5
Ze liep in een donkere straat. Het enige licht kwam van een straatlantaarn op de hoek. Aan de overkant kwam een man aanlopen. Hij zag er dreigend uit en kwam met zekere passen op haar af. Ze wilde zich omdraaien en weglopen, maar ze stond aan de grond genageld. De man kwam steeds dichterbij. Hij kon haar nu bijna aanraken, uithalen. Hij stak zijn armen al uit. Op zijn gezicht lag een valse grijns. Ze wilde gillen, maar er kwam geen geluid.
Op dat moment opende ze haar ogen. Haar droom was zo levensecht dat hij weer verderging als haar ogen dichtvielen. Het beeld van de man bezorgde haar kippenvel en stond nog uren na de droom op haar netvlies. Ze wist nu weer waar ze was; ze had de omgeving snel in zich opgenomen. Het bureautje naast haar bed, de rode schooltas met boeken ernaast, haar kleren over de stoel in de hoek van het kamertje. Tot de ochtend deed ze haar best wakker te blijven.
De droom kwam de laatste tijd steeds vaker terug. Dan werd ze wakker met de doodsangst in haar schoenen, durfde ze zich niet te verroeren en spitste ze haar oren of hij de trap op sloop of misschien al achter haar deur stond. Tegen de tijd dat het buiten licht was, durfde ze haar stijve spieren te ontspannen en rolde ze op haar zij om nog even te slapen. Niet lang daarna was het al tijd om op te staan. Ze hoopte dat de droom net zo plotseling zou verdwijnen als hij was gekomen.
Weer werd Sara wakker, maar nu van de geluiden uit de andere slaapkamers. Deuren werden dichtgeslagen, voetstappen liepen de trap af. Ze trok de gordijnen open die nat en vochtig tegen het raam plakten. De regen kletterde meedogenloos. Het leek wel herfst. Als een dronkenman stommelde ze naar de kast, kleedde zich aan en wachtte tot de geluiden in huis verstomden. De deuren van de slaapkamers stonden open, ze trok de bedden recht en smeet het rondslingerende wasgoed op een hoop onder het raam, het raam zette ze op de haak. Toen ze beneden kwam, was iedereen vertrokken. Nog vijf minuten, dan moest ze ook weg. Ze bracht de ontbijtspullen naar de keuken, klopte het tafelkleed uit, smeerde een boterham en vouwde deze dubbel. Met het brood in haar mond liep ze door de regen naar de schuur. De druppels sloegen in haar gezicht en het brood werd al nat.
"Bah." Sara smeet de boterham in de tuin. Haar fiets lag bedolven onder twee kapotte fietsen. Nijdig trok ze eraan maar haar fiets kwam alleen maar vaster te zitten. Als een bezetene reed ze naar school en zat nog net op tijd op haar plaats.
"We pakken eerst even ons werkboek."
Sara schrok op, zat weer te dromen.
"Sara, doe je ook even mee?"
"O sorry." Ze voelde zich rood worden "Wat zei U ook al weer?"
"Je werkboek graag, dan kunnen we beginnen."
's Middags viel het laatste uur uit. Het was opgehouden te regenen en een waterig zonnetje kwam tevoorschijn. Op haar dooie gemak fietste Sara door het park naar huis. De zon scheen op het water en de blaadjes aan de bomen zochten hun weg naar het licht. Grote herenhuizen met mooie tuinen stonden statig te pronken. In zo'n huis had haar moeder, voor ze trouwde, óók gewoond. Sara probeerde een glimp op te vangen van de mensen die er thuishoorden. De zon scheen op haar gezicht, de hemel trok open en kleurde blauw.
Terwijl ze bij hun voordeur haar sleutel tevoorschijn haalde, keek ze door het raam. Haar vader zou wel in het ziekenhuis bij haar moeder zijn. De rest zat nog op school. Dat kwam goed uit, dan had ze het rijk alleen. Ze opende de voordeur en streek in de ovale spiegel haar haren uit haar gezicht.
In de kamer gekomen verdween Sara's goede humeur op slag. Alle rotzooi van de lunch stond er nog, niets, maar dan ook niets hadden ze opgeruimd. Het tafelkleed lag onder de hagelslag en in het midden was een grote, natte vlek. Het bestek kleefde met de jam aan het tafelkleed, op de grond lag een klont boter. Ze raapte de boter met een stuk wc-papier van de grond en begon met een vies gezicht het bestek bij elkaar te pakken.
