9 Kansen

 

De opkomende maan was bloedrood.

Tinuva keek ernaar, met al zijn zintuigen gespannen als een boogpees. Voor hem was de kleur van de grote maan, die achter hem boven het woud uit klom, een voorteken, een waarschuwing van zijn voorouders.

Er was niets wat hem rechtstreeks van het gevaar vertelde, geen knerpende sneeuw, geen geur op de koude wind; deze waarschuwing kwam van dieper, vanuit de kern van zijn wezen. Hij wist dat mensen soms vaag dat zintuig konden ervaren, het gevoel te worden bekeken, of beter nog, de band die tweelingbroers hadden, die soms wisten wat de ander dacht of voelde.  

Hij ervoer haat, een oude haat die zich over eeuwen uitstrekte. Hij kende die haat even intiem als de aanwezigheid van geliefde vrienden, de herinnering aan de heilige bomen, de aanblik van de eeuwigheid van de nachtelijke hemel.

Bovai was vlakbij, zo vlakbij. Hij sloop naderbij, reikte naar hem, trachtte zijn hart aan te raken, en bovenal riep hij naar hem. Het was alsof ze twee slangen waren die rond elkaar cirkelden, zoekend naar een gelegenheid om bliksemsnel toe te slaan.  

Tinuva werd verscheurd; de roep van Bovai was als een diep verlangen, vreemd bijna, als het lokkende fluisteren van een geliefde die de ontlading van de hartstocht wenste, alleen was dit de hartstocht van de dood.

Tinuva draaide zijn hoofd en staarde recht voor zich uit. Hij zag niet met zijn ogen, maar met zijn ziel, en de kleur van de wereld verschoof. Niet langer waren daar de donkere schaduwen van de nacht, want die veranderden in een bleek lichtschijnsel dat zich flitsend en fonkelend boven de bevroren bossen uitspreidde. Alles baadde in een lieflijke blauwe glans, en er waren geen schaduwen, al zou de nacht er onveranderd hebben uitgezien voor een sterveling die naast hem stond.  

Hij zag Bovai. In zijn eentje rukte de moredhel-leider op, roekeloos, op open terrein, maar nog steeds ver buiten het bereik van pijl en boog. Hij kende die manier van lopen goed: hooghartig, arrogant en vol zelfvertrouwen. En dat was lang niet alles wat hem aan de moredhel-hoofdman vertrouwd was, maar daar stond hij liever niet te lang bij stil. Die vertrouwdheden waren per slot van rekening de kern van de bloedschuld die tussen hen bestond.  

Elk was zich bewust van de aanwezigheid van de ander. Dit was heel anders dan bij Kavala, die nog pas gisteren zijn welverdiende ondergang tegemoet was gereden, volledig in beslag genomen door zijn eigen gedachten. Nee, Bovai zou zo dom nooit zijn, al bevond hij zich tweehonderd mijl ver weg, in de veiligheid van zijn eigen woonplaats, want ook daar was hij altijd alert, altijd op zijn hoede, in de wetenschap dat Tinuva altijd op jacht was.  

Bovai bleef staan, hield zijn hoofd schuin en keek Tinuva recht aan. Laat het nu zijn.  

De woorden werden uiteraard niet uitgesproken doch gevoeld, en Tinuva voelde zich aangetrokken door de kracht ervan. En door die aantrekkingskracht wist hij dat Bovai al zijn vaardigheden aanwendde om de gedachten te vormen en ze naar zijn ziel te sturen, en dat er onder die woorden een andere bedoeling schuilging. Tinuva waagde het zijn aandacht een uiterst kort moment van Bovai af te wenden en keek langs hem heen.  

Achter de zwarte elf liepen er anderen, honderden, die zich verscholen meenden, in de veronderstelling dat het zienerslicht hun aanwezigheid niet prijsgaf maar gericht was op Bovai. Onder Bovai's bloedverwanten toonden zich er velen vaardig en bedreven, en menig moredhel hield zich schuil, de gedachten stil, het hoofd gebogen om het licht dat Tinuva in zijn geest projecteerde niet op te vangen. Maar de simpeler zwarte wezens, de mensen, de bosgnomen en de trollen, dwaalden in hun onhandigheid maar wat rond, ongeduldig in de vrieskou, zich afvragend wat hun meester aan het doen was en waarom hij hun had bevolen hier te wachten terwijl hij alleen verder ging.  

Tinuva richtte zijn gedachten op de wens dat Bovai nog wat dichterbij zou komen, nog zo'n honderd passen, al wist hij dat hun confrontatie nog niet kon beginnen, zelfs niet als hij binnen zijn bereik was, omdat de tijd, er nog niet rijp voor was. Maar hij had al honderden jaren gewacht, dus die paar dagen extra dagen konden er ook nog wel bij.

