1
Er waren veel manieren om je te verstoppen, maar Sara kende er maar een. Op haar handen tegen de muur, haar rok als een lampenkap over haar gezicht. Sara wist dat ze tevoorschijn moest komen als haar moeder haar riep, maar ze kwam niet. Haar moeder kon haar immers niet zien.
Toen haar moeder het na haar tiende verjaardag opeens niet meer goed vond dat Sara handstanden maakte, stond haar wereld op zijn kop. Alles wat voorheen klein en nietig was, bleek nu groot en bedreigend.
Het gezin waar Sara deel van uitmaakte, was in tien jaar uitgebreid met zes kinderen. Op de jongste na allemaal jongens.
"Geef haar op voor ballet of doe iets, dat kind wordt gewoon opgeslokt door al die jongens," zei oma tegen haar moeder. Oma begreep haar tenminste, dacht Sara, die het gesprek vanachter haar boek volgde.
"Maar ze wil niets," verweerde mam zich. "Als ik er geen stokje voor steek zit ze de hele dag te lezen."
Sara deed of ze de boze toon van haar moeder niet hoorde en dook terug in haar fantasiewereld. Mam kon vaak zo kattig zijn, heel anders dan haar vader.
Haar vader was een vriendelijke man, die haar de geborgenheid gaf die ze zo nodig had. Hij was haar grote held. Graag fietste ze na school bij zijn werk langs. Hij stond meestal alleen in de bakkerij, zijn rug gebogen over de te lage werktafel. Voorzichtig sloop ze dan naderbij. Wanneer ze naast hem stond, keek hij opzij en glimlachte even, dan veegde hij zijn handen af aan zijn schort en zette haar op de hoek van de werkbank. Van daar af keek ze ademloos toe hoe hij snel en vaardig de marsepein omtoverde tot blaadjes.
Onder zijn handen ontstonden de mooiste bloemen, niet één hetzelfde. Deze intieme momenten samen met hem waren voor Sara de kostbaarste momenten van de dag. Bij hem voelde ze zich veilig en hoopte vurig dat het altijd zo zou blijven.
Sara zat met haar broertjes om de tafel in de achterkamer en ze speelden Halma, toen de bel ging. Met z'n allen stormden ze naar de deur. Met zijn brede gestalte vulde oom Henk de deuropening.
"Wat gezellig, kom binnen," begroette mam hem. Ze begeleidde haar broer naar de zondagse kamer.
Tegen het raam van de deur, dat de voorkamer van de achterkamer scheidde, stonden nieuwsgierige kinderen elkaar te verdringen. Ze zagen dat mama en oom Henk elkaar kort vasthielden, hun hoofden naar elkaar gebogen. Niet lang daarna kwam mama met rode ogen de kamer binnen en riep de kinderen bij zich.
"Ik moet jullie iets vertellen." Ze keek van de een naar de ander en haar stem klonk schor. "Oma is dood."
"Oma, hoe kan dat nou, vorige week leefde ze nog," zei Bram. Hij schudde ongelovig zijn hoofd, zijn onderlip trilde.
"Nu heb ik geen moeder meer," zei mama huilend, waarop de kleintjes dicht tegen haar aankropen.
"Maakt niks uit, ze was toch al heel oud," zei Jos troostend. Geschrokken keek mama naar oom Henk. Bob en Jos verscholen zich snel onder de tafel.
Sara nam de kleintjes mee en bracht ze naar bed. Daarna ging ze zelf ook. Zachtjes om Amy, de baby die bij haar op de kamer sliep, niet wakker te maken, kroop ze snel onder de dekens. Natuurlijk was oma al oud, maar dat ze zomaar dood was, drong nog niet echt tot Sara door. Vanuit haar slaapkamer hoorde Sara haar moeder zacht praten.
Drie dagen later werd oma begraven.
Sara bleef stil liggen en vroeg zich af wat er anders was. Normaal klonken er door het huis geluiden van krakende bedden, kuchende kinderen... maar niet vandaag. Ineens wist ze het weer: het was de dag van de begrafenis. De jongste kinderen waren uit logeren, alleen de drie oudsten mochten mee.
