6 Achtervolging

 

De pas was in nevelen gehuld.

Bovai steeg af en gaf de teugels van zijn paard aan een mens. Evenals de meeste anderen van zijn ras had hij weinig genegenheid voor paarden en liet hij de vogelvrije mensen die hen mee naar het noorden brachten ervoor zorgen.

De moredhel die het fort zojuist hadden bestormd, weken op zijn nadering uiteen. Al voordat hij de poorten van de versterking bereikte, maakte de ongemakkelijke manier waarop ze hun gewicht van het ene op het andere been overbrachten - tekenen die de vogelvrije mensen die met Bovai meereden onmogelijk konden opvallen - de moredhel-leider duidelijk dat et iets helemaal mis was. Tussen de twee poortdeuren bleef hij staan.  

Zijn donkere ogen zwierven over het terrein, ieder detail in zich opnemend: de lijken van zijn krijgers, liggend waar ze waren gevallen; de donkere bloedvlekken in de sneeuw; de rook die nog uit de schoorsteen van de kazerne kringelde. En het feit dat het fort leeg was. De vijand was gevlucht.  

De onderhoofdman van de Raafclan hief zijn hoofd en snoof de lucht op. Niets, alleen de geuren van rook, en lijken, maar niets levends, behalve dan zijn eigen volgelingen.

Hij knielde neer om de twee dode moredhel te onderzoeken die kennelijk de poort hadden bewaakt. Beiden hadden slechts een enkele, dodelijke wond, en sporen van bevroren bloed wezen erop dat hun tegenstander de eerste via de oksel in het hart had geraakt, zich zo snel had omgedraaid dat het bloed van zijn zwaard was gespat, en vervolgens de tweede met een klap achter in de nek had uitgeschakeld.  

Meesterlijk.

Dat een van de doden een neef van hem was, deerde hem niet in het minst. Als dat joch zo dom was om zich op die manier te grazen te laten nemen, dan verdiende hij niet beter. Trouwens, zijn vader was een idioot.

Afwezig porde hij met een voet in het lijk. Het gaf niet mee en was al aan het bevriezen in de sneeuwbrij, dus kennelijk al dood sinds de afgelopen avond.  

Zijn troep bosgnomen naderde de poort. Ze bleven staan, zetten hun speren en strijdknotsen op de grond en lieten de koppen hangen, de ogen afgewend van angst. In hun primitieve brein wisten ze dat de moredhel niet graag hadden dat anderen de lijken van hun broeders zagen. Hij negeerde hen.

In de nevelige wolken zag hij een van zijn ruiters terugkomen van zijn verkenningstocht naar de andere kant van de pas. Zijn paard blies grote dampwolken uit zijn neusgaten. Het was Tancredo, zijn Meester van de Jacht, en die keek niet vergenoegd.

Hij steeg af en kwam naderbij, zijn ogen kil als de ochtendrijp. 'Ze werken samen.' Tancredo wees op de lijken van zowel Koninkrijkse soldaten als Tsuranese krijgers.  

Bovai knikte. 'Dat is te zien,' zei hij langzaam, zijn stem amper meer dan een fluistering, zoals hij gewoon was. Hij keek met schuin gehouden hoofd naar de slachting: tweeëndertig broeders dood, en slechts elf lijken van mensen en buitenwereldse Tsurani.

Golun, zijn onderbevelhebber en leider van de verkenners, zweeg, zijn armen over elkaar geslagen. Met snel heen en weer flitsende ogen volgde hij de uitwisseling tussen de twee. Bovai wierp hem even een blik toe, een waarschuwing. Golun knikte bijna onwaarneembaar en liep weg om de sporen in de sneeuw nader te onderzoeken.

'Dat ze samen deze post hebben overvallen is hoogst interessant,' vervolgde Bovai, en even flitste er een glimlach. 'Hun vrees voor ons is momenteel dus sterker dan hun eigen kleinzielige haat voor elkaar.'

'Hartraft is de leider van de mensen.'

Hij zag verscheidene van zijn volgelingen, die op respectabele afstand stonden, nu belangstellend naar hem kijken. Golun, op zijn knieën om met een vinger langs de rand van een voetafdruk te strijken, keek even op. 'Weet je dat zeker?' vroeg Bovai.

