4 Pragmatisme

 

Het vuur was behaaglijk.

Richard Kevinsson zat opzij van de haard, laarzen uit, genietend van het bijna pijnlijke gevoel van ontdooiende voeten. Hij wreef in zijn handen en stak ze uit naar de vlammen.  

Gregory en de Tsuranu met het ene oog wurmden zich door het gedrang rond de haard, beiden met de armen vol stammetjes die ze in de hoog oplaaiende vlammen gooiden. In een zware ijzeren ketel boven het vuur dampte een stoofpot. Enkele mannen, waaronder Richard, hadden er eerst niet van willen eten. Per slot van rekening was het een maaltijd die de moredhel hadden gekookt, en wie wist wat erin zat. Weliswaar had Tinuva de Koninkrijkse soldaten ervan verzekerd dat de verhalen over de voor mensen onverteerbare dingen die de moredhel aten slechts verzinsels waren, maar oude overtuigingen lieten zich niet makkelijk negeren. Niettemin won hun razende honger het van hun kieskeurigheid, en de mannen, Koninkrijks en Tsuranees, waren toch maar naderbij gekomen met tinnen kroezen en aardewerken bekers toen de borrelende maaltijdsoep werd uitgeschept.  

Buiten het garnizoenshuis bleek ook nog een pas geschoten hertenbok te hangen, en nauwelijks waren de stukken ervan in het open vuur gaar geworden of het wild werd er weer uit gegrist en verorberd. Het was het eerste warme vlees dat beide partijen in dagen hadden geproefd.  

Menigeen lag al diep in slaap, opgerold op de houten planken van de vloer. Van degenen die niet sliepen, zaten er sommigen te roken, een paar kaart te spelen, en anderen zaten gewoon wat bij de haard.

Richard keek naar twee Tsurani die een spel speelden met sierlijk gesneden stukjes ivoor op een geblokte doek. Alsof hij zijn blik voelde, keek een van de spelers op. Even staarden ze elkaar aan.

De hand van de Tsuranu ging langzaam naar zijn zij om daar te rusten op het heft van een dolk, zijn blik in die van Richard geboord. De jongere soldaat wendde vlug zijn ogen af en er klonk een nors lachje, niet van de

Tsuranu, maar van een Koninkrijks soldaat die naast hem zat en de stille interactie had gevolgd. 'Hij snijdt je strot van oor tot oor af, jongen.'

Het was Darvan, een van de 'ouwe jongens' van de eenheid. Hij was gerekruteerd toen Dennis en de anderen uit Valinar de Marodeurs oprichtten. Hij had zijn hemd uitgetrokken en hing het nu te drogen, zodat zijn bonte verzameling littekens op zijn onderarmen zichtbaar waren. Eén schouder stond een beetje scheef vanwege een gebroken sleutelbeen dat niet recht was geheeld.  

Darvan spoog in het vuur. 'Je hebt net gezichtsverlies geleden, jongen. Je hebt je ogen neergeslagen. In hun taal betekent dat dat je maar een verachtelijk onderkruipsel bent. Die schoften zitten je nu uit te lachen.' Richard wierp een snelle blik op de twee Tsurani, beiden over hun spel gebogen, tegen elkaar fluisterend. Geen van tweeën lachte, maar Richard vroeg zich af of ze het over hem hadden.

'Ik wed dat ze nu tegen mekaar zeggen dat je niks mannelijks onder je gordel hebt. Dat zou ik niet over mijn kant laten gaan, jongen, dat is slecht voor onze compagnie. Je hebt ons al een keer laten zien dat je een lafaard bent, ga je dat nu ook nog eens aan de Tsurani laten zien?'

Richard ging ongemakkelijk verzitten. Toen ze hem hoorden bewegen, keken allebei de Tsurani naar hem op.  

'Darvan!' Alwin Barry stapte tussen hen en de Tsurani. 'Hou je rotkop!' siste Barry op nauwelijks meer dan een fluistertoon.  

Darvan grijnsde.

'We zitten zo al genoeg in de stront zonder dat jij die jongen aanzet tot een gevecht.'

'Het begint hier steeds meer naar ze te stinken,' gromde Darvan. 'Wat mij betreft maken we die schoften nu meteen hierbinnen af, gaan we naar buiten en nemen we de rest te grazen.'

'Bevelen van de kapitein. Voor vannacht zijn we ingerukt.'

'De kapitein -' Darvan had nog meer willen zeggen, maar Alwins hand schoot naar voren, en hij greep Darvan bij de strot, hem het zwijgen opleggend.

'Wil jij morgenochtend vechten?' fluisterde Barry. De dreiging droop van zijn stem, en hij boorde zijn blik in die van Darvan. 'Mooi. Dan doen we dat wanneer de kapitein het zegt, en niet eerder. Dus laat die knul met rust. Als jij hem nog één keer opstookt, maak ik je eigenhandig koud.'

Met zijn rug naar de Tsurani gekeerd, die met onverholen nieuwsgierigheid zaten toe te kijken, duwde Darvan Alwins knellende hand rond zijn keel weg. 'We weten allemaal dat die knul een lafbek is,' fluisterde hij. 'Jurgen is gesneuveld om dat stuk uitschot het leven te redden. En waarvoor?'  

Richard werd rood en had het gevoel dat iedereen in de kamer ineens naar hem keek. Zijn eer stond nu op het spel. Zijn hart sloeg een slag over en bonsde als een razende, en ondanks dat hij vlak bij een laaiend vuur zat, ging er een koude rilling door hem heen. Het was de herinnering aan al die doden in dat koude, bevroren veld, de woedende blik van de kapitein, de ogen van Jurgen, uitdovend.  

Met knikkende knieën kwam hij overeind en bracht zijn hand naar zijn dolk. Al was hij doodsbang en wist hij dat Darvan hem makkelijk aankon, hij moest de uitdaging aan.

'Niet nu!' snauwde Alwin. 'Verdomme, jongen, ga zitten voordat de boel hier uit de hand loopt!'

