14

De weg naar Mora was slecht. Sara had spijt dat ze geen autootje gehuurd had. De Vespa rammelde over het ongelijke wegdek. Ze had de grootste moeite de vele gaten in de weg te ontwijken. De weg was uitgestorven en voor het grootste gedeelte onbegaanbaar. Alleen rotsen, stenen en stof, vooral stof. Geen stukje groen, geen verdwaalde grasspriet of vogeltjes op zoek naar eten. Alleen die oranje, dorre grond. Het was tien uur en de hitte was nu al ondraaglijk. Ze gaf wat meer gas om een beetje wind te vangen.

De weg kronkelde langzaam omhoog. Ze was het bordje MORA gepasseerd. Het stond aan het begin van de weg. Uitdagend, alsof je er zo naartoe kon rijden.

De scooter protesteerde hevig. Sara was vastbesloten er geen aandacht aan te schenken. Stoppen zou onmiddellijk betekenen dat ze de rest moest lopen, dus tartte ze het oude beestje tot het uiterste.

De weg maakte een flauwe bocht naar links, waardoor de zon een beetje opzij kwam te staan. Ze was er dankbaar voor. Het was nu wat makkelijker om op de weg te kijken. Het scootertje tufte braaf door alsof het zijn protest had opgegeven. De weg werd nu iets beter en hier en daar passeerde ze een vervallen hutje. Veel te magere beesten liepen met hun kop over de grond te grazen alsof ze nog steeds niet konden begrijpen dat daar niets meer te halen viel.

Hoe ver zou het nog zijn, vroeg ze zich af. Ze had geen idee hoelang ze onderweg was. Een uur? Een halfuur? Zo langzamerhand moest ze toch in de buurt komen. Zou ze wel genoeg benzine hebben? Daar kon ze maar beter niet aan denken. Haar maag begon toch al in opstand te komen hoe dichter ze haar doel naderde. Ze moest eerst nog maar eens zien dat er een eind aan deze rotweg kwam.

De scooter begon te stotteren. Oh nee! Niet nu. Ze minderde wat gas en dankbaar tufte hij verder.

Er kwamen nu wat huisjes in zicht. Hier en daar een vervallen boerderijtje en wat smalle straatjes. Woonden hier wel mensen? Haar maag draaide en ze moest nu echt afstappen.

Sara haalde een flesje water uit haar rugzak en dronk het voor het grootste gedeelte leeg. Het water was lauw. Het restant goot ze over haar gezicht. Ze zette de scooter tegen een muur en leunde tegen een verrotte vensterbank. "Ga naar de kerk, de pastoor brengt je naar mijn moeder." Ze keek om zich heen. Ieder dorpje had wel een kerk.

Ze liep met de scooter aan haar hand de verlaten straat uit. Daar zag ze twee oude mensen lopen, gekleed in het zwart. Zelfs met dit weer droegen ze zwarte kleren, met een wollen omslagdoek. Ze schuifelden met hun kromme ruggen over de straat. De bewoonde wereld kon dus niet ver meer zijn.

Sara liep een klein zijstraatje in dat steil omhoog ging. De warmte steeg haar naar haar hoofd en ze moest nu snel een plek vinden waar ze kon zitten. Aan het eind van de straat stond ze stil en keek ze om zich heen. Daar stond het gebouw. De kerk stond trots en fier in het heldere zonlicht boven op een heuvel. Onder aan de heuvel stonden links en rechts wat huisjes. Aan de overkant waren een paar winkeltjes waarvan de meeste gesloten waren. Achter het kerkje zag ze enorme wijngaarden, zo ver ze kon kijken. Van een klein schooltje waar een paar kinderen aan het buitenspelen waren kwam het enige lawaai in de verre omtrek. Verder was het hier het eind van de wereld. Wat vreselijk als je hier moest opgroeien, zo eenzaam!

Hier had hij dus gewoond, was hij naar school gegaan en woonde zijn familie. Misschien was het wel een hele grote gezellige familie, dacht Sara, met veel broers en zussen en hadden ze hartstikke veel lol. Wat wist ze eigenlijk van hem? Niets, en toch was ze hier.

De deur van de kerk stond open, zoals in alle Zuid-Europese landen. De kerk was er voor iedereen. Het was er doodstil. Op haar tenen liep ze naar voren, bang om de stilte te verstoren. Links was het Maria-altaar. Er brandden kaarsjes. Ze verlichtten het beeld van de moeder met het kind op haar arm. Het Maria-altaar was de enige plek in de kerk waar Sara altijd weer ontroerd van raakte. Vaak had ze er gezeten. Een kaarsje opgestoken voor geluk, gezondheid of troost. Ze voelde in haar zak, vond wat geld en stak een kaars op. Verzonken in gedachten bleef ze even zitten. Hoe ging ze dit in godsnaam aanpakken?