Tinuva's geest strekte zich uit, en hij bespeurde meer geesten inde verte. Het lag in de lijn der verwachtingen dat Tinuva zich op een dag bij de Machtswevers zou scharen, want zijn geest toonde zich meer en meer bedreven in het gebruik van de aangeboren magie van zijn ras. Met bittere ironie overwoog hij dat Bovai zijn vermogens op dat punt waarschijnlijk zou evenaren, al zou hij de mantel van het hoofdmanschap nimmer verruilen voor de rituele hoofdtooi van een sjamaan.  

Langzaam liet Tinuva zijn linkerhand zakken naar de zoom van zijn lange mantel. Met een zwaai trok hij de mantel op en verbrak de bezwering waarmee zijn innerlijk oog het woud had verlicht. Toen rende hij lichtvoetig weg, zoals alleen een elf kon rennen, zwevend door het woud als het gefluister van een ochtendbries, schietend van boom naar boom, over gevallen woudreuzen heen springend. Hij maakte een hert aan het schrikken dat zich in de holte onder een ontwortelde stronk had verborgen, en een tiental passen renden ze zij aan zij tot het angstige wezen zich omdraaide en de andere kant op schoot.  

Hij leegde zijn geest en schermde zijn gedachten af, zodat zelfs de meest gevoelige moredhel hem niet kon zien. Voor Bovai zou het zijn alsof hij domweg uit het sterfelijke rijk was verdwenen. Al was hij nog geen Machtswever, wanneer er tijd voor was had Tinuva zich in hun gezelschap gekoesterd en zich enkele vaardigheden eigen gemaakt die iemand van zijn leeftijd nog niet hoorde te bezitten. Laat Bovai maar proberen uit te puzzelen wat er was gebeurd. Het leverde hun weer wat tijd op, en al was het niet veel, de mannen van het Koninkrijk en de Tsurani konden iedere gewonnen minuut gebruiken om verder bij Bovai en zijn moordenaars vandaan te komen.

Tijdens het lopen floot hij zachtjes de roep van een uil die 's nachts werd opgeschrikt door iets dat jacht maakte op de jager.

Gregory stapte achter een woudreus vandaan, een spar die zo dik was dat er zich drie man achter verborgen konden houden. De Natalse verkenner hief zijn hoorn en blies vier korte stoten, zijn persoonlijke signaal. Het was het teken dat de vijand in zicht kwam en het tijd was om het kamp te verlaten. Toen begon Gregory naast Tinuva mee te rennen. 'Was hij er?' vroeg hij.  

'Ja.'

Ze renden nog een vijftigtal passen, sprongen over een omgevallen boomstam en bleven even staan om achterom te kijken, de bogen half geheven.

'Heeft hij je uitgedaagd?'

'Ja. Maar zijn leger was te dichtbij.'

In de verte hoorden ze het dreunende geluid van paarden die over het open terrein galoppeerden. Bovai zond zijn ruiters vooruit om te kijken waarheen de elf was verdwenen. Ze luisterden en hoorden het geluid afnemen toen de ruiters zich gedwongen zagen tussen de bomen vaart te minderen.

Nogmaals hief Gregory zijn hoorn en blies. In de verte klonk er een stoot ten antwoord, galmend door de stille, koude lucht. 'Tijd om hen in te halen.' Gregory wilde alweer verder rennen, maar Tinuva siste zachtjes, stak zijn hand op en wees. Ze haalden allebei een pijl uit hun koker, zetten hem op de pees en spanden hun boog.

Twee ruiters doken op, duidelijk zichtbaar in het maanlicht, zigzaggend tussen de bomen door, zich bukkend voor wat laaghangende takken.  

De twee pijlen zoefden weg naar hun doelen. Een van de twee tuimelde achterover van zijn rijdier, de ander slaakte een schrille kreet. Zijn paard viel bijna omdat de stervende ruiter het dier probeerde in te houden .en te wenden.  

Enkele tellen later zat Tinuva achter de ruiter op het paard en haalde zijn mes moeiteloos over de keel van de stervende. Hij duwde hem uit het zadel en nam zijn plaats in. Tinuva's gefluisterde bevelen en zachte aanraking kalmeerden het paniekerige dier, dat binnen een paar tellen gehoorzamer was aan de elf dan het ooit was geweest aan de mens die door Tinuva was vervangen. Inmiddels zat ook Gregory in het zadel van het tweede dier en met moeite kreeg hij hem onder controle, want de beide dieren waren erg geschrokken van de geur van bloed in de koude lucht.  

Terwijl Tinuva naar Gregory draafde, werd het dier eindelijk gehoorzaam aan de ferme hand van de Vrijschutter.  

'Waarom te voet als we te paard kunnen?' zei Tinuva kalm.

'Nou, als de wiedeweerga dan,' riep Gregory uit, over zijn schouder kijkend.

'Kom.' Voorop gaand, bracht Tinuva zijn rijdier in een langzame galop, tussen de bomen door slingerend. Achter hen hoorden ze de andere ruiters naderen.  