'Ik meende hem te hebben herkend bij het fort en op het pad toen we hen achtervolgden.'

'Meende, of zeker weten?'

'Ik ben er zeker van, mijn hoofdman. Ik ken zijn voetstap, ik weet hoe hij loopt. Ik heb zijn sporen bijna vijf mijl gevolgd.' Tancredo knikte naar de bergkam, waar de weg verdween tussen de wervelende wolken. 'Ze lopen aan weerskanten van het pad, de Tsurani aan de ene kant, de Koninkrijkers aan de andere. Ze hebben vallen gezet, ze toonden zich listig.' 

'Waar is Kavala?' vroeg Bovai als terloops. 'Die was toch met je mee?'

Tancredo aarzelde.

'Ga door.'

'U zult zijn lijk zien als we de achtervolging hervatten. Hij ligt drie mijl hier vandaan. Het was een eledhelse pijl die hem versloeg.'

Bovai kon de gekrenkte trots van de ander voelen. Dus zelfs zijn Meester van de Jacht was verrast en overtroefd. School er nu ook in zijn hart angst? Hij staarde Tancredo doordringend aan, zijn gedachten peilend. Een jachtleider mocht geen angst tonen of laten dralen in zijn buik, want de anderen zouden dat gauw genoeg bemerken, die angst proeven en erdoor worden gegrepen. Dan zouden ze aarzelen wanneer er een bevel werd gegeven, en onzekerheid kon even fataal zijn als het zwaard van de vijand.  

Golun was achter hem gaan staan, de ogen gevestigd op Tancredo, wachtend op een reactie.

'Je wilt wraak, hè? Je trots is gekrenkt omdat ze je hebben verrast en die ene is gedood.' Hij vermeed het de naam van de gevallen moredhel te noemen.

Tancredo knikte. 'Er sloegen twee sporen van het pad af, en ik ben afgestegen om ze te bekijken. De ene was een eledhel. De andere was zwaarder, ik denk de donkergekleurde metgezel van Hartraft, een Natalse Vrijschutter. Ik had hun aanwezigheid moeten opmerken. Hoe het kwam dat ik dat niet deed, is moeilijk te begrijpen.'

'En toen werd je metgezel gedood.'

'Als degene die op mij mikte één tel eerder had geschoten, was ik nu niet hier. Ik heb meteen mijn paard gekeerd om het als schild te gebruiken. Zo kon ik ontkomen.'  

'Dus ze hebben je verrast?'

Schoorvoetend gromde Tancredo een bevestiging. 'Het zicht was slecht, en je kon niets anders horen dan de wind tussen de bomen.'

'Aha. En wat heb je nog meer gezien?'

Tancredo vermeed Bovai's blik. 'Ik heb de sporen geteld van zestig Koninkrijkse soldaten en misschien zeventig van de vreemdelingen. Drie, misschien vier gewonden werden er gedragen of geholpen.'

'Merkwaardig. Misschien is er ingegrepen door een zachtmoedig priester.' Bovai lachte zachtjes.

Er kwamen meer leden van zijn groep door de poort, moredhel, te voet, de bogen in de aanslag. Bij het zien van de slachting bleven ze ontsteld staan, en verscheidene verlieten het gelid om naar het lichaam van een gesneuvelde te gaan. Een van hen trok zijn mes en ontblootte een arm om zichzelf de rituele wonden toe te brengen die behoorden bij het treuren om een vader, en om het bloed op het ontweide lichaam te laten druppelen.

Een commandant van twintig beval de lijken weg te dragen, en een gebedszanger verhief zijn spookachtig hoge stem om de geesten der gevallenen te helpen naar het eeuwige land in de hemel te gaan.

'Je beseft toch wel dat dit te voorzien was geweest?' fluisterde Bovai terwijl hij dichter bij Tancredo ging staan. 'En toch heb je mij ervan verzekerd dat we voldoende manschappen hadden achtergelaten om een tienmaal zo grote troepenmacht tegen te kunnen houden. Ik heb tweeëndertig broeders hier gelaten om de pas te bewaken terwijl wij op overval gingen, en nu zijn ze dood. Onder de doden bevindt zich veel familie van mijn volgelingen. Dit verpest alles wat we de afgelopen veertien dagen hebben bereikt. De vreugde over onze overwinningen is voorbij, daar wordt niet meer over gezongen. In plaats daarvan wordt hieraan gedacht.'  