Ze schrok van voetstappen die hol klonken op de stenen vloer. Door het middenpad liep iemand naar voren. Ze gluurde voorzichtig naar achteren en zag dat het een pastoor was. Hij stond stil, maakte een kruisteken en liep de treden op naar het altaar.

Sara stond langzaam op. Nu moest ze sterk zijn. Ze rechtte haar rug en liep naar de onderste treden. "Vader," het klonk belachelijk, ze wist het, maar hij draaide zich om en kwam naar haar toe. Ze probeerde het zinnetje waar ze de hele ochtend op geoefend had uit te spreken, maar de woorden bleven steken. Ze probeerde nog wat andere Italiaanse woorden. Was het wel Italiaans? Het leek wel koeterwaals! De wanhoop stond op haar gezicht dat gloeide of ze koorts had.

De geestelijke gebaarde haar te gaan zitten. "Waar kom je vandaan?" vroeg hij. Hij wachtte geduldig. "Nederland?"

Haar ademhaling ging nu weer een beetje normaal.

"Nederland, mooi land met zijn tulpen en groene weiden."

Ze keek hem nu voor het eerst recht aan. "U spreekt Nederlands?" Haar hart maakte een sprong van vreugde.

"Ja, na zes jaar in Nederland gestudeerd te hebben leer je de taal wel. Ik dacht trouwens meteen dat je uit Holland kwam. Laten we rustig gaan zitten." Hij liep voor haar uit en over het grasveld liepen ze naar de pastorie. Daar schoof hij een stoel voor haar aan en stak een sigaar op. De wanden stonden vol met boeken. Er was een grote open haard en aan de kant stond een ronde tafel met stoelen. Het hoge glas-in-loodraam gaf de kamer een serene uitstraling. Hij ging aan de grote tafel tegenover haar zitten en hield haar een kistje met sigaretten voor. Gretig nam ze er een.

De pastoor stak een sigaar aan. "Vertel eens, wat brengt je naar dit eenzame oord. Er komen hier niet veel toeristen," vroeg de pastoor, waarna hij naar Sara luisterde zonder haar te onderbreken.

Ze vertelde hoe ze de jongen ontmoet had en over het bijzondere gevoel dat ze elkaar al jaren kenden en dat het zo had moeten zijn. De beschuldiging, het verhoor en zijn smeekbede aan haar om naar deze plek te gaan, om zo in contact te komen met zijn moeder.

Toen Sara uitgesproken was doofde hij zijn sigaar en begon te spreken. "Ik neem aan dat je het over Michael hebt?"

Sara keek hem verbaasd aan. "Michael, heet hij zo? Dat wist ik niet.

De geestelijke stond op en liep naar de boekenkast. Hij haalde een paar boeken weg en pakte een stapeltje papier dat er achter lag.

"Michael ja. Een trieste geschiedenis. Zijn ouders bezaten een grote wijngaard. Het waren de notabelen van het dorp. Michael was hun enige zoon. Zijn vader had grootse plannen met de jongen. Hij zou later de wijngaard overnemen. Hij wilde het nog uitbreiden met een proeverij om zo de toeristen deze kant op te lokken. Het fundament was er al voor gelegd. Maar Michael was een verlegen jongen. Een dromer. Tot grote ergernis van zijn vader."

"In plaats van plannen te maken en zijn vader in het bedrijf te helpen was hij altijd met zijn schildersezel op pad. Als de druiven geplukt moesten worden, kwamen jongens en meisjes uit alle windstreken om te helpen. Dat ene jaar was er een meisje uit Schotland. Ze was jong en die twee werden verliefd. Ze hadden het goed verborgen weten te houden. Na het oogstfeest zouden ze allemaal weer weggaan. De avond voor het meisje zou vertrekken, werd Michael met haar door zijn vader betrapt. Er volgde een enorme herrie. Die nacht zijn ze met z'n tweeën vertrokken."

"Eens kijken. Dat is nu twee jaar geleden. Michaels vader raakte aan de drank en verwaarloosde de wijngaard. Zijn moeder hield Michael de hand boven het hoofd. 'Hij komt wel weer terug,' zei ze. 'Onze zoon volgt zijn hart.'"

