13 Overeenstemming

 

Het was stil in de bossen.

Asayaga wachtte af, de boog geheven en gedeeltelijk gespannen. De hertenbok stond half verscholen achter een omgevallen boom, alleen zijn gewei en de boog van zijn rug zichtbaar. Zo stond hij al geruime tijd, met de kop naar beneden, knabbelend aan de bast van een laaghangende tak.

Roerloos bleef Asayaga staan. Hij durfde nauwelijks adem te halen, en er liep een klein straaltje zweet over zijn voorhoofd.

Het hert hief zijn kop en leek hem recht aan te staren. Niet in de ogen kijken, herinnerde Asayaga zich, dat voelen ze. Hij liet zijn blik afdwalen. Eindelijk kwam het dier in beweging en stapte het achter de omgevallen boom vandaan. Met een gestadige, vloeiende beweging, niet snel, ontspannen alsof hij een in de wind deinende tak was, spande Asayaga zijn boog, tuurde langs de pijl en liet zijn vingers van de pees glijden.  

De pijl vloog heen, het hert sprong de lucht in en zeeg neer. Asayaga liep naar voren.

'Staan blijven.'

Hij verstijfde en keek over zijn schouder. Naast hem leunde Dennis tegen een boom. 'Denk eraan, dit heb ik je al eens gezegd. Het geluid van het schot, de inslag van de pijl, de doodsstrijd van het dier.' Hij knikte naar het hert dat op de grond zwak lag te trappen. 'Als er iemand in de buurt is, wordt die erdoor aangetrokken. Als je in vijandelijke bossen bent, ga je na het schot terug in dekking en wacht je even af.'

'En het dier dan?'

'Als je het niet meteen dood hebt geschoten, dan is dat je eigen stomme schuld. Maar je moet wachten. Kijk om je heen, luister goed. Iemand die wat minder ervaren is, zal doorgaans meteen naar je toe komen als hij het schot heeft gehoord, in de verwachting je te kunnen overrompelen terwijl je je prooi aan het slachten bent, en dan krijg jij een pijl in je rug.' Hij glimlachte een glimlach zonder hartelijkheid. 'Ik weet er alles van, ik heb het vaak genoeg gedaan.'  

'Bij Tsurani?'

'Wil je dat echt weten?'

Asayaga gaf geen antwoord. Zijn blik ging langs Dennis naar de besneeuwde open plek, waar het hert in doodsstrijd lag. Het was iets wat hij nooit echt van zichzelf had begrepen. In de bijna tien jaar van de oorlog had hij duizenden mannen zien sterven, en daar kon hij met een bijna volkomen afstandelijkheid naar kijken, maar het lijden van een dier, hetzij een paard of een nidra die in de strijd gewond was geraakt, dan wel het hert dat nu lag te sterven, raakte hem diep. Hij probeerde de blik in de ogen van het dier buiten te sluiten.

Zo vreemd om hier met Hartraft te zijn, dacht hij. Ze hadden er een gewoonte van gemaakt om iedere ochtend samen te gaan wandelen. De eerste paar dagen waren die wandelingen duidelijk bedoeld als ontmoeting om te bespreken wat er die dag moest worden gedaan.  

Dennis ging er altijd op uit met zijn boog, en meer dan de helft van de keren kwam hij terug met iets voor de kookpot. Uiteindelijk had Asayaga een boog van Wolfgar geleend.

In het begin had Dennis Asayaga's inspanningen met amper verholen minachting begroet, maar na enkele dagen had hij verkondigd dat als Asayaga met hem mee op jacht wilde, hij eerst moest leren om het goed te doen of anders zijn boog maar thuis moest laten.

Nu had hij eindelijk zijn eerste dier geschoten, en dat bracht iets bitters met zich mee. Zwijgend had hij Dennis' lessen en vermaningen aanvaard. Hij was bereid Hartrafts betere vaardigheden te respecteren, en trouwens, hij leerde meteen hoe Hartraft in de bossen te werk ging, een nuttige les die de vernederingen waard was. Op dit moment echter had hij eigenlijk een hoofdknik verwacht, een compliment voor een moeilijk schot tussen bomen op wild dat ze bijna een uur hadden gevolgd.

Het feit alleen al dat hij een soort loftuiting van Hartraft had verwacht, maakte hem kwaad op zichzelf. Hij deed nu wat hem was gezegd, zorgvuldig om zich heen kijkend naar takken die langzaam wuifden in de middagbries, op zoek naar beweging die het ritme verstoorde, luisterend of hij iets ongewoons hoorde. Hij ving het briesen op van een paard verderop, en hij keek om naar Dennis, die het ook had gehoord en slechts zijn hoofd schudde.

Natuurlijk was het allemaal een oefening, ze zaten nog steeds veilig in de vallei, maar hij speelde het spelletje mee.

'Niets.'

'Weet je het zeker?'

'Hoezo? Is dit nog steeds een exercitie of heb je iemand in de bossen verstopt om me te vermoorden?'

Dennis' gezicht betrok. 'Binnenkort komt de dag dat het weer menens tussen ons wordt, maar tot die tijd ben je in mijn gezelschap veilig. Maar zolang je met mijn eenheid door de bossen marcheert, verwacht ik dat je me op zijn minst tot hulp kunt zijn.'

'Wie hield het pad bezet tijdens het laatste deel van de aftocht, Hartraft?'  

'Het volgende gevecht kon wel eens anders zijn, een achtervolging door het woud, waarbij je meer hebt aan behoedzaamheid en pijl en boog.'

Met een opgeheven hand maande Asayaga Dennis tot zwijgen. 'Dit gebekvecht is zinloos.' Hij trok zijn mes en ging naar het hert, dat nog steeds zwak lag te schoppen. Neerknielend boog hij zijn hoofd, fluisterde een gebed en haalde het lemmet langs de keel van het stervende dier. Het trappen nam af en hield eindelijk op. 'Het nodeloos lijden van een dier leidt me nogal af,' zei hij kil, omhoogkijkend naar Dennis.

Zonder commentaar knielde Dennis naast Asayaga neer, trok ook zijn mes en begon het dier te slachten.

'Waarom leer je me dit?' vroeg Asayaga.

'Wat?'

'Jagen.'

'We hebben voedsel nodig, en ook moet je onze tactieken kunnen begrijpen voor wanneer we weer tegen de Onzalige Broeders vechten.'

'Nee. Ik zie het als iets doms van jou.'

'Waarom?'

'Ik ben jouw vijand, Hartraft. In de maand dat we hier zitten, heb ik je geobserveerd. Je hebt mij dingen geleerd waar ik niets van wist. Dat maakt mij nu gevaarlijk voor jou.'

Lachend leunde Dennis achterover, zijn handen vol bloed. 'Jij, gevaarlijk? Ik zal je een half uur geven om je te verstoppen, en dan kunnen we ons gevecht beginnen. Voor het uur om is, ben jij al dood.'  

'Als wij vechten, is dat in een duel, zoals we hebben afgesproken, op open terrein, in het bijzijn van onze mannen.'

'Waarom? Dan ben jij in het voordeel. Laten we het liever in de bossen doen.'

'En jou het voordeel geven?' reageerde Asayaga lachend. 'We hebben een open duel afgesproken, zwaard tegen zwaard.'

'Zo herinner ik het me anders niet helemaal.'

'Wou jij soms zeggen dat ik lieg?' blafte Asayaga, en nog voordat hij was uitgesproken, beduidde Dennis hem weer te gaan zitten. 'We moeten het erover eens zijn hoe dit wordt uitgevochten,' vervolgde hij. 'Onze afspraak is bindend, het wordt een duel op open terrein.'