Dat kreeg je er nou van, dacht ze woedend, als je die jongens hun gang liet gaan. Ze deden niets dan rottigheid uithalen. In huis hoefden ze nooit iets te doen, daar was zij voor. De een lag in de sloot en kwam onder de modder thuis, de ander had een ruit ingetrapt. Haar moeder vond het stiekem allemaal grappig. Zo leek het in ieder geval; ze hield ze altijd de hand boven het hoofd.
Het bestek kletterde in de gootsteen, de kopjes kinkelden op het aanrecht. De bal die onder een stoel vandaan kwam rollen smeet ze de tuin in. Hij kwam terecht op het hoofd van een tuinkabouter die spontaan in stukken viel. De onthoofde tuinkabouter legde ze onder in de doos met oude kranten. Ze waste de vaat af, klopte het tafelkleed uit en zette de stoelen op hun plaats. Boven opende ze de ramen en trok de deuren dicht. Er was nog steeds niemand thuis.
Terwijl het theewater op stond, zocht ze in de kast naar koekjes, nestelde zich in de hoek van de kamer, trok haar benen onder zich en leunde tevreden achterover. De koekjes sopte ze een voor een in de thee tot ze op waren. Met één hand probeerde ze de knop van de radio om te draaien. Prompt dreunde de muziek uit het krakende apparaat.
"Ben je niet goed wijs, wat bezielt jou in godsnaam!" De knop werd teruggedraaid. Sara schrok.
"Hé pap, ik had je niet eens gehoord."
Haar vader stond met zijn jas nog in zijn hand. "Vind je het gek met al die herrie? Heb je niets beters te doen?" vroeg hij op een toon die Sara de laatste weken wel vaker hoorde.
Verbaasd keek ze hem aan, zich bewust van het totale ontbreken van iets wat er zou moeten zijn, iets wat er altijd was geweest. "Weet je wel wat een troep het hier was? Niemand doet hier wat, alleen ik!" Ze werd kwaad.
"Dat is je geraden." Hij beende de kamer uit. Ze hoorde hem de post uit de brievenbus trekken. "Met je moeder gaat het in ieder geval goed," gromde hij vanuit de gang.
Dat was in ieder geval goed nieuws. Haar hart maakte een sprong van vreugde. Einde geploeter. Ze liep naar de gang. "Weet je al wanneer ze naar huis mag?" Ze probeerde haar stem zo neutraal mogelijk te laten klinken.
Hij draaide zich om. "Als ze een goede nacht heeft, mag ze overmorgen naar huis."
"Gelukkig."
Hij keek haar aan alsof hij het niet helemaal vertrouwde.
"Eerder dan verwacht, hè?" zei ze er snel achteraan.
"Ja," zei hij traag, "dat is waar, maar ze heeft natuurlijk nog veel hulp nodig, ze is nog erg zwak."
"Heb je hulp aangevraagd?"
Hij keek haar met een koele blik aan. "Hulp aangevraagd, hoe bedoel je?"
"Ik dacht dat je zei dat ze hulp nodig had."
"Jij kunt haar toch helpen, of niet soms?" Hij wachtte even. "Is het zoveel gevraagd om eens wat voor je moeder te doen, na alles wat we meegemaakt hebben. Je moest je schamen. Als jij je moeder wat meer geholpen had meisje, dan... dan had de baby misschien nog..." Hij zweeg.
"Nou?" Ze voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken. "Wat bedoel je?"
Hij draaide zich bruusk om. "Niks."
Sara deed een stap achteruit, haar knieën knikten. Zonder haar vader verder een blik waardig te gunnen liep ze de kamer in.
Twee dagen later kwam haar moeder thuis. Er was een bed voor de openslaande deuren van de tuin gezet, de zon scheen precies op het hoofdeinde. Maar toen het iets beter met moeder ging, verschanste ze zich het liefst alleen nog maar in de keuken. De deur trok ze achter zich dicht, alsof ze wilde zeggen: Ik ben er niet, althans niet echt. De keuken mocht alleen worden gebruikt als doorgang van de tuin naar de woonkamer. Dagen bracht haar moeder zittend op de deksel van de centrifuge in de keuken door. Alleen Sara's vader mocht bij haar. Er werd gelezen, gerookt, gemompeld, gezoend en hele veldslagen werden er geleverd. De dunne wanden van de keuken mochten haar dan aan het gezicht onttrekken, de muren waren als van karton.