De geestelijke wees nu op het stapeltje brieven.

"Een halljaar geleden kreeg ik de eerste brief van Michael. Hij was aan mij gericht. Er zat nog een brief in, die was voor zijn moeder. Ik ging naar hun huis. Zijn vader zat in de kroeg, zijn moeder lag op bed. Ze tobde met haar gezondheid. Heel voorzichtig vertelde ik haar dat ik goed nieuws had. 'Van Michael?' vroeg ze. Ze straalde. Ik gaf haar de brief. Ze hield hem in haar handen en kuste hem. 'Oh God, dank U.' Ze vouwde hem open en gaf hem toen aan mij. 'Wilt u zo goed zijn hem voor te lezen?' vroeg ze. 'Mijn ogen worden zo slecht.' Ik las haar de brief voor.

 

Lieve vader en moeder,

Het spijt me als ik jullie verdriet heb gedaan, maar ik moest mijn hart volgen. Dat heb jij me altijd geleerd, mam. Volg je hart en je vindt het geluk.

We zijn nu heel gelukkig. Vorige maand zijn we getrouwd.

In Gretna Green, een klein plaatsje in Schotland.

Ik wilde het zo graag aan jullie vertellen, maar durfde het niet.

Ik denk veel aan jullie en als we wat geld gespaard hebben zouden we graag samen komen.

Heel veel liefs en geen zorgen!

Wij zijn heel gelukkig.

 

Michael

 

Ik vouwde de brief weer dicht en gaf hem aan haar terug. Op dat moment ging de achterdeur open en kwam Georgio thuis. Hij was dronken. Ik vertelde hem dat er nieuws was van zijn zoon. Eerst dacht ik dat hij me niet hoorde. Toen begon hij te schreeuwen. 'Zoon... Ik heb geen zoon! Die slappeling bedoel je. Laat ons met rust. Jij met je God! Als er een God was zou dit niet gebeurd zijn.' Hij liep wankel de kamer uit. Daar zaten we dan. Zijn moeder gaf me de brief. 'Bewaar hem maar,' zei ze. Haar ogen stonden vol tranen."

"Er volgden nog twee brieven. Vorige maand kwam de laatste. Michael schreef dat zijn vrouw er met een ander vandoor was. Op een dag toen hij 's middags thuiskwam, was ze weg. Zijn hospita wist hem te vertellen dat ze was opgehaald door haar broer. Een hele chique man met een deftige auto. Hij was kapot. Zijn spaargeld was weg en het ergste was, zijn vrouw had helemaal geen broer. Michael bleef nog twee maanden bij zijn hospita wonen. Stiekem hoopte hij dat ze op een dag terug zou komen. Dat gebeurde niet. Daarna had hij zijn baan opgezegd en was hij gaan zwerven om haar te zoeken."

"In zijn laatste brief schreef hij dat hij naar huis kwam. Hij vroeg mij om zijn ouders voorzichtig voor te bereiden."

De pastoor stopte met zijn verhaal en keek Sara bedenkelijk aan.

"Wat kunnen we doen?"

Sara had de hele tijd aandachtig geluisterd. Ze was zo opgegaan in het verhaal dat ze was vergeten waar ze zat. Ze schudde verdwaasd met haar hoofd. "Wat een verhaal!" Ze kon het nog niet bevatten. "We gaan naar zijn moeder," zei Sara, "en vertellen haar waar hij nu is."

"Het zou haar dood zijn, ze heeft al genoeg meegemaakt." De pastoor stond op en ging naar het raam." Er moet een andere manier zijn."

"U kunt met die brieven naar de politie gaan," opperde Sara. "Een geestelijke geloven ze toch wel." Ze wachtte terwijl hij naar buiten stond te staren. Hij prevelde een gebed. Sara's handen, klam van het zweet, trilden.

"Het beste zou zijn..." Hij draaide zich nu om en zijn donkere stem vulde de hele ruimte. Sara keek hem gespannen aan. "Ik weet niet of ik dit van je mag vragen. Het beste zou zijn als je zijn vader gaat opzoeken." Hij ging nu weer tegenover haar zitten. "Zijn vader was vroeger een invloedrijke man, voordat hij ging drinken. Hij heeft nog steeds veel geld. Als je hem zou kunnen overtuigen kan Michael misschien op borgtocht vrijkomen. Voor zijn verdere zielenheil moeten we het aan hogere machten overlaten." Hij stopte nu en keek haar doordringend aan. "Zou je het durven?"

Ze zat nu werkelijk te schudden. Hij gaf haar een glas water. "Denk er rustig over na."