Ze bereikten een lage heuvelkam en reden naar de top. Links van hen zag Tinuva het kamp, en hij slaakte een zucht van verlichting. De vuren smeulden nog, maar het kamp was verlaten. Hij ving een glimp op van de colonne, die zich in allerijl over het pad verplaatste. De voorste mannen waren de top van de rotsuitstulping al voorbij.

Er streek iets langs zijn gezicht, plukkend aan de kraag van zijn mantel. Het deed zijn hart stilstaan. Een handbreedte lager en de pijl van een van Dennis' mannen zou hem hebben gedood. Hoe ironisch zou het zijn geweest om na zo'n lange tijd te sneuvelen door de hand van een bondgenoot.  

Andermaal blies Gregory op zijn hoorn het herkenningssignaal, en Tinuva hoorde Dennis woedend vloeken en zijn mannen toeschreeuwen niet te schieten.

De twee stuurden hun paarden de helling af en stormden het lege kamp voorbij, het pad op. Toen ze een bocht om kwamen, schrok Tinuva van de aanblik van zes Tsurani die met getrokken zwaarden de weg versperden. Hard aan de teugels trekkend vroeg hij zich af of zij Dennis' waarschuwing en Gregory's hoornstoten wel begrepen hadden.  

Te midden van het groepje stond Asayaga, en op zijn bevel gingen de zwaarden omlaag. Met nog steeds overslaand hart knikte Tinuva hem dankbaar toe.

'Tragisch om in de strijd per ongeluk een vriend te doden,' zei Asayaga in het Tsuranees. Toen besefte hij opeens dat hij de ander 'vriend' had genoemd, en er verscheen een geschrokken blik in zijn ogen. Verscheidene van zijn mannen keken hem verrast aan.

Eveneens verrast, kostte het Tinuva enkele tellen om te reageren. 'Oude vijanden moeten vrienden zijn als er groot gevaar dreigt.'

Asayaga gromde, maar zei niets terug.

'Maak voort, hun bereden krijgers naderen. Ze weten niet zeker waar we zijn, maar daar komen ze snel genoeg achter.' Met een lichte beweging van de teugels reed Tinuva verder het pad op naar de volgende bocht, boven op het klif.

'Verdomme,' schreeuwde Dennis, 'hoe halen jullie het in je hoofd om zomaar aan te komen rijden! Het had je dood wel kunnen zijn.' En alweer werd Tinuva verrast toen Hartraft, als om zichzelf gerust te stellen, Tinuva bij de onderarm pakte en er even in kneep. Daarna draaide Dennis zich abrupt om en begon terug te lopen naar de wachtende manschappen. Tinuva reed met hem op.  

'De idioot die die pijl afschoot, krijgt van mij persoonlijk een pak ransel,' zei Dennis grimmig.

'Daar hebben we geen tijd voor,' probeerde Tinuva de hele kwestie nonchalant af te doen. 'Bovendien was het een begrijpelijke vergissing. Ik ben te voet vertrokken, dus jullie verwachtten me te voet terug. Laten we nu maar voortmaken. Gregory en ik rijden vooruit om te kijken of ze geen voorhoedepost op het pad hebben, al betwijfel ik dat. Bovai kwam met de bereden krijgers voorop om... jou te zoeken. De rest van zijn troepen laat hij volgen. Mijn spelletje heeft gewerkt, het gaf ons de waarschuwing die we nodig hadden.'

Dennis knikte.

'Iedereen droog, de maag gevuld en de kont gewarmd?' vroeg Gregory.  

Er werd wat gelachen.

Hij keek naar het oosten. De grote maan stond twee handen boven de horizon, nog steeds bloedrood. Eronder was de eerste vage gloed van de naderende dageraad zichtbaar.

'Het wordt een heel eind lopen en hard vechten,' zei Dennis, weer terugvallend in zijn gebruikelijke rol. 'Ze zijn binnen de kortste keren bij ons, dus lopen!'

Tinuva spoorde zijn paard aan en reed omhoog over de met ijzel bedekte helling. 'En volgens mij is er weer storm op til, dus we moeten over de kam zijn voordat die losbarst, want anders komen we om in de pas.'

Dennis en Asayaga gaven bevelen, en de mannen repten zich voort langs de markeringen die de baanmakers hadden aangebracht. De twee verkenners zouden nu al in de pas zelf zijn, op weg naar de hoge bergen. Laat in de middag konden ze de top bereiken, en eenmaal aan de andere kant mocht het noodweer de pas volstorten met sneeuw. Dan konden alle gedachten aan Bovai voor een andere keer worden bewaard.

Terwijl de mannen op weg gingen, bedacht Tinuva dat hij in een tijdsbestek van nog geen tien minuten driemaal de dood nabij was geweest, tweemaal door de hand van vrienden, eenmaal vanwege een vijand die dichter bij hem was dan een sterveling kon vermoeden.  