Van opzij ving Richard een glimp op van de twee Tsurani. Ze waren allebei opgestaan, en een van hen tastte al naar zijn dolk. Richard besefte dat ze, ook al konden ze het gesprek niet verstaan, toch hadden aangenomen dat de uitwisseling van blikken was geëscaleerd tot een uitdaging tot een duel. Anderen, zowel Koninkrijkers als Tsurani, kwamen in beweging, zich splitsend in twee groepen. Het werd muisstil.  

'Darvan,' snauwde Alwin terwijl hij Richard terug op zijn zitplaats duwde, 'ik ransel je persoonlijk van de ene kant van het kamp naar de andere als je hier levend uitkomt!' Met de rug van zijn hand sloeg hij Darvan in het gezicht, zodat de man achterwaarts over de bank viel.

Darvan sloeg tegen de houten muur, met zijn benen nog op de bank. Overal in de hut stonden mannen op en werden er wapens getrokken. Alleen het feit dat het twee Koninkrijkers waren die het met elkaar aan de stok hadden, deed de Tsurani aarzelen de eerste de beste vijand te lijf te gaan.

Grijnzend keek Darvan op en veegde het bloed van zijn gescheurde lip. 'Later, Barry. Ik zal dit onthouden.'

Alwin had zich al half omgedraaid naar de twee Tsurani die naar Darvan keken en vervolgens weer naar Richard. Alwin bracht zijn handen met de handpalmen naar voren in een kalmerend gebaar. De Tsuranu met het ene oog kwam er aan, zei iets onverstaanbaars, wees naar Darvan en blafte een knorrig lachje. De spanning vloeide weg, de twee gingen zitten en hervatten hun spel. Andere Tsurani in de kamer keerden terug naar hun activiteiten.

Langzaam kwam Darvan overeind en wierp een vernietigende blik op de Tsuranu, van wie hij aannam dat het een sergeant was. De eenogige krijger keurde hem nauwelijks een blik waardig en draaide zich om alsof Darvan lucht was.

Alwin en de Tsuranese Slagleider keken elkaar aan, zonder iets te zeggen. Een simpel hoofdknikje was genoeg. Beiden begrepen de ander en beseften wat er zich zojuist had voorgedaan ... en wat zich nog voor zou gaan doen. Voorlopig echter waren een brandend haardvuur, een warme maaltijd, droge kleren en een paar momenten slaap van groter belang.

Richard, niet langer op zijn gemak in zijn hoekje bij het vuur, stond op en liep weg. Geen van de andere mannen van zijn compagnie keek naar hem of deed zelfs of ze iets van de confrontatie hadden gemerkt, maar hij voelde hun onverschilligheid, of erger nog, hun minachting.

Hij keek de volle kamer rond. De mantels, dekens, wambuizen, laarzen en voetwikkels die aan de dakspanten hingen, wierpen in de gloed van het vuur vreemde schaduwen. Een deel van het plafond, ingestort tijdens de aanval, was provisorisch gedicht met een kapotte tent, waaruit een gestadig straaltje ijskoud water liep.  

De britsen van de voormalige bewoners waren geplunderd om de droge dekens, kleren, alles wat maar droog en warm was. Het stonk in de hut naar natte wol, leer, zweet en de inhoud van de stoofpot. En Darvan had gelijk: de Tsurani roken inderdaad anders, een beetje muskusachtig. Kijkend naar twee Tsurani die een buideltje uit hun bepakking haalden en een snufje van een sterk ruikend kruid in hun eetkommen deden, besloot Richard dat die geur daar vandaan kwam. Het was verontrustend, aangezien het op een of andere manier hun vreemdheid benadrukte.  

Gregory, Alwin en de man die Richard in gedachten aanduidde als 'de Tsuranese sergeant' liepen heen en weer, iedereen in het oog houdend, klaar om iedere uitbarsting in de kiem te smoren.

Richards oog viel op pater Corwin, die op zijn knieën in de andere hoek van de kamer zat, waar de gewonden lagen. Een dikke tien man van de compagnie hadden in de afgelopen twee dagen verwondingen opgelopen. De acht die bij het gevecht in het bos gewond waren geraakt, waren inmiddels allen dood. De vier die de lange nachtmars naar Brendans Palissade hadden overleefd, waren bij de aftocht achtergelaten, hun kelen doorgesneden om hun de ellende te besparen die hun anders in moredhelse handen stond te wachten.  

Richard liep naar de priester en keek toe. Hij wist de naam niet van de soldaat die door de geestelijke werd behandeld, maar hij was nog jong, en het zweet stond op zijn bleke gezicht. Tijdens hun gevaarlijk snelle afdaling naar het fort had hij een been gebroken.  

Met de hulp van een paar mannen had Corwin het been gezet, en hij bond nu de spalk vast, onderwijl kalmerend pratend alsof hij een kind troostte.

'Zal ik morgen wel kunnen lopen?' vroeg de soldaat.

'Daar maken we ons morgen wel druk om, kerel.'

De jonge soldaat keek op naar Richard.

'Ik wil hem wel helpen,' opperde Richard.

'Dat zullen we de kapitein vragen,' reageerde de priester, maar aan zijn stem hoorde Richard al dat het antwoord nee zou zijn. Ofwel die jongen liep zelf, of hij ging dood.

Corwin klopte de soldaat geruststellend op de schouder, stond op en keek naar een Tsuranu met een kruisboogschicht diep in zijn bovenbeen. Naast hem zat een kameraad die probeerde hem een beetje te laten eten.

'Arme drommel,' zuchtte Corwin, en zonder aarzelen ging hij naar hem toe en knielde naast hem neer. De twee keken Corwin aan, en weer was daar dat maskergezicht, zonder enige uitdrukking, alsof ze dwars door Corwin en Richard heen keken, alsof ze niet bestonden.

'Ze hebben je lelijk te pakken gehad,' zei Corwin zacht, gebarend naar de pijl.

De twee zeiden niets.

'Moet er vroeg of laat toch uit.' Weer geen reactie.