Het zweet liep nu langs haar hals, haar kleren plakten aan haar rug. "Hoe had U dat gedacht? Ik weet niet eens hoe hij eruitziet en waar ik hem kan vinden." De moed zonk haar in haar schoenen. "Is het niet beter dat U gaat? Een geestelijke. U kent hem toch veel beter?"

"Lieve kind. Dat is het hem nu juist. Jij mag dan tegen me opkijken, maar hij wil mij niet zien. Ik vertegenwoordig alles wat hij vervloekt." Hij boog zich nu naar haar toe. "Doe het... Probeer het! Je bent al helemaal hierheen gekomen. Daar is moed voor nodig. Als iemand hem kan bereiken ben jij het wel. Denk erom, kind, Georgio is verdwaald, maar niet verloren."

Het bibberen hield op. Het was waar. Ze was hier. Nu moest ze

verder. Ze had deze tocht niet gemaakt om bij de eerste tegenslag af te haken. "Ik doe het. Zeg me waar ik hem kan vinden."

De kroeg was niet ver van de kerk. Aan het begin van de smalle straat, die in een bocht omhoog liep, vouwde Sara het papiertje in haar hand open. Ze bestudeerde de beschrijving van de kroeg en van het uiterlijk van Georgio, vouwde het papiertje weer zorgvuldig op en stak het in haar zak.

Voorbij de bocht zou het zijn. Ze keek naar de vervallen, verveloze gevel. Het leek of het café gesloten was. Ze probeerde de deur. De kruk draaide stroef. Ze trilde over haar hele lijf. Ze ademde diep en duwde de deur langzaam open. De geur van rook en drank kwam haar tegemoet. Ze was blij dat ze nog niets gegeten had.

Door de rook en de geringe verlichting zag ze weinig. In de hoek kon ze de bar onderscheiden. Ze kon niemand ontwaren, hoorde alleen wat gerochel en geroezemoes.

Sara leunde tegen de bar en probeerde de omgeving in zich op te nemen. Achter de bar stond een biljart. Twee mannen zaten aan een tafeltje ernaast. Ze dronken en rookten. Af en toe stond er een op, legde zijn sigaret in de asbak, liep zwijgend naar het biljart, stootte tegen de ballen en ging weer zitten.

Naast het raam bij het toilet stonden nog een tafeltje, waaraan drie mannen zaten te dobbelen. Ze waren wat luidruchtiger en een van hen knikte naar de bar.

Met tegenzin stond er een op en liep naar de bar. Hij nam haar van top tot teen op en lachte naar zijn maten.

"Een biertje graag," zei Sara.

"Een biertje!" Hij hield het glas omhoog naar de hoek en grijnsde, waardoor de bruine aanslag op zijn tanden zichtbaar werd. Hij zette het biertje op de bar en wilde weer weglopen.

"Ik kom voor Georgio." Ze zei het snel en probeerde haar stem zo veel mogelijk in bedwang te houden.

"Georgio?" Hij boog zich voorover.

Sara deed een stap achteruit. Ze rook de zure lucht van zijn kleding.

"Georgio, voor jou!" Het schalde door de hele kroeg.

De mannen in de hoek begonnen opmerkingen te maken. Bij het biljart zetten de twee hun stok op de grond en keken gespannen toe.

Sara dronk haar glas in één teug leeg en zette het met een klap op de bar. "Een ander graag." Het bier klotste in haar lege maag. Ze nam het volle glas van de bar en liep naar de hoek. Alle ogen waren nu op haar gericht. Het was duidelijk, hier kwamen alleen mannen.

Bij het tafeltje herkende ze hem meteen. Hij bekeek haar met een wazige blik. Zijn ogen waren bloeddoorlopen. Ze probeerde er iets van Michael in te zien. Iets milds, iets zachts; hoe hij er vroeger uitgezien zou hebben. Maar wat ze zag was een dronken, ongeschoren vent. Zijn donkere haar hing in zijn gezicht en hij stonk naar zweet en drank.

De man die bij hem zat schoof met veel lawaai zijn stoel naar achteren, pakte zijn glas en ging aan de bar zitten. Achterstevoren, zodat hij alles goed kon bekijken.

Sara pakte de stoel. Ze ging zitten en boog zich naar de verlopen figuur tegenover haar. Ze klemde haar handen stevig om haar glas en keek hem strak aan, probeerde zijn aandacht te trekken. Ze boog zich nog verder naar voren zodat ze hem bijna kon aanraken. "Uw zoon heeft u nodig."