'Het is nog nooit gebeurd dat troepen van het Koninkrijk zich aansloten bij Tsurani,' wierp Tancredo haastig tegen. 'U zei zelf dat we konden inspelen op hun wederzijdse haat voor elkaar, dat we die in ons voordeel konden benutten.' Het klonk beschuldigend.  

Bovai zag dat er blikken werden afgewend. Zijn volgelingen werden nerveus. Tancredo had als broeder het recht om te spreken zoals hij deed, en wat hij zei was waar, maar op dit moment hield dat een aanzienlijk risico in. Het zaad van de twijfel was geplant, en Bovai moest het smoren voordat het ontkiemde.

'De tijden veranderen. Dat is gedeeltelijk de reden dat we hierheen kwamen, om te observeren, om te leren,' - hij zweeg even - 'en om hen te doden. Daar had jij ook aan moeten denken,' vervolgde Bovai op amper hoorbare fluistertoon. 'Jij bent de Meester van de Jacht. Wat hier gebeurd is, is een fiasco. Wat dacht je van de achterblijvers? Wat zullen die nu zeggen, als ze zoveel broeders dood zien? Binnenkort roept onze Meester de raden in vergadering - over nog geen jaar als alles volgens plan gaat - en als we een groot verbond willen smeden, mogen we niet zwak zijn, want anders brengen we hem in diskrediet.'

Weer zweeg hij, denkend aan het grootse plan dat in de oude stad Sar-Sargoth werd gesmeed. Al wist de moredhel-hoofdman dat er nog twee of drie jaar overheen zouden gaan voordat het plan concreet gestalte kreeg, toch voelde hij enige haast. Iedere fout die hem werd toegerekend, kon een ramp betekenen. Hij keek naar Tancredo. 'Clans die elkaar in geen eeuwen hebben gezien, komen binnenkort op de Vlakte van Sar-Sargoth bijeen. We hebben bericht ontvangen dat Liallan en haar Sneeuwpanters er ook zullen zijn, en het feit dat zij en haar man Delekhan in elkaars aanwezigheid zullen verkeren zonder dat het tot gevechten leidt, is van grote betekenis.'  

Een kort moment dacht Bovai terug aan de huwelijksplechtigheid waarbij de twee bloedvijanden waren getrouwd om een wapenstilstand te bezegelen waar geen van beide partijen om had gevraagd. Delekhan en Liallan zouden met genoegen elkaar het hart uitsnijden, en toch waren ze nu man en vrouw: Een nog korter moment erkende Bovai tegenover zichzelf dat hij liever zag dat Liallan de confrontatie met Delekhan won, aangezien daarmee een concurrerend onderhoofdman uit de clanraad zou zijn verwijderd, hetgeen Bovai weer een stapje dichter bij Murad bracht, de groothoofdman van de clan. Murads positie was uiteraard onaantastbaar, nu hij de Uitverkorene van de Meester was, maar mocht hij sneuvelen...

Terugkerend naar het heden hervatte hij zijn betoog. 'Ik heb gehoord dat zelfs Gorath met zijn Ardaniën omlaag komt uit de ijsbergen in het noorden om te zien of de geruchten over de terugkeer van de Meester wel echt waar zijn.'

De Meester had zich als eerste openbaard aan een sjamaan, die op een nacht alleen op een bergtop een visioensrite hield. Hij was vanuit het donker verschenen en in het vuur gestapt. Hij had het heilige merkteken laten zien, hij kende de geheime rituelen, en hij had drie dagen en nachten met de sjamaan gevast en gezongen. Volgens de sjamaan had de Meester gezegd: 'Binnenkort keer ik terug,' waarna hij in rook en vuur was opgegaan. Als een steppenvuurtje had het bericht zich verspreid dat de sjamaan een visioen had gehad waarin de terugkeer van de grootste held der moredhel werd voorspeld.  