Vanuit de tuin zag Sara het silhouet van haar moeder. Deze leunde tegen het aanrecht en hield een sigaret bij het vlammetje van de geiser. Toen Sara binnenkwam keek ze op. "Waar kom jij zo laat vandaan?" Ze hield de sigaret omhoog, keek of hij brandde en inhaleerde diep.
"Van school, waar anders?"
"Sinds wanneer duurt die school van jou tot vijf uur?"
Sara gooide haar tas in de hoek. "Je weet toch dat we gezamenlijk huiswerk maken."
"Bij die lui?" zei ze schamper. "Je kunt toch ook naar huis komen. Het lijkt wel of je liever ergens anders zit dan thuis".
"Het is daar rustig, we zitten op haar vaders kantoor. Ik heb nog een hoop in te halen. Wat is daar verkeerd aan?"
Sara was lange tijd loyaal aan haar vader en moeder. Vooral Vader en moeder', het woord papa en mama kon ze al lang niet meer over haar lippen krijgen.
Haar vader deelde de straffen uit, haar moeder zorgde dat er niemand ongestraft bleef. Het begon vrij onschuldig met een paar lichte klappen, bijna per ongeluk.
"Maar ik heb helemaal niets gedaan," had Sara verontwaardigd geroepen.
"Daarom juist," had haar vader gezegd. Sara begreep er niets van. Ze had hem ontweken en was op haar kamer gaan zitten mokken, totdat hij naar boven was gekomen en zijn arm om haar heen had geslagen.
"Ik weet niet wat me bezielde Sara. Het zal niet meer gebeuren."
"Ik krijg altijd de schuld. Omdat ik 'haar' irritant vind, wordt zij agressief," antwoordde ze.
"Mam heeft veel meegemaakt, ik praat wel met haar."
Dankbaar had ze naar hem opgekeken, het gaf niet, het was een vergissing, hij was immers haar vader.
"Kom je naar beneden?" Hij schonk haar een glimlach die eigenlijk voor haar moeder bestemd was.
"Natuurlijk, neem het maar weer voor haar op," brieste mam. "Jij denkt nog steeds dat het jouw kleine meisje is, maar laat ik je een ding zeggen: het is een gemeen vals loeder. Die meid haalt het bloed onder mijn nagels vandaan."
"Mam, je wordt onredelijk." Zijn stem klonk scherp. "Je gaat nu echt te ver." Hij kwam de keuken uit, zijn ogen fonkelden. "Stond je te luisteren?"
Sara schudde van nee en glipte de kamer in. Zo ging het de laatste tijd aldoor. Haar vader kon haar moeder niet bereiken, hij stond machteloos tegenover haar buien en deed alles om haar gunstig te stemmen, de lieve vrede te bewaren. "Ze was uit haar doen, ze had tijd nodig." Hij negeerde de felle opmerkingen aan zijn adres, probeerde haar verdriet te delen, haar te troosten; tevergeefs. Het enige waar moeder hem in liet delen, was in haar woede. Naarmate hij steeds rustiger werd, niet meer tegen haar in ging en haar links liet liggen, werd zij steeds kwader.
"Wees verdomme een kerel," schreeuwde ze "Ik ben het zat om als een onnozel kind behandeld te worden, doe iets, waar blijf je?" Haar stem sloeg over.
In de kamer hoorde Sara hun voeten schuifelen over de keukenvloer, alsof ze met een bokswedstrijd bezig waren.
"Nou kom op dan," snauwde haar moeder.
Sara wilde niet horen hoe ze hem aantrok, wegduwde, uitdaagde. Het was duidelijk; iemand moest het gedaan hebben, iemand was de oorzaak van al haar ellende. Hij liet zich echter door haar niet uit de tent lokken, hoe graag ze het ook wilde. Hij hield zich in, kon het niet, niet tegen haar.