Zo, dat was eruit. Haar hart bonsde en ze moest haar handen om haar middel slaan om de opkomende misselijkheid tegen te gaan. Ze ging achteruit zitten, leunde tegen de rugleuning en wachtte op een reactie, een uitbarsting, een dreun op de tafel.

Zo dronken als hij was, bracht hij zijn glas naar zijn mond en gooide het bier naar binnen. Hij keek glazig in het niets en Sara wist niet zeker of hij haar gehoord had.

"Uw zoon heeft u nodig. Hij zit in de problemen," zei ze nog een keer. Het zweet voelde ze over haar rug lopen. Weer kwam er geen reactie.

"Hij is hier vlakbij. U bent de enige. Alstublieft, help hem." Ze wachtte nog steeds op een reactie, een teken. Maar er gebeurde niets. Ze had zich van alles voorgesteld, schelden, tieren, alles had ze verwacht, maar niet deze in het niets kijkende man.

Voorzichtig legde ze haar hand op zijn arm. "Alstublieft, u bent zijn vader."

Nu zag ze zijn hoofd iets omhoog komen. Er drupte een traan die hij onhandig met zijn mouw wegveegde. Ze voelde dat zijn dronkenschap hem week maakte. Misschien had de pastoor gelijk, was ze tot hem doorgedrongen, had ze zijn zwakke plek geraakt.

"Hij zit vast op het politiebureau beneden in het dorp. De pastoor heeft brieven van hem."

Georgio veerde overeind, mompelde een paar verwensingen en zakte weer in.

"Hij kan u verder helpen," sprak ze in haar beste Italiaans. Het werd moeilijk. De enige reactie die ze gezien had, was toen ze over de pastoor begon. Ze stond op, boog zich voorover en keek hem recht in zijn gezicht aan. Daarna draaide ze zich om, betaalde en liep de deur uit.

Het zonlicht verblindde haar. Door de smalle straatjes rende ze richting pastorie. Haar zenuwen stonden op instorten. Hoe het verder moest wist ze niet, maar voor vandaag was het genoeg. Het enige wat ze nu wilde was zo snel mogelijk hiervandaan.

Bij de pastorie aangekomen greep ze haar scooter en gaf ze meteen een dot gas zodat de wind verkoeling op haar gezicht bracht. Haar zenuwen kalmeerden en maakten plaats voor opluchting. Ze had haar best gedaan! Ze was er niet zeker van, maar iets binnen in haar zei, dat ze hem had weten te raken.

In de pastorie liep de pastoor onrustig heen en weer. Ze had allang terug kunnen zijn. Hij liep naar buiten. De Vespa stond er nog. Hij had zichzelf een vol glas wijn ingeschonken. Hij moest het rustig afwachten. Gods wegen waren ondoorgrondelijk.

Terug in de stad, de scooter had zich wonderbaarlijk gedragen, reed Sara rechtstreeks door naar het politiebureau. De straten waren verlaten. De meeste mensen zaten op het strand of hielden siësta.

Sara parkeerde voor het politiebureau en drukte op de bel. De zoemer ging, ze duwde tegen de deur en stapte de hal van het politiebureau binnen.

De hal was donker en koel. De agente achter de balie keek op van haar werk. Ze had een vierkant gezicht met een donkere schaduw onder haar neus; het gaf haar een onvrouwelijk uiterlijk. Ook zonder uniform zou ze iedereen afschrikken.

"Ik kom voor Michael." Het klonk stom, dat begreep Sara zelf ook wel.

"Michael...? Michael wie?" De stem van de agente donderde door de gang.

"Hij is hier vrijdag gebracht. Ik wil alleen maar heel even met hem praten." Ondanks de koelte in de hal transpireerde ze hevig.

"Het is hier anders geen hotel," snauwde de vrouw. Ze wees Sara het kantoortje dat dienstdeed als wachtkamer. Er zat voor Sara niets anders op dan geduldig te wachten. Ze moest hem even zien en vertellen dat ze in Mora geweest was, zodat hij wist dat hij op haar kon rekenen.

Ze sloot haar ogen en nu pas drong de vermoeidheid tot haar door. Het wachten duurde erg lang. Sara stond op en begon te ijsberen. Ze keek door het raam dat uitkeek op de gang en de balie. De dienstdoende agente zat weer op haar plaats. Sara liep naar de deur tegenover haar, die was op slot. Ze liep naar de andere deur... die was ook op slot.