Een maand later was de Meester naar Murad gekomen en had hem met een duistere, bloedige ceremonie aan zich gebonden. Ten teken van zijn gelofte had Murad zijn eigen tong uitgesneden, opdat hij zijn eed van trouw aan de Meester nimmer zou herroepen. Met Murad aan zijn zij was de Meester voor de Raafclanraad verschenen en had de opperste zetel ingenomen, met Murad aan zijn rechterhand en een vreemd wezen met geschubde handen en gloeiende ogen aan zijn linker.

Nu werd het bericht verspreid dat er de eerstvolgende Midzomerdag een enorme clanvergadering werd gehouden, waarbij onder de heiligste der wapenstilstanden zou worden gesproken over een groot verbond om de mensen uit het Koninkrijk te verdrijven.

'Nee,' sprak Bovai zacht, 'dit wordt een vergadering die zijn weerga tijdens vele levens niet heeft gekend, en als dit hier mislukt, zal Murad ons geen van beiden toestaan plaats te nemen in de eerste kring van hoofdmannen rond het raadsvuur. En als de oorlog tegen de mensen begint, worden wij ingedeeld bij de bagage-karavanen en gnomenhoeders. Vooropgesteld dat hij ons laat leven.'  

Met zijn hoofd wees hij door de poort naar de colonne bosgnomen. Die waren zichtbaar bang, slecht op hun gemak. Het vooruitzicht op een gemakkelijke overval met overvloedige roofbuit was hun ontnomen. Het waren simpele wezens, en hun gedachten werden nu beheerst door amper onderdrukte angst. Als ze in hun eigen gebieden waren geweest, zou de colonne langzaam in het niets zijn opgelost, terwijl de deserteurs wegliepen om zich te verstoppen en het bericht over deze vernedering te verspreiden.  

'Als we niets doen tegen de groeiende angst, zal er geen eer zijn voor onze familie, geen roem voor onze groep en geen buit om te verdelen. Dan zijn we voortaan gedwongen tevreden te zijn met wat we bij elkaar kunnen scharrelen uit de puinhopen die worden achtergelaten door degenen die door de Meester en Murad zijn uitverkoren.'  

'Dat kunnen we allemaal in één dag tijd veranderen,' bracht Tancredo vlug naar voren. 'Hartraft en de vreemdelingen zitten vast ten noorden van de bergpassen. Ze moeten het pad op naar de brug bij Vacosa - dat is de enige plek om in deze tijd van het jaar de Brede Rivier over te steken. Ons garnizoen aldaar is goed versterkt en zal hen tegenhouden.'

'Ah, dus je bent ook al op de hoogte van hun strategie?'

Tancredo slikte nerveus. 'Het is hun enige kans. De brug innemen, hem verwoesten, en dan naar het oosten vluchten. Maar het garnizoen zal standhouden, en vervolgens zullen wij hen van achteren aanvallen.'

'Bedankt voor de tip,' fluisterde Bovai. Hij keerde Tancredo de rug toe en liep de kazerne binnen. Daar stonk het naar hun lijken, en de vreemde geur van de kruiden die de vreemdelingen zo graag in hun eten deden. In de hoek lagen zes lijken, vijf moredhel en een Tsuranu, zijn keel doorgesneden. De manier waarop zijn lijk lag, wees erop dat hij door een van zijn eigen kameraden was gedood om te voorkomen dat hij in handen van de vijand zou vallen. De vakkundige manier waarop de man was omgebracht kon Bovai wel waarderen. Sommige moredhel vonden het leuk om mensen een marteldood te laten sterven, maar daar had hijzelf het geduld niet voor. Hij gaf de voorkeur aan snel en vaardig doden, zonder poespas. Hij zou die krijger op vrijwel dezelfde wijze de keel hebben afgesneden.  

Hij liep naar de haard, trok zijn handschoenen uit en warmde zijn handen. Ze verkeerden in een dilemma. Een interessant dilemma, en zoals bij alle dilemma's kon daar een kans uit voortkomen. Hoe kon hij deze tegenslag het beste veranderen in een voordeel?