'Goed dan,' gaf Dennis vermoeid toe, 'zwaard tegen zwaard, op open terrein, in het bijzijn van al onze mannen.'

Met een boos gegrom knielde Asayaga bij het hert neer en keek hoe Dennis het dier moeiteloos ontweide. 'Jij hebt je hele leven in de bossen geleefd, nietwaar?' vroeg Asayaga uiteindelijk.

Dennis knikte en zei niets.

Asayaga leunde achterover en keek langs hem heen. Het was al een week lang helder weer, de lucht werd 's middags zelfs al wat warmer, het zonlicht sprankelde door de bomen op de sneeuw die nog op de takken lag zodat het leek alsof de bomen met diamanten waren behangen. 'Waar ik woonde, was het bos een zompig oerwoud, gevaarlijk, onheilspellend, waar de zon nooit scheen en dodelijke slangen en andere rovers loerden. Ik heb er altijd een hekel aan gehad.'

'Hier loeren ook rovers.'

'Zoals jij.'

'Ja.'

Asayaga knikte. ja, maar toch anders. Als hetgeen oorlog was, zou dit een prettige plek zijn. Beschut in de winter, de velden zien er vruchtbaar uit, er is wild volop. Het zou hier goed wonen zijn.'

'Als het geen oorlog was...' Hij aarzelde even. 'Ja, dan wel.'

'Was het ook zo waar jij woonde voor de oorlog?'

'Vraag me daar niet naar, Asayaga.'

'Neem me niet kwalijk. Het was niet mijn bedoeling onaangename herinneringen op te roepen.'

Verscheidene minuten bleef het stil, terwijl Dennis zijn karwei afmaakte, het hart en de lever terug in het uitgeholde karkas deed en zijn mes en handen schoonwaste met sneeuw. 'Het was net als hier,' zei hij zacht, bijna alsof hij in zichzelf sprak. 'Onze vallei had goed land. Midden in de zomer reikte het graan tot aan je middel, en er was meer dan genoeg voor iedereen. Zelfs de armste pachters van mijn vader hadden goed te eten, een dak boven hun hoofd en een warm vuur in de winter.' Hij leunde achterover en veegde zonder erbij na te denken zijn handen af aan zijn broek. 'In het grote woud wemelde het van het wild. Mijn vader - en zolang hij er nog toe in staat was mijn grootvader ook - ging vaak samen met mij op jacht, en als we terugkwamen, was er een groot feest waar heel de veste aan meedeed. Dagenlang duurde zo'n feest, vooral het grote Midwinterfestival, zoals we twee weken geleden nog hebben gehouden. Mijn grootvader had een oude bediende, Jocomo, die verkleed als Vadertje Winter de binnenplaats op kwam rijden met een zak vol snoep voor de kinderen.' Dennis glimlachte even. 'Hij zei altijd dat de wolven die normaal zijn slee trokken ziek waren, en dat hij daarom een van grootvaders paarden had moeten lenen, en ieder jaar geloofde ik dat toen ik klein was. Iedereen die aan onze deur kwam, kreeg een plaats aan onze tafel, en mijn grootvader stond erop dat de bedienden en bezoekers als eersten aten, voordat wij edellieden aan de maaltijd gingen.'  

'Dus jullie mensen hielden van hem?'

'Wie niet?' zei Dennis weemoedig. 'Hij wantrouwde de hoge adel in hun paleizen in het oosten, ver weg in Salador en Rillanon, waar het veilig was, en hij zei altijd dat ze vergeten waren waarom wij bestonden, dat het in de eerste plaats onze plicht was onze horigen te beschermen, en niet andersom.'

Zwijgend bleef Asayaga luisteren.

'Ja, hij was geliefd. Ik weet nog dat ik klein was, misschien acht zomers oud. Ik had een stalknecht gezegd het zilverbeslag op mijn zadel te poetsen, en toen ik terugkwam, lag hij te slapen en was het zilver nog steeds niet gepoetst, en in mijn kinderlijke razernij heb ik hem geslagen.' Dennis schudde zijn hoofd. 'Mijn grootvader zag het.'  

'En hij sloeg jou?'

'Nee.' Hij glimlachte toen hij eraan terugdacht. 'Hij zei niets, maar de volgende ochtend, uren voor het licht werd, sleurde hij me mijn bed uit, duwde me de trappen af en gooide me de stal in met de boodschap die schoon te maken. O, wat huilde ik bittere tranen, terwijl hij daar dreigend naar me stond te staren, zonder een woord te zeggen. Nadat ik de stal had uitgemest, gaf ik alle paarden te eten, moest ze toen laten lopen, toen de tuigen invetten, allemaal, voordat ik aan het ontbijt kon. Daarna moest ik alle paarden roskammen, de hoefsmid helpen met beslaan, toen helpen het hooi binnen te brengen, en zo werkte ik de hele dag, en iedere dag een hele week. Ik at in de stallen en viel uitgeput in slaap in de stallen. De vernedering was nog het zwaarste te verduren, want iedereen in de veste wist ervan, en allemaal behandelden ze me niet langer als de kleinzoon van de baron, maar als een gewone staljongen.' Hij glimlachte. 'De knul die ik had geslagen, hielp me stiekem, ondanks mijn grootvaders bevel de tijd vrijaf te nemen om te gaan jagen met mijn paard. Lars heette hij, en daarna werd hij een van mijn beste vrienden.' Dennis zuchtte en keek Asayaga aan. 'Lars werd gedood bij de aanval op de veste, staande naast mijn grootvader.' Hij knikte. 'Er ging een verhaal over een nieuwe soldaat, een jongen nog, die tijdens een nacht op wacht in slaap viel. Toen hij wakker werd, bleek mijn grootvader naast hem te staan, in de vallende sneeuw, op zijn plekje in het schildwachtershuisje.'  

'Heeft hij hem opgehangen?' vroeg Asayaga. 'Dat is onze straf.'

'Bij ons ook, maar die nacht niet. Doodsbenauwd smeekte de jongen om vergeving, en mijn grootvader trok hem overeind. 'Je hebt niet alleen mij diep teleurgesteld," zei mijn grootvader, "maar ook je familie, die ik beschermd heb terwijl jij sliep. Jij was vannacht de enige die tussen je moeder en het gevaar stond, en je hebt haar erger in de steek gelaten dan mij. En nou terug naar je moeder, en als je eindelijk mans genoeg bent om de verantwoordelijkheden van een man te dragen, kan je terugkomen om onze mensen te dienen. Ik sta de rest van jouw wacht uit.'"

Asayaga glimlachte.

'Jaren later werd die jongen mijn leraar en de sergeant van deze compagnie.'

'Jurgen?'

Dennis knikte en wendde zijn blik af. 'Het was een mooie plek, onze vallei. De grensmarken waren rustig gebied, soms ging er meer dan een jaar voorbij zonder een enkel conflict met vogelvrij en. Af en toe kwam er een eledhel of zelfs een dwerg naar onze veste voor een nacht onderdak en een plekje bij het vuur. Oude Wolfgar.' Hij glimlachte, zachtjes grinnikend. 'Vóór dat akkefietje met de koning zat hij vaak aan onze tafel. Hij was altijd liever bij mijn grootvader dan bij welke hertog of graaf dan ook, al konden die hem meer betalen voor een lied te hunner ere dan mijn grootvader. Je kunt een beetje van mijn grootvader in Wolfgar zien.'  

Asayaga keek hem verrast aan.