De razernij kwam vanzelf. Het begon bij haar tenen en kroop in een ijlings tempo omhoog. Ze tikte driftig op het raam. De agente deed of ze niets hoorde en ging zonder op te kijken door met haar werk. Nu bonsde Sara met twee vuisten zo hard op het raam dat ze het wel moest horen. De agente keek geërgerd op. Bijna verveeld kwam ze nu achter de balie vandaan.

Sara liep naar de deur. Ze hoorde de sleutel in het slot en de deur ging op een kier. "Waarom is die deur op slot?"

Bij het horen van de toon trok de agente snel haar hoofd terug.

Maar Sara was haar voor. Met een ruk greep ze haar beet en sleurde haar de wachtkamer in. "Hoe durf je mij op te sluiten!" hijgde Sara. Alle frustraties en woede van de afgelopen uren waren nu op deze vrouw gericht. Sara duwde de deur aan de buitenkant dicht en draaide het slot om.

Door het hele gebouw begonnen bellen te rinkelen. Sara keek verwilderd om zich heen. Ze moest weg. Het was hier gevaarlijk. Ze rende over de straat en door steegjes. Ze was razend!

Onschuldige mensen opsluiten. Haar scooter stond nog voor het bureau. Die moest iemand anders maar ophalen. Zij ging daar niet meer heen.

Halverwege het hotel nam Sara de bus. Ze was buiten adem, woedend en misselijk. Ze was vaak misselijk, vooral 's morgens. Ze besefte dat ze vandaag nog niets gegeten had. Ze moest wat beter op haar voeding letten, vooral nu. Toen de bus voor het hotel stopte, liep ze snel langs de receptie en vloog de trap op. In de wastafel gaf ze over.

José kwam achter haar aan. In de deuropening bleef ze staan. Geschrokken wachtte ze tot Sara uitgespuugd was, toen pakte ze haar beet en zette haar op het bed. Ze pakte een handdoek en een washand, en hield ze onder de kraan. Sara nam ze dankbaar aan.

José maakte de wastafel schoon en ging naast Sara op het bed zitten. "Zo Sara, nu ga je me alles vertellen. Eerder ga ik niet naar beneden." Ze keek haar vriendin aan. "Lieve God, wat zie je eruit. Waar ben je geweest?"

Sara vertelde haar zo veel mogelijk. Over Michael, hun eerste ontmoeting en dat ze allebei het gevoel hadden dat deze ontmoeting was voorbestemd. Over het politiebureau, de rit naar Mora en het bezoek aan de pastoor. Hoe ze zijn vader in de kroeg had aangetroffen liet ze achterwege.

José luisterde aandachtig. "Wat een verhaal. Waarom heb je het me niet verteld, dan hadden we samen kunnen gaan. Kom, ik haal eerst eens een paar broodjes van beneden. Je ziet eruit alsof je nog niets gehad hebt." Ze liet Sara alleen en kwam terug met twee witte boterhammen en een kop thee. Sara durfde niet te protesteren en at ze braaf op. Er kwam weer kleur op haar gezicht.

"José... Bedankt hè!"

"Het is goed joh"

"Wil je iets voor me doen, José? Kun jij er voor zorgen dat mijn scooter opgehaald wordt?"

"Natuurlijk! Ik vraag het wel even aan een van de jongens. Hoe laat moet dat ding terug zijn?"

"José, je bent een engel."

"Ja, dat is allemaal best. Zorg jij nu maar dat je opgeknapt ben voor vanavond en doe alsjeblieft wat aan dat uiterlijk van je." José ging naar beneden voor het diner. Sara dook onder de douche. Daarna sloot ze de gordijnen en viel in een diepe slaap.

Toen ze haar ogen opende, voelde ze zich een stuk beter. Het slapen had haar goed gedaan. Langzaam kwam ze overeind. Naast haar bed stond een schaaltje vers fruit. Sara raakte hierdoor geroerd. Ze keek in de spiegel, ze had weer kleur en haar maag was rustig.

 

Meteen nadat het vreemde meisje vertrokken was, verliet Georgio de kroeg. Hij gluurde door de stille straat; hij wilde er zeker van zijn dat ze weg was. Zwaaiend liep hij door de verlaten straatjes naar huis. Normaal gesproken liep hij over de veranda naar de achterdeur, maar vandaag nam hij de voordeur. Hij leunde er zwaar tegen aan. Zijn zatte lijf wiegde heen en weer. Eindelijk kreeg hij de sleutel in het slot. Door de openslaande deuren van de veranda zag hij zijn vrouw. Ze sliep.