'Verdomme, zeg, verzorgen ze hun gewonden niet?' vroeg Richard. 'Het zal je duidelijk zijn dat ze geen chirurgijn bij zich hebben,' antwoordde de priester van Sung. 'Die pijl zit er diep in, dus ze zullen de arme drommel wel gewoon hier achter willen laten. Dan heeft het geen zin om hem pijn te laten lijden door die pijl eruit te halen. Richard, ga eens wat kokend water voor me pakken, en zet deze twee messen in het vuur. De ene haal je er na een minuutje of zo weer uit, en de andere laat je maar gewoon staan.' Terwijl hij het zei, haalde hij twee kleine dolken van de gordel rond zijn middel en hield ze omhoog.

Richard volgde zijn bevelen op en kwam terug met een ketel kokendhete thee en de dolk, die gloeide van de hitte. 'Geen water, alleen gekookte thee.'  

De priester grinnikte. 'Goed genoeg.' Hij haalde een rolletje wit linnen uit zijn tuniek, scheurde er een stuk af en dompelde dat in de kokende vloeistof. Daarop wees hij naar de pijl en maakte een gebaar alsof hij hem eruit trok.

De gewonde keek hem met grote ogen aan en schudde zijn hoofd. Zijn kameraad zei iets en zwaaide met zijn hand, alsof hij het Corwin wilde beletten.

'Hij zegt dat ze het al hebben geprobeerd, maar dat hij achter het bot zit vast gehaakt,' verduidelijkte Gregory, die achter hen was komen staan. 'Laat hem maar met rust, priester, het is afgelopen met hem. Je krijgt die pijl er niet uit zonder de arme donder aan stukken te snijden. Die verrekte moredhel-pijlen hebben vier weerhaken.'

'Hou je kop en loop me niet in de weg,' snauwde Corwin. Hij pakte een leren etui uit zijn tuniek en haalde daaruit een pincet, een kleine koperen klem en verscheidene naalden waar al draad aan zat.

Hij keek de Tsuranu recht in de ogen en begon zachtjes te zingen in een vreemde taal. Rondom hem vielen de mensen stil. De woorden droegen een bepaalde macht uit, een zeker gevoel van buitenissigheid, en er liep een koude rilling over Richards rug. Verscheidene minuten bleef Corwin zingen, waarbij hij langzaam zijn rechterhand uitstak, op het voorhoofd van de Tsuranu legde en zachtjes naar beneden liet glijden tot over de ogen van de man. Uiteindelijk trok hij zijn hand terug. De ogen van de man waren nog geopend, maar stonden nu glazig.  

Met zijn linkerhand pakte Corwin de pijl en probeerde hem er heel voorzichtig uit te trekken. Er kwam geen beweging in.

'Achter het bot gehaakt, zoals hij zei,' fluisterde de priester. 'Richard, help eens mee hem op zijn zij te rollen en hou hem dan stevig vast.'

Richard volgde Corwins instructies op. De ogen van de gewonde stonden nog steeds wazig. Richard legde de man op zijn schoot en keek naar de priester, die zorgvuldig de wond onderzocht en de andere kant van het been betastte.

Met zijn rechterhand pakte de priester de nog hete dolk, hield hem onder het been tegenover de plek van de wond en stak het lemmet tot halverwege erin, waarna hij het mes draaide.

De gewonde Tsuranu snakte naar adem. Richard keek hem in de ogen. Het bewustzijn keerde terug, de pupillen werden groter.

'Hou hem vast!' blafte de priester. Met zijn linkerhand pakte hij de pijl en begon te duwen, terwijl hij de dolk er weer uittrok. Een tel later plopte de pijlpunt uit het gat dat door de dolk was gemaakt. De Tsuranu gaf een schreeuwen begon te spartelen. Richard hield hem stevig vast. 'Het komt goed, het komt allemaal goed,' zei hij keer op keer.

'Verdomme, priester, zo bloedt hij dood,' riep Gregory uit.

'Hou je kop en haal dat hete mes uit het vuur!' De priester bleef de pijl door de wond heen duwen, trok hem er uiteindelijk uit en smeet hem weg. Daarop pakte hij zijn dolk weer, sneed de uittredingswond verder open, trok met een koperen klem de randen van de wond verder uit elkaar en beduidde de kameraad van de gewonde de klem vast te houden. Daarna trok hij met de pincet uit zijn etui de ader op, waar het bloed uit spoot. 'Niet de grote, de godin zij dank,' mompelde hij.

Naast hem knielde Gregory neer met de nu gloeiendhete dolk, pas uit het vuur, een stuk smeulend zeildoek rond het heft gewikkeld.

De priester nam de dolk over, vloekte toen hij zijn vingertoppen schroeide en bracht het lemmet behendig in contact met de ader. Sissend steeg er een wolkje kokend bloed op uit de wond.

De man verkrampte, probeerde te schoppen, maar Richard hield hem vast en merkte dat hij om een of andere rare reden moest huilen. Dit is een Tsuranu, verdomme. Met een golf van woede drukte hij hem strakker tegen zich aan en bleef proberen hem gerust te stellen.  

'Bijna klaar,' verkondigde de priester. Hij haalde de hete dolk eruit en brandde aan de andere kant de ingangswond uit. Tenslotte viste hij het gekookte verband op uit de thee, stopte de wonden ermee dicht en wikkelde een kompres rond het been. 'We hechten hem later wel, ik wil dat de wond open blijft zodat ik er snel bij kan, mocht hij weer gaan bloeden.'  

De hele operatie had niet meer dan enkele minuten in beslag genomen. De priester kwam overeind, pakte de hand van de Tsuranu die hem had geholpen en bracht die naar een drukpunt boven de wond om het bloeden te stelpen.  

'Mooi, Richard, goed gedaan, jongen.'

Beverig keek Richard naar de Tsuranu. Er stonden tranen in diens ooghoeken, en pas nu drong het tot hem door hoe jong zijn vijand was, van ongeveer dezelfde leeftijd als hijzelf en de gewonde Koninkrijkse soldaat met het gebroken been. Het was duidelijk dat de Tsuranu moeite had zich in te houden en verward naar hem omhoog keek met een mengeling van dankbaarheid en haat.  