Angst had twee vijanden in elkaars armen gedreven. Hij glimlachte bij het idee. Ze zijn banger voor mij dan voor elkaar, en dat is goed. 

Het was begonnen als een gewone overval, als oefening, en om zijn broeders bloed te laten proeven en buit naar huis te laten brengen. Sinds de komst van de buitenwereldse Tsurani was alles langs de grens anders geworden. De voortdurende druk van de mensen, de dwergen en de eledhel was verdwenen, aangezien hun aandacht nu werd opgeëist door het bedwingen van de indringers. Nog nooit was er zo'n mooi moment geweest om alles te heroveren wat verloren was gegaan. Daarom had zijn meester hem hierheen gestuurd, om te kijken of de tijd rijp was om toe te slaan.

Terwijl hij rondkeek door de kazerne voelde hij een steek van twijfel. Zouden de Tsurani en de Koninkrijkers misschien tot een permanente wapenstilstand kunnen komen om zich tegen hen te keren? Twijfelachtig, maar aan de andere kant, wie zou een dag geleden hebben geloofd dat tweeëndertig broeders van de Raafclan in een hinderlaag zouden lopen, dat een Tsuranees krijger twee van zijn beste krijgers kon verslaan, om vervolgens een bondgenootschap met Koninkrijkse troepen te sluiten en gezamenlijk naar het noorden te marcheren? Alleen een genie zou een dergelijke wending hebben kunnen voorzien. Bovai had een hoge dunk van zijn eigen vaardigheden en vermogens, maar beschouwde zichzelf niet als een genie.

Wat zou de volgende zet van de mensen zijn?

Wat onze missie in dit land eerst ook was, ze is nu gewijzigd, dacht Bovai. Hij pakte de haardpook en tikte er afwezig mee op de gloeiende kolen, zodat de vonken opspatten. In de oplaaiende sintels en dansende vlammen zocht hij naar inspiratie, naar een visioen dat hem zou laten zien wat hij moest doen. Even later hield hij op met porren in de as. Het zien van visioenen in vlammen was een gave van sjamanen, en hij was geen mompelaar van heilige woorden.  

Zegevieren vanuit chaos, dat was zijn uitdaging. Al dat soort uitdagingen, hoe lastig ook, konden tot een goed einde worden gebracht als ze voortvarend werden aangepakt. Tsuranese en Koninkrijkse troepen die samenwerkten. Het had ergens ook wel iets amusants, en als ze de grens niet waren overgestoken, zou het bijna onderhoudend zijn geweest om hen te volgen en te observeren, wachtend op het moment dat ze ruzie zouden krijgen.  

Hij kende Hartraft goed genoeg om te weten dat dit bondgenootschap geen lang leven was beschoren. Ook buiten de grensmarken deden de verhalen de ronde over de val van het Hartraft-Landgoed, over zijn waanzin en zijn zucht naar wraak op de Tsurani. De wraak die Hartrafts Marodeurs op de Tsurani hadden genomen, zou een onderhoofdman van de Raafclan niet hebben misstaan. Ondanks zichzelf had Bovai bewondering voor Hartraft. Hij was een waardig vijand.

Hij was hetzelfde als zijn grootvader, Hartraft Eénoog, een fel tegenstander. Bijna vijftig jaar geleden hadden ze tegen elkaar gestreden. Afwezig wreef Bovai over het litteken op zijn linkerarm, die door de klap bijna was afgehakt. De bijnaam Eénoog had hij hem ervoor teruggegeven.  

Het gebroed van Eénoog had hetzelfde bloed, en dus zou het een grote eer zijn hem te doden, een waardige wraakneming voor de ravage die hij onder zijn volk had aangericht, en daarbij zou het hem het respect van de Meester opleveren.

Buiten hoorde hij Golun bevelen schreeuwen. Er moest een klein detachement worden achtergelaten om de doden weg te dragen naar een van de mijnen, waar hun overschotten konden worden verborgen.

Als Hartraft ten noorden van de bergen was, moest hij sterven. Bovai's eer verlangde dat, en de Meester zou niet anders van hem verwachten. Het zou een mooie jacht worden. Zijn dood zou een definitief einde maken aan de angst die zijn naam teweegbracht, niet alleen onder de bosgnomen, maar zelfs onder zijn eigen broeders.