Hij trok zich op aan de trapleuning en probeerde ongemerkt omhoog te komen, waarbij zijn lichaam af en toe een slinger naar links maakte. Bovengekomen hield hij zich vast aan de vensterbank en keek door het raam.

Dat verdomde rotjong! Nu hij in de puree zat kwamen ze bij hem. Daarvóór hadden ze Georgio niet nodig. Ze hadden de jongen allemaal gesteund. Zijn vrouw, en niet te vergeten die verdomde pastoor. Alsof het voor hem niet erg genoeg was. Zijn enige zoon.

Hij schopte zijn schoenen uit en viel boerend op bed.

Die stomme lui in de kroeg. Zijn Vrienden'. Wat hadden ze gelachen. "Dat je dat meisje hebt laten lopen, Georgio. Als ze voor mij kwam had ik het wel geweten." Pablo, met zijn vieze bruine tanden.

Hij boerde weer. De drank kwam omhoog. Zijn maag verdroeg die Grappa niet meer. Hij hees zichzelf overeind en strompelde richting badkamer, leunde zwaar op de wastafel en keek naar zijn eigen spiegelbeeld. Wat hij zag was een vieze dronken vent. Bloeddoorlopen ogen en smerige stoppels. De spiegel besloeg en hij rook zijn eigen stinkende adem.

Een gevoel van schaamte kwam in hem naar boven. Wat voor indruk had dat meisje wel niet van hem? Het enige wat Georgio zich van haar herinnerde waren haar grijsblauwe ogen, ogen die groter waren dan haar gezicht. Hij had haar niet durven aankijken. Bang dat hij zwak zou worden. "U bent zijn vader, help hem!" had ze gezegd.

Niemand had meer zo tegen hem gesproken sinds die fatale dag dat Michael verdwenen was. Eerst durfden ze in het dorp niet tegen hem te spreken over zijn zoon en later waren ze hem uit de weg gegaan. Ze hadden hem genegeerd, maar nu had iemand hem nodig.

Georgio kleedde zich uit en smeet zijn smerige kleren op een hoop. Hij stapte onder de douche en waste zich alsof hij alle ellende eraf moest schrobben. Hij poetste zijn tanden en ging op het bed zitten om zich te scheren. Hij zocht schone kleren, gooide laatjes om, maar wist niet waar alles lag. Hij maakte zich allang niet meer druk om zijn uiterlijk. Ondergoed, sokken, een flesje aftershave dat bruin uitgeslagen was en een schone zakdoek. Daarna opende hij zijn klerenkast. De kast van toen hij nog meneer was. De zakenman, waar iedereen respect voor had.

Hij vond een lichtgrijs pak, een zachtroze overhemd en een paar knappe schoenen. Ze glommen tegen hem op, alsof het de kleren van iemand anders waren.

Toen hij klaar was, ging hij naar de badkamer en bekeek zichzelf opnieuw in de spiegel. Hij was vergeten dat hij er zo uit kon zien. Hij knipperde met zijn roodomrande ogen en besloot een zonnebril op te zetten.

Onderweg naar de pastorie bedacht Georgio dat dit het zwaarste onderdeel was van zijn hele missie. Hij was nog een beetje beneveld en vermeed angstvallig de hoofdstraat en de kroeg. Zijn passen waren fier en stevig, met af en toe een zijsprongetje. Hij was zich ervan bewust. Niemand zou Georgio meer voor gek zetten. Hij moest een solide indruk maken, net als vroeger. De kerk kwam nu in zicht. Hij ademde diep in en uit. Hij verstevigde zijn pas en liep zo recht mogelijk op zijn doel af. De pastoor zou zich weer herinneren wie Georgio was.

Er werd op het raam geklopt. De pastoor schrok op uit zijn gemijmer. Het ene glas, dat hij had genomen terwijl hij op de terugkomst van het meisje wachtte, had hij snel leeg gedronken. Daarna had hij zichzelf nog een glas gegund en was in slaap gevallen. Nu stond hij haastig op en liep naar het raam.

"Doe open, of is er geen plaats in de herberg?"

Hij kon zijn ogen niet geloven. "Georgio!"

"Ja, dat zie je goed."

De deur werd nu wijd open gezwaaid. "Georgio, kom binnen, wat zie je er goed uit."

"Laat je praatjes maar achterwege. Je weet waarvoor ik kom." Met vaste passen beende Georgio zich een weg naar binnen.

Pastoor pakte een doos sigaren en dankte God. Er gebeuren dus nog wonderen!