De priester knielde, mompelde zachtjes een gebed en maakte een zegenend gebaar boven de wond. Als laatste raakte hij het voorhoofd van de man nog een keer aan. Daarna veegde hij de inmiddels afgekoelde dolken schoon, stopte zijn spullen weer in het etui en pakte de pijl, die kleefde van het bloed Er zat nog een stukje vlees aan de weerhaken. 'Lelijk wapen,' verzuchtte hij. 'Maar gelukkig geen botsplinters, dus misschien redt hij het nog.' Hij gooide de pijl weg.

Het was stil in de kamer, en iedereen staarde hem aan. 'Ik heb gezworen te genezen,' zei de priester. 'Het maakt niet uit wie.' Hij keek naar Richard. 'Het was moedig van je om te helpen.'  

De Tsuranese Slagleider kwam naar voren, maakte een buiging voor de priester en zei iets.

Corwin keek naar Gregory.

'Hij zei dat Osami, de gewonde, je iets verschuldigd is en dat zijn clan die schuld moet eerbiedigen. Als de Tsurani het komende gevecht met ons winnen, en als jij dan nog leeft, zouden zij normaal gesproken gedwongen zijn jou tot slaaf te maken. Dat willen ze niet, dus vóór het op vechten aankomt zullen ze jou laten gaan, zodat ze jou niet hoeven doden of gevangennemen.'  

Een tijdlang zei Corwin niets, tot hij zachtjes begon te grinniken. 'Barst. Vertel hem maar dat ik zeg dat jullie allemaal gek zijn,' antwoordde Corwin. 'Als jullie klaar zijn met elkaar doodmaken, neem ik al jullie geld, en wat het ook is dat de Tsurani daarvoor gebruiken, en beschouw dat als een donatie aan de kerk.'

Gregory vertaalde, en de Tsurani begonnen te lachen. De spanning in de kamer werd wat minder.

Gregory knielde naast Corwin neer. 'Ben jij chirurgijn?' Hij wees naar de spullen die Corwin had gebruikt en die hij nu schoonmaakte om op te bergen.

De priester haalde zijn schouders op. 'Als knaap ben ik een poosje leerling geweest.'

'En toen kwam je roeping?' vroeg de Vrij schutter.

'Nee, dat kwam later,' antwoordde de priester. 'Ik ben eerst nog een tijdje huurling geweest.'

Zich herinnerend hoe bang de priester bij hun ontmoeting was geweest, kon Gregory zijn verbazing nauwelijks verhullen. 'Huurling?'  

Corwin knikte. 'Niet alle huurlingen zijn zwaardvechters, Vrijschutter. Ik kan niet overweg met zwaard of boog. Ik verdiende de kost als ingenieur met het bouwen van belegeringsmachines. Geef me twee man met bijlen, en in minder dan een dag maak ik van een boom een stormram waarmee je in nog geen tien minuten de stenen uit die muur daarbuiten slaat. Doe er een paar hamers en één spanzaag bij, en ik doe het in zes uur.' Hij zweeg even, alsof hij terugdacht. 'De meeste gevechten heb ik van een afstand meegemaakt, al zat ik ook wel eens in het heetst van de strijd onder een muur om de fundering te laten instorten.' Hij glimlachte om Gregory's wezenloze blik. 'Ik ben ook nog een redelijk sappeur geweest.' Hij zuchtte, en zijn glimlach verdween. 'En wat het in leven houden van anderen betreft, ik heb mijn portie meer dan gehad, kan ik je wel vertellen.' Hij stond op, en Gregory eveneens. 'En toen ontving ik mijn roeping en trad ik toe tot de tempel.'  

Gregory knikte. 'Ik dacht dat priesters magie gebruikten om te genezen.'  

Corwin haalde zijn schouders op. 'Net als met alles heb je voor de heelmagie talent nodig. Sommige broeders kunnen in een paar dagen tijd iedereen hier genezen. Een enkeling kan zijn handen opleggen en een wond laten verdwijnen of een bot in een uur laten helen. Zo'n gave heb ik niet. Ik moet me verlaten op mijn gereedschap en gebed. Het beetje "magie" dat ik gebruikte om die jongen te kalmeren is gewoon een trucje dat iedereen kan leren.'

Gregory gaf geen commentaar.

'Trouwens,' vervolgde Corwin met een zucht van vermoeidheid, 'ik heb ook nooit gezegd dat ik een bijzonder goed priester was, wel?'

'Over vijf minuten wordt de wacht gewisseld!'

Zowel Gregory als Corwin keken op en zagen Dennis in de deuropening staan, met naast zich Asayaga, die hetzelfde riep in het Tsuranees. Het bevel werd op een koor van gevloek en gekreun onthaald.  

Richard werkte zich door het gedrang heen naar de plek waar hij zijn overjas, wambuis, laarzen en sokken had opgehangen. Die waren nog niet droog, en hij grimaste terwijl hij de nog vochtige wollen sokken en laarzen aantrok. Naast hem zat een Tsuranu zachtjes mompelend zijn voetwikkels om te doen alvorens de zware sandalen dicht te gespen. Hun blikken vonden elkaar, en deze keer sloeg Richard zijn ogen niet neer.  

Weer die ondoordringbaar starende blik. De eenogige man kwam langs, blafte iets tegen de Tsuranu en liep verder. Even was er iets in 's mans ogen te zien, en voor het eerst kon Richard iets meer van deze vreemde indringers begrijpen: de mengeling van haat en respect die alle soldaten een goede sergeant toedragen. Hij moest er bijna om glimlachen, en even leek de Tsuranu ook tot een glimlach bereid.

En toen beseften ze allebei plots weer wie de ander was. Ze wendden zich af, stonden op, gespten hun zwaarden om en stelden zich op bij hun secties.

'Iedereen luisteren.' Het was Dennis.