Golun kwam binnen. 'We zijn klaar, meester.'

Bovai knikte, maar zijn volgeling vertrok niet. Hij draaide zich om en keek zijn trouwe metgezel aan. 'Wat is er?'

Golun boog zich naar hem toe. 'Tancredo wilde het u niet zeggen, maar de Vrijschutter bij Hartraft is Gregory van Natal.'

Bovai verstijfde, een verandering van houding die alleen iemand van zijn eigen ras zou opmerken. 'Gregory!' fluisterde hij. Als Gregory van Natal bij Hartraft was, was Tinuva ook vlakbij. Bovai's gezicht vertrok van onderdrukte razernij.

Van alle stervelingen ter wereld stond Tinuva boven aan Bovai's lijst van personen die hij moest doden. Zijn bestaan op zich was een belediging voor Bovai, een smet op de eer van zijn familie en clan. Misschien deed zich nu de gelegenheid voor om eindelijk de strijd met hem aan te binden en een einde te maken aan de bloedvete die al eeuwen in zijn ziel had gebrand.  

Als het Tinuva was die Tancredo op het pad was tegengekomen, dan wist hij nu waarom Tancredo die naam niet had willen noemen. Geen enkel lid van de Raafclan waagde het die naam in Bovai's bijzijn uit te spreken, met uitzondering van Golun.

Bovai wist wie Kavala had gedood. De vete tussen Tinuva en Kavala, die zich al over meer dan een eeuw had uitgestrekt, was vanochtend beëindigd. Maar mijn vete duurt al langer en gaat veel dieper, dacht Bovai, en ik ben degene die er een einde aan zal maken.  

Drie keer was hij Tinuva in de loop van de jaren tegengekomen, wanneer de Raafclan op rooftocht was geweest door de mossige moerassen van Yabon, en in het westen tot aan de grenzen van Elvandar. Drie keer hadden Tinuva en hij elkaar aangekeken vanaf weerskanten van een rivier, een vallei, en een ravijn. De laatste keer dat ze tegenover elkaar stonden, hadden beiden hun pijlenkokers over de kloof heen leeggeschoten. Allebei hadden ze de dood in de ogen gezien, maar ze waren vertrokken met niet meer dan wat oppervlakkige verwondingen. Het zou Bovai roem brengen om Hartrafts hoofd aan Murad te tonen, maar Tinuva was een kwestie van persoonlijke eer die niets met roem van doen had. Tinuva moest sterven, zodat de diepste belediging aan het adres van Bovai's familie eindelijk kon worden vergeten.  

Uiteindelijk maakte Bovai zich los uit zijn mijmerijen. 'Dat verandert niets,' zei hij tegen Golun. 'Als Tinuva bij hen is, dan is dat mooi meegenomen. Maar voorlopig voeren we het plan uit om hen tot staan te brengen voordat ze kunnen ontsnappen. Vooruit.'  

Golun vertrok, en Bovai bleef nog een ogenblik staan staren in het vuur. Toen gooide hij de haardpook op de grond en draaide zich om. De tijd voor wraakfantasieën was voorbij. Het was nu tijd om te handelen. Hij verliet de kazerne. De doden waren naar de zijkant van het gebouw

overgebracht en met dekens bedekt, zodat de gnomen en vogelvrije mensen de lijken niet zouden zien als ze door de poort marcheerden. Inmiddels zette Golun de colonne al in beweging. Zes bereden mannen galoppeerden naar voren langs de broeders die opzij stonden.  

Alle ogen waren op Bovai gericht, en zwijgend bleef hij staan, de zwarte mantel rond zijn smalle lijf gewikkeld, kijkend naar de langs dravende stoet. De laatste gnomen kwamen door de poort en verdwenen in de nevelen. Zij zouden alvast de achtervolging inzetten. Zijn broeders moesten eerst een moment ter nagedachtenis hebben.  