Met geen enkel woord werd er gerept over het verleden. Michael en een plan van aanpak waren de enige onderwerpen. Georgio voelde, nu hij in zijn nette pak, geschoren en gewassen met een dikke sigaar in zijn mond zat te onderhandelen, weer iets van zijn oude waardigheid terugkeren. Hij las de brieven van zijn zoon en had het er moeilijk mee. Hij inhaleerde zwaar en gebruikte zijn zakdoek om zijn voorhoofd te deppen. "Die verdomde hitte."

De pastoor knikte.

Om tien uur 's avonds verliet Georgio de pastorie. Hij moest uitgerust zijn. Er was een hoop te doen. Eerst Michael. Daarna zou hij op zoek gaan naar het meisje.

 

Twaalf uur 's middags. Het ontbijt was opgeruimd en de keuken aan kant. Het was heet. De meeste gasten waren naar het strand. Een enkeling lag te lezen aan de rand van het zwembad. Sara zwaaide naar Mario. Hij legde de lunchkaartjes op de tafeltjes en hij gebaarde dat ze moest komen. Ze gingen bij het buitenbarretje zitten en staken een sigaret op.

De bel bij de receptie ging, dus snel doofde Sara haar sigaret, streek haar rok glad en liep door de keuken. Een keurige heer stond met zijn rug naar haar toe. Hij keek naar buiten. Ze liep om hem heen en stapte achter de balie.

De heer draaide zich om en haar adem stokte in haar keel. Dat kon toch niet! Hij kwam op haar af en stak zijn hand uit.

Deze heer! Nee, dat was een vergissing. Ze was in de war. Maar toch... die ogen...

"Kunnen we even gaan zitten?" vroeg hij in goed Engels.

Sara's benen begaven het zowat, haar knieën knikten. Ze hield zich stevig vast aan de balie. "Sorry. Ja, natuurlijk." Met stijve benen ging ze hem voor naar een tafeltje achter in de lege hal. Ze hield haar handen gevouwen in haar schoot om het trillen tegen te gaan.

"Ik kom je bedanken." Hij had een prettige stem. "Je weet niet wat het voor me betekent." Hij stopte even om zijn stem weer onder controle te krijgen. "Ik heb mijn zoon weer terug. Vanmorgen ben ik bij hem geweest." Hij slikte. "Rook je?" Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn zak.

Dankbaar pakte Sara de sigaret aan. Haar hand trilde toen ze hem aanstak.

"Het was niet makkelijk. Voor beiden niet. Erg emotioneel." Hij inhaleerde diep. "We komen er wel uit. Voorlopig is het belangrijkste dat hij op borgtocht vrijkomt. Als het klopt wat die agenten me beloofd hebben, gaat dat morgen gebeuren."

Haar hart sprong op. Dat was meer dan ze verwacht had. Van ontroering kon ze niets zeggen.

"We brengen hem naar een veilig adres. Daar kan hij zich terugtrekken tot de zaak is opgelost. Dat kan nog wel even duren. Hij vroeg me je te vertellen dat hij het goed maakt. Hij is er van overtuigd dat jullie ontmoeting geen toeval was. 'We horen bij elkaar en zullen altijd met elkaar verbonden blijven.' Dat was letterlijk wat hij zei." De man had duidelijk moeite met deze tekst, maar wilde haar Michaels reactie niet onthouden.

Sara kon geen woord uitbrengen. Ze dacht aan Michael en hun eerste ontmoeting. De herkenning. Het gevoel dat ze allebei hadden dat ze elkaar al heel lang kenden. Ze keek nu naar de man tegenover haar. "Dank u."

Hij stond op, stak zijn hand uit en trok haar spontaan naar zich toe. "Wij moeten jou bedanken." Hij gaf haar een zoen.

Sara wist zich geen houding te geven.

"Als je ooit in moeilijkheden zit, in ons huis is altijd plaats voor je." Hij stapte door de draaideur en was weg.

Sara staarde hem verbouwereerd na. Ze beefde nu over haar hele lichaam. Hoe was het mogelijk? Deze verzorgde man. De vader van Michael. Ze hadden elkaar weer gevonden, vader en zoon. Het was alle ellende van de afgelopen dagen meer dan waard. Ze was niet laf geweest. Ze ging recht op haar doel af en zie eens wat er gebeurt! Het was slechts een begin, maar toch.

Hij had niet eens gevraagd hoe ze heette. Ze was nog steeds het meisje zonder naam. Maar het maakte niet uit. Het was niet belangrijk.