Het begon rustig. Als hij thuiskwam, liep hij direct door naar de keuken en begroette mam op de manier die zij had voorgeschreven. Hij vroeg hoe haar dag was geweest, waarop ze sneerde dat hij dat niet hoefde te vragen, haar dagen waren allemaal hetzelfde. Op theatrale toon ging ze dan verder: Bram en Jos waren lastig, de kruidenier had om geld gevraagd, ze had de hele dag barstende hoofdpijn en het kon haar oudste dochter ook niets kon schelen hoe zij zich voelde. Naarmate het gesprek luider werd, werd de keukendeur nog eens extra dicht getrokken.
"Jij bent tegenwoordig ook nooit meer thuis."
In de kamer hield Sara haar handen tegen haar oren. Ze wist waar deze gesprekken op uitdraaiden.
"Jij zit tegenwoordig ook liever op je werk een beetje gezellig te doen met die meiden, en ik kan hier alles alleen opknappen."
"Laat die meid je dan helpen!" begon haar vader te schreeuwen. "Ik moet toch zorgen dat er brood op de plank komt."
Ze zeurde net zo lang door tot hij machteloos en woedend de keuken uitstormde. "Rotmeid, waar zit je? Hoe durf je zo tegen je moeder te doen?" schreeuwde hij. "Ik zal je!"
Sara lag in de hoek van de kamer, haar handen beschermend boven haar hoofd. Bij iedere slag gilde ze het uit en ontsnapte er spanning uit haar lichaam. Het gegil maakte hem gek, hij ramde harder en sloeg waar hij haar maar raken kon. Moeder bleef veilig in haar keuken, wist van de prins geen kwaad. Bij iedere slag kroop Sara meer in elkaar, huilde, schreeuwde.
"Houd je kop," brulde hij. "Anders kan je nog meer krijgen, begrepen?"
Ze beet haar tanden op elkaar, wachtte op de volgende klap. Toen die niet kwam keek ze voorzichtig tussen de kieren van haar handen door. Niemand. Eerst richtte ze haar hoofd op, toen strekte ze langzaam, heel langzaam - alles deed zeer - haar hals, haar romp, tot ze ten slotte in haar volle lengte boven de tafel uitkwam. Ze spitste haar oren, vroeg zich af waar hij was. Hoe kon ze langs hen wegkomen? Haar hersens werkten op volle toeren. Ze was doodsbang. Hij was gek geworden. Zij had hem gek gemaakt.
Toen het stil bleef sloop ze uit haar hoek en liep op haar tenen naar de voordeur. Deze pakte ze zachtjes beet, waarna ze hem in een keer openrukte. Zo snel ze kon zorgde ze dat ze weg was van de voordeur. Ze ging op het ijzeren randje van de voortuin zitten, met haar rug naar het raam. Haar gezicht, dat gloeide of ze koorts had, steunde ze in haar handen.
Emoties waarvan ze niet wist dat ze die in zich had, boezemden haar angst in. Een deel ervan kon hem vermoorden, verrot schelden, zijn gezicht openkrabben, weglopen, nooit meer terugkomen.
Het andere deel kon ze nog niet loslaten; de angst dat ze hem kwijt zou raken was te groot. Maar de angst die iedere avond als het donker en stil werd in huis in haar droom op haar afkwam, haar badend in het zweet achterliet en haar van haar nachtrust beroofde, begon aan haar te vreten, holde haar uit. De lichamelijke pijn was slechts een flauwe afspiegeling van wat er in haar binnenste broeide. De minachting die ze voor hem voelde groeide gestaag en er was niets wat ze ertegen kon doen.
Met haar armen om haar knieën geslagen bleef ze op het hekje zitten wachten, in de hoop dat hij haar kwam halen, zijn ongerustheid zou uitspreken over zijn toenemende driftbuien. Hij kwam haar niet halen. Hij sloeg zijn armen niet meer om haar heen, zoals eerst, toen hij met tranen in zijn ogen had beloofd het nooit meer te zullen doen.
"Hé Sara. Blijf je vannacht buiten?" Bram stootte haar aan en bleef bij de deur wachten. Dicht achter hem schuifelde ze naar binnen en liep direct door naar boven, trok de deur achter zich dicht en ging op de rand van het bed zitten. Beneden hoorde ze haar broers lachen. Ze zag het al voor zich, haar vader en moeder op de bank, armen om elkaar heen, zoals altijd na iedere ruzie - zonder zich een moment af te vragen wat ze hun dochter aandeden.