Sara gooide haar benen over de rand van het bed en kleedde zich aan. De kleren die ze aan moest, hingen over de stoel. Toen ze in de kamer kwam, zag ze mam al in haar zwarte mantelpakje aan de ontbijttafel zitten: ze controleerde de inhoud van haar tas. Het donkere haar, dat vol en springerig was, glansde. Zoals altijd viel het Sara op hoe mooi rood haar nagels waren.
"Zo goed, mam?" Ze wachtte tot haar moeder opkeek en streek ondertussen de plooien van haar jurk glad.
Mam sloot haar tas en stond op. Ze bekeek haar dochter kritisch en plukte een paar pluisjes van haar jurkje.
"Alleen dat haar nog, hier... doe het zelf maar." Ze gaf Sara de borstel en een schone zakdoek.'
Toen iedereen klaar was, haastten ze zich naar de tram.
Bij het huis van oma stond de deur op een kier. Het huis was vol mensen. In de salon zaten de mannen bij elkaar, ze rookten sigaren en voerden op gedempte toon gesprekken. In de achterkamer, om de grote tafel met het pluchen kleed, zaten de tantes. Glazen water en pilletjes gingen rond, tantes werden getroost en zakdoekjes, besprenkeld met eau de cologne, werden in kleine tasjes of mouwen weggemoffeld.
Achter hen, als een monument, stond oma's trapnaaimachine. De stoel voor het raam, achter de naaimachine, dat was oma's lievelingsplek. Uren kon ze daar zitten met haar rug naar de kamer. Het licht dat door het venster naar binnen viel, verlichtte dan de vriendelijke trekken in haar gezicht. Als ze moe werd, liet ze haar voeten rusten en staarde dromerig de tuin in.
In de keuken liepen vreemde mensen met koffie en thee. Tussen al die sniffende ooms en tantes lette niemand op het meisje dat door dat grote huis liep. Heel zacht opende ze de deuren van de verschillende kamers en keek speurend naar binnen. Het was voor Sara een vreemde sensatie dat alles in dit huis nog zo sterk aan haar oma herinnerde: haar geur, haar bontjes aan de kapstok, haar pantoffels naast het bed. Sara zocht naar een bevestiging dat oma dood was, er niet meer was, maar niets wees erop dat ze voorgoed weg was. Integendeel, nog nooit was Sara zich zo bewust geweest van haar aanwezigheid.
Opeens werd ze opgeschrikt door stemmen van beneden. Stoelen werden achteruitgeschoven en vanuit de gang klonk geroep: het was tijd voor de kerk. Behoedzaam sloot ze snel de deur en voegde zich bij haar ouders.
De eerste dagen na de begrafenis bleef Sara thuis.
"Ik bel wel naar de school," zei mam. Haar moeder was nog te veel van streek en kon Sara's hulp niet missen. Iedere middag ging ze een uurtje slapen, tegelijk met de kleintjes. In huis hing een vreemde stemming. Er werd niet geschreeuwd, niet gelachen en zelfs de jongens hielden zich rustig.
Na drie dagen ging Sara weer blij naar school. Thuis was het niet gezellig. Het was net alsof haar moeder zonder de steun van oma niet goed wist welke kant ze uit moest. Ze liep maar wat door het huis, rookte de ene sigaret na de andere en wist vaak niet welke boodschappen ze nodig had. Ze klampte zich aan Sara vast als haar enige bondgenote. Het gaf Sara het gevoel dat ze belangrijk was en daarom deed ze extra haar best. Aan haar broertjes had haar moeder niets, die zaten aan elkaar te trekken of renden achter een bal aan. Mam had dan ook het liefst, dat ze ver uit haar buurt bleven.
"Zorg jij maar voor de jongens, Sara, die zijn het drukst. Dan zorg ik wel voor je zusje."
Op een zondag riepen haar ouders Sara bij zich. Ze dronken samen koffie in de kamer die alleen op zondag en voor de visite gebruikt werd. Hun gezichten stonden ernstig.
