar na negen winters te velde was hij toch redelijk deskundig op het gebied van koud weer geworden. Hij hield er niet van, maar hij wist wat het was.  

'Opperbevelhebber.'

Hij keek omlaag. Het was Tasemu. Hij had de Slagleider bevolen in de kazerne te blijven om de wacht te houden, aangezien hij het Sugama niet toevertrouwde de orde te handhaven.

Asayaga knikte, beduidde hem de ladder te beklimmen en bij hem op de muur te komen.

Tasemu hurkte bij Asayaga neer. 'Opperbevelhebber, wat bent u van plan te gaan doen?'

Asayaga grinnikte en ging naast de Slagleider zitten. Doen? Op het moment had hij daar geen antwoord op. De terugweg naar hun linies werd door een verschrikkelijke vijand geblokkeerd, en hoewel hij het zelf nauwelijks kon geloven, deelden ze de maaltijd en het onderkomen voor de nacht met bijna zestig Koninkrijkse soldaten.

'Mag ik zo vrij zijn te zeggen dat mijn Opperbevelhebber niet zeker is over het te volgen pad?' vroeg Tasemu op nogal formele toon, maar in feite bood hij Asayaga daarmee een mogelijkheid hem naar zijn mening te vragen.

Al vanaf het begin van deze oorlog waren ze bij elkaar, en rang of niet, Tasemu was een vriend, en niet zomaar een trouwe volgeling. Als ze ooit weer thuis kwamen, zouden ze hun oude rollen weer op zich nemen, maar hier was het anders. 'Spreek vrijuit, Tasemu. Welke toekomst zie jij?' vroeg Asayaga, ingaand op het aanbod van zijn Slagleider.  

Met zijn rug leunend tegen de muur keek Tasemu omhoog. De laag overscherende bewolking week heel even om de sterren te onthullen. Tasemu wreef over de lap voor zijn lege oogkas, een gewoonte van hem wanneer hij nadacht. 'De Natalees, die met de donkere huid, is een al even dodelijke vijand als hun kapitein,' begon hij uiteindelijk. 'Verscheidene malen heb ik in de strijd een glimp van hen opgevangen. Een glimp, meer niet, maar ik weet zeker dat we eerder tegen hen hebben gevochten en verloren. Het zou een meesterzet zijn om die twee te doden, wat zelfs het opofferen van deze hele eenheid waard zou zijn. Later zou dat het leven van veel van onze kameraden sparen.'

Asayaga snoof minachtend. 'Nooit geweten dat jij je zorgen maakte over andermans huid, vooral die van de clan Shonshoni. Dat lijkt me niet jouw eigen mening. Het is iets wat ik van Sugama zou verwachten, niet van een oude veteraan als jij.'

Tasemu glimlachte. 'Dat is wat hij op dit moment fluistert.' Tasemu knikte in de richting van de kazerne. 'En menigeen luistert ernaar.'

'En jij? Wat denk jij, Slagleider Tasemu?'

Tasemu aarzelde even voordat hij zei: 'Hij heeft eigenlijk wel gelijk.'

'Als we nu in het kamp waren, en hij hier in zijn eentje zat, zou ik hem die raad met plezier toeschreeuwen,' reageerde Asayaga verhit. 'Dan zou ik naar hem roepen zo veel mogelijk Koninkrijkse krijgers te doden als hij wil en daarbij zelf een roemrijke en eerbare dood te sterven. Maar we zijn niet in het kamp, we zitten hier opgescheept met die barbaren en die vervloekte Onzalige Broeders, die popelen om ons allemaal te doden.' Hij bezigde de Koninkrijkse term voor de zwarte elfen in plaats van het Tsuranese 'Wouddemonen', alsof hij ze daarmee sterfelijker en minder angstwekkend maakte. 'Eerst moeten we bepalen hoe we dit kunnen overleven, daarna maken we ons wel weer druk over het doden van soldaten van het Koninkrijk. Als we die doelen kunnen verenigen, des te beter. Zo niet...'

Hij viel stil en leunde evenals Tasemu achterover, omhoog kijkend naar de sterren en zich afvragend, zoals zo veel Tsurani, welke die van hun eigen stelsel zou zijn. En ook of ze de geelgroene ster die bij Kelewan hoorde vanaf hier eigenlijk wel konden zien.

'Dus dan bent u niet van plan om de Koninkrijkse soldaten te doden of een aanslag op hun leiders te doen?' drong Tasemu aan.

'Als dat het waard is,' zei Asayaga op scherpe toon terug. 'Als dat het waard is voor mijn familie, dan doe ik het. Maar in dit geval? Stel dat we die Natalees en hun kapitein doden. Hoeveel van ons zouden het gevecht dat daarna uitbreekt overleven, denk je?'

'Niet veel,' antwoordde Tasemu. 'De kou, die vervloekte kou, en te veel van onze mannen zijn al uitgeput.'

'Zelfs als we winnen, morgenochtend...' Asayaga gebaarde naar de andere kant van de muur en haalde een vinger over zijn keel. Hij zweeg even en schudde toen zijn hoofd. 'Voor de anderen thuis zijn we al verloren,' vervolgde hij op amper meer dan fluistertoon. 'Voor ons is het al te laat. Als het bericht ooit het kamp van de Krijgsheer bereikt dat we in een zinloze slag zijn gesneuveld, zal onze clan daar bepaald geen eer mee inleggen. Dan krijgt ons huis de schuld van het verlies van deze eenheid. Als over enkele maanden bekend wordt dat onze verbleekte botten in dit door de goden vervloekte oord zijn gevonden, dertig mijl of verder van de plek waar we hoorden te zijn, dan zal iemand voor de schuld op moeten draaien. Mij maakt het dan niet meer uit, ik ben dood, en jij ook. Maar het maakt wel uit voor ons huis en onze clan. Sugama's familie...' Hij schudde zijn hoofd en toonde heel even zijn walging voordat zijn gezicht weer de gebruikelijke ondoorgrondelijke uitdrukking kreeg. 'De Minwanabi winnen hoe dan ook. Komt Sugama hier levend uit te voorschijn, dan is hij een held. Verdwijnt hij, dan zijn ze een Tondora-hond kwijt, maar maken ze een martelaar van hem en belasteren ons. De Shonshoni-clan zal aanzien winnen, en de Minwanabi eveneens. Maar wij schieten er niets mee op.'

'Dus u denkt dat de geruchten van thuis echt waar zijn, dat de Minwanabi-heer Almecho als Krijgsheer wil afzetten?' vroeg Tasemu.  

Asayaga slaakte een diepe zucht. 'Almecho zou de eerste Krijgsheer niet zijn die door een ambitieuze rivaal wordt verwijderd. En de Minwanabi-heer houdt zijn neef Tasaio niet zonder reden hier in dit ellendige oord.'  