De kring van zeker honderd broeders sloot zich rondom hem, de hoofden gebogen, beginnend aan een treurzang, het Bezingen van de Doden, om de geesten van de Ouden op te roepen neer te dalen, de zielen van de gevallenen op te halen en terug te brengen naar het Onsterfelijke Land in de hemel, waar ze verbleven bij de Vaders en Moeders. Hun fluisterzachte stemmen gingen verloren in de wind, meedrijvend tussen de bomen, gedempt door de wervelende nevelwolken.

Eén soldaat, aangewezen uit de groep, liet de kap van zijn mantel over zijn gezicht zakken, zodat niemand de namen der gevallenen die hij fluisterde zou horen, de heilige namen die niemand hardop sprak. Zijn zachte woorden werden overstemd door de gemompelde uitroepen van degenen om hem heen. Hij wenste hen vaarwel op hun reis, en niemand zou hun namen ooit nog uitspreken, om hen niet van die reis terug te roepen en te veroordelen tot een rusteloos dwalen door de wereld.  

Het gezang stierf weg. Het enige wat nog klonk waren het huilen van de wind en het kraken van de bevroren bomen die bogen in de kille storm.

Bovai hief zijn hoofd op. 'Wij kwamen jagen op de vijand,' zei hij, 'en tot dusver was het een goede jacht.'

Er werd instemmend geknikt.

'Tot dusver hebben we verheugd gelachen om een vijand die voor ons wegrende als een konijn voor de vos.'

'Tot dusver,' spraken verscheidene broeders, in navolging van zijn woorden en de rite van de roep om een savata, de jacht der bloedwraak. 

'Tot dusver was er vreugde in onze harten, de vreugde van de jacht, van het verslaan van onze vijanden, die we voor ons uitdreven.'

'Tot dusver!' Het werden er al meer.

Hij zweeg even, langzaam zijn hoofd draaiend om iedereen in de kring aan te kijken. 'Zij die de sterfelijke wereld slechts kort bewandelen, die onbekend zijn met de aanraking der eeuwigheid, die zich onze gebieden hebben toegeëigend, zij hebben onze broeders van ons afgenomen en weggestuurd naar het donkere land waaruit niemand terugkeert. Onze broeders moeten ons verlaten, maar hun zielen roepen nog naar ons.' Zijn woorden troffen zijn toehoorders in het hart, want het gieren van de wind door de pas had een onwereldse kwaliteit, als die van door de nacht dwalende zielen, en menig broeder keek nerveus om zich heen.

'Wie hebben onze broeders zulk een schande gebracht?' riep de dodenbezinger uit.

Bovai wees het pad op, naar de wervelende mist waarin de gnomen en mensen al waren verdwenen. 'De Tsurani en zij die Hartraft volgen.' Even bleef hij stil, en sprak toen de naam die iedereen kende: 'Tinuva, als altijd.'

'Tinuva,' werd er gefluisterd, en de hoofden gingen weer omlaag. Enkele krijgers keken elkaar even aan, en de dappersten wierpen een blik op Bovai. Hij had de naam van de gehate elf genoemd en daarmee een stilzwijgend, doch krachtig verbod binnen de Raafclan geschonden.  

'Hartraft en Tinuva eis ik voor mezelf op, want tussen ons bestaat een bloedschuld. De anderen geef ik aan jullie, mijn broeders. Laat ons hun hoofden nemen, laat ons hun geesten naar de donkere wereld sturen, laat ons wraak nemen en aldus onze eer herstellen. Zweer dit nu met mij.'

'Wij zweren het,' klonk het zachtjes, maar eenieder van een willekeurig ander ras zou met afgrijzen zijn vervuld bij het horen van die drie woorden, want het was alsof er zich een oerkracht uit voorbije tijden in had geroerd.  

Plotseling kwam Bovai in beweging. Met een simpel gebaar liet hij zijn paard naar voren brengen en steeg op met een gemak dat in tegenspraak met zijn afkeer voor de dieren was. Hij zou de Meester van de Jacht en de vooruit gereden mensen die hem dienden inhalen om zelf de aanval op Hartraft en zijn Tsuranese bondgenoten te leiden.

De hoeven van het paard kletterden op de stenen, en het geluid van krakend ijs onder hoefijzers schalde door de koude ochtendlucht als een onheilsklaroen.