"Doe de deur eens dicht," zei mam. Sara's hart bonsde in haar keel. Had ze iets verkeerds gedaan? Had ze tegen haar ouders gelogen? Waren ze erachter gekomen dat ze laatst een chocoladeknots had gepikt bij de kruidenier? Ze wisten het! Hier was ze al die tijd bang voor geweest. Het was haar eigen schuld, ze had nooit die rotknots moeten pikken.
"Luister Sara," begon haar vader vriendelijk. Ze keek op van de klank in zijn stem.
"We willen verhuizen." Ze zou nu opgelucht moeten zijn, maar dat was ze niet.
"Alweer, mama zeker?"
"Mama en ik natuurlijk."
"Waarom?" Ze voelde een enorme razernij opkomen. Haar vader liet zijn blik over haar gezicht dwalen.
"De flat wordt te klein en..."
"... en papa kan zijn oude baan weer terug krijgen," vervolgde haar moeder. "Het is een mooie kans".
"Dus dan moeten we hier weg? Iedere keer als ik net gewend ben, gaan we weer. En Marjolein, hoe moet dat dan? Ze is mijn beste vriendin. Ik ga niet mee, als je dat maar weet."
Mama kneep haar ogen tot spleetjes. "Doe eens rustig, vriendinnen krijg je ergens anders ook wel weer. Ik heb in Amsterdam niets meer te zoeken."
"Alleen omdat oma dood is? Ik dacht dat je dichter bij de familie wilde wonen. De tantes wonen er nog."
"Ja, maar de belangrijkste is weg." Haar moeder streek afwezig een lok uit haar gezicht.
"Dat is niet waar," antwoordde Sara fel. "Als je hier weggaat, ben je echt alleen. Wees blij dat je weet waar je thuishoort, dat is meer dan ik kan zeggen."
"Vreemd," mompelde mam. Ze keek haar dochter aan alsof ze haar voor het eerst zag.
"Wat?"
"Niets, laten we erover stoppen. Dit is iets tussen pap en mij."
"Oh ja, en wij dan?"
"Het gaat natuurlijk nog wel even duren, Sara, voor het zover is," zei papa sussend. "We hebben niet een-twee-drie een geschikt huis en dan moet die baan ook nog doorgaan. Maar dan weet je het alvast."
Sara haalde verlicht adem. Misschien was het een storm in een glas water, ging die baan helemaal niet door.
"Ga nu maar buiten spelen en neem je broertjes mee."
Het zat Sara niet lekker. Hoe kon ze nou zonder haar vaste vriendin Marjolein, waar het thuis altijd gezellig was met alle broers en zussen, de moeder van Marjolein - een klein vrouwtje met een grappig accent - en haar vader, die zich altijd tussen de boeken verscholen hield. Daarom begon Sara er later in de week weer over. "Waarom moeten we verhuizen, we hebben hier onze vriendjes en onze school."
"Zoals ik al zei, die krijg je ergens anders ook wel weer, stop met dat gezeur, alsof ik het al niet zwaar genoeg heb."
Sara smeekte en beloofde dat ze haar voortaan zou helpen met het huishouden. Ze kon afwassen, boodschappen doen, op haar broertjes passen. Mama kon dan naar de stad gaan, als ze dat wilde.
"Naar de stad? Waarvan?" was dan haar antwoord.
"We lijken wel zigeuners."
Haar moeder haalde geërgerd haar schouders op, pinkte een traan weg en in haar hals verschenen rode vlekken. Geschrokken sloeg Sara haar armen om haar middel.
"Het is het gemis, Sara," zuchtte mam. "Ik red het niet meer, al die jongens en de baby. Toen oma nog leefde was het allemaal veel makkelijker. Die wist wat het was om een groot gezin te hebben. Als papa die andere baan krijgt, blijft hij de hele week weg en komt hij alleen in het weekend thuis. Dan sta ik er helemaal alleen voor."
Het wonder, waar Sara stiekem op gehoopt had, kwam niet. Haar vader kreeg de baan. Sindsdien jammerde mam de hele dag hoezeer ze hem miste en dat ze nog geen ander huis hadden.