'Maar hij is Tweede Legerleider, Opperbevelhebber.'

'Dat is nu juist zo briljant. Als we winnen, deelt hij in de roem. Maar als we verliezen, vervangt hij een machtige rivaal.' Asayaga zweeg en grinnikte. 'We zijn en blijven Tsurani, Tasemu.' Hij gebaarde om zich heen. 'Hier zitten we, op deze houten omloop, met onze rug tegen een ijskoude stenen muur, in deze ellendige kou, omringd door vijanden, slechts uren verwijderd van een vrijwel wisse dood, op een wereld die niet de onze is, en wat doen we? We bespreken de politiek van thuis.'

Tasemu deelde de geamuseerdheid van zijn commandant. 'Het Grote Spel is het keizerrijk, Opperbevelhebber.'  

Plots werd Asayaga's blik streng. 'En het keizerrijk bevindt zich op een andere wereld! Nee. We moeten eerst een uitweg vinden. Een zelfmoordactie om eer te behalen mag thuis zin hebben en de familie of clan in het Grote Spel vooruit helpen, maar om hier zo'n gevecht aan te gaan zou imbeciel zijn.'  

Glimlachend keek Tasemu hem aan, en Asayaga herinnerde zich plotseling hoe het bijna tien jaar geleden was geweest, toen ze allebei nog jonge soldaten waren, vervuld van dromen over roem en eer, bereid alles te geloven wat hun was geleerd over de Tsuranese regels van gepast gedrag tijdens de oorlog.  

Toen was het bericht gekomen over de mislukte invasie van de Unie van Thuril en daarmee het staken van vijandelijkheden in het hoogland ten oosten van het keizerrijk. Slechts weinigen durfden het openlijk een nederlaag te noemen, maar voor het eerst sinds Tsubar - het Verloren Land aan de andere kant van de Zee van Bloed - eeuwen geleden was prijsgegeven, was het keizerrijk Tsuranuanni in zijn expansiedrift geremd.

De Krijgspartij was in opschudding geraakt, en de coalitie van de Blauwe-Wielpartij en de Partij voor Vooruitgang was in kracht toegenomen, en toen kwam de ontdekking van de Scheuringspoort, de doorgang naar deze wereld, die rijk aan metalen was en bewoond werd door barbaren. Krijgsheer Almecho greep de gelegenheid en organiseerde een expeditie om zijn verblekende blazoen in de Grote Raad weer op te poetsen, waarna de krijgsbanieren hadden gewapperd en de roep om oorlog had weerklonken.  

Onder hoorngeschal en tromgeroffel hadden jonge lieden dapper gemarcheerd langs de paradetribune van de keizer. Het Hemelse Licht zelf had de onderneming gezegend, en Asayaga was er zeker van geweest dat er spoedig een grote overwinning zou volgen. Hij was Opperbevelhebber van zijn huis, maar het was slechts een klein huis, en qua status stond hij zelfs nog lager dan een Wachtleider van een der Vijf Grote Huizen. Doch hij zou roem vergaren, in aanzien stijgen en zijn Huis binnen zijn Clan eer brengen.

De oorlog had hem echter heel iets anders bijgebracht: de realiteit. 'Voordat we hun kapitein en de verkenner doden,' fluisterde Asayaga, 'moeten we eerst een positie zien te bereiken waarvandaan er bericht kan worden gestuurd dat wij het waren, dat onze clan voor deze daad verantwoordelijk is en wij onszelf ervoor hebben opgeofferd, want anders maken Sugama's familie en clan er een ander verhaal van en gaan zij met de eer strijken. Ook al kost het onze hele compagnie, als wij een einde maken aan de verwoestingen van Hartrafts Marodeurs strekt dat ons huis tot grote eer. Maar alleen als het daadwerkelijk aan de Kodeko wordt toegeschreven.'  

'Wat nog moeilijk kan worden als de Minwanabi het nieuws naar de thuiswereld brengen,' merkte Tasemu op.

'Des te meer reden voor ons om te zorgen dat we het overleven, mijn vriend,' voegde Asayaga eraan toe. 'Dan kunnen we het nieuws zelf gaan brengen.'

'Stel je voor, een bondgenootschap met de Koninkrijkse troepen,' zei Tasemu. 'Bij de goden, Opperbevelhebber, als dat bericht ooit de thuiswereld bereikt, is dat net zo erg als wanneer er nooit bericht komt, want dan wordt u uitgemaakt voor lafaard omdat u hen niet hebt gedood toen u de kans had, of het wordt gezien als een eerloze overgave.' Een Tsuranees soldaat gaf zich nooit over; op hun thuiswereld betekende dat slavernij en schande. Beter sterven met een zwaard in de hand dan een eerloos leven leiden.  

'Sta jij dan zo te springen om te sterven, Slagleider Tasemu?' Tasemu keek alsof hij diep was beledigd.

Grinnikend greep Asayaga hem bij de schouder. 'Wij zijn allebei precies hetzelfde,' fluisterde hij. 'We willen hier vandaan met het hoofd nog op de schouders. Een dode dient zijn huis slechts een zeer beperkte tijd.'  

Zachtjes lachend schudde Tasemu zijn hoofd. Zijn vriend had het oude spelletje gespeeld door indirect het gesprek de ene kant op te sturen, terwijl hij eigenlijk op zoek was naar het antwoord dat hij zojuist had gekregen. 'Klopt. Ik heb het niet zo op lieden als Sugama die er bij mij op aandringen om mezelf vanwege de eer de dood in te jagen.' Tasemu wreef weer over de lap voor zijn blinde oog. 'Als ik mocht kiezen, liet ik een dergelijke eer graag over aan hem en leidde ik een lang leven in de schaduw,' Zijn glimlach verdween. 'Maar hij heeft al meer dan één knaap zover om bij het eerste excuus een zwaard te trekken en aan het hakken te slaan. Dus wat u ook gaat doen, Opperbevelhebber, u kunt er maar beter snel mee zijn.'

Asayaga zuchtte. 'Hou jij de wacht.' Hij liet zich van de ladder glijden en liep terug naar de kazerne. Al zou hij het nooit toegeven, hij was blij met dit klusje, want het betekende enkele minuten warmte.

Dat was ook iets aan deze vervloekte wereld waar hij nooit aan zou wennen. Van alle plekken waar een scheuring naartoe kon leiden, moest dat hier zijn, waar het water in de lucht bevroor. Zoals vrijwel iedere nacht sinds het begin van de oorlog besloot hij dat hij na de oorlog thuis als allereerste op zoek zou gaan naar een zonovergoten strand aan de Zee van Bloed, om daar te zwemmen in de warme branding en te gaan liggen op het zand om de hitte in zijn vermoeide botten op te zuigen. Zijn familie had in de provincie Lash een klein huis op het klif met uitzicht op de oceaan, vlak bij de stad Xula. Daar was hij sinds zijn opleiding niet meer geweest, maar als hij ooit naar huis ging, was dat zijn eerste reisbestemming nadat hij zijn jongere broertje had gezien.  

Aangekomen bij de deur van de kazerne vroeg hij zich af of hij ooit weer het zout op de warme, droge wind zou voelen, geurend naar het prikkelende, zoete aroma van jicanjibloesems, de feloranje bloemen die slechts enkele dagen per jaar bloeiden op de drijvende kelp achter de branding.

Hij duwde de deur open en stapte naar binnen. Daar stonk het zo naar warme lijven, natte wol, walmende stoofpot, vuile voetwikkels en open wonden, dat de herinnering aan bloesems en zout water op slag was verdwenen. Hij wierp een snelle blik op de gewonden in de hoek. Osami, een van de jongsten, keek naar hem, pogend stoïcijns te doen. Hij knielde bij de jongen neer.

'Die ene in het gewaad heeft de pijl eruitgehaald,' zei de jongen.

'Weet ik.'

'Waarom doet hij zoiets?'

'Misschien zijn ze allemaal wel gek,' opperde Asayaga.

'Ik kan lopen, hoor, Opperbevelhebber. Ik hou jullie bij.'

Asayaga legde een geruststellende hand op Osami's schouder en kneep even. Hij zei niets. Het was niet gepast om valse hoop te wekken, en dat hoorde de jongen te begrijpen. Als hij niet kon lopen, moest hij sterven. Als hij de moed ervoor had, kon hij de vijand opwachten om er eentje te doden, maar de kans dat hij gevangen werd genomen was groter, en de marteling die hem dan te wachten stond was erger dan een man kon verdragen, laat staan een jongen. Maar hij kon ook zijn ogen dicht doen en zijn keel ontbloten voor een kameraad, die hem van dat vooruitzicht onthief.

Asayaga wist dat indien nodig die taak hem toe zou vallen. De jongen had vrienden, menig veteraan beschouwde hem een beetje als hun kleine broertje, een gretige jongeling die zocht naar roem. Het feit dat ze zo veel om hem gaven, maakte het des te moeilijker om hem de keel af te snijden, al zouden ze het desgevraagd zonder aarzelen doen; het waren per slot van rekening Tsurani. Maar niemand zou er blij mee zijn, ook al bespaarde het de knul en zijn familie schande. Asayaga zette de gedachte van zich af. Tijd genoeg om nog voor de ochtend een gepaste en fatsoenlijke dood met de jongen te bespreken.

Hij ving een glimp op van Sugama, die op zijn hurken bij het vuur zat en op fluisterende toon sprak met een groepje mannen. Af en toe keek er een op en staarde naar de Koninkrijkse troepen. Het verlangen naar voedsel en warmte had de mannen bijeen gedreven, maar inmiddels hadden de beide partijen zich gesplitst, en Asayaga voelde de stijgende spanning.  

'Het duurt niet lang meer of de boel loopt uit de hand.'

Hij had Dennis niet gezien, die op een van de britsen zat, zijn zwaard getrokken, de kling dwars over zijn knieën. Als terloops wreef hij er met een vette doek overheen, maar dat was een voorwendsel: hij wilde zijn zwaard getrokken houden, paraat voor ogenblikkelijk gebruik.

Asayaga aarzelde, geneigd zelf ook zijn zwaard te trekken voordat hij naderbij ging, maar zo'n gebaar zou een reactie uitlokken. Zou deze man hem verraden? Het kon een val zijn; eenmaal binnen bereik kon de kapitein hem met één achteloze slag uitschakelen. Deze Marodeurs stonden bekend om dergelijk bedrog.  

Een uitweg was er niet, besefte hij. Als hij zich omdraaide en wegliep, was dat een teken van angst, of werd dat misschien opgevat als een signaal dat hij zijn eigen op wacht staande mannen ging verzamelen.

Dennis staarde hem strak aan. 'Als ik jou doodsla, is dat in een eerlijk gevecht,' zei de leider van de Koninkrijkse troepen, hard genoeg om iedereen in de kazerneruimte stil te doen vallen. Alle hoofden draaiden zich naar hen toe. Enkele mannen van Asayaga stonden op. Zij hadden de woorden niet verstaan en meenden dat het een uitdaging betrof.

'Nu,' siste Sugama. 'Onze eer staat op het spel!'

'Zeg die knul van jou dat hij zijn gemak houdt,' zei Dennis op zachte toon, 'of mijn sergeant legt hem permanent het zwijgen op.'

Asayaga wierp een snelle blik langs Dennis. Tegen de muur stond een gedrongen soldaat, ogenschijnlijk nonchalant leunend tegen de stenen haard, vlak achter Sugama. Zijn rechterhand hield hij achter zijn rug, waarschijnlijk met een dolk erin.

Langzaam bracht Asayaga zijn hand omhoog om zijn mannen tot bedaren te brengen. Ze reageerden allen, behalve Sugama, die opstond. Asayaga kon Dennis vanuit zijn ooghoek zien. De man verstijfde; één hoofdknikje, één enkel gebaar, en de sergeant achter Sugama zou zijn mes tot aan het heft in Sugama's rug steken. 'Krijgsleider,' siste Asayaga, Sugama recht aankijkend. Gewaarschuwd door de dreiging in zijn stem aarzelde Sugama. 'Draai je langzaam om en kijk achter je.'  

Sugama's blik verliet Asayaga, en behoedzaam keek hij om. De Koninkrijkse sergeant achter hem knikte even, en er verscheen een zweem van een glimlach op zijn getekende gezicht.

'Ga nu weer langzaam zitten, Sugama. Als je hem aanvliegt, heeft hij die dolk die hij achter zijn rug verborgen houdt al in je buik gestoken voordat je een stap hebt kunnen doen.'

Uit oogpunt van het spel had Asayaga zojuist een fout gemaakt, maar daar was geen ontkomen aan. Sugama had gezichtsverlies geleden. Voorlopig had Asayaga een confrontatie voorkomen, maar Sugama moest zijn eer zien te redden. Roerloos bleef Sugama staan, niet zeker wat te doen, terwijl Alwin Barry langzaam zijn hand achter zijn rug vandaan haalde en met de dolk die hij daarin vasthield achteloos zijn nagels begon schoon te peuteren.  

'Ja, Opperbevelhebber,' zei Sugama na een voor hem pijnlijk moment en ging zitten.

Asayaga draaide zich weer om naar Dennis, die zich al die tijd niet had verroerd.

'Zoals ik net al zei, het wordt een eerlijk gevecht tussen ons,' zei Dennis weer.

Asayaga bromde iets vrijblijvends en stapte binnen het bereik van Dennis' zwaard.

Dennis keek op. 'Loop een eindje met me mee, Tsuranu.' Hij stond op en liep weg, zonder te kijken of Asayaga hem volgde. Het speet hem terug de kou buiten in te moeten gaan, maar wat hij te zeggen had was niet bestemd voor de oren van de manschappen, tot welke kant ze ook behoorden.  

Eenmaal buiten, de deur achter hen gesloten, liep Dennis een stukje verder, naar een lege waterton bij de muur. Hij ging erop zitten en keek de Tsuranese leider aan. 'De tweede wacht zal zo terugkomen,' zei Dennis, langzaam sprekend zodat Asayaga hem makkelijk kon verstaan.

'Weet ik. Het weer wordt beter.'

'De Onzalige Broeders zullen een nachtelijke aanval proberen. Ze hebben verscheidene uren gehad om wat droger te worden en iets warms te eten. Nu het weer opklaart, zullen ze niet langer wachten. Ze weten dat wij hier allebei zitten en zullen ervan uitgaan dat wij elkaar hebben vermoord. Ze zullen staan te trappelen voor een makkelijke overwinning.' Bij die laatste woorden glimlachte hij.  

'Dan zullen we hen eens flink verrassen,' reageerde Asayaga. 'En daarna vechten wij, jij en ik.'  

Dennis schudde zijn hoofd. 'Typisch Tsuranees. Altijd in voor een knokpartijtje.'

'Daarom winnen wij ook.'

Dennis hield zijn hand omhoog. 'Luister, Tsuranu. Ook samen houden we hier geen stand. Mijn vader heeft dit fort gebouwd, en hij heeft het niet voor niets verlaten.' Hij wees omhoog in het donker. 'Als ze eenmaal boogschutters op de flanken van de pas hebben, zitten we als ratten in de val.'  

'Dan plaatsen wij daar mannen.'

'Als we dat doen, hebben we er op de muur te weinig om een aanval af te slaan. Nee, jij mag blijven als je wilt. In feite moedig ik dat zelfs aan.'

'Maar jij gaat op de vlucht?'

Dennis knikte en wees naar het noorden. 'Ze hebben er zeker driehonderd, en minstens twintig bereden. Het noorden is nu de enige uitweg.'

'En dan waarheen?'

Dennis grijnsde. 'Dat zou jij wel willen weten, hè?'

Asayaga keek hem indringend aan. 'Dat weet je zelf niet eens,' fluisterde hij, zo zacht dat de andere Koninkrijkse soldaten op de muur het niet konden horen.  

Een tijdlang zei Dennis niets. 'Ik ben hier jaren geleden een keer op verkenning geweest,' aarzelde hij, 'voordat jullie kwamen. Daarna niet meer.'

'En de zwarte verkenner?'

'De Natalse verkenner,' vervolgde Dennis op vlakke toon, 'Gregory. Hetzelfde verhaal. Dit is land dat niemand heeft opgeëist. De grensmarken scheiden onze gebieden van die van de Onzalige Broeders en hun bondgenoten, wat wij het Noordland noemen.'

'Dan volgen we de toppen van de bergen een dag lang in westelijke richting. Daarna kunnen we zuidwaarts naar onze eigen linies.'

Dennis schudde zijn hoofd. 'Ze zullen ons hier vastpinnen. De toppen liggen vol met sneeuwen ijs na dit noodweer. Ze zullen ons omsingelen, onze vluchtweg blokkeren en ons eruit roken.'

'Waarom vertel je me dit dan?'

'Omdat het kiezen of delen is, Tsuranu. We rekenen nu met elkaar af, of je gaat met ons mee, want volgens mij ben je niet zo stom om achter te willen blijven, en daarom opper ik dat ook niet als derde mogelijkheid.'

'Jij biedt mij de keus?' blafte Asayaga. 'Misschien moet dat wel net

andersom zijn, hond.'

Dennis' gezicht betrok een ogenblik, en zijn hand verstrakte rond zijn zwaardgevest. 'Wie is hier de indringer?' vroeg hij, zijn stem vol dreiging. 'Jij waagt het mij een hond te noemen, jij moordenaar?'

Asayaga wilde iets zeggen, maar hield zijn mond. Welk antwoord was er mogelijk? Heel even kon hij de woede van de Koninkrijkse soldaten begrijpen. Hij hield zijn hoofd iets schuin. 'Ik bied geen verontschuldigingen aan,' zei hij en hield zijn hand omhoog, de palm naar buiten, 'maar ik zeg wel dat we erover kunnen praten.'  

'Nou,' reageerde Dennis hooghartig, 'dat is al heel wat, voor een Tsuranu.'  

Geruime tijd bleef Asayaga stil, alsof hij zijn mogelijkheden overwoog. 'Ik heb een van jouw mannen je naam horen noemen,' zei hij uiteindelijk. 'Ik weet wie jij bent, leider van Hartrafts Marodeurs.'  

'Ja.' Er klonk een felle trots in Dennis' stem. 'Wat er over is van het garnizoen van jonkheer Hartrafts landgoed, in dienst van mijn heer, de baron van Tyr-Sog. Waarom is dat zo belangrijk?'

'Ik heb al menig man aan jou verloren. 's Morgens aangetroffen met een doorgesneden keel, geen spoor van een eerbaar gevecht. Gekomen als dieven in de nacht en weer heimelijk verdwenen in het woud.'

'Daar kan je niet tegen, hè?' Dennis' gehavende gezicht werd door een kille grijns verlicht.

'Dat is geen oorlog, dat is moord.'

'Spreek mij niet van moord!' siste Dennis met amper ingehouden woede. 'Was jij bij het beleg van Valinar?'

Asayaga was dan wel niet bekend met alle stembuigingen van de taal, maar de spanning in Hartrafts stem was onmiskenbaar. 'Nee, ik diende in het westen met de clan Kanazawai onder Kasumi van de Shinzawai tot na het beleg van Schreiborg. Een harde strijd, van jaren.'

'Dat was het landgoed van mijn familie.' Dennis gebaarde naar zijn mannen op de muur en in de kazerne. 'Wij zijn nu een commando-eenheid, omdat acht van de tien man van het garnizoen in die strijd zijn gesneuveld. Wij waren degenen die zijn ontkomen. Van wie achterbleef, is niemand ooit meer gezien.' Hij keek Asayaga aan met een blik die alleen maar moordlustig kon worden genoemd. 'Mijn vader, mijn moeder, mijn jongere broer en twee zusters, en de vrouw met wie ik was verloofd, ze woonden allemaal op mijn vaders landgoed toen jullie Tsurani aanvielen.' Fluisterend vervolgde hij: 'Het was de avond van mijn bruiloft.' Op kille toon voegde hij eraan toe: 'Dat is nu negen jaar geleden, Tsuranu, maar ik weet het nog als de dag van gisteren. Ik hield mijn vrouw in mijn armen toen ze stierf. Ik weet niet eens of mijn broer en zusters nog leven.'  

Asayaga verstijfde. De gevangengenomen Koninkrijkse soldaten waren naar Kelewan vervoerd en als slaven verkocht. Als die nog leefden, werkten ze onder de hete Tsuranese zon in de velden of moesten ze land ontginnen in het Grote Moeras. De vrouwen... de oude naar de keukens, de jonge, zoals Dennis' zusters... Hij achtte het beter dat maar niet aan Dennis te vertellen. Toen schoot hem een verhaal te binnen. 'Dat was jij toch, die toen die gevangene heeft vrijgelaten?'  

Dennis grijnsde de gemeenste grijns die Asayaga ooit op het gezicht van een sterveling had gezien. Al vrij vroeg in de oorlog was er een voorhoedepost overvallen, waarbij iedereen was gedood, op één na. Een jonge soldaat was bewusteloos geraakt, en toen hij bijkwam, bleek hij gevangen te zijn genomen. Maar hij was niet tot slaaf gemaakt, zoals hij had verwacht. In plaats daarvan mocht hij terug naar zijn eigen linies, met een boodschap: iedereen die Valinar had aangevallen, zou worden opgespoord en gedood. Destijds was het als een loze dreiging opgevat, maar negen jaar later leefden er nog maar een handjevol mannen die bij Valinar aanwezig waren geweest.  

'Wij zijn een commando-eenheid, en we opereren achter de linies. We dienen onder de Hertog van Yabon, onder het bevel van de Graaf van LaReu en mijn heer de Baron van Tyr-Sog, maar de manier waarop we dienen bepalen we zelf. Eenmaal achter jullie linies staat het me vrij te handelen naar eigen inzicht. De Marodeurs zijn de doorn in jullie oog, Tsuranu.' Hij keek Asayaga strak aan. 'Wij zijn hier omdat we op de terugweg waren van een overval op een van jullie achterste posities. Dus weet dat het geen grootspraak is als ik je zeg dat dit mijn wereld is, Tsuranu, en niet de jouwe. Maar ik ben best bereid te delen, en daarom geef ik je er een piepklein stukje van als je wilt, net genoeg voor je graf.'

Asayaga haalde diep adem. 'Wij kunnen hier op dit moment geen einde aan deze oorlog maken, Hartraft,' zei hij snel, alsof de woorden hem zwaar vielen. 'De tijd begint te dringen, en je zei dat ze straks aanvallen.'  

Dennis bleef glimlachen, zonder een spoor van hartelijkheid. 'Ja. Misschien moesten we hier maar gewoon blijven zitten praten tot ze jou voor mij komen vermoorden.'  

Asayaga aarzelde, zich ten tweede male afvragend of de haat van deze man zo groot was dat hij zoiets daadwerkelijk zou doen. 'Wou je soms zeggen dat jij beveelt en dat wij moeten volgen?' vroeg hij uiteindelijk.

'Zoiets; in ieder geval totdat we die verrekte moredhel kwijt zijn. Ik heb jullie zwaarden nodig als ik wil dat mijn mannen het overleven, maar niet zo hard als jij mijn kennis nodig hebt als jij wilt dat de jouwe het overleven. Wij en onze volkeren zijn er niet bij gebaat als we ons zomaar laten afmaken door de moredhel. Dus wat doe je? Stel je je onder mijn bevel?'

'Nooit. Ik beveel mijn eigen mannen.' Hij zei het langzaam, krachtig. Het was verbazend hoe weinig deze Koninkrijkse soldaat over zijn vijanden wist. Had hij dan helemaal geen zicht op de orde der dingen, en op de gevolgen die het voor Asayaga zou hebben wanneer hij de bevelen van een gezworen vijand opvolgde?  

Dennis keek hem nog steeds aan, en Asayaga voelde dat Hartraft hem bestudeerde, ergens achter probeerde te komen. Uiteindelijk gromde Dennis en knikte. 'Een wapenstilstand dan. Noem het maar zoals je wilt. We werken samen tot we zeker weten dat we de Onzalige Broeders kwijt zijn. Als we dat eenmaal voor elkaar hebben, vormen we weer twee kampen en vechten we het uit.'

'Mijn mannen zullen geen rechtstreekse bevelen opvolgen,' zei Asa yaga langzaam. 'Maar als jij... een suggestie doet, aan mij, dan zal ik dat overwegen en misschien overeenkomstig handelen. Als je echter één van mijn mannen een direct bevel geeft, lok je daarmee een gevecht uit.'  

Dennis keek hem aan alsof hij erover nadacht.

'Op onze wereld werken vijandelijke huizen samen als hun clan dat beveelt,' vervolgde Asayaga snel. 'Maar iemand van lager bloed, van een ander huis, dat is...' Hij zocht tevergeefs naar woorden. 'Het is beter als je mij gewoon vertelt wat je wilt. Mijn mannen zullen niet licht gehoorzamen aan iemand van... inferieur bloed.'  

'Ik maak geen ruzie met jou over wiens bloed er beter is,' reageerde Dennis koel. 'Van beide kanten heb ik er genoeg van gezien om te weten dat het dezelfde kleur heeft.' Hij knikte. 'Goed. Suggesties dus. Maar als ik zeg lopen, of opstellen in de flank, dan kan je mijn "suggesties" maar beter verstaan en er meteen naar handelen. Als het tot een gevecht tegen de Onzalige Broeders komt, kan die Tsuranese eer me gestolen worden. Als je wilt dat jouw mannen het overleven, dan luister je naar wat ik zeg.'

'Ik neem geen bevelen van jou aan. Maar suggesties zal ik in overweging nemen.'  

'Noem het zoals je wilt, Tsuranu,' zei Dennis met een zweem van ergernis in zijn stem. 'Noem het suggesties, goede raad, je moeders verhaaltjes voor het slapen gaan, kan mij het schelen. Maar ik ken deze bossen, en ik ken de Onzalige Broeders zoals jij ze nooit zult leren kennen als je geluk hebt. Ik neem je mee omdat ik geen andere uitweg zie, maar ik mag hangen voordat jouw geblunder mijn mannen het leven kost.'  

'Geblunder? Ik zou de afgelopen negen jaar toch geen geblunder noemen. Als wij blunderen, waarom zijn we deze oorlog dan aan het winnen?'  

Moe liet Dennis zijn hoofd zakken en schudde ermee. 'Misschien moesten we het toch maar meteen uitvechten,' zuchtte hij. Hij stond op. 'Of het wordt knokken, of je gaat gewoon akkoord en we vechten als een eenheid als we worden aangevallen. Later kunnen we altijd nog ruzie maken en elkaar het hart uit het lijf snijden.' Hij keek op naar Asayaga. 'Of in jouw geval misschien de strot afsnijden, zodat je eindelijk je bek houdt.'

'Wat bedoel je daarmee?' blafte Asayaga, niet zeker van wat Hartraft had gezegd omdat die de laatste woorden zacht en snel had uitgesproken.

'Niets, Tsuranu, niets.'

'Hou op met dat Tsuranu. Je zegt het alsof het een scheldwoord is. Ik ben Opperbevelhebber Asayaga van de Kodeko, ondercommandant van de troepen van de Krijgsheer in het oosten, van de clan Kanazawai, zoon van heer Ginja van Huis Kodeko, broer van -'  

'Goed, goed. Asay, dan.'

'Asayaga.'

'Asayaga, jij je zin.' Zachtjes vloekend stond hij op. 'Kom, dan gaan we het de mannen vertellen.'

Asayaga wist dat iedereen in de kazerne hen bij het vertrek had nagekeken. Zijn mannen zouden zich beslist zorgen hebben gemaakt dat de Koninkrijkse barbaar mogelijk Asayaga verraderlijk had aangevallen. Hij had geen idee wat de Koninkrijkse soldaten hadden gedacht, maar de spanning zou beslist zijn opgelopen.  

Ze gingen naar binnen, en Asayaga werd bijna overweldigd door de hitte en de stank, vergeleken bij de ijskoude frisse lucht van buiten. Hij keek het vertrek rond. 'We gaan vannacht nog op mars,' verkondigde hij. 'De onzalige lieden vallen voor de ochtend aan. De Koninkrijkse soldaten zijn onze... bondgenoten tot we de andere vijand hebben afgeschud. Jullie mogen niet met hen praten, niet eens naar hen kijken, en het is verboden met hen te vechten tot ik anders beveel. Als we eenmaal aan deze duistere lieden zijn ontsnapt, is er nog tijd genoeg om onze eer te redden.'

Hij zag menigeen zich ontspannen bij het horen van deze mededeling. Tasemu had gelijk, de mannen waren lichamelijk op hun einde. Vechten was het laatste wat ze op dit moment wilden. Als er gevochten moest worden, wilden ze hun krachten en zo veel mogelijk kameraden sparen voor de confrontatie met de Onzalige Broeders.

Sugama keek op en was gelukkig zo verstandig om zijn mond te houden en dit rechtstreekse bevel niet aan te vechten.  

'Kapitein.'

Asayaga keek over zijn schouder. Het was de Natalse verkenner, die Dennis aansprak. Noch hij, noch Hartraft hadden de verkenner en zijn jonge metgezel het terrein zien betreden, zo gespannen was hun gesprek geweest.

'Ze komen eraan,' zei Dennis rustig.

Gregory wilde de woorden vertalen, maar Asayaga hield zijn hand omhoog om hem te laten weten dat hij het al had begrepen. 'We hebben nog een uur, misschien twee,' zei Gregory. 'Ze zijn traag met opstellen, maar hun flankeurs zijn al aan het klimmen om posities boven ons in te nemen. Tinuva houdt hen in het oog. Op de terugweg hebben we een paar schildwachten gedood, dus de moredhel zullen behoedzaam oprukken, uit angst voor een val. We hebben dus wat tijd, maar we kunnen maar beter nu gaan pakken en wegwezen.'  

Dennis blafte een bevel naar Alwin Barry, die nog steeds achter Sugama stond, en op slag was het vertrek in rep en roer toen de Koninkrijkse soldaten hun uitrusting begonnen aan te trekken. Ook buiten werd het bevel doorgegeven, en enkele tellen later stroomden er nog meer Koninkrijkers naar binnen, zich verzamelend rond het vuur om nog een paar minuten van de warmte te genieten en de laatste restjes van de stoofpot naar binnen te schrokken.

Bevelen roepend, begon ook Asayaga zijn mannen te verzamelen. 'Ik begrijp dat er een overeenkomst is,' vroeg Gregory in het Tsuranees toen hij naast Asayaga kwam te staan.

Asayaga knikte slechts.

'Slimme zet van jullie allebei.'

'Dat wil niet zeggen dat het gevecht tussen ons nu van de baan is, Natalees.'

Gregory grijnsde. 'Dat heb ik ook nooit gezegd. Maar ik ben blij dat het is uitgesteld.'

Asayaga liep naar de vier gewonden. Twee van hen waren overeind gekomen om hun spullen aan te trekken. De derde, Ulgani, was nauwelijks bij bewustzijn. Rondom hem zaten zijn kameraden, het hoofd gebogen, de handen op zijn borst gelegd, het gebed voor de stervenden fluisterend.  

In alle drukte en rumoer in de kazerne leek er een kring van stilte rond dit groepje te hangen. Zelfs de Koninkrijkse soldaten die op slechts enkele passen afstand stonden, waren stil. Ulgaru's Wachtleider legde een hand op de ogen van zijn kameraad en trok zijn dolk. Binnen enkele tellen was het voorbij, en de drie anderen stapten achteruit terwijl een van hen een deken over de dode drapeerde.  

Asayaga keek naar Osami, die met grote ogen naar de rite had gekeken, en knielde naast de jongen neer. 'Het zal een zware mars zijn. Zwaar zelfs voor de oude veteranen die gezond zijn. Denk eraan, de keten is slechts zo sterk als de zwakste schakel.'

De jongen keek hem aan, knikte, en keek weer naar Ulgani. Er sijpelde bloed door de deken. 'Ik kan lopen,' fluisterde Osami. Zijn hand ging al naar zijn broek, maar die was weggesneden en naast hem neer gelegd, aan flarden en doordrenkt met bloed. In paniek keek de jongen rond.

Iemand smeet hem een broek toe, van gelooid leer, vermoedelijk van een dode moredhel. Het was de Koninkrijkse priester. 'Ik hou hem wel een beetje in de gaten,' zei pater Corwin.

'Bemoei je er niet mee, gewaad.'

'Dat doe ik wel. Ik heb een hoop moeite in die knul gestoken. Hij loopt mee, net als die andere jongen.' De priester knikte naar de Koninkrijkse soldaat met het gebroken been. Grimassend kwam de jongen overeind, steunend op een geïmproviseerde kruk.

'Als het op hardlopen aankomt, zijn ze er allebei geweest,' mengde Dennis zich in de discussie, Corwin kil aanstarend.

Corwin grijnsde. 'Dat zien we dan wel als het zover is, nietwaar? Laat hen voorlopig maar onder mijn hoede.'

'Jouw verantwoording dan, priester, maar we wachten op niemand.' Corwin wuifde hem opzij en bukte zich om de Tsuranu te helpen aankleden. Osami weigerde het aanbod, ook al was het zonneklaar dat het hem helse pijnen kostte om de broek aan te trekken.

'Iedereen naar buiten!' schreeuwde Dennis. 'Opstellen per eenheid!' Om zelfs niet de schijn te wekken dat hij Dennis' bevelen opvolgde, blafte Asayaga zijn eigen mannen toe als eerste buiten te staan, klaar voor de mars.

In een laatste golf van activiteit werden er nog gauw bekers over de bodem van de ketel met stoofpot geschraapt, dekens van britsen gegrist om als extra mantel te gebruiken, en waterzakken gevuld, die onder de tunieken werden gedragen opdat ze niet zouden bevriezen.

Toen Asayaga naar de deur liep, dook Sugama naast hem op. 'U weet wat er thuis over dit akkoord zal worden gezegd,' fluisterde hij.

'Hoezo? Wat zou jij er dan over zeggen?' Asayaga staarde hem strak aan.

Sugama bond in.

'Het zijn vijanden, maar we zijn een wapenstilstand overeengekomen,' legde Asayaga geduldig uit. 'Dat is voorlopig voldoende. We hebben dit gevecht alleen maar uitgesteld, zoals de Natalse Vrijschutter het stelt.'

De bitter koude wind sneed zijn woorden af toen hij het open terrein voor de kazerne op liep. Zijn mannen stelden zich vlug op. De laatsten die terugkwamen van de flankbewaking strompelden in het gelid, dankbaar wat eten of een droge deken van een kameraad in ontvangst nemend.  

Het werd bijna een wedstrijdje om te zien wie als eersten de gelederen hadden gevormd, om daarmee blijk te geven van hun discipline. Toen de laatste Koninkrijkse manschappen uit de kazerne kwamen, liep Tasemu het gelid langs en blafte een bevel. De mannen sprongen in de houding.

Asayaga keek naar Hartrafts mannen, die een stukje verderop in het gelid stonden. Die sprongen niet in de houding toen hun kapitein langsliep. Bij verscheidene mannen bleef hij even staan om een rugzak te controleren, iemand een klop op de schouder te geven of een opmerking te plaatsen waar een bruusk gelach op volgde. Enkele mannen keken naar Asayaga, en hij vroeg zich af of ze een grap over hem hadden gemaakt.  

'Marsorde,' kondigde Gregory aan, zich opstellend tussen de twee groepen. 'De eerstkomende mijlen is het pad breed genoeg om twee aan twee te lopen. Ik vorm de achterhoede en leg vallen om hen op te houden. Daarbij zou ik graag de hulp van enkele Tsurani willen hebben.' Hij keek naar Asayaga en zag dat Dennis naast hem was gaan staan.

Asayaga trok vragend een wenkbrauw op.

'Ik schat een uur, hooguit twee voordat ze deze stelling bestormen. Tegen die tijd moeten wij al zeker drie mijl verderop zijn, waar we het pad verlaten en de bossen in gaan. Jullie zijn met meer man, en nog fitter dan wij, voor als we er de sokken in moeten zetten om jullie in te halen. Als u het daarmee eens kunt zijn, Opperbevelhebber,' voegde Gregory er grijnzend aan toe.

Asayaga was verrast door de Natalees. Hij had een bevel gegeven, maar het gebracht als een suggestie. Zeer diplomatiek. Asayaga knikte. Het voorstel van de verkenner herhalend, maakte hij er een bevel van en wees vier van zijn beste renners aan als achterhoede.

Dennis keek naar Asayaga. 'Hou je mannen bij de mijne vandaan. Geen getrokken wapens, alleen de bogen. Als we in een hinderlaag lopen, spring jij naar de linkerkant van het pad, dan neem ik de rechter. Zorg dat je mannen het tempo bijhouden.'

'Zorg jij maar dat de jouwe het bijhouden,' snauwde Asayaga.

'We zullen zien. Goed dan, rotzakken, wegwezen!'

Even werd Asayaga kwaad, tot hij besefte dat Hartraft het tegen zijn eigen mannen had. Vreemd, die Koninkrijkers, dacht hij. Zo informeel, zo vriendschappelijk als ze met elkaar omgaan, zelfs zoals ze marcheren. Hij liep naar de kop van de colonne.

Achter hem klonk een stroom van vloeken. Hij keek om en zag een van de Koninkrijkse soldaten uit de gelederen stappen. Schreeuwend stormde de man op de andere colonne af en duwde een Wachtleider, Fukizama, tegen de grond. Asayaga kon de woorden die de Koninkrijker schreeuwde nauwelijks verstaan.

'...vuile dief!'

Fukizama liet zich verder rollen, kwam met getrokken dolk overeind en haalde uit. Vloekend sprong de Koninkrijker met een snee in zijn bovenbeen achteruit en trok zijn zwaard.

Aan weerskanten gleden de wapens uit de scheden, en schreeuwend begonnen de twee gelederen op elkaar in te bewegen, klaar voor het gevecht.

Brullend rende Asayaga langs de linie, met naast zich Dennis, die links en rechts zwaarden weg sloeg.

Fukizama stond alweer overeind, zijn mes weggeworpen, het zwaard ontbloot. 'Mijn eer!' tierde hij. 'Mijn naam is beledigd!' Hij kwam naar voren, en Asayaga duwde hem terug. 'Hij heeft me geslagen. Zijn wij lafaards, Opperbevelhebber? Zijn wij honden die zich zomaar laten geselen? Ik eis het recht van eerherstel!'  

Asayaga verstijfde. Achter Fukizama zag hij Tasemu staan; de Slagleider zei niets. Hij hoorde het gefluister van zijn mannen. Hij keek om naar Hartraft, die voor zijn mannen stond en de woedende Koninkrijkse soldaat tegenhield die obsceniteiten spuwde aan het adres van Fukizama.  

'Jouw man daar,' zei Dennis, wijzend naar de Wachtleider. 'In de kazerne heeft hij Wilhelms geldbeurs gestolen. Wilhelm zag net dat hij hem in zijn buidel liet glijden.'  

Asayaga keek naar Fukizama en zei niets. Het was wel iets voor hem om zoiets te doen; zijn eigen kameraden vertrouwden hem niet eens bij een kansspelletje. Hij was slinks, en hij maakte deel uit van de groep rondom Sugama. Maar Asayaga wist dat er geen kans bestond om dit te sussen, aangezien Fukizama zijn recht op eerherstel al had geëist. 'Een duel, dan,' zei Asayaga met kille stem. 'Jouw man heeft als eerste geslagen.' Daarop zei hij hetzelfde in het Tsuranees.

'Krijg jij de zenuwen,' bits te Dennis. 'De Onzalige Broeders zitten ons op de hielen.'

Asayaga draaide zich om naar Dennis. 'Het wordt een duel,' zei hij, 'of we gaan vechten, hier en nu. Wat zal het zijn, kapitein?'

Gregory sprong tussenbeide. Met amper beheerste woede keek Dennis naar Asayaga en gaf uiteindelijk met grote tegenzin een hoofdknik. 'Jullie door de goden vervloekte Tsurani. Jullie altijd met je verrekte eer.' Terwijl hij het zei, stapte hij achteruit.  

Asayaga knikte naar Fukizama, en de manschappen vormden een halve cirkel. De twee duellisten brachten hun zwaarden in de aanslag, de Koninkrijker een zwaar bastaardzwaard, Fukizama een lichter eenhandswapen. Fukizama nam de rituele houding aan, met de kling achter zijn rechterschouder, beide handen aan het gevest.  

De Koninkrijker pakte zijn zwaard met beide handen vast, stormde naar voren en bracht de kling in een flitsende boog omlaag. Het was in een tel voorbij. Fukizama sprong behendig opzij, zijn evenwicht bewarend op de met ijs bedekte grond. Voordat de Koninkrijkse soldaat zich kon herstellen, ging Fukizama in de tegenaanval, en met een enkele zwiepende slag bracht hij zijn zwaard zo hard omlaag dat hij het hoofd van zijn tegenstander bijna van de schouders hakte. De soldaat zeeg neer in een fontein van donker bloed. Aan de Tsuranese kant werd gejuicht.  

Asayaga keek naar de andere Koninkrijkse soldaten. Hun wapens waren nog steeds ontbloot, en er klonk boos gemompel. Het was eerder moord geweest dan een heus gevecht. Asayaga keek om naar zijn eigen mannen, en opeens werd het allemaal zonneklaar. Fukizama had zijn tegenstander goed uitgekozen, goed ingeschat. Hij had gezocht naar iemand die nog jong was, moe, duidelijk onervaren, en hem vervolgens geprovoceerd.  

Fukizama draaide zich om naar de Koninkrijkse troepen om hen te beschimpen. De Koninkrijkers stonden klaar voor de aanval.

'Fukizama!'

De triomferende soldaat keek om.

'Laat je wapen vallen!' schreeuwde Asayaga.

De ingebakken Tsuranese discipline liet zich al gelden voordat de man besefte dat hem iets vreselijks stond te wachten. 'Opperbevelhebber?'

'Tasemu.'

De Slagleider kwam naar voren, rukte de buidel van Fukizama's buikriem en maakte hem open. Hij stak zijn hand erin, haalde er een lederen beurs uit en hield hem omhoog.  

'Die is van Wilhelm,' fluisterde een van de Koninkrijkse soldaten. Asayaga knikte, pakte de beurs en deed hem open. Er zaten een stuk of zes koperstukken in - een onbeduidend bedrag op Midkemia, maar een jaarloon op het metaal-arme Kelewan. Hij keek de nog steeds roerloos staande Fukizama aan. 'Je bent een schande voor je familie en clan. Je kent de straf voor diefstal.'

De ogen van de man werden groot.

Tasemu wenkte twee andere Tsurani, die de man vastgrepen. Een ander haalde een touw uit een rugzak, liep naar een boom naast het pad en slingerde het touw over een hoge tak, zodat de daarop liggende sneeuw naar beneden dwarrelde.

In een oogwenk was het gedaan. Door vier man werd de bevende soldaat opgetild, en de lus werd rond zijn hals geschoven. Zes andere Tsurani gaven een ruk aan het andere eind van het touw, en Fukizama leek de lucht in te springen, alsof hij door een reuzenhand omhoog werd getrokken. Zijn nek brak hoorbaar, en zelfs de in de strijd geharde Koninkrijkse soldaten krompen ineen bij het geluid. Terwijl het touw werd vastgebonden, bleef de dief stuiptrekken.  

Asayaga smeet de schamele munten op de grond. 'Nog iemand?' blafte hij, woedend naar zijn mannen starend.  

Niemand sprak.

'Ik tolereer noch diefstal, noch ongehoorzaamheid. Fukizama was schuldig aan beide. In het gelid.' Hij keek om naar Dennis. De mannen achter hem stonden stil, onzeker, verrast door de snelheid van Asayaga's rechtspraak. Hij zag de behoedzame blikken in hun ogen en de schok die zijn daden hadden veroorzaakt. 'Mijn soldaat was fout. Hij heeft betaald met zijn leven, en ik bied mijn verontschuldigingen aan. Maar Hartraft, hou je mannen bij de mijne uit de buurt.'

Zwijgend keek Dennis naar het lijk in de sneeuwen vervolgens naar de spartelende Tsuranu. 'Jouw soldaat heeft ons van twee zwaardvechters beroofd,' zei Dennis uiteindelijk.

'Jouw heethoofd is tenminste als krijger gestorven, door de kling,' kaatste Asayaga terug. 'Fukizama heeft een schandelijke dood gekregen, en dit is de laatste keer dat iemand van de Kodeko die naam uitspreekt. Zijn voorouders wenden hun blikken van hem af.'

Nog even bleef Dennis hem staan aankijken. 'We verspillen tijd,' zei hij tenslotte.

Gregory kwam tussen de twee leiders in staan en keerde een grote kruik met stoofpot om op de weg. 'Jullie verspillen allebei tijd.'

Tinuva was al bezig de Koninkrijkse soldaat weg te slepen en zou de Tsuranu naar beneden halen. Hij zou ervoor zorgen dat er geen sporen achterbleven waaruit de Onzalige Broeders konden opmaken wat zich hier had afgespeeld.

Dennis liep weg, naar de kop van de stoet. De dubbele colonne kwam in beweging, en Asayaga rende naar het eerste gelid.

Na een mijl marcheren kwamen ze op een kleine open plek, waar ze halt hielden. Nog geen tien minuten later kwam Gregory eraan. Hij liep langs de wachtende mannen en wees naar het pad dat naar het noorden leidde. 'Die kant moeten we op.' Daarop haalde hij een kruikje uit zijn rugzak en begon een dampende vloeistof rond te strooien.

Dennis wierp hem een vragende blik toe, en de Natalse Vrijschutter verklaarde: 'De mannen hebben genoeg warm eten bij zich om een klein feestmaal aan te richten. Dat kunnen de moredhel op een mijl afstand al ruiken. Dit maakt het hun moeilijker om te bepalen welk pad we hebben genomen.' Hij wenkte de vier Tsurani die met hem het pad op waren gekomen en gaf aan dat ze zich weer bij hun kameraden konden voegen.

'Ik wacht hier op Tinuva,' zei hij. 'Als hij straks komt, doen we wat we kunnen om jullie sporen uit te wissen.'

Asayaga en Dennis keken elkaar even aan, en zonder commentaar beduidden ze hun mannen het aangewezen pad op te gaan.

Ze liepen met de wind in de rug, over bevroren aarde die kraakte onder hun voeten. Dennis keek op. De bomen langs de bergkammen aan weerszijden wiegden, krakend onder het gewicht van ijs. Het sneeuwde niet meer, de wolken woeien langs, en er verschenen sterren. De bergen en het pad verderop werden door maanlicht beschenen.  

Ze trokken in noordelijke richting, vluchtend naar onbekende gebieden.