'Achter die grove en obscene taal schuilt de levenslust, de vreugde van het kijken naar een zonsopgang na een stormachtige nacht, het uitwisselen van grappen tussen vrienden en de liefde voor een prachtig lied. Dat kenmerkt ook mijn familie.' Dennis keek weg alsof Asayaga er niet was. 'De nacht dat hij stierf, was er geen man onder ons die niet in plaats van hem zou hebben willen sterven. En ik zeker...' Zijn stem stierf weg. 'Het was de dag van mijn bruiloft; de aanval kwam vlak voor zonsondergang. Iedereen uit het dorp en de veste zat in de ridderzaal toen een van de schildwachten binnen kwam stormen, schreeuwend dat er een vijandelijk leger aanviel. Nog voordat we onze wapens konden pakken, klommen jouw mannen al over de muren. Binnen een paar minuten waren we de poort kwijt en begon de aanval op de ridderzaal. We blokkeerden de ingang, maar jullie zetten het dak in brand.'  

Weer een lange stilte.

'Ik had die nacht horen te sterven.'

'Maar je leeft nog steeds.'

Argwanend keek hij Asayaga aan.

'Dat is niet verkeerd bedoeld, Hartraft, alleen dat het lot anders besliste.'  

'Mijn vader en grootvader barricadeerden de grote deur en gaven Gwenynth en mij het bevel te vluchten door de ontsnappingstunnel om hulp te gaan halen. Ik weigerde.' Hij zweeg even, opkijkend naar de boomtoppen. 'Ik werd van achteren neergeslagen. Ik heb altijd vermoed dat het Jurgen was, al heeft hij het tot aan zijn dood nooit toegegeven. Buiten de veste kwam ik bij, met Jurgen en een paar dozijn van onze mannen.'

'En Gwenynth?'

'Zij zat op haar knieën bij me mijn gezicht schoon te vegen toen er een kruisboogschicht vanuit het donker kwam.' Hij liet zijn hoofd zakken. 'Ze stierf in mijn armen.'

'Hartraft, al mogen mijn woorden nog zo hol klinken, maar dat spijt me. Oorlog hoort een eerbare zaak te zijn tussen mannen die voor het vechten kiezen.'

Met nog steeds hangend hoofd snoof Dennis minachtend. 'Tsuranu, heb jij dan nooit een stad zien branden, of een dorp gezien dat is geplunderd door een hongerige troepenmacht, of het lichaam van een meisje in de sneeuw; door de kruisboogschicht in haar rug verlost uit haar lijden?'  

'Ik weet het,' fluisterde Asayaga, 'ik weet het.'

'We wisten dat jullie, de Tsurani, eraan kwamen, maar we dachten dat jullie nog dagen ver weg zaten. Gwenynth en ik zouden gaan trouwen, en we verplaatsten de datum naar de avond voor mijn vertrek naar het leger. Mijn grootvader had patrouilles vooruitgestuurd om de passen naar onze vallei te bewaken en te waarschuwen wanneer er iemand aankwam, maar die waarschuwing is nooit gekomen. Hoe het komt dat de patrouille die de pas bewaakte verstek heeft laten gaan, weet ik niet.'

Asayaga ging ongemakkelijk verzitten. 'Ik was er niet bij, dat heb ik je bezworen, Hartraft.'

Dennis knikte.

'Maar ik heb er wel iets over gehoord.'

'Wat dan?' Nu was zijn blik recht op Asayaga gevestigd.

'De aanvalscolonne vond vier van jullie mannen dood in de pas naar jullie vallei. Ik weet nog wat een van de Slagleiders erover zei. Eén had een dolk in zijn rug, de anderen waren niet gewond, en hij vermoedde vergif.'

'Daar heb ik nooit iets over gehoord,' zei Dennis kil.

'Ik vertel je alleen wat ik lang nadien rond een kampvuur heb gehoord.' Dennis zat gehuld in stilzwijgen, en Asayaga kon zien dat dit nieuws, dat pas acht lange jaren later werd gebracht, een enorme schok was.

'En die Slagleider? Leeft die nog?'

Asayaga schudde zijn hoofd. 'Dood. Waarschijnlijk heb jij hem zelf drie jaar geleden in een van je hinderlagen gedood.'

'Mooi.' In dat ene woord weerklonk een ijzige tevredenheid.

'Het verandert niets aan het gebeurde,' merkte Asayaga op, worstelend met zijn zelfbeheersing, want de commandant van honderd man was iemand van zijn clan geweest.

'Voor mij wel.'

'En als je de laatste Tsuranu die erbij was hebt gedood, wat dan? Bij de goden, waarschijnlijk zijn ze inmiddels toch al allemaal dood. Gesneuveld in de strijd, gestorven aan de hoestziekte, doodgevroren, verdronken of gek geworden en het woud in gedwaald. Deze oorlog heeft aan duizenden van mijn mensen het leven gekost, Hartraft. Wanneer beslis je eindelijk voor jezelf dat je hiermee klaar bent?'

'Als we de allerlaatste van jullie begraven of als jullie eindelijk vluchten.'

'We kunnen niet weg, Hartraft.'

'Waarom niet? De poort is open, ga gewoon.'

'Kan jij weg?'

'Jullie zitten op ons land, verdomme!'

'Niet omdat we dat willen. Net als jullie hebben wij heersers boven ons staan. Ik ben hier omdat mijn clan dat heeft bevolen. Denk jij dat ik hier voor mijn lol ben? Jullie Koninkrijkers hebben niet het flauwste vermoeden van wat hier allemaal achter zit. Jullie hebben geen idee van de clans, van de rivaliteit, van wat wordt genoemd het Grote Spel, dat achter heel deze waanzin schuilgaat. Dat gaat jullie verstand te boven, het gaat mijn verstand te boven, en dat van mijn mannen. Alleen idealisten zijn dom genoeg om te geloven dat deze oorlog alleen maar wordt gevoerd omdat wij jullie willen veroveren. En ik durf te beweren dat er aan jullie kant ook meer dan één prins is die zijn eigen broer en de duizenden die onder hem dienen zou verkopen om zijn eigen positie in het spel der koningen te verbeteren.' Asayaga keek naar het hert. De ogen waren star, het lichaam was al aan het afkoelen. 'We zijn allemaal pionnen, Hartraft, allemaal.' En terwijl hij het zei, schaamde Asayaga zich voor het tonen van zijn bitterheid.  

Dennis keek hem aan en schudde toen langzaam zijn hoofd. 'Maar jouw familie is veilig thuis, en de mijne is dood, mijn land bezet en mijn veste platgebrand. Dat is het verschil tussen ons, Tsuranu.'

'En ben jij ook dood, Hartraft?'

Dennis staarde hem aan. 'Blijf uit mijn ziel, Asayaga. Je bent geen vriend, ik vraag je niet om raad. De laatste die ik zo dicht bij me liet komen is vorige maand gestorven met een Tsuranese speer in zijn hart.'

'Ik heb gehoord dat Jurgen een uitstekend krijger was en dat hij die jonge soldaat heeft gered, die ene die de priester helpt.'

'Niet bepaald een goede ruil.'

'Voor die jongen wel. Hij draagt dat de rest van zijn leven mee.'

'Dat hoop ik.'

'Drie keer is er iemand voor me gaan staan om een pijl of een zwaard op te vangen die me anders het leven zou hebben gekost,' sprak Asayaga indringend. 'Hun zielen draag ik in mij met me mee. Dat is oorlog, en dat is de liefde die de mannen in een oorlog voor elkaar voelen. Tijdens de aftocht naar deze plek heb ik een van jouw mannen zijn leven zien wagen om een van de mijne te redden.'

'Dat zegt niets. In het heetst van de' strijd, meer niet.'

'Dat vraag ik me af.'

'Ik heb net zo de pest aan idealisten als jij, Asayaga. Verbind er niet meer aan dan erin zit. Ik zit hier naast je omdat ik niet anders kan.'

'Ik hoef jouw vriend ook niet zo nodig te zijn, Hartraft. Ik sluit geen vriendschap met mensen zonder ziel, ronddwalend in het rijk van geesten die je weigert te laten gaan. Wij zijn mensen, en als mensen erkennen we dat wraak zijn plaats heeft. Maar om uitsluitend daarvoor te leven? Geen aantrekkelijk vooruitzicht, Hartraft, en in ieder geval geen leven waar ik deel van wens uit te maken.' Hij sprak de laatste woorden op scherpe toon, Dennis recht in de ogen starend, en voor het eerst voelde hij dat hij iets in deze man had geraakt.

Dennis sloeg zijn ogen neer.

Even heerste er een ongemakkelijke stilte tussen hen beiden, tot die werd verbroken door het geluid van naderende paarden. Dennis verstrakte, en zijn hand ging als vanzelf naar zijn boog, maar Asayaga had al een glimp van het op hen toe rijdende gezelschap opgevangen en stond op.  

Alyssa, in een lange, golvende witte mantel, trok aan de teugels, even later gevolgd door Roxanne, die naast haar vader reed.

Asayaga zag de flits in Alyssa's ogen, en ondanks zijn aangeboren zelfbeheersing wist hij dat de spanning die hij in haar aanwezigheid ervoer op zijn gezicht te zien moest zijn.

Het spelletje tussen hen duurde al weken. Er werd nauwelijks een woord gesproken, maar altijd die versluierde blikken, een vluchtige glimlach, en dan een bestudeerde onverschilligheid.  

'Je eerste hert?' vroeg Roxanne nadat ze was afgestegen. Ze liep naar het dier om het te bekijken.

'Hoe wist je dat ik het was?'

'Jullie vertrokken allebei met twaalf pijlen in je koker, en nu heb je er nog elf, Tsuranu.'

Wolfgar begon te lachen. 'Soms denk ik wel eens dat ze als man geboren had moeten worden,' zei hij, en hij snoof toen ze minachtend naar hem omkeek.

'Een goede buit,' merkte Roxanne op. 'Leg hem maar op mijn paard.'

Zonder commentaar hees Dennis het dier op en legde het achter het zadel over het paard, dat zenuwachtige steiger-bewegingen maakte bij het ruiken van het bloed, tot Roxanne terugkwam en met een ferme hand op het hoofdstel haar rijdier kalmeerde.

'Je had binnen moeten blijven,' zei Dennis, kijkend naar Wolfgar.

De oude man hoestte, boog zich voorover in het zadel en spuwde. 'Het is warm genoeg vandaag. Ik kan niet altijd opgesloten blijven zitten. Barst, als dit ritje het einde van mijn leven is, nou, dan weet ik niet zo gek veel betere manieren om ertussenuit te knijpen, en de beste manier om dood te gaan is niet iets wat ik in het bijzijn van mijn dochters wens te bespreken, dus hou je kop, in plaats van kindermeisje spelen voor een oude man.' Zich nogmaals vooroverbuigend gaf hij Dennis een vriendschappelijke mep achter op het hoofd.  

Asayaga zag de blik in Dennis' ogen, de warmte voor een oude vriend, het klopje op Wolfgars knie en de glimlach voor elkaar. Ook zag hij Roxanne naar hen beiden kijken, maar Dennis merkte het niet, omdat zijn blik naar Alyssa ging. Asayaga voelde een scheut van jaloezie, en dat stoorde hem. Gedurende hun verblijf was Alyssa alleen maar afstandelijk geweest, alsof ze een prinsesje aan het hof was, van wie werd verlangd dat ze de gasten bezighield, al liet ze onderwijl duidelijk merken dat degene die haar aandacht waard was nog moest arriveren. Maar op dit moment, terwijl ze naar Dennis keek, vroeg hij zich af of er niet méér was. Er speelde een zweem van een glimlach om haar mond terwijl ze Dennis' blik beantwoordde. Toen liet ze haar paard een paar stappen opzij doen en keek om naar Asayaga.  

'Een feestmaal, vanavond, Asayaga, ter ere van jouw eerste vangst. Dat is een oude traditie.'

Hij maakte een formele buiging. 'Vanavond kan dat niet, mijn vrouwe. Het vasten voor de Grote Verzoendag begint bij zonsondergang en duurt tot de zonsondergang van de volgende dag.'

'Wat is dat?' vroeg Wolfgar.

'De feestdag van de god Hilio, de Levensrechter. Eén hele dag wordt gereserveerd om te vasten, te mediteren en voor het zoeken van verzoening voor de fouten van het afgelopen jaar.' Hij waagde een glimlachje naar Alyssa. 'Ik weet niet helemaal zeker of het wel de juiste datum is, want sinds ons treffen met Dennis' strijdmacht ben ik de tel wat kwijtgeraakt, maar ik geloof toch dat het aardig klopt. Op onze wereld is het tussen midwinter en het voorjaar. Ik denk dat de god het ons wel zal vergeven als we er een dag of wat naast zitten.'  

'Dan vieren we het als jullie vastentijd erop zit,' bood Alyssa aan.

'Ik dank u, mijn vrouwe.'

'En jij mag kiezen wie er dan naast je zit.'

Hij glimlachte. 'In dat geval, mijn vrouwe, vraag ik uiteraard of u dat wilt zijn.'

Ze lachte zacht. 'Het is me een eer.' Ze wendde zich af, maar terwijl ze het deed, bleef ze hem aankijken, en hij voelde zijn hart een slag overstaan. Het was het subtiele teken waarvan hij dichters had horen spreken, de blik van een vrouw over haar schouder, het omzien met de ogen half geloken, waarmee ze aangaf dat ze geïnteresseerd was.  

In de negen jaar dat hij op deze wereld was, had hij niet één keer zo'n moment gekend. Net als de anderen van zijn eenheid had hij zich menigmaal gewend tot de marketenstertjes, maar dat was iets van het moment, zonder betekenis. Dit was anders, en hij vroeg zich af of er hier zowaar iemand was die na al die jaren van eenzaamheid zijn hart kon raken.  

Het ogenblik loste op als rook toen ze langzaam wegdraafde, nonchalant roepend naar haar vader om terug te rijden naar de palissade.  

'Ik kom verdomme terug als ik eraan toe ben,' snauwde Wolfgar, maar onderwijl was zijn blik gericht op Asayaga.

Asayaga keek rond om te zien of Dennis en Roxanne het ook hadden gemerkt, en dat bleek het geval. En toen vroeg hij zich af of Alyssa domweg een spelletje met hem speelde, en dat hij veel te veel betekenis hechtte aan wat er zojuist was gebeurd.

Toch voelde hij de koelte van Dennis' kant, en de welhaast geamuseerde minachting van Roxanne waarmee ze losjes in het zadel sprong en achter haar zuster aan reed, de drie mannen alleen achterlatend.  

Wolfgar keek het tussen de bomen door slingerende tweetal na tot ze onder aan de helling uit het zicht verdwenen. De intense liefde van 'de oude man was onmiskenbaar in de wat weemoedige glimlach die zijn gezicht verlichtte, alsof hij aan iets van vroeger dacht. Hij zuchtte, keek om en zag de twee mannen naar hem kijken. Hierdoor overrompeld schudde hij zijn hoofd. 'Ik wil jullie een gunst vragen,' zuchtte de oude man.

'Zeg het maar,' reageerde Dennis meteen.

'Pas goed op die twee.'

'Uiteraard.'

'Nee, ik denk niet dat je het helemaal begrijpt. We weten allebei wat er hier binnenkort gaat gebeuren. Jullie vijanden laten je hier niet met rust. Ik vermoed zelfs dat ze nu al een uitkijk bij de noordelijke passen hebben.' Hij wees naar de verre toppen die de vallei omringden, duidelijk zichtbaar tussen de bomen. Aan de hoogste van de pieken kleefde een wimpel van wolken. 'En zo niet vandaag, dan toch zeker tegen de tijd dat jullie klaar zijn om verder te trekken.'

'Ik heb patrouilles erop uitgestuurd,' stelde Dennis hem gerust. 'De paden die je me hebt genoemd worden bewaakt.'

'Zelfs jouw patrouilles zien niet alles,' wierp Wolfgar tegen.

'Het kan nog weken duren, en misschien pas in het voorjaar,' bracht Asayaga naar voren.

'Laten we het hopen,' verzuchtte Wolfgar. 'Ik zou graag zien dat alles hier nog een tijdje bij het oude blijft. Bijna twintig goede jaren heb ik in deze vallei gehad. Een vreemd oord voor mij om mijn dagen te slijten -ik, die eens de gevierde bard aan het koninklijk hof was.' Hij lachte en schudde zijn hoofd. 'De eerste paar jaar hier dacht ik dat ik gek zou worden. Alleen een zooitje dronken boerenpummels om mijn balladen voor te zingen. O, ze vonden me best amusant, want anders zou iemand wel een dolk tussen mijn ribben hebben geschoven, zo is mijn schoonfamilie wel. Maar de jaren vlogen om, mijn twee kleintjes groeiden op tot jongedames, en nu ... ' Zijn stem stierf weg en hij liet zijn hoofd zakken.  

Tot Asayaga's verrassing zag hij tranen in de ogen van de oude.

'Je merkt pas hoe snel het allemaal voorbij gaat als het al is gebeurd. Iemand van jullie leeftijd denkt nog steeds dat hij alle tijd van de wereld heeft. En op een dag word je wakker met het eerste grijs in je baard, maar je voelt je nog steeds sterk genoeg, je kan nog steeds rollebollen met een vrouwen haar de volgende ochtend aan het lachen maken, je denkt nog steeds dat de wereld van jou is.'

'Uw vuurtje is toch nog steeds niet gedoofd?' opperde Asayaga glimlachend.  

Wolfgar hield een bevende hand omhoog. 'Ik kan mijn drinkbeker nauwelijks nog vasthouden zonder te knoeien, het is jaren geleden dat ik deze vingers rond een luit kon leggen, laat staan rond het gevulde achterwerk van een van de dienstertjes. Dus lieg me niet voor, knul, ook al dank ik je voor je poging.' Wolfgar liet zijn blik afdwalen naar de bergtoppen. 'Ze komen over die pas. Die is moeilijk te verdedigen - te breed aan de bovenkant. Als ze toeslaan, neem dan de pas naar het westen. Volgens mij weten ze niet eens van het bestaan ervan. Roxanne kan jullie de weg wijzen. Neem iedereen mee.'  

'Jij wijst ons de weg,' corrigeerde Dennis met enige zorg in zijn stem.

Wolfgar schudde zijn hoofd. 'Mijn laatste vrouw ligt hier begraven. Mijn beste herinneringen horen bij deze vallei. Nee, ik denk dat ik maar blijf' ..

'Nee.' Dennis' stem klonk bits, en ook vol bitterheid.

Wolfgar boog zich naar hem toe en legde zijn bevende hand op Dennis' schouder. Plots zag Asayaga het leed in Dennis' ogen en begreep hij het. Hier stond een man die niemand meer had, die helemaal alleen was en door een pure speling van het lot een verloren gewaande vriend uit zijn jeugd herontdekt had.  

'Je weet dat het niet anders kan,' zei Wolfgar. 'Ik zou jullie alleen maar ophouden, en de eerste nacht in de kou zou me waarschijnlijk hoe dan ook het leven kosten. Dan sterf ik liever in mijn feestzaal, met de door mij geschreven balladen voor me uitgespreid op tafel en een beker goede mede in mijn hand.'

Asayaga keek ingespannen naar Dennis, die zijn blik voelde en zich afwendde, het hoofd gebogen.

'Ja,' fluisterde Dennis, 'je hebt gelijk, verdomme. Het spijt me dat we deze plek ooit hebben gevonden.'

'Mij niet. De oorlog komt deze kant uit, Hartraft, het rommelt in het noorden. Het zou slechts een kwestie van tijd zijn geweest voordat ze hierheen kwamen. Ik zie het als een zegen. Ik weet nu dat mijn meisjes veilig zullen zijn, en de andere vrouwen en kinderen ook. Daar heb ik me zorgen over gemaakt vanaf het moment dat de mannen hier vandaan vertrokken.' Wolfgar klopte hem op de schouder. 'Daarom vraag ik je mijn meisjes te beschermen. Ik weet wat er gebeurt met vrouwen die met de soldaten mee op mars gaan. Ik wil iets beters voor hen.' Hij keek naar Asayaga. 'Niet kwaad bedoeld.'

'En niet kwaad opgevat. Iedere vader zou dat zeggen, en ik zweer u plechtig dat ik hun eer met mijn zwaard en leven zal beschermen.' Asayaga trok zijn jachtmes en draaide het zodat het heft naar de oude man gericht was, om aldus zijn belofte te bezegelen.  

Wolfgar glimlachte en maakte een formele buiging vanuit het zadel, waarmee hij even blijk gaf van zijn verleden, toen hij aan de koningshoven had gespeeld. 'Ik weet dat jullie twee de onderlinge strijd weer zullen hervatten zodra jullie je achtervolgers hebben afgeschud. Als jullie beiden door het lot gedoemd zijn dat te doen, vraag ik jullie nu te zweren dat degene die het overleeft mijn meisjes in veiligheid zal brengen, ergens waar het geen oorlog is.'  

Dennis keek over zijn schouder naar Asayaga. Een moment lilllg was zijn blik zacht, maar werd toen weer hard. 'Dat zweer ik,' zei hij zonder enthousiasme, en Asayaga volgde zijn voorbeeld.

Luidruchtig schraapte Wolfgar zijn keel en wreef in zijn ogen. 'Dwaze tranen van een oude man,' zei hij schor. Toen keerde hij zijn paard en beduidde de twee om naast hem mee te lopen. Gezamenlijk gingen ze de helling af in de richting van de palissade, zwijgend.

De middag vorderde, de zon begon al achter de westelijke bergen te zakken, de lange schaduwen van de toppen verspreidden zich over de vallei. Links van hem zag Asayaga een andere jachttroep binnenkomen, verscheidene Koninkrijkse boogschutters, gevolgd door een handvol Tsurani, een paar van zijn mannen eveneens bewapend met een boog.

De poorten van de palissade stonden open. Rond het badhuis dat enkele dagen na hun komst door Asayaga's mannen was gebouwd, was het een drukte van jewelste. Rook wolkte uit de schoorsteen en uit de deuropening kwam een groepje naakte mannen die lachend de natte sneeuw in sprongen. Gregory, die te midden van hen wel een beer leek, brulde van de plotselinge kou. De Koninkrijkse mannen kwamen allen uit het noorden, en het rituele sneeuwrollen na een midwinters bad deed het goed bij de Tsurani. Op hun beurt leken de Koninkrijkers verslaafd te raken aan de Tsuranese waskuipen. In tegenstelling tot het Koninkrijkse bad, waarbij je in een tobbe zat terwijl iemand anders water over je hoofd goot - vaak koud - hadden de Tsurani grote ronde houten kuipen gemaakt, groot genoeg om er met zijn zessen in te zitten. Het water werd op ingenieuze wijze verhit door grote stenen heet te stoken en ze in een metalen kooi in het water te laten zakken, keer op keer, tot het water gloeiend was. Dennis wilde het hele project een halt toeroepen toen een paar stenen bij het verhitten uit elkaar waren gespat, maar Asayaga had hem op het hart gedrukt dat ze dat probleem op zijn thuiswereld heel goed kenden, en dat er niemand meer gevaar liep wanneer de keien een eerste keer heet waren geworden.  

Dennis vond het zien van die ronddartelende mannen maar niets. De Tsurani schaamden zich nergens voor, had hij ontdekt, en gingen in alle openheid in bad, in het bijzijn van anderen, mannen en vrouwen, en zijn Marodeurs werden al bijna net zo ongeremd. Dat vond hij geen goede ontwikkeling.

Andere mannen persten zich het badhuis in, nadat ze hun tunieken hadden opgehangen aan haakjes in de buitenwand en op het bordes waren gaan zitten om hun voetwikkels of laarzen uit te trekken.

'Ik blijf zeggen dat het gevaarlijk is,' mopperde Wolfgar. 'Al dat hete water opent de huid zodat er kwalijke dampen in kunnen trekken die je ziek maken.'

'Hoeveel van jouw mannen hebben steenpuisten?' vroeg Asayaga aan Dennis.

'Weet ik veel. Een stuk of tien.'

'Huidziekten. Jullie Koninkrijkers zitten er vol mee. Jullie zijn het smerigste volk dat ik ooit heb gezien. Hoe vaak gaan jullie in bad? Eén keer per jaar als het je uitkomt?'  

'Zoals Wolfgar zegt, het is ongezond. Voor vrouwen is het prima, maar die zijn anders.'

Asayaga schoot in de lach en schudde zijn hoofd. 'Probeer het eens, samen met mij.'

'Wat?'

'In bad gaan. Ja, jij, Hartraft, of ben je bang?'

Wolfgar wierp het hoofd in de nek en schaterde het uit. 'Hij heeft je te pakken.'

'Veel tijd hebben we niet meer voor het avondappel, dus ja of nee?' 'Als je al dat vuil van je afwast, ziet Alyssa je misschien wat beter,' bracht Wolfgar grijnzend naar voren, 'of misschien Roxanne wel.'

Als ontboden door het noemen van hun namen kwamen de twee dochters, samen met verscheidene vrouwen van de palissade, in dikke handdoeken gewikkeld de poort uit, lachend en wijzend naar de in de sneeuw dartelende mannen. Bij het zien van hen krabbelden de Koninkrijkse soldaten overeind en renden naar hun tunieken om ze snel aan te trekken, waarop Asayaga in lachen uitbarstte, aangezien de korte kledingstukken nauwelijks tot hun billen reikten. Gregory nam de tijd, grijnzend, achteloos zwaaiend naar de meisjes. De Tsurani knikten beleefd, maar deden geen poging hun naaktheid te verbergen.  

Wolfgar spoorde zijn paard lichtjes aan en reed naar zijn dochters, al was het hem in één oogopslag duidelijk dat de vrouwen de sauna in zouden gaan, wat zijn bezwaren ook mochten zijn.

'Als het niet zijn dochters waren,' waagde Asayaga, 'zou ik zeggen dat die oude ook naar binnen ging, en niet omdat hij schoon wilde worden.'

Dennis glimlachte zowaar en knikte.

'Nou, Hartraft,' vroeg Asayaga, 'ga je mee?'

'Wat? Nu?' Hij keek naar Alyssa, die op het bordes had plaatsgenomen en haar laarzen uittrok.

'Ja, nu. Thuis gaan mannen en vrouwen altijd samen in bad.'

'Ik weet het niet. Dit zijn fatsoenlijke meisjes, het zijn de dochters van mijn vriend.'

'De anderen niet?' Asayaga moest lachen om Dennis' ongemak. 'De vrouwen hier doen het al sinds we het bad hebben gebouwd. Zij begrijpen de gebruiken.'

'Maar toch.'

De dienstmeisjes gingen als eersten, Roxanne en Alyssa volgden, en voordat de deur dicht ging, wierp Alyssa weer die blik over haar schouder.

'Nou, als jij niet gaat, ga ik alleen,' verkondigde Asayaga, en lopend naar het platform voor de sauna begon hij zich vast uit te kleden.

Langzaam liep Dennis achter hem aan, voor één keer niet zeker van zichzelf.

'Als ik iets hoor daarbinnen...' dreigde Wolfgar.

'Dan is het niet een van uw dochters,' antwoordde Asayaga. 'Ik heb een eed gezworen. Maar wat de anderen betreft, oude man, denk eens aan alles wat je misloopt.'

Wolfgar grijnsde leep. 'O, je hebt geen idee wat ik misloop en wat niet.' Lachend keerde hij zijn paard en reed terug de palissade in.

Nadat hij zich helemaal had uitgekleed, hing Asayaga zijn tuniek, broek en voetwikkels op en zette zijn boog en pijlenkoker tegen de ruwhouten wand. Plots deed hem dat denken aan thuis, aan het badhuis in zijn dorp, een prachtige plek, want de baden stonden altijd in het centrum en waren de trots van de dorpelingen. Het was van de beste steen gebouwd, fijn gevlamd marmer met schitterend contrasterende blauwe tegels, met warme en koude baden, heteluchtkamers en stoom, en voor het rusten daarna een veranda met uitzicht op zee waar warme thee werd geschonken. Op zijn vaders landgoed stonden uiteraard ook grote kuipen, maar als knaap was Asayaga liever naar de baden in het dorp gegaan. Mannen en vrouwen mochten dan ongegeneerd in bad gaan, maar een opgroeiende jongen was en bleef een opgroeiende jongen, herinnerde hij zich met een flauwe glimlach. In het bad had hij zijn eerste vriendin ontmoet, een meisje dat hem brutaal aanstaarde, ook al was hij de zoon van een edelman.  

Hij keek rond, zich opnieuw bewust hoe vreemd deze wereld was, het woud, de besneeuwde bergen rondom, en stammen waar de bast nog om zat in plaats van marmer en tegels, de spleten dichtgestopt met stro en gedroogde modder.

En toch, als hij nu mocht kiezen, vroeg hij zich af of hij nog wel terug kon. Ondanks alles wat er in de komende dagen te gebeuren stond, op dit moment voelde hij zich volkomen vrij. Het Grote Spel was, voorlopig althans, ver weg. Toegegeven, er was nog altijd zijn Krijgsleider Sugama om rekening mee te houden, maar vanaf het begin van dit krankzinnige avontuur had Sugama zich betrekkelijk rustig gehouden. Het gezichtsverlies dat hij geleden had tijdens de eerste avond samen met de Koninkrijkers had hem het zwijgen opgelegd. Er stond geen bevelvoerder boven Asayaga, niemand van een andere clan die hem op slinkse wijze trachtte om te brengen of te vernederen. Hij was vrij.  

Hij keek naar Dennis, die langzaam en niet al te gretig zijn jasje uittrok. Het hemd eronder was bezweet, afgedragen en grijs van het vuil. Ja, Hartraft was de vijand, en op het slagveld en in de bossen was hij inderdaad een te vrezen en meedogenloos tegenstander. Maar hij was ook recht voor zijn raap, en eerlijk als het erop aankwam. Hij zou het Grote Spel onmogelijk kunnen bevatten. Hij kende geen bedoelingen achter bedoelingen, geen subtiliteit. Als hij iemand wilde doden, dan zei hij dat, en dan deed hij dat. Hij deed het meedogenloos, zonder gevoel, maar wel terwijl hij zijn tegenstander recht in de ogen keek.

Toen Dennis zijn hemd uittrok, werd Asayaga verrast door de hoeveelheid littekens op Hartrafts slanke lijf. Een roze bult vlak onder zijn linkersleutelbeen, van een pijl of een rapier, zag er nauwelijks geheeld uit. Toen hij uit zijn broek stapte, kon Asayaga zien waar zijn linkerkuit bijna door midden was gesneden, waarschijnlijk door iemand die al op de grond lag, en er zat ook nog een wond in het bovenbeen, kennelijk van een kruisboogschicht die er dwars doorheen was gegaan.  

'Ze hebben jou anders ook aardig te pakken gehad,' zei Dennis alsof hij Asayaga's gedachten kon lezen, en hij wees naar het witte, uitstulpende litteken op zijn borst.

Afwezig wreef Asayaga erover en knikte. 'Een pijl in de slag bij Walinor. Ging dwars door me heen.' Hij draaide zich half om om de uitgangswond te laten zien.  

'Maar goed ook, want een pijl uit de borst verwijderen, dat overleeft lang niet iedereen. Je mag blij zijn dat je er nog bent.'

'We hebben een aantal goede genezers, beter zelfs nog dan de priester.'

'Corwin? Die is best goed; tenminste, dat denk ik.'

Asayaga bespeurde iets. 'Dat denk je?'

'Ach, niets, dat wil zeggen, nu nog niet.'

Asayaga knikte. Vanuit het badhuis klonk gelach. 'Ben je er klaar voor, Hartraft?'

Dennis leek onzeker van zichzelf, en even schepte Asayaga daar behagen in. Het was leuk om de legendarische Hartraft uit zijn evenwicht te zien, ook al ging het om niets meer dan in je blootje een stoomkamer vol vrouwen binnen lopen. 'Maak je geen zorgen,' stelde hij hem gerust. 'Als er vrouwen bij zijn, houdt iedereen altijd een klein handdoekje om voor het fatsoen. Je vindt ze zodra je naar binnen gaat. Dus kom op.'  

Voorop lopend stapte Asayaga naar binnen, en er verscheen een grijns op zijn gezicht. Zijn mannen hadden dit badhuis gebouwd en de plaatselijke bewoners met de gebruiken bekend gemaakt... maar daarbij hadden ze duidelijk geen acht geslagen op de fijnere punten van de etiquette.  

Dit kan leuk worden, dacht hij grijnzend toen hij een bankje vlak bij de dampende stenen vond en er eens goed voor ging zitten om Hartrafts reactie te zien. Nauwelijks was de Koninkrijkse soldaat door de deur of hij greep naar het handdoekje dat er niet lag, en het was zonneklaar dat hij zich midden op het slagveld beter op zijn gemak zou hebben gevoeld.

Het enige wat Asayaga kon doen was geamuseerd zijn hoofd schudden. Hij wees naar een hoek waar een stapel handdoeken en kleren lag, en haastig greep Hartraft er een om zichzelf te bedekken.  

Dennis' ongemak had de Tsuranese Opperbevelhebber tijdelijk afgeleid, maar nu hij zich opmaakte om zichzelf te wassen, moest Asayaga zijn best doen om zijn zelfbeheersing niet te verliezen. In een tobbe vlak bij hem zat Alyssa, met haar armen leunend op de zijkanten van de houten kuip, hem strak aankijkend met een flauwe glimlach om de lippen. Terwijl hij zichzelf telkens herinnerde aan zijn eed wreef hij zich in met zeep en lauw water uit een emmer.  

'Het is makkelijker wanneer iemand anders je rug schrobt,' zei hij tegen Dennis. 'Ik zal het je laten zien.' Hij beduidde Dennis zich om te draaien en wreef over zijn rug, ontsteld over het vuil dat werd weg gewassen. Toen hij klaar was, gaf hij hem een schone doek. Dennis schrobde vervolgens Asayaga's rug, maar deed dat zo ruw dat de Tsuranu niet anders kon concluderen dan dat Dennis' ervaringen in het wassen van een ander altijd beperkt waren gebleven tot zijn favoriete hond of paard.

Toen ze allebei schoon waren, zei Asayaga: 'Het is het beste om snel het water in te gaan. Het zal heter lijken dan het is, omdat we zo lang in de kou zijn geweest.' Met die woorden liet hij zijn handdoek vallen, klom dapper in de kuip en nam met een diepe zucht van tevredenheid plaats tegenover Alyssa. Blote vrouwen had hij vaak genoeg gezien, en sinds hij nog maar een jongeman was kende hij de verlokkingen van vrouwenlichamen. Alyssa's borsten waren klein noch groot, doch eerder in proportie met haar bouw, en hij had er de grootste moeite mee om er niet naar te staren.  

Hij werd uit zijn ongemakkelijke positie verlost doordat Dennis het water in kwam. Met een gil als van een keffende hond sprong hij de tobbe uit. 'Zijn jullie nou helemaal gek? Dat water is kokendheet!'

Met fonkelende pretogen keek Roxanne hem aan. 'Ja, held op sokken. We worden allemaal lekker gaar gekookt.'

Alyssa begon te lachen. 'Je bent veel te hard voor die man, zusje.'

'O, ik hou best van een harde man, maar ik geloof niet dat onze kapitein precies is wat ik in gedachten had.' Ze staarde openlijk naar Dennis' kruis, en haar zuster sloeg een hand voor haar mond om haar lachen te verbergen.

Dennis' trots was gekrenkt, maar hij begreep dat als deze twee meisjes en de andere vrouwen uit de palissade tegen de hitte konden, hij dat ook moest kunnen. Zonder acht op Roxanne's opmerking te slaan liep hij naar de rand van de tobbe. Met opeengeklemde kaken stapte hij er weer in, en even leek het erop dat hij er weer uit zou springen. Zweetdruppels braken hem uit op het voorhoofd en liepen over zijn gezicht omlaag toen hij plaatsnam naast de Tsuranu.

Eerst was Dennis nog gespannen, maar met het verstrijken van de minuten leek hij zich toch steeds meer te ontspannen. Zijn benen uitstrekkend liet hij de hitte in zijn botten trekken. De twee zusjes zaten met de hoofden dicht bijeen te fluisteren, en Asayaga leek naar alles te kijken, behalve naar Alyssa. Dennis liet zijn gedachten afdwalen, en even later schrok hij op van het geratel van metaal. Verrast keek hij rond en zag een van Asayaga's mannen hete stenen in een mand laden. Nadat de soldaat een mand aan een ketting uit het water had getrokken, liet hij de nieuwe erin zakken, en de hete stenen zorgden voor nog meer stoom in de kamer.  

'Het komt me allemaal een beetje vreemd voor,' zei Dennis uiteindelijk, 'maar het is ... niet onaangenaam.'

Asayaga schoot in de lach. 'Barbaren.'

'Wij, barbaren?' Er lag een defensieve klank in Dennis' stem.

'Alsjeblieft, Hartraft. Hou je aan de gebruiken in het badhuis.'

'Zoals de handdoekjes voor het fatsoen?' fluisterde Dennis nadrukkelijk.  

Asayaga keek hem aan en zag even een zweem van een grijns rond Dennis' mondhoeken spelen. 'Nou ja, ik denk dat mijn mannen die zijn vergeten. Maar zoals ik al zei, een van de gebruiken in het badhuis is dat alle onenigheden bij de deur naar de badruimte worden achtergelaten. Zelfs de bitters te vijanden zwemmen in dezelfde poel en ademen dezelfde stoom in, en zij mogen dat in alle rust.'  

Dennis leunde achterover en sloot zijn ogen, diep inademend. 'Een mooi gebruik,' fluisterde hij uiteindelijk, en Asayaga glimlachte.

'Hé, Hartraft,' zei Roxanne, 'heb jij thuis een vrouw?'

Met samengeknepen ogen keek hij haar aan. 'Nee,' zei hij kortaf. Roxanne keek terug en leek op het punt iets te zeggen. Haar ene mondhoek ging omhoog voor het zelfgenoegzame lachje dat hij eerder had gezien, vlak voor een bijtende opmerking, maar toen het leek alsof ze haar mond wilde opendoen, leunde ze weer achterover en bleef stil. Nog even bleef ze hem aankijken, tot ze zachtjes zei: 'Het spijt me van je verlies.'

Dennis wist niet wat hij moest zeggen. Hij staarde terug, zonder dat zij haar ogen neersloeg. Iets aan die vrouw ergert me, dacht hij, en in een poging om die ergernis van zich af te zetten, leunde hij achterover tegen de rand van de kuip en deed zijn ogen dicht.  

Tegen alle verwachtingen in kwam Dennis, na een paar minuten met gesloten ogen te hebben gezeten, tot de ontdekking dat hij er eigenlijk best van genoot. Hij begon zich te ontspannen en merkte enige tijd later met een schok dat hij was ingedut.

De meisjes waren verdwenen.

'Ben je uitgerust?' vroeg Asayaga.

Dennis veegde met een hand over zijn gezicht. 'Momenteel, ja.' Hij leek verrast.

'Zie je dat je best nog wat van ons kunt leren, Hartraft?'

Dennis stond op en greep een handdoek. Na het hete water leek het koud in de kamer. 'Doe jij dit vaak?'

'Wanneer ik de kans maar krijg,' antwoordde Asayaga, zich eveneens af drogend.

De laatste twee Tsuranese soldaten gingen weg, en terwijl Dennis achter hen aan liep, zei hij: 'Ik denk dat ik dit best nog eens zou willen proberen.'

Buiten kleedden ze zich vlug aan, want al had hij het in het badhuis al koud gehad, de sneeuw buiten was beestachtig. 'Wat ruik ik?' vroeg hij toen hij zijn tuniek aantrok.

Asayaga begon te lachen. 'Dat is de stank die je met je mee droeg. Nu je schoon bent, merk je het pas.'

Dennis trok de tuniek weer uit en weigerde toe te geven dat hij last had van de kou op zijn blote borst. 'Ik heb er nog een in mijn plunjezak. Ik zal deze maar laten wassen.'

Asayaga knikte. 'Je zult merken dat je mannen minder vaak ziek worden als ze zich schoon houden. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo.' Terwijl ze bij het badhuis vandaan liepen, zag Dennis dat vier Tsurani bezig waren palen op het terrein te plaatsen, elk ongeveer op de hoek van een vierkant. Hij wierp een blik op Asayaga.  

'Vanavond is de rite van de Verzoening.'

Alsof dat alles verklaart, dacht Dennis, inmiddels popelend om zijn schone tuniek aan te trekken. Hij haastte zich naar het gebouw waar hij met sergeant Barry en zes anderen logeerde en vond zijn plunjezak, maar tot zijn teleurstelling was de tuniek die hij daar uithaalde weinig schoner dan de andere. Hij trok hem aan en besloot een van de vrouwen te vragen morgen de rest van zijn kleren te wassen.  

Met enige bitterheid dacht hij terug aan zijn jeugd, toen er altijd voor schone kleren werd gezorgd. En ondanks wat Asayaga zei, zijn familie ging toen 's winters iedere week in bad en in de warme maanden zelfs nog vaker. Maar de jaren in het veld hadden hem tot een vieze, grove man gemaakt, gaf hij tegenover zichzelf toe.

Van buiten klonk gezang, en hij besefte dat het de Tsurani moesten zijn. Hij besloot zijn kleren uit te zoeken in plaats van naar die plechtigheid te kijken. 

 

Tinuva keek geïnteresseerd toe hoe de Tsurani eerst een klein vuur aanlegden en zich vervolgens opstelden voor hun plechtigheid. Asayaga, gevolgd door Sugama, en de andere Tsurani vormden een rij, de wapens opvallend afwezig. Zachtjes zingend keken ze naar de zon die in het westen onderging. Toen die tenslotte achter de westelijke bergen was gezakt, liep Asayaga naar een van de palen - die aan de oosthoek, zag Tinuva - waar hij zijn hoofd boog en zachtjes iets zei. Daarop ging hij naar de noordpaal en herhaalde zijn bewegingen. De westelijke en zuidelijke palen volgden, en vervolgens bleef hij stilstaan bij het vuur. Daar stak hij zijn hand uit en liet iets in de vlammen vallen. Na een laatste buiging kwam hij naast Tinuva staan.  

Zonder zijn ogen van het ritueel af te nemen zei Tinuva: 'Wat vragen jullie aan je god?'

'We vragen Hilio, die ons tijdens ons leven beoordeelt, ons onze tekortkomingen te vergeven,' legde Asayaga uit. 'Ieder herhaalt het verzoek bij elk van de palen die de vier windrichtingen aanduiden, want niemand weet waar Hilio kan zijn. Als we vrij zijn van dit sterfelijke leven, zal Hilio hopelijk een goed woordje voor ons doen bij Silbi, Zij Die De Dood Is, opdat zij ons met genade beziet. Ook vragen we Hilio ons de kracht te schenken om degenen te vergeven die ons in het afgelopen jaar onrecht hebben gedaan, en om die anderen met ons te verzoenen.'  

Een tijdlang zei Tinuva niets. 'Een vriend van me zei eens dat geen sterveling zonder tekortkomingen is.'

'Dat is waar,' zei Asayaga. 'En het is wijs om dat te weten.' Hij gebaarde met zijn hoofd naar de plechtigheid. 'Het zal een rustige avond worden, om te mediteren en te vasten. Niemand mag iets eten of wijn drinken tot de zon morgen weer ondergaat.'

'En dan een feestmaal?' vroeg Tinuva. Asayaga knikte. 'Altijd.'

'Ga dan morgen met me mee op jacht, Asayaga.'

'Ik ben vandaag al met Hartraft wezen jagen.'

'Dat heb ik gehoord.' Met een flauw glimlachje vervolgde Tinuva: 'Ik zal een veel geduldiger leraar zijn, en ik zal je dingen laten zien die Dennis niet eens weet.'

Asayaga veroorloofde zich een zeldzame glimlach. 'Het zou leuk zijn iets te weten wat Dennis niet weet.'

De elf lachte terug, heel even, en leunde weer tegen de steunpaal om naar de rest van de plechtigheid te kijken.

Een poosje later riep Alwin Barry de mannen op voor appel, en de Koninkrijkse soldaten stelden zich op in het gelid. De Marodeurs gaven niet veel om militaire discipline, maar zolang ze in het kamp waren, stond Dennis erop iedere ochtend en avond appel te houden om toch enige schijn van discipline bij de mannen te handhaven. Asayaga had hierop gereageerd door 's avonds zijn mannen hierbij aan te laten sluiten en iedere ochtend een apart appel te houden.

Aan het einde van de plechtigheid repten de laatste mannen zich naar hun posities onder het waakzaam oog van Slagleider Tasemu. Barry wierp een blik op zijn evenknie, en de twee mannen begonnen hun respectievelijke eenheid te inspecteren.  

'Waar is Hartraft?' vroeg Asayaga aan Tinuva. 'Hij heeft nog nooit een appel gemist.'

Hij kreeg zijn antwoord toen Dennis de barak uit kwam, zijn armen vol met vuile kleren, doelbewust benend in de richting van de washut. Zowel de Tsuranese bevelhebber als de elf stonden perplex, en toen de kapitein der Marodeurs uit het zicht verdween, barstten ze allebei in lachen uit.