'Het is stil buiten, behalve dan dat pokkenweer. Het wordt iets minder, maar het is nog lang geen voorjaarsavondje. Secties één en twee op de muur, goed opletten en hou je stomme kop omlaag. Zij kunnen jou veel makkelijker zien dan jij hen omdat jullie tegen de lucht afgetekend staan. En denk eraan: de moredhel hebben betere ogen in het donker dan wij. Derde sectie, onder Gregory, bewaakt de flank van de berg links van ons. Gregory stuurt een paar van jullie vooruit om te verkennen. Tinuva heeft de Onzalige Broeders opgespoord. Ze zitten een mijl lager op de helling in een verlaten mijn, maar ze hebben wachtposten uitgezet. Twee uur, en dan wisselen we weer. Degenen die op de flank en bij de verkenning zijn ingedeeld krijgen een uur extra rust als ze terugkomen. De Tsurani doen hetzelfde op de rechterflank.'

'Wanneer vechten we weer tegen die lui hier?' vroeg Darvan van achter in de kamer. Verscheidene mannen gromden iets instemmends, anderen mompelden dat hij zijn smoel moest houden.

'Als ik het zeg en niet eerder, verdomde idioot!' blafte Dennis. 'En maak nu dat je buiten komt!'

Richard sloot zich aan bij zijn sectie en volgde de mannen naar buiten, de nacht in. Het stormde nog steeds, en hij snakte naar adem toen de koude wind toesloeg. In een rij stoven de ongelukkigen die de eerste wacht hadden gedaan langs hen heen.

'Derde sectie.' Gregory kwam voor de groep staan en beduidde de mannen hem te volgen. Vijftig el verderop in de pas was een smal pad gevonden dat zigzaggend de gladde berghelling op liep. De mannen moesten hun best doen om niet uit te glijden en klampten zich vast wanneer er een windvlaag door de pas brulde, klaar om hen van de steile rotswand te plukken. Het was een gitzwarte nacht, en de mannen vloekten. Zelfs de oudere veteranen klaagden dat het waanzin was om op zo'n nacht buiten op wacht te staan.  

De groep ploeterde voort naar de top van de pas, waar ze Tinuva en verscheidene mannen ontmoetten. Gregory en de elf overlegden kort, waarna de eerste wacht terugging naar de schuilhut beneden. Gregory beduidde de mannen bij hem te komen.

'We schijnen voor de verandering een keer geluk te hebben,' verkondigde hij. 'Het noodweer heeft hen allemaal naar de oude mijn gejaagd, maar dat is nog geen reden om onze waakzaamheid te laten verslappen. Het zou zelfs een list kunnen zijn. Verspreiden, één man per dertig passen, niet verdwalen. Scherp opletten. Ik ga vooruit. En doe me een lol en schiet me niet dood als ik terugkom.'  

De mannen grinnikten verbeten. 'Lopen!'

De sectie vertrok de bossen in, vlak onder de top van de bergkam. Richard volgde Gregory toen die hem wenkte.

'Jij gaat met mij mee.'

'Ik?'

'Ja, jij. Mankeer je soms iets aan je oren, jongen?' Richard slikte moeizaam, maar zei niets.

Zonder een nader woord liep Gregory de helling af, sluipend van boom naar boom. Richard had moeite om het tempo bij te houden. Kijkend naar rechts ving hij een glimp op van de pas beneden. Hij zag de gloed van het vuur uit de schoorsteen komen en wou dat hij weer binnen was om te kunnen zitten bij het laaiende vuur, of nog beter, er lekker bij liggen slapen.

Hij verloor Gregory uit het zicht en voelde een schok van paniek toen hij zijn blik losmaakte van de gloed en merkte dat hij de Natalse Vrijschutter niet kon zien. Hij knipperde met zijn ogen om zijn zicht te verbeteren, deed een aarzelende stap naar voren en schrok toen het ijs onder zijn voeten kraakte. Een ogenblik later werd hij door een razendsnelle hand bij de keel gegrepen. Hij wilde een gil slaken, maar de hand liet hem los, en hij staarde recht in Gregory's gezicht.  

'Les één,' fluisterde Gregory. 'Nooit je maat uit het oog verliezen als je 's nachts op verkenning bent.' Zijn stem klonk kalm, zonder verwijt, alsof ze gewoon een babbeltje maakten op hun wandeling door het woud. 'Je keek naar de gloed van het vuur, je wou dat je binnen zat, je was mij helemaal vergeten.'

Richard knikte, en plotseling zag hij dat Gregory een dolk in zijn andere hand hield.

'Ja, ik had je net zo makkelijk kunnen doden als een kind dat in zijn wiegje ligt te slapen. Denk daaraan, jongen, want dat doen ze namelijk met je.'

Niet wetend hoe hij diende te reageren, knikte Richard weer.

'Les twee: nooit naar een vuur kijken als je 's nachts op patrouille bent. Dat kost je je nachtzicht. Kijk er aan één kant langs. Op wacht ga je met je rug naar het vuur staan. Als je jezelf ook maar één moment verblindt, kan het je je leven kosten. En trek nu je dolk. Dit is geen nacht voor boogschieten en zwaardvechten.'

Gregory draaide zich om en vervolgde zijn weg. Deze keer bleef Richard vlakbij en probeerde zijn bewegingen te imiteren, en terwijl hij de vloeiende passen nadeed, bespeurde hij een zeker ritme... zes snelle stappen, even pauze, hoofd draaien, dan verder, maar in een iets andere hoek, en weer die pauze. Eén keer bleef hij staan en wees naar beneden. Richard keek en zag voetstappen in de bevroren modder en een vlek van iemands ontlasting.  

'Een trol,' fluisterde Gregory. 'Kan je ruiken.'

Richard knikte. De woudtrollen uit het zuiden van Yabon, waar hij was opgegroeid, waren nauwelijks meer dan dieren, zonder taal en niet direct gevaarlijker dan een beer of een leeuw, en voor een groep bewapende mannen amper een bedreiging. Aan de andere kant hadden bergtrollen wel een taal, en wapens, en ze wisten die te gebruiken ook. En ze bevonden zich nu ergens vlakbij in de bossen. Hij verstrakte zijn greep op zijn dolk.  