Hij wist dat het een voorteken was, en hij ademde diep in, genietend van de geur van deze wereld.

 

'Kom op, lopen, stelletje lamzakken, lopen!' Snakkend naar adem strompelde Dennis Hartraft naar de top van het pad. Zich voorover buigend vocht hij tegen de neiging te braken en zoog de koude, ijle lucht in diepe teugen naar binnen. Hij kwam overeind, duwde zijn helm naar achteren en veegde het zweet van zijn voorhoofd.  

Over het pad kwamen zijn mannen aangestrompeld, ploeterend door de poedersneeuw. 'Schutters aan de flanken! Kies je doel zorgvuldig uit, verspil geen pijlen aan de gnomen en mensen! Eerst de trollen, dan de zwarte elfen!'

Meer dan één man had een lege pijlenkoker; de voorraad raakte op. Hij keek naar de hemel. De middagzon stond laag aan de zuidelijke horizon. Als er niet zo'n groot gevaar dreigde, zou hij zijn blijven staan om van het spectaculaire uitzicht te genieten. Sinds de bitterkoude ochtend hadden ze verscheidene duizenden voeten geklommen, en de uitgestrekte vlakte van de Brede Rivier spreidde zich onder hen uit. Moeiteloos kon hij in de verte de weg door de Yabonese heuvels herkennen waar ze de vorige dag nog hadden gelopen. Hierboven was de lucht kristalhelder en zuiver, maar helaas zo ijl dat zijn mannen er last van hadden. Gelukkig leden de achtervolgers hier eveneens onder.  

Het was een bittere aftocht geweest. Nog geen half uur nadat ze het kamp uit waren gevlucht, werden ze voor het eerst van achteren aangevallen, en dat was gedurende de dag nog herhaaldelijk gebeurd. Toen de strijd een ogenblik luwde trokken zijn mannen zich een paar honderd el verder terug, slingerend over het zigzaggende pad, waarna de volgende aanval volgde. Vervolgens weer een luwte, waarin ze weer terugtrokken. Bovai's troepen betaalden een verschrikkelijke prijs. Alle mensen-huurlingen waren dood of gewond, en de moredhel beschikten niet meer over cavalerie.  

De haarspeldbochten lagen inmiddels achter hen, en het enige dat hen nu nog redde, was het feit dat de weg die ze beklommen weinig meer was dan een geitenpad dat steil omhoog liep tot voorbij de boomgrens. Op dit terrein was het de vijand onmogelijk hen in de flank aan te vallen of de pas af te snijden. Zo lang ze zich langzaam bleven terugtrekken, was het de truc om op het juiste moment de strijd te staken, en Dennis zag dat het daar weer bijna tijd voor was.

Hij keek rond. Het pad ging zeker nog vijfhonderd voet omhoog, maar daarna gebeurde waar hij al een uur geleden bang voor was: het pad hield op. Erboven was het allemaal kale rots, en de dichte wirwar van iele boompjes en struiken die eerder voor flankverdediging zorgden, was hier bijna geheel verdwenen. Er restte hun nog maar één tactiek: opstellen tussen de rotsblokken en stand houden.

Nergens zag hij Tinuva of Gregory, het was alsof ze domweg in het niets waren opgelost. Gregory had opzettelijk de elf bij de gevechten vandaan gehouden door hem op verkenning vooruit te sturen, maar het was wel raar dat ze op een moment als dit zomaar waren verdwenen, en hij was er niet gerust op.

Lager op het pad kreeg de strijd een wanhopig karakter. Er vormde zich een colonne gnomen, de schilden voor zich en boven hun koppen gehouden. Ze rukten op van achteren om langs de belegerde trollen en moredhel te stormen.

Hij liet zich langs de honderd el die hij eerder zo moeizaam had beklommen omlaag glijden en dook achter een rotsblok toen er verscheidene pijlen van beneden kwamen aanvliegen, vanuit een hoge boog omlaag suizend.  

Opgesteld in eenheden van vijf man hielden de Tsurani vakkundig het pad bezet. Iedere eenheid streed verscheidene minuten en liet zich dan terugvallen om achteraan uit te rusten, waarop de volgende eenheid de strijd aanging. Waar ze maar enigszins beschut konden staan, stelden de Koninkrijkse boogschutters zich aan weerskanten van het pad op om het rouleren te dekken en als tirailleurs de flanken te verdedigen. Al zou hij het nooit hardop zeggen, de twee partijen werkten naadloos samen in dit gevecht, beide met volle overtuiging, elkaar ondersteunend, en verscheidene malen had hij een Koninkrijks of Tsuranees soldaat iemand van de andere kant zien redden uit een netelige situatie. De Tsuranu met het ene oog had zelfs een Koninkrijks soldaat weggedragen die door een trol met een knuppel bewusteloos was geslagen.  