Sara werd langzaam wakker en voelde onmiddellijk de pijn van de blauwe plekken en het geklop in haar hoofd. Voorzichtig ging ze rechtop zitten en betastte de bult op haar hoofd. Hij was flink gezwollen. Elke spier in haar lichaam deed pijn en ze kreunde toen ze haar spiegelbeeld zag.
Het eerste wat Sara hoorde was de temerige stem van haar moeder waarmee ze in de deuropening, als ze er zeker van was dat de buurvrouw meeluisterde, altijd zo aanstellerig om aandacht vroeg. "Dag pap, tot vanavond, prettige dag." Daarna klonk het geluid van de dichtvallende voordeur.
Alsof het prettig was om iedere dag tot laat te werken en dan dat geklaag nog aan te moeten horen, dacht Sara. Ze kleedde zich aan en hoopte dat haar moeder intussen naar boven zou komen om zich achter de deur van haar eigen slaapkamer te verschansen. Ze had geen enkele behoefte om haar voor school tegen het lijf te lopen. Aangezien ze haar moeder maar niet naar boven hoorde komen, moest Sara op gegeven moment wel naar beneden. Staande at ze een broodje en nam een slok thee.
"Dat was niet aardig, gisteravond," sprak haar moeder.
Sara deed of ze haar niet hoorde en nam nog een slok van haar thee.
"Pap bedoelt het zo goed," ging ze ongevraagd verder. "Hij werkt dag en nacht voor jullie. Voortaan zeg je gewoon 'welterusten' voor je naar bed gaat en... Kijk me aan als ik tegen je praat," begon ze nu wat feller. "Regel één van de fatsoensregels."
"Weet je wat regel één is?" reageerde Sara heftig. "Dat je je kinderen niet in elkaar moet slaan."
"Wie zijn kinderen liefheeft, kastijdde ze. Je vader doet het voor je eigen bestwil."
"Voor jouw bestwil bedoel je. Voortaan sla ik gewoon terug."
"Eert Uw vader en Uw moeder. Nooit gehoord van de tien geboden? Brutaal nest!"
"Ja, eentje zoemt er steeds door mijn hoofd."
"O ja?"
"Gij zult niet doden." Met een smak sloeg ze de deur dicht. Bah, schijnheilig gedoe.
De repetitie op school ging beter dan Sara had verwacht. Latijn was niet haar favoriete taal en daarbij had ze slecht geslapen. De lerares liep voortdurend door de klas en stond - of verbeeldde ze het zich - steeds stil bij haar tafeltje. Sara werd misselijk van de muffe lucht van haar parfum; muskus, waarschijnlijk was de fles uitgeschoten. Ze begon te hoesten en hield beide handen voor haar neus. Snel leverde ze haar werk in en zorgde ze dat ze buiten in de frisse lucht kwam. Op het schoolplein masseerde ze haar slapen om de opkomende hoofdpijn tegen te gaan.
Langzaam kwamen de meeste scholieren nu naar buiten. Tot de laatste vertrok bleef Sara op het schoolplein hangen. Het idee om thuis alleen met haar moeder te zitten, haar gejammer aan te moeten horen, was meer dan ze kon verdragen. De tact om niet op het gezeur in te gaan vergde veel moeite. En dan hoorde ze aan het eind toch wel weer die eeuwige brandende vraag: 'Luister je wel, of denk je: barst maar.' Gelukkig had ze morgen twee proefwerken, mooie smoes om direct naar boven te gaan. Dat was nou het rottige, na een ruzie was het moeilijk net te doen alsof er niets gebeurd was. Het was een eeuwig dilemma tussen gevoel en verstand.
De winter had al vroeg zijn intrede gedaan. Er werd al geschaatst. De gracht achter het huis was 's avonds verlicht en bij de koek-en-zopietent was het gezellig. Iedere avond na het eten dook Sara met Jos en Bob het ijs op. De onverwachte kou maakte de winteravonden minder saai.
Het was twee weken voor de kerst. De winkels waren versierd met veel groen en glimmende kerstballen. De etalagepoppen met hun zwierige haardossen en bruinverbrande gezichten - de dames gekleed in jurken afgezet met ruches en kant, de heren met hun donkere pakken, spierwitte overhemden en zilverkleurige dassen -zagen eruit alsof ze zo uit de etalