Proloog

Informatie

 

Het regende niet meer.

Heer Brucal, Ridder-Maarschalk van de Legers van het Westen, betrad het bevelvoerderspaviljoen, zachtjes vloekend en snuivend als een krijgsros. 'Pokkenweer,' mompelde hij. De bejaarde generaal, nog steeds breed geschouderd en in goede conditie, veegde met een gehandschoende hand het vochtige haar uit zijn gezicht.  

Borric, de Hertog van Schreiborg en zijn onderbevelhebber, keek zijn oude vriend met een meewarige glimlach aan. Behalve een standvastig krijger en een betrouwbaar bondgenoot in de politiek van het Koninkrijk der Eilanden was Brucal een bekwaam veldgeneraal. Maar hij was ook een tikje ijdel, en hij ergerde zich aan het feit dat zijn vorstelijke manen nu tegen zijn schedel gekleefd zaten, wist Borric.

'Nog steeds ziek?' Borric was een markante man van middelbare leeftijd, met meer zwart in zijn haar en baard dan grijs. Hij droeg zijn gebruikelijke zwarte kleren - de enige kleur die hij droeg sinds de dood van zijn vrouw, vele jaren geleden - niet daarover het bruine wapenkleed van Schreiborg, gesierd met het wapen van een gouden meeuw onder een kleine gouden kroon, ten teken van Borrics koninklijke bloed. Zijn ogen waren donker en indringend, al stonden ze nu licht geamuseerd om het gemopper van zijn oude vriend.  

Zoals Borric al had verwacht, begon de grijsbebaarde hertog te vloeken. 'Ik ben helemaal niet ziek, verdomme! Alleen een beetje snotterig.'  

Borric herinnerde zich Brucal nog als jongeman uit de tijd dat hij bij Borrics vader op bezoek kwam in Schreiborg, zijn bulderende lach, zijn robuuste vreugde en de fonkeling in zijn ogen. Ook nadat zijn roodbruine haar en baard grijs waren geworden was Brucal nog steeds een man die iedere dag ten volle benutte. Dit was de eerste keer dat Borric hem zag als een oude man.

Niettemin was Brucal iemand die nog altijd snel naar zijn zwaard kon grijpen en er aanzienlijke schade mee kon aanrichten, erkende Borric. En hij weigerde toe te geven dat hij ziek was. Brucal trok zijn zware handschoenen uit en gaf ze aan een assistent. Door een andere liet hij zich uit de zware, met bont afgezette buitenmantel helpen die hij had aangetrokken voor de wandeling vanuit zijn eigen tent. Hij was eenvoudig gekleed in een blauwe broek en een grijze tuniek, zijn wapenkleed achtergelaten in zijn tent. 'En die verrekte regen helpt ook niet bepaald.'  

'Nog een week zo, en dan begint het serieus te sneeuwen.'

'Volgens onze verkenners sneeuwt het nu al volop in het noorden, rond het Hemelmeer,' reageerde Brucal. 'Misschien wordt het tijd om de reserves voor de winter terug naar LaReu en Yabon te sturen.'

Borric knikte. 'Maar mogelijk krijgen we nog één week zachter weer voordat de winter echt goed inzet. Nog net genoeg tijd voor de Tsurani om iets te beginnen. Ik denk dat we de helft van de reserves nog bij de hand moeten houden. Ik zal de andere helft terug naar LaReu laten gaan.'

Brucal keek naar de stafkaart op de grote tafel voor Borric. 'Erg veel hebben ze de laatste tijd niet gedaan hè?'

'Net als vorig jaar,' zei Borric, wijzend op de kaart. 'Een uitstapje hier, een aanval daar, maar weinig blijk dat ze verder willen oprukken.'

Borric bestudeerde de kaart. Het Tsuranese invasieleger had een groot stuk van de Grijze Torenbergen en de Vrijsteden van Natal ingenomen, maar scheen in de afgelopen vijf jaar van de oorlog tevreden met een stabiel front. De hertogen hadden één geslaagde aanval kunnen doen in de bergvallei die de Tsurani gebruikten als hun bruggenhoofd, en sindsdien was er geen informatie over de verrichtingen achter de vijandelijke linies meer binnengekomen.  

Brucal snoot zijn neus in een poetsdoek en gooide hem in een vlakbij staande komfoor. Zijn grote neus was nu rood en glimmend. De laatste tijd had hij minder schittering in zijn ogen, was Borric opgevallen. Hoe kras Brucal voor zijn leeftijd ook mocht zijn, hij was een oude veteraan, en de campagne duurde nu al negen jaar.

Borric dacht terug aan de tijd dat de Tsuranese indringers voor het eerst waren waargenomen, door twee jongens uit zijn eigen veste, die het wrak van een Tsuranees schip hadden gevonden op de kaap bij zijn kasteel te Schreiborg. Later was de elfenkoningin gekomen met bericht over vreemdelingen in het woud tussen haar eigen Elvandar en het hertogdom Schreiborg.  

Borric schudde zich los uit zijn overpeinzingen, beseffend dat de wereld was veranderd en dat een invasie vanuit een andere wereld via een magische poort niet langer iets was om je over te verbazen. Het was oorlog, een oorlog die hij moest zien te winnen. Hij boog zich over de stafkaart waarop hij met penseel en inkt tekens had aangebracht.  

'Wat is dit?' vroeg Brucal, wijzend op een nieuwe krabbel die Borric eerder op de ochtend had geplaatst.

'Alweer een grote migratie van Onzalige Broeders. Het lijkt erop dat ze in een tamelijk groot contingent langs de zuidkant van de Grote Noordelijke Bergen trekken, nog erg dicht langs het elfenwoud ook. Ik snap niet waarom ze in deze tijd van het jaar over de bergen komen.'  

'Daar hebben die hartelozen helemaal geen reden voor nodig,' merkte Brucal op.

Borric knikte. 'Mijn zoon Arutha maakte melding van een grote troepenmacht die slaags raakte met de Tsurani die vijf jaar geleden mijn kasteel belegerden. Maar dat waren Onzalige Broeders die door de Tsurani uit de Grijze Torens werden verdreven. Die trokken noordwaarts om zich aan te sluiten bij hun verwanten in het Noordland. Sindsdien hebben ze zich vrij rustig gehouden.'  

'Er is maar één mogelijkheid.'

Borric haalde zijn schouders op. 'Ik luister, oude vriend.'

'Het is een heel eind lopen. Dat doe je niet zomaar voor de lol.' Met de rug van zijn hand veegde Brucal zijn neus af. 'Ze zijn niet gek.'

'Je kan een hoop zeggen van de Onzalige Broederschap, maar niet dat ze gek zijn,' beaamde Borric. 'Als ze zich in zulke aantallen verplaatsen, is dat met een reden.'

'Waar zitten ze nu?'

'Volgens de laatste berichten van de verkenners bij het elfenwoud,' antwoordde Borric. 'Ze mijden de elfenpatrouilles en de dwergen in Stenenberg, en ze trekken naar het oosten.'

'Dan moeten ze op weg zijn naar het Hemelmeer,' zei Brucal, 'tenzij ze zuidwaarts afslaan voor een aanval op de elfen of de Tsurani.'

'Waarom het Hemelmeer?'

'Dat is niet zo vreemd als ze in het oosten van het Noordland moeten zijn. Er loopt een hele bergketen in noordoostelijke richting vanuit de Tanden van de Wereld, een onneembare barrière van honderden mijlen lang. Over de Grote Noordelijke, langs het Hemelmeer en terug over de Tanden van de Wereld is dan eigenlijk veel korter.' De oude hertog streek over zijn nog natte baard. 'Dat is een van de redenen dat we in Yabon zo veel last van die smeerlappen hadden.'

Borric knikte. 'In Schreiborg laten ze ons doorgaans met rust, vergeleken bij de ontmoetingen die jouw garnizoenen met hen hebben.'  

'Ik wou alleen dat ik wist waarom ze met zo veel man naar het oosten gaan, zo kort voor de winter,' mompelde Brucal.

'Er staat iets op stapel,' vermoedde Borric.

'Al sinds mijn jonge jaren vecht ik tegen de Raafclan.' Brucal viel een tijdlang stil. 'Hun opperhoofdman is een moordzuchtige hond genaamd Murad. Als dat stelletje uit het Noordland zich bij hem aan komt sluiten...'

'Wat dan?'

'Dat weet ik niet, maar het voorspelt niet veel goeds.' Kijkend naar de rest van de kaart vroeg Brucal: 'Hebben we nu iemand in dat gebied?'

'Alleen de garnizoensforten langs het Tsuranese front en een paar laatste patrouilles voor de winter.'

Brucal boog zich over de kaart om alle neergepenseelde aantekeningen te inspecteren en maakte een geluid dat het midden hield tussen gesnuif en een lach. 'En Hartraft.'  

'Wie?' vroeg Borric.

'De zoon van een van mijn jonkheren. Dennis Hartraft. Leidt een compagnie van vechtersbazen en halzensnijders voor baron Moyiet. De Marodeurs noemen ze zich.'

'Wat doet hij?' vroeg Borric. 'De naam komt me wel bekend voor, maar ik kan me geen verslagen van hem herinneren.'

'Dennis houdt niet zo van papierwerk,' verduidelijkte Brucal. 'Hij zaait liever dood en verderf onder de Tsurani. Dat is iets persoonlijks voor hem.'

'Kunnen we hem berichten over deze migratie van Onzalige Broeders?'  

'Hij werkt zelfstandig. Ergens in de komende twee weken komt hij voor de winter terug naar baron Moyiets kamp. Ik zal de baron bericht sturen om Dennis alles te vragen wat hij te vertellen heeft.' Brucal begon te lachen. 'Maar het zou hem goed van pas komen als hij het met de Raafclan aan de stok kreeg.'

'Hoezo?'

'Dat is nu even een te lang verhaal,' zei Brucal. 'Laten we zeggen dat er nog meer is voorgevallen tussen zijn familie en Murads bloeddrinkers dan tussen hem en de Tsurani.'

'En wat gaat er dan gebeuren als die Hartraft en de Onzalige Broeders elkaar tegenkomen?'

Brucal slaakte een zucht en veegde zijn neus af. 'Dan vallen er bosjes dooien.'

Borric deed een stap bij de kaartentafel vandaan en keek door de ingang van het paviljoen naar buiten. Er begon een lichte mengvorm van regen en sneeuw te vallen. Na een tijdje zei hij: 'Misschien lopen ze elkaar mis en kan Hartraft terug naar Moyiets kamp.'

'Misschien,' zei Brucal. 'Maar als dat zooitje uit het noorden tussen Dennis en Moyiets kamp terechtkomt, of ze krijgen versterking van een groep uit de Raafclan...'

Brucal maakte zijn zin niet af, maar Borric wist zo ook wel wat hij dacht. Als er zo veel Broeders tussen Hartraft en zijn basis kwamen, was de kans dat de Koninkrijkse soldaten levend terugkeerden vrijwel nihil. Even liet Borric zijn gedachten afdwalen, denkend aan de koude bergen in het noorden en de ijzige winter die inmiddels bijna aanbrak, maar toen zette hij die overwegingen van zich af. Er waren andere fronten en andere conflicten om zich druk over te maken, en hij kon Hartraft en zijn mannen toch niet helpen, ook al wist hij waar ze waren. In de oorlog waren er al zo veel mensen gesneuveld dat hij niet langer slecht sliep vanwege een eenheid die zich achter de vijandelijke linies in groot gevaar bevond. En trouwens, misschien hadden ze geluk.