'Nachtwachters,' fluisterde Gregory. 'De moredhel noemen hen bondgenoten, maar ze behandelen hen als slaven, net als de vogelvrije mensen die met zo'n groepje reizen. Zij zitten allemaal lekker warm in de mijn terwijl die stomme trollen buiten in de vrieskou staan.' Even was Gregory stil en voegde er toen aan toe: 'Wel een domme keus. Trollen hebben de discipline niet om op een nacht als deze waakzaam te blijven.'

Hij ging verder. Ze volgden een lage helling naar beneden en begonnen de volgende kam te beklimmen, parallel aan de weg waarlangs ze eerder op de dag waren gevlucht. Richard herkende zelfs de plek waar de groep het pad had verlaten aan het hoge, gespleten rotsblok waar een boom uit groeide.  

Gregory hurkte neer en hield zijn hand omhoog. Vervolgens wees hij naar de zijkant van het rotsblok, de lijzijde, en stak twee vingers op.

Richards hart sloeg een slag over. Naast het rotsblok, uit de wind, zaten twee gedaanten bij een flikkerend vuur... twee trollen. Richard stak al een hand over zijn schouder om zijn boog te pakken en de pees te spannen, maar Gregory schudde zijn hoofd, wees naar de dolk in Richards hand en haalde toen een vinger langs zijn keel.

Richards knieën werden slap. Die gek stond hem te vertellen dat ze naar die trollen zouden gaan om ze hun keel af te snijden!

Nog verscheidene minuten bleef Gregory roerloos zitten, alsof hij was vastgevroren aan de grond. Met trillende ledematen zat Richard achter hem op zijn hurken. Tot zijn verbijstering stond Gregory op en liep op zijn dooie gemak naar voren, tussen de bomen vandaan. Richard verroerde zich niet. Zonder om te kijken beduidde Gregory hem te volgen.  

Dat deed Richard, op zijn bibberende benen amper tot lopen in staat. De trollen zaten op een kleine dertig passen afstand.

Ze kwamen dichterbij. Een van de trollen kwam eindelijk in beweging en hief zijn kop op, en pas nu begreep Richard dat ze met zijn tweeën hadden zitten slapen en dat Gregory dat wist. De ene trol zei iets, Gregory gaf antwoord in een taal vol keelklanken, rende de laatste tien passen en besprong de trol, zijn dolk flitsend in het vuurlicht.

'Kom op, jongen!' siste hij. 'Jij die andere!'

Richard versteende en keek doodsbang toe hoe Gregory's dolk omlaag schoot. De andere trol kwam overeind.

Richard wist niet zeker hoe hij daar terechtkwam, maar ineens stond de trol vlak voor hem, zijn hele gezichtsveld vullend. Het wezen was kleiner dan een mens, maar wel ongeveer de helft breder in de schouders. Zijn misvormde voorhoofd was getooid met dikke zwarte wenkbrauwen, en daaronder fonkelden kleine zwarte oogjes. Zijn massieve onderkaak stak naar voren, en grauwend ontblootte hij zijn tanden: grote, puntige snijtanden die tot voorbij de onder- en bovenlippen uitstaken. Zijn grote puntoren gingen schuil onder een stevig over zijn kop getrokken leren helm.

De trol botste tegen Richard op, en terwijl hij met zijn rug tegen het rotsblok werd geduwd, stak hij zijn dolk in de buik van het beest. Er klonk een zucht van pijn, en zijn smerige adem over hem uitstortend, greep het monsterlijke wezen met zijn klauwen naar Richards gezicht. Met zijn kin op zijn borst dook Richard ineen, en de dodelijke klauwen harkten over het gesteente van het rotsblok achter hem.

'De keel, jongen, de keel!'

Richard rukte zijn dolk los en probeerde door omhoog te steken bij de keel te komen, maar de trol, vechtend in blinde paniek, blokkeerde hem zodat hij in de armen sneed, keer op keer. Terwijl hij trachtte de trol te doden werd hij van afschuw vervuld; hij voelde de pijn en de doodsangst van zijn slachtoffer. 'Ga dood! Ga nou gewoon dood, verdomme!' schreeuwde hij en hij bleef maar toeslaan, tot de punt van zijn dolk onder de kin naar binnen ging tot in de hersenen van de trol. Met een kreun werd het beest slap en zeeg neer. Snikkend deed Richard een stap achteruit, draaide zich om en braakte.

'Nooit aarzelen, jongen.'

Nog steeds dubbel gebogen keek Richard op. Naast hem stond Gregory, half afgewend, met een waakzaam oog het pad afspeurend. Richard begreep dat Gregory zijn slachtoffer binnen een paar tellen had afgemaakt en in plaats van te helpen gewoon had staan toekijken hoe hij de andere doodde. Hij voelde een golf van woede, maar ook van schaamte. Met een handvol sneeuw veegde hij zijn mond en handen schoon. Hij beefde, plotseling bang dat hij zijn zelfbeheersing zou verliezen en zichzelf zou bevuilen.  

'Het geeft niet,' fluisterde Gregory. 'Iemand doden in het heetst van de strijd, zoals je twee dagen geleden deed, is één ding. Dit is iets heel anders, ook al is het een trol. Het mag dan oorlog zijn, jongen, maar het is niet veel meer dan een gewettigde manier om te moorden.' Geruststellend legde Gregory een hand op Richards schouder. 'Je deed het lang niet gek, kerel. Er zijn heel wat mannen die in jouw positie de benen zouden hebben genomen.'  

Tijdens het praten bleef hij rondkijken, het pad en de omringende bossen nauwgezet afspeurend. Na een paar momenten te hebben gezocht naar tekenen dat er anderen door het gevecht waren gewaarschuwd, zei hij: 'Mooi. Ze zijn te ver verspreid en zitten bij hun vuurtje te pitten van uitputting. Niemand heeft ons gezien. Kom op.'  

Gregory stapte achteruit, pakte een van de trollen bij de voeten en sleepte hem bij het vuur vandaan om hem achter het rotsblok uit het zicht te leggen. Na een korte aarzeling bukte Richard zich om ook zijn slachtoffer te verslepen. Het lijk was zwaar, en hij voelde de warmte ervan nog door de voetwikkels heen. Hij legde het lichaam naast het andere. Gregory had de trol op zijn zij gerold om de dikke deken te pakken die rond zijn schouders zat gewikkeld. 'Neem jij die van hem.'  