Tijdens het eerste uur hadden de moredhel hun bittere lesje geleerd, en nu hielden ze zich in, na minstens twaalf man te hebben verloren aan de schutters, die het dubbele voordeel genoten van hoger terrein en wind in de rug. Vrijwel de gehele ochtend hadden ze hun mensen en gnomen naar voren gestuurd voor de bloedige frontale confrontaties met de Tsuranese infanterie.  

Niet dat het gevecht helemaal eenzijdig verliep: zeven Koninkrijkers en twaalf Tsurani waren dood, en nog eens twaalf gewonden telden ze.

Verder glijdend langs het pad passeerde Dennis Corwin, die de hulp aan de gewonden begeleidde. Gezien de aard van het gevecht over zo'n smal front had Dennis er uiteindelijk mee ingestemd vijftien man aan te wijzen om de gewonden bij te staan.

Achter Asayaga, in het tweede gelid, bleef Dennis staan en greep de Tsuranu bij de schouder. 'Je kan het hiervandaan niet zien, maar voorbij de bocht komt er een troep gnomen over het pad aangestormd,' hijgde Dennis. 'Maak je klaar om iedereen terug te roepen.'

Asayaga gromde een bevestiging. Zijn voorste linie had de schilden laten zakken. Al enkele minuten was er niemand meer omhoog gekomen langs het pad. Asayaga blafte een bevel.

Niemand bewoog zich.

Dennis draaide zich om en ging terug het pad op. De Tsurani wisten wat ze deden, en hij kon hen maar beter uit de weg gaan. Hij hoorde de grommende keelklanken van de strijdliederen der gnomen. Met opgeheven schilden kwam de kop van de stoet de bocht in het pad door.  

Asayaga blafte nog een bevel. Enkele mannen vlak bij hem begonnen achteruit omhoog te lopen, draaiden zich om en renden weg. Asayaga zei een enkel woord, en er trokken zich meer terug. De gnomen schuifelden zenuwachtig naar voren.

Plotseling verbraken de Tsurani het voorste gelid en zetten het op een lopen. Een paar mannen smeten de gnomen schilden van zich af die ze eerder in het gevecht hadden opgeraapt. De hele Tsuranese eenheid stormde nu het pad op, de mannen schreeuwend in paniek.

De voorste rij gnomen liet behoedzaam de schilden zakken. Een paar begonnen beschimpingen te schreeuwen en naar voren te komen, en een tel later zette de hele gnomen colonne de achtervolging in, alle schijn van orde verbroken.

Op benen die zo hevig trilden dat hij vreesde in te storten, werkte Dennis zich omhoog over het pad. De snelste der Tsurani rende hem al voorbij. Dennis' elleboog werd gegrepen door iemand die hem verder wilde helpen, maar hij schudde de hand van zich af. Aan weerskanten van het smalle pad zag hij zijn eigen mannen terugtrekken, menigeen nerveuze blikken naar hem werpend.  

Recht vooruit hield het pad al bijna op, en Dennis bereikte de plek waar hij net nog had gestaan. Deze keer viel hij op de knieën, snakkend naar adem. Zijn mannen hadden deze klim maar één keer gemaakt, hij was telkens heen en weer gegaan met het getij van de aftocht. Ondanks Asayaga's aanbod om de eerste wacht te nemen, had hij de hele nacht geen oog dicht gedaan maar was op wacht blijven staan. Nadat hij had ingestemd met Tinuva's plan om op verkenning uit te gaan, zodat hij een eerste waarschuwing kon geven, had hij urenlang gespannen staan wachten op het hoorngeschal dat het teken was om op weg te gaan.  

De wereld werd onscherp, het was moeilijk goed te zien, overal renden er Tsurani langs hem heen. Door een gat in hun gelederen zag hij de troep gnomen op nog geen twintig el afstand het pad op komen.

Asayaga blafte een bevel, en als door een wonder stapten alle Tsurani keurig op hun plaats in het gelid. In een oogwenk vielen de Tsurani aan, en ondanks Dennis' bevelen schoten verscheidene Koninkrijkers pijlen in de verbroken gnomen gelederen, terwijl zijn tirailleurs langs weerszijden van het pad uitzwermden.

De Tsurani troffen de gnomen als een stormram, kegelden de voorste gelederen omver en smeten hun stervende lichamen achterover, terwijl de Koninkrijkse troepen in de flanken toesloegen.

Het was een gruwelijke slachtpartij. Binnen een paar tellen lagen er twintig gnomen dood of hun laatste adem uit te blazen. De rest rende in paniek de berghelling af.

Met een grote grijns op zijn gezicht dook Asayaga op uit de gelederen en wankelde de laatste paar stappen het pad op om voor Dennis te blijven staan. 'Stomme wezens. Je zou toch denken dat je dat geintje niet twee keer bij hen kan uithalen.'

Dennis knikte beamend.

Asayaga keek langs hem heen, en zijn gezicht betrok. 'Het pad eindigt

daar. Wat nu?' 'De rotsen in.'

'Ik dacht dat er een pas was?' Dennis gaf geen antwoord.

Vanaf de voet van de berg had het er inderdaad naar uitgezien dat er een pas was, maar die had hun slechts over de eerste bergketen gebracht, waarachter deze tweede, hogere barrière schuil ging. Het was terrein waar hij zich nooit had gewaagd, en zelfs Gregory was eerst een beetje van zijn stuk geweest toen ze de hogere bergkam erachter in het oog kregen. Alleen Tinuva was zonder commentaar verder gelopen.

'Waar zijn de elf en de Natalees?'

'Weet ik niet.'

'Weet je niet? Maar wat moeten we dan?'

'Zei ik toch, de rotsen in.'

'En ik maar denken dat die gnomen dom waren. Breng jij ons hier naartoe? Waren we die rivier maar nooit overgestoken.'

'Ik heb je niet gevraagd om mee te komen,' snauwde Dennis. 'Je had ook best aan de andere kant van die verrekte rivier mogen blijven, wat mij betreft. Maar we zitten nu eenmaal hier, dus je went er maar aan!'

'Is dat je antwoord, Hartraft? Als wij deze dag overleven, gaan we vanavond bij zonsondergang orde op zaken stellen. Ik marcheer geen dag meer met jou verder als jouw leiderschap ons niets anders brengt dan dit.'

'Prima dan, met zonsondergang, verdomme.'

'Mag ik even onderbreken?'

Het was Gregory. Dennis keek hem aan, niet zeker of hij nu blij moest zijn of hem moest uitfoeteren voor de situatie waarin ze zich bevonden. 'We hebben het pad gevonden.'

'Waar voert het heen?' vroeg Dennis.

'Dat is het 'm juist,' antwoordde Gregory, 'dat weet ik niet precies.'

'Ik dacht dat jij deze bergen kende?'

'Dat heb ik nooit beweerd. Je zult je herinneren dat ik heb gezegd dat ik misschien een route wist, maar dat ik nog nooit zo hoog was geweest. De ene pas waarvan ik zeker was, was de weg die omhoog liep vanaf de brug die de Onzalige Broeders in handen hadden.'

Vermoeid kwam Dennis overeind. 'Het komt er natuurlijk op neer dat we nog meer moeten klimmen,' gromde hij.

Gregory had zijn paard al gekeerd, maar bleef staan om langs de berg omlaag te kijken. 'Laten we maar opschieten. Ze stellen zich weer op.'

Dennis keek over de rand van de steile helling en zag donkere gedaanten aankomen, alle te voet. Het waren er honderden, en ditmaal waren de moredhel er ook bij. Het is nu simpel genoeg, besefte Dennis. Nu we vast zitten, hoeven ze zich alleen maar te verspreiden. Niet frontaal aanvallen, maar in een boog langs de flanken en dan insluiten.  

Onder zijn mannen waren er verscheidene die met stenen gooiden en beschimpingen schreeuwden, maar de meesten waren te uitgeput om te reageren en sloten zich gewoon aan achter Gregory en Dennis, omdat ze dat nu eenmaal gewend waren. Gregory ging voorop over het pad, dat vijftig el vlak en parallel aan de bergwand liep en achter een enorm rotsblok scherp afboog.

Toen ze langs het rotsblok kwamen, voelde Dennis een koude windvlaag en zag recht vooruit een smalle kloof. Enkele honderden ellen verderop rezen hoge bergpieken op, maar het zag eruit alsof de berghelling hier loodrecht naar beneden liep.  

Voorbij het rotsblok steeg Gregory af en wenkte Dennis. Na nog eens twaalf el beschreef het pad weer een bocht, en Dennis' maag draaide zich om. Nog een paar stappen, en dan een vrije val van minstens vijfhonderd voet. Hij had nooit goed tegen grote hoogten gekund, en meteen deed hij een stap achteruit. 'Nee maar, dat is fantastisch,' hijgde hij. 'En nu, springen?'  

'Kijk.' Gregory wees schuin links naar voren.

Het pad liep nog een honderd el verder, pal langs de noordzijde van het ravijn, en kwam uit bij een touwbrug die de afgrond overspande.

'Wat in de naam der goden is dat?' vroeg Dennis, voor één keer volkomen overrompeld en bereid dat toe te geven.  

'Tinuva wist nog dat er hier een pad moest zijn, en lang geleden ook een brug, maar die is een dikke honderd jaar geleden verwoest. Iemand heeft hem herbouwd.'

'Waar is Tinuva?'

'Aan de overkant. Hij heeft al geseind dat het pad daar verder loopt. Dit is onze uitweg.' Gregory grijnsde.

Dennis knikte. Moeizaam slikkend keek hij naar het schamele bruggetje, dat weinig meer was dan twee touwen om je aan vast te houden en nog twee eronder met wat ruwe planken als smal looppad.  

Asayaga stond al naast hem, ook grijnzend. 'Waar wachten we op?' zei hij. 'Kom.'

Dennis knikte, en zonder commentaar volgde hij Gregory, die zijn paard weer aan de teugels meevoerde. je gaat dat beest toch niet naar de overkant brengen?'

'Dat heeft Tinuva met het zijne al gedaan.' Terwijl hij het zei, trok Gregory zijn mantel uit, sloeg hem dicht en legde hem over het hoofd van het paard, zodat het niets kon zien.

Dennis deed er het zwijgen toe. Toen de Natalse verkenner bij de brug kwam, liep hij zonder aarzelen verder. De brug zakte kreunend door toen het paard volgde. 'Laat de mannen zo'n tien voet tussenruimte houden,' zei hij. 'Ik weet niet zeker wat dit ding kan hebben.'

'Met jou en dat paard komen we daar zo achter,' reageerde Dennis, kijkend naar Gregory die de brug over kuierde alsof er geen vuiltje aan de lucht was.

Er floot een koude windvlaag door het ravijn die de brug deed schommelen. Terug deinzend tegen de rotswand langs het smalle pad gaf Dennis de voorste mannen de opdracht naar de overkant te gaan, en één voor één begonnen ze aan de oversteek. Na een tijdje stonden er nog maar zes man bij het rotsblok. Een van hen was Asayaga's eenogige sergeant, die begon te roepen en te gebaren.  

'Ze komen eraan,' liet Asayaga weten. 'Het zal krap worden.' Hij riep zijn sergeant toe voort te maken, en de laatste mannen renden over het smalle, besneeuwde pad.

Nerveus keek Dennis toe, in de verwachting dat er minstens een paar zouden uitglijden en in de afgrond storten.

Asayaga duwde de achterste Tsuranu verder naar de brug en draaide zich om naar Dennis. 'Na jou, Hartraft.'

'Jij eerst,' gromde Dennis.

'Bang?' vroeg Asayaga met een grijns, en plots veranderde zijn gezicht en ging zijn schild omhoog.

Er sloeg een pijl in, en Dennis dook weg achter het schild toen er nog twee pijlen aanvlogen.

'Nu!' schreeuwde Asayaga, en hij rende de brug op, de mannen voor hem aansporend op te schieten.

Dennis volgde, de eerste dertig voet langzaam. Over zijn schouder kijkend zag hij vijf in het zwart geklede boogschutters door de spleet bij het rotsblok komen en zich opstellen op het pad. Achter hen kwam de zware infanterie, de schilden omhoog.

De boogschutters spanden hun bogen alweer, en Dennis zette het op een lopen, ongeacht het zwaaien van de brug.

Pijnlijk schampte er een pijl langs de achterkant van zijn been. De man voor Asayaga gaf een gil en greep naar zijn zij. Hierdoor ging de brug zo heftig zwaaien dat Dennis even bang was dat een van de touwen was geknapt en het bouwsel instortte. De Tsuranese soldaat viel, en vol afgrijzen zag Dennis de man hals over kop de diepte in tuimelen. Diens geschreeuw van pijn en doodsschrik werd steeds zachter tot het uiteindelijk stopte, afgekapt door de misselijkmakende bons waarmee de soldaat vijfhonderd voet lager tegen de scherpe rotsen sloeg.  

Dennis stond als versteend, zich vastklampend aan de touwen, met het gevoel alsof zijn benen het begaven.

'Kom!'

Hij keek op. Het was Asayaga.

Er scheerde nog een pijl voorbij, en hij nam de volgende stap, toen nog een, en uiteindelijk rende hij weer. Aan de overkant stonden de mannen de beide commandanten toe te schreeuwen en aan te sporen, terwijl aan weerszijden de pijlen z6emden. Het enige dat hen redde was de wind die door het ravijn vlaagde en de pijlen van richting veranderde.

Op twaalf voet van het einde nam hij een snoekduik en greep dankbaar de uitgestoken hand van Gregory, die hem het laatste stukje omhoog trok.  

Hij keek het ravijn over. Aan de andere kant krioelde het nu van de in het zwart geklede krijgers, maar geen van hen was zo dom om zich op de brug te wagen, ondanks het aandringen van hun aanvoerders om de aanval door te zetten.

Geruime tijd bleven de beide partijen naar elkaar schelden en gebaren. Dennis zag de Tsurani vreemde bewegingen maken met hun handen en vingers, en de dingen die ze daarbij riepen waren ongetwijfeld de diepste beledigingen.

Uiteindelijk haalde Gregory zijn handbijl te voorschijn en begon op de touwen in te hakken. Een minuutje later stortte de brug in.

Asayaga kwam naar Dennis. 'Weet je waar we zijn?'

'Nee.'

'En wat nu dan? Als je het niet weet, waarom liet je hem die brug dan doorhakken?'