Sara zei niets, maar zij miste hem ook. Iedere zaterdag stond ze op de uitkijk. Wanneer ze haar vader na een week de straat in zag komen, rende ze op hem af. Dan liep ze aan zijn arm met hem mee naar huis, waar haar moeder hem van haar overnam.
Zondags na het eten ging hij weer weg. Sara liep dan met hem mee tot de hoek. 'Pas je goed op mama?' vroeg hij steevast voor hij wegging. Ze kreeg een kus en zwaaide tot hij uit het zicht verdwenen was.
Geheel onverwacht kregen ze een ander huis. De papieren werden getekend en niets stond een verhuizing meer in de weg. Voor Sara kwam het bericht als een schok. Mam was in de wolken.
Die dag was ook de afsluiting geweest van een novene. Negen dagen lang was ze iedere morgen om zeven uur opgestaan. Terwijl iedereen nog sliep, had ze zich aangekleed en met doodsangst in haar schoenen haar fiets uit het berghok gehaald. Het lichtje in het trapportaal floepte steeds uit, waardoor het pikdonker was. Haar voetstappen klonken hol. Het zweet stond op haar rug en haar ogen vlogen van links naar rechts. Elk moment verwachtte ze dat er iemand uit het donker tevoorschijn zou springen. Zo hard ze kon fietste ze dan, constant om zich heen kijkend, naar de kerk, waar ze in het portaal moest wachten tot ze weer een beetje op adem was. Dan pas liep ze naar voren.
Na de mis, gelukkig was het dan al licht, fietste ze gezamenlijk met andere klasgenootjes direct door naar school. Daar was het altijd gezellig; de meeste leraren, waren nog niet aanwezig, en in het overblijflokaal werd er gelachen en was het rumoerig.
Maar vandaag zat Sara stilletjes in een hoekje. Nadat ze gegeten had, sloop ze de aula uit en liep het nog lege klaslokaal in. Bij het bord pakte ze een krijtje uit het bakje en schreef '4 NOVEMBER 1956' in de rechterbovenhoek. Ze deed een paar stappen achteruit en bekeek het resultaat, liep weer terug, hield het krijtje een beetje scheef, iets platter tegen het bord en zette de letters dikker aan.
4 NOVEMBER 1956
Daarna had ze haar kastje leeggehaald en was ze zonder afscheid te nemen, vertrokken.
Toen ze thuis haar hoofd om de hoek van de deur stak, draaide mam, die op het balkon stond, zich om en keek op haar horloge. "Wat ben je vroeg!" Ze stak een sigaret op en inhaleerde diep. "Hoe was het afscheid op school?" Ze staarde naar haar dochter. "Was het naar?"
"Ik weet het niet, ik ben gewoon weggegaan."
"Dus je hebt niemand gedag gezegd?"
"Nee."
"Wat ben je toch een raar kind. Vind je het nog steeds zo erg?"
"Ja, en dat weet je gerust wel."
Niemandsland, het gebied tussen Amsterdam-West en de Haarlemmerweg, strekte zich uit tot de bosschages die in de verte een lange streep vormden. Daarachter hoorde je het eentonige gebrom van de bewoonde wereld. Sara, haar broers, de Indonesische familie van Marjolein en nog een paar gezinnen uit andere flats hadden Niemandsland in de afgelopen jaren veroverd. In Niemandsland overheerste het geluid van spelende kinderen, het gezang van de vogels en het geritsel in het gras.
Vandaag was het stil. Met haar broertjes en de baby was Sara naar buiten gegaan. De aanblik van de opgestapelde verhuisdozen en de kale muren met hun gekleurde krassen en vieze vingers, stille getuigen van voorbije blijheid, vlogen haar naar de keel. Naar buiten wilde ze.
De jongens lagen naast elkaar in het gras en wachtten geduldig tot Sara zich met hen ging bemoeien. De kinderwagen stond vlak naast haar. Vandaag was het de grote dag, niet voor haar, maar voor haar moeder.
Vandaag gingen ze verhuizen.