Richard deed zijn best niet naar het lijk te kijken en deed wat hem werd opgedragen. Gregory's voorbeeld volgend, sloeg hij de deken om zijn schouders en over zijn hoofd. Ze stapten achter het rotsblok vandaan. Gregory pakte een handjevol losse takken, gooide ze in het vuur en ging zitten. De trollendeken over zijn hoofd en gezicht trekkend, beduidde hij Richard hetzelfde te doen. 'Het heeft geen zin om rond te blijven strompelen. Je kunt de mijn waarin ze zitten zo zien.'  

Hij wees over het pad, en toen de sneeuwval minderde, ving Richard een glimp op van een flakkerende gloed: de ingang van de mijn, waarin verscheidene wachtposten stonden afgetekend.

'We kunnen het ons net zo goed gemakkelijk maken terwijl we kijken. De aflossing voor die twee zal op een bepaald moment wel komen, en dan rekenen we met hen op dezelfde manier af.'

Richard slikte moeizaam en speurde zenuwachtig de bossen en het pad af. Het noodweer bleef woeden, met een ijskoude mengelmoes van regen en natte sneeuw. De bomen kraakten en piepten onder het gewicht. Af en toe brak er een tak af en klonk het gekraak boven het gebulder van de storm uit. Soms verdween de gloed vanuit de mijn wanneer de nevelwolken zich sloten, om daarna weer op te trekken en het kamp te onthullen waar de vijand de storm uitzat.  

'Als we niet met die Tsurani in onze maag zaten, zou ik nog in de verleiding komen om de rollen om te draaien,' fluisterde Gregory, de stilte verbrekend.

'Hoe dan?'

'Een hinderlaag leggen. Al valt dat lang niet mee.' Hij keek rond, alsof hij in de duisternis de bergen kon zien. 'De mijnen in dit gebied zijn allemaal hetzelfde - veel aderen, ijzer, zilver, soms goud. Er zijn beslist andere ingangen te bewaken, en ze moeten binnen ook een kring van wachters hebben. Maar toch, het zou fijn zijn om dat moordenaarsnest niet ongemoeid te laten.'

Gregory bukte zich naar de stapel brandhout en gooide nog een tak op het vuur, dat oplaaide.

Richard verstijfde.

'Geen zorgen, jongen. Hou gewoon die mantel over je hoofd, dan denken ze dat we bij hen horen.'

Richard knikte.

'Het lukt je best.'

'Weet ik niet,' zei de jongeman, op nauwelijks meer dan fluistertoon.

'De eerste keer is het moeilijk om iemand van dichtbij te doden. Je ziet zijn ogen, je ziet het licht erin uitgaan. Ook in de ogen van een trol schijnt dat licht. Ik zou me eerder zorgen maken als je nadien niet zo'n reactie zou hebben. Ik ga niet graag op jacht met iemand die zonder dat gevoel kan doden.'

'Maar het is toch de vijand?' wierp Richard tegen, en hij probeerde het harder te laten klinken dan hij het eigenlijk meende.

'Is dat zo?' vroeg Gregory op bedachtzame toon.

'Trollen en moredhel? Natuurlijk zijn dat vijanden.'

Gregory knikte. 'Nou ja, ze zijn geschapen door de goden, net als wij, dat is een feit. Maar als er eentje in onze steden of dorpen was geboren en bij ons was opgegroeid, zou het misschien een vriend van ons zijn, ik weet het niet.' Hij grinnikte. 'Een moredhel misschien. Die lijken veel op elfen, al kan je het zwaar voor je kiezen krijgen als je dat hardop tegen Tinuva zegt. Maar een trol, dat weet ik niet. Ik zie hem nog niet zo gauw de koeien naar de markt brengen, als je begrijpt wat ik bedoel.' Met een stok. pookte hij het vuur op. 'Sommige lui zeggen dat ze ons al meteen vanaf de geboorte zo hartgrondig haten. Maar hoe dan ook, aangekweekt of aangeboren, tegen die haat moeten we ons vaak genoeg verweren. Als je maar nooit wordt zoals zij, Richard. Denk nooit dat je probleemloos iemand kan doden. Als je dat doet, hebben ze het in zekere zin toch van je gewonnen.'

Richard stond versteld. In de korte tijd die hij bij de compagnie had doorgebracht, had hij Gregory alleen maar gezien als een man uit de bossen, een verkenner die werd gerespecteerd om zijn vaardigheden, zijn schijnbaar onuitputtelijke kracht. Maar een filosoof? 'Zo klinkt u net als mijn oude mentor.'

'Broeder Vasily?'

'Kent u hem?'

Gregory grinnikte. 'Vergeet niet dat ik jouw familie ken, jongen. Ik heb nog samen met jouw vader gevochten toen de keizer van Queg het in zijn hoofd had gehaald om Natal Haven te veroveren. Vasily en ik hebben samen menig glas geheven. Ach ja, dat was nog eens een zeldzaam goed denker.'

Richard zei niets. Zijn vader. Gregory kende de jonkheer. 'En wat zou hij ervan zeggen?'

'Knul, als ik het mag zeggen, je vader is een uitstekend soldaat, maar ik zou hem niet als mijn landheer willen hebben. Het is een hardvochtig man.'

Richard boog zijn hoofd. De bestraffmgen. Dat leek de enige manier waarop de man zijn zoons wist te behandelen. Als ze iets goed deden, dan volgde er in het gunstigste geval slechts stilte, maar als je ook maar iets verprutste, dan kreeg je een pak slaag. Als de oudste, nog levende zoon had hij het gevoel dat de man nu eenmaal nooit tevreden te stellen was. Veel te vaak had hij het over Quentin, twintig jaar ouder, uit het eerste huwelijk van de jonkheer, gesneuveld in de oorlog. Altijd sprak de jonkheer over hem als de waardige zoon die had behoren te erven, en dat Richard de zwakke tweede keus was.  

'Quentin was een goed mens,' zei Gregory.

Weer kreeg Richard dat verontrustende gevoel dat de Natalse verkenner beschikte over het 'zintuig', het vermogen om andermans gedachten te lezen.  

'Ik zie in jou hetzelfde,' vervolgde Gregory.

Richard pookte in het vuur, maar zei niets. 'Ik denk niet dat onze kapitein het ook zo ziet,' waagde hij uiteindelijk.

Gregory grinnikte. 'Dennis is een hard mens aan de buitenkant, net als jouw vader. Hier buiten moet hij ook wel, niet alleen om te overleven, maar ook ter bescherming van degenen die onder hem dienen. Maar van binnen is hij heel anders. Zijn enige slechte eigenschap is misschien dat hij te veel om zijn mannen geeft. Ieder sterfgeval brandt in zijn ziel. Jurgen was als zijn oudere broer, de beste vriend die hij ooit heeft gehad. Jij was gewoon toevallig in de buurt.'

'Maar ik héb zijn dood veroorzaakt.'

'Zeg dat nooit meer. Dénk het niet eens. Oorlog is wreed. Mensen sneuvelen nu eenmaal. Jurgen heeft gedaan wat iedereen zou doen: een kameraad redden.'

'Was ik maar gesneuveld in zijn plaats.'

'Waarom?'

'Gewoon.' Hij boog zijn hoofd. 'Mijn leven voor het zijne. Wie was het leven meer waard? Wie had de compagnie het hardste nodig? De kapitein had ook liever dat het andersom was geweest.'

'Jurgen heeft een mooi leven gehad, een dikke vijftig jaar. Jij nog maar achttien. Ik vind dat best een redelijke ruil. Hij heeft je de jaren teruggegeven die je anders nooit zou hebben gehad. Onthoud dat goed en voel je niet schuldig. Hij heeft het niet gedaan omdat je de zoon van een jonkheer bent. Onthoud dat ook. Hij zou het ook hebben gedaan voor de zoon van een boer of dief. Dus leef iedere dag na vandaag alsof het een geschenk van hem is, en als het er op een dag de tijd voor is, betaal het dan terug zoals hij dat heeft gedaan.'  

Richard keek Gregory aan, niet tot spreken in staat. Nu begreep hij waarom de verkenner hem mee op patrouille had genomen: om deze woorden met hem te kunnen delen. Hij wist niet wat hij erop moest zeggen.

Gregory verstijfde, en bijna op hetzelfde moment ving Richard het ook op: een geluid, het kraken van de sneeuwbrij onder iemands voeten op het pad.

'Kin op de borst,' fluisterde Gregory, 'en doe wat ik doe, op het moment dat ik het doe.'  

Gehoorzaam bleef Richard zitten, de deken van de trol over zijn hoofd geslagen, zijn schouders naar voren, kijkend vanuit zijn ooghoeken. Ze waren met zijn drieën, twee trollen... en een moredhel. Moeten we niet vluchten? vroeg Richard zich af, maar Gregory deed niets.  

Het drietal kwam dichterbij en hield de pas in. De moredhel stak een hand op en de trollen bleven staan, op nog geen tien voet afstand. De zwarte elf blafte een bevel.

Gregory gromde, zijn hoofd schuddend alsof hij net wakker werd. Hij bromde een antwoord, en een van de trollen snoof alsof hij erom moest lachen.

Er stak een windvlaag op die het vuur vonkend deed opflakkeren. Kwaad snauwend deed de moredhel nog een stap dichterbij, en toen leek in Richards ogen de tijd te vertragen.

De houding van de moredhel veranderde, alsof hij plotseling besefte dat er iets mis was, en dat hij niet te maken had met twee trollen die op wacht in slaap waren gevallen.

Gregory kwam overeind, de deken viel van hem af, en op hetzelfde ogenblik schoot zijn hand naar voren en vloog er een dolk door het vuurlicht, die de keel van de moredhel doorboorde. De zwarte elf wankelde achteruit en greep naar zijn keel om het bloed te stelpen dat uit de wond spoot.  

Gregory sloeg zijn mantel terug en hief zijn zwaard, dat hij al had getrokken en naast zich neergelegd. Met een dolk in de hand stond Richard op en sprong naar voren, het voorbeeld van de verkenner volgend. Binnen een paar tellen was het voorbij, zo volledig was de verrassing. Gregory spleet de schedel van een van de trollen, die met open mond stond te staren naar de stervende moredhel. Richard dook op de andere trol af, en deze keer deed hij het bijna goed. Hij stak de dolk recht in de keel van de trol, maar het wezen deinsde in doodsnood achteruit, waardoor het mes uit Richards hand werd gewrongen.  

Richard deed een stap achteruit en sprong toen van schrik weer naar voren, want hij was in het vuur gaan staan. De trol was inmiddels ineengezakt en lag nu roerloos op de grond.  

Gregory liep naar de moredhel en maakte met een enkele zwaardhouw een einde aan zijn doodsstrijd. Toen keek hij behoedzaam op, ineengedoken. Richard keek met hem mee. Gregory wees - er was beweging op het pad. Ook bij de ingang van de mijn bewoog iets, en in de schaduwen flitsten speerpunten op.  

'Tijd om te gaan,' fluisterde Gregory. 'Ik denk dat ze overgaan tot een nachtelijke aanval omdat ze denken dat we slapen. We moeten Dennis waarschuwen.' Uit een buidel aan zijn heup haalde hij verscheidene voetangels, die hij op het pad gooide, waarna hij er sneeuw overheen schopte. 'Kom op, knul, het wordt tijd om weer aan de wandel te gaan. Wat ze hier vinden houdt hen wel even op, maar we kunnen er maar beter vandoor gaan.' Hij keek naar de lucht. 'Het sneeuwt al minder hard. Morgen wordt het helder. Als het zover is, kunnen we maar beter ergens anders zijn.'  

Terwijl ze het pad achter zich lieten, gaf Gregory Richard een klopje op de schouder. 'Misschien maken we toch nog een goede verkenner van jou, jongen.'

De Natalees verdween in de nacht, en Richard moest zijn best doen om hem bij te houden.