'Denk je echt dat we langs die kant terug kunnen?' vroeg Dennis vermoeid.

Asayaga keek naar de overkant van de kloof en schudde uiteindelijk zijn hoofd.

Hun mannen liepen alweer verder over het pad, het beschimpen van hun achtervolgers beu. Het pad liep omlaag en was diep uitgesleten, een genoegen na de inspannende klim. Bij een bocht verdween de afgrond aan hun rechterkant, en het pad meanderde door een veld vol rotsblokken, breder uitlopend naar lager terrein.  

Dennis en Asayaga bleven verbaasd staan.

Voor hen lag een brede, open vallei, de hoger gelegen hellingen begroeid met grote sparren. Het land was duidelijk vruchtbaar en leek zich mijlenver uit te strekken. Boven de boomgrens rezen hoge puntige pieken op, als schildwachten de vallei aan alle kanten insluitend. Deze vallei was zichtbaar nooit door oorlog gegrepen, en voorlopig betekende dat veiligheid en rust.  

Dennis keek naar Asayaga, die net als hij stil was van ontzag. Toen staarden ze elkaar aan, en beiden vroegen zich af wat de ander dacht.

 

Bovai stond zwijgend te kijken naar het verdwijnen van de laatste vijanden. Hij had geruchten over deze plek vernomen, maar die zelf nog nooit gezien. Hij draaide zich om naar zijn spoorzoeker. 'Hoe halen we hen in?' blafte hij.  

'Niet.'

'Hoe bedoel je, niet?'

'Deze kloof loopt mijlen in beide richtingen door de bergen. Zelfs al daalden we erin af, u ziet zelf dat hij aan de andere kant loodrecht omhoog gaat. Ze laten ongetwijfeld een wachtpost achter, en één man kan ons in zijn eentje makkelijk tegenhouden.'  

'Dan rijden we eromheen.'

'Dat is het 'm juist. Het is minstens mijlen voordat we een andere weg vinden, als die er al is. Er is weer storm op komst, en nu al zijn de passen misschien dicht gesneeuwd.'  

'Dan nemen we een andere weg!'

De spoorzoeker slaakte inwendig een zucht, maar zijn gezicht verried niets van zijn gevoelens. Hij keek zijn meester aan en knikte. 'Eerst terug naar de brug over de Brede Rivier, mijn heer. Zo loopt de weg.'

Bovai keek naar de ingestorte brug alsof hij die met pure wilskracht weer op zijn plaats wilde brengen. Ze bevonden zich in vreemd gebied. Hij staarde naar de bergen verderop alsof hij ze in zijn geheugen wilde prenten. In het oosten, wegbuigend langs de noordzijde van de vallei die hij beneden zag, rezen de Tanden van de Wereld op, grotendeels onbegaanbaar, en aan de andere kant lag het grote Edderwoud, waar de barbaarse glamredhel woonden. De moredhel van het Noordland, niet minder dapper dan zijn eigen clan, gingen daar altijd met een grote boog omheen. Bovai wierp een blik op de zuidelijke toppen die de andere kant van de vallei omzoomden. Zelfs al bestond er een andere pas naar het Koninkrijk, dan nog zou het in de heuvels eromheen wemelen van de palissaden en kastelen die in de winter werden bemand door soldaten uit Yabon en Tyr-Sog.  

Terug naar de brug, langs de Brede Rivier, rond het Edderwoud en op zoek naar een pas door de besneeuwde bergen. Het kon maanden duren om een andere weg naar deze vallei te vinden.

'Mijn hoofdman?' waagde een van de spoorzoekers.

'Jaren geleden is er iemand naar die vallei gegaan,' zei Bovai zacht, 'want die persoon heeft aan de andere kant van deze kloof gestaan om het touw op te vangen dat vanaf deze zijde werd gegooid. Dat betekent dat er een andere weg moet zijn.'

De spoorzoeker knikte.

'Terug naar de brug, dan gaan we naar die weg op zoek.' Bovai keek naar de mannen om hem heen. Vanavond zouden er rond de kampvuren vragen worden gesteld. Victorie en wraak waren onontbeerlijk, hoe lang het hem ook kostte, anders zou zijn meester hem doden, wist hij met onverbiddelijke zekerheid. Murad duldde geen beledigingen voor zijn clan, en als hij erachter kwam dat Tinuva bij die mensen was...

Bovai knikte eenmaal met het hoofd, draaide zich om en ging zijn mannen voor door de smalle spleet in de rotsen. Murad hoefde pas van Tinuva's rol hierin te weten wanneer Bovai de opperste hoofdman de hoofden van zowel Hartraft als Tinuva aanbood.

Langs blauwbekkende en gewonde gnomen schreed hij, verzonken in dromen over bloedige wraak, en iedereen die zijn gezicht zag, wist dat de jacht nog lang niet voorbij was, doch slechts uitgesteld.