22

 

De redders van de Wallen

 

 

 

‘En wegwezen nou, teringbak. Ik heb schijtgenoeg van jullie allemaal. Stelletje schijnheilige proleten, ga je eigen moer redden in plaats van onze handel te verstieren!’ krijst Anneke en ik hoor met een harde knal haar deur dichtvallen. Ik loop snel naar haar kamer, want zo te horen kan ze wel een luisterend oor gebruiken. In de hal bots ik bijna tegen Mary op. ‘Ik kan er niet meer tegen. Elke dag word je hier door minimaal drie verschillende kerken, allerhande stichtingen en weet ik veel wie lastiggevallen met meningen, aanbiedingen om me hieruit te halen en ziekmakende praatjes dat wat ik doe zo verkeerd is. Hulp. Hulp. Hulp! Ik kan dat woord niet meer horen. Hoe bedoel je helpen? Waarmee? Ik sta hier gewoon mijn geld te verdienen. Te pezen! Klanten naar binnen te lokken! Als ik behoefte heb aan een kerkdienst, een afkickcentrum, een fotosessie of onderzocht wil worden door een of andere gek, dan ben ik mans genoeg om zelf even in de Gouden Gids te kijken. Laat mij met rust, zeg.’

Mary, die voor speciale gelegenheden, of voor momenten dat iemand troost nodig heeft, altijd een flesje wijn achter de hand heeft, loopt snel naar haar kamer en komt even later terug met de fles en drie glazen. ‘Ik denk dat we toe zijn aan een versterkertje! Probeer nou maar eerst rustig te worden, anders is je hele dag verpest,’ spreekt ze Anneke moederlijk toe.

 

Ik kan de uitbarsting van Anneke wel begrijpen. Het lijkt wel alsof de laatste tijd steeds meer mensen ons willen komen redden. Ik moet denken aan het lijstje van mensen die bij ons aan de deur kwamen dat ik een tijdje geleden voor de lol heb bijgehouden. Achteraf gezien was het nog een wonder dat ik aan werken was toegekomen.

‘Wij lopen al jaren langs de ramen en schenken koffie of thee. Heb je soms zin in een kop koffie of thee?’

‘Ik heb hier de Strijdkreet, mag ik je die aanbieden? God zorgt voor je!’

‘Ik zag aan je ogen dat je smeekte om een goed gesprek. Kan ik even binnenkomen?’

‘Wij zijn van de Universiteit van Amsterdam en we doen onderzoek naar prostitutie. Wilt u uw levensverhaal aan ons vertellen? O ja, en we willen ook graag een foto maken.’

‘Ik ben Kees, criminoloog, en in opdracht van de gemeente doe ik onderzoek naar jullie omstandigheden. Duurt maar een halfuurtje, kan ik binnenkomen?’

‘Dag, hallo, alles goed? Ik wil even zeggen dat wij er voor jullie soort vrouwen zijn. Spreek ons gerust aan als je ons ziet en behoefte hebt aan een gesprek.’

‘Ha, ik ben Karel, en jij bent? Nou, ik schrijf een boek over hoeren en nou zoek ik er nog een paar! Wil jij ook meedoen?’

‘Wij zijn van de stichting Tegen Haar Wil. Hier kind, dit is ons nummer, bel ons als je aan hem wilt ontsnappen. We zijn er voor je!’

‘Hoi schat, kan ik je even storen? Werk jij wit? Ik heb een administratiekantoor. Ik kan jouw boekhouding wel gaan doen. Vanaf een honderdje of acht is het helemaal voor de bakker. Ik kan de paperassen ook hier komen ophalen.’

‘Wij zijn van de GGD, wist u dat u bij ons terechtkunt voor een vrijblijvend gesprek of gratis onderzoek als u een klapcondoom hebt gehad? Elke werkdag tussen tien en vijf zijn we open. In het weekend? Nee, zijn we dicht.’

‘Ik ben een zaak aan het onderzoeken – och sorry, ik ben Joris. Ken jij Angela, dat is een vriendin van me. Ze is hem gesmeerd en nou hoorde ik dat ze door haar loverboy hier was neergezet. Weet jij waar ze zit?’

‘Stil hè? Ik dacht, laat ik je dag even opfleuren! Nee, we kennen elkaar nog niet. Ik ben Anneke en dit is Henk, wij zijn getuigen van Jehova.’

‘Hoi, we dachten, kom, laten we eens kennismaken. Aangenaam, wij zijn Chris en Tinus van P&G. Je weet wat wij doen? Niet? Dit is ons kaartje. Pooiers en andere mannen mogen bij ons niet binnen. Wij geven weerbaarheidstraining en voorlichting in eigenlijk van alles en nog wat! Heb je even?’

‘Zo meisje, God wil jou helpen om aan dit leven te ontsnappen. Kan ik even binnenkomen?’

 

Bij mij kwamen die mensen er al tijden niet meer in. Door schade en schande wijs geworden had ik dat geleerd. Want als je ze eenmaal binnenliet, kreeg je de meeste van die types met geen stok meer de deur uit. Ik negeerde ze of bediende me van een soort taalgebruik dat ik hier niet zal herhalen. Ik was veranderd. Ik was een echt Wallenkind geworden. Met alles erop en eraan.

 

‘Ja kind, je hebt veel geleerd. Misschien dat jij nou beter begrijpt waarom ik je op je eerste werkdag, jaren geleden, vertelde dat jij je gevoel in het vervolg maar beter thuis kon laten,’ zegt Mary even later. ‘Dat sloeg niet alleen op de klanten, maar evengoed op dit soort figuren.’

Al die zogenaamde hulpinstanties, die voor het overgrote deel hun bestaan danken aan een dikke subsidie, hebben ervoor gezorgd dat ik, net als de meeste collega’s, het vertrouwen in alles wat hulp wil bieden, komt redden of bekeren, ben kwijtgeraakt. Maar ik kan gelukkig nog steeds voelen en verdrietig worden over het feit dat niemand uit die hele kliek het ooit voor elkaar heeft gekregen om ons te helpen bij zaken die ons werkelijk bezighouden. Zoals de uitbuiting door kamerverhuurders. De berovingen en bedreigingen door klanten en ander gespuis. Om ons te beschermen tegen pooiers en andere criminele figuren. Of gewoon om hulp te bieden bij de dagelijkse zaken, zoals het openen van een bankrekening voor meiden die daar maar niet in kunnen slagen en het afsluiten van een betaalbare arbeidsongeschiktheidsverzekering. Of er gewoon voor zorgen dat mensen die dit werk doen ook in aanmerking komen voor een betaalbare huurwoning. Gewone zaken dus, waarover de meeste mensen misschien hun schouders ophalen, maar die voor mensen in ons beroep vaak een utopie blijken te zijn.

Gelukkig staan we er nog niet helemaal alleen voor. Er is één iemand. Een man die er voor ons wél toe doet. Frits. Frits Rouvoet. De herder van de Wallen, zoals wij hem liefkozend noemen. De man met de schouder die hij ons altijd belangeloos aanbiedt. En dat is niet het enige. Ook als we honger hebben, in financiële problemen zitten, een vluchtadres zoeken of aan de terugtocht naar dat andere leven willen beginnen, staat hij klaar met zijn palet aan hulpopties en een regiment aan gelijkgestemden, maar bovenal met begrip en zakken vol hoop en optimisme. En dit alles niet alleen op werkdagen, tijdens kantooruren, maar elke dag van de week en de klok rond. Laat hij nou net een van de weinigen zijn die het moeten stellen zonder enige overheidssubsidie.

 

‘Hoe vaak ik me niet heb afgevraagd waarom de gemeente niet ziet wat die man allemaal voor ons doet,’ zegt Mary terwijl ze onze glazen voor de tweede keer volschenkt. Net als bijna alle meiden op de Wallen is ook zij bijzonder van hem gecharmeerd. Ik weet precies waarom. Frits heeft haar in het verleden al een paar keer geholpen met zaken waar ze zelf niet uit kwam.

‘Als die hoge pieten nou eens aan ons kwamen vragen wat wij wilden en of wij wel wat hadden aan al die subsidietrekkers, dan had ze dat veel geld kunnen besparen. Dat garandeer ik je.’

Anneke, die intussen haar emoties weer onder controle heeft, knikt instemmend. Frits is ook bij haar altijd welkom. ‘In die man zit totaal geen kwaad. En weet je waarom ik hem wel kan verdragen? Omdat hij zijn hulp niet komt opdringen. Hij heeft de gave om te zien wanneer hij wel of niet nodig is. Daarbij kun je tegen hem ook gewoon zeggen dat het even niet uitkomt omdat je moet pezen.’

‘Da’s waar,’ zeggen Mary en ik in koor.

‘Ik zal jullie wat bekennen,’ zegt Anneke. ‘Een paar weken geleden heb ik voor het eerst in mijn leven met hem staan bidden. Het was zo stil dat ik hem vroeg of hij Onze-Lieve-Heer niet wat meer klanten mijn richting uit kon laten sturen. En wat denk je? Ja hoor, dat kon, alleen moest ik het dan wel zelf vragen. Frits zou dan bidden voor de andere zaken. Jullie geloven het vast niet, maar een uur later kreeg ik een klant van 300 en tegen de avond had ik mijn 600 verdiend. Iets wat me in de weken daarvoor niet meer was gelukt. Ik durf haast niet te zeggen dat ik me sindsdien de pleuris heb gebeden. Maar ik ben bang dat ik niet het juiste nummer heb van Onze-Lieve-Heer, want sindsdien heb ik geen geluk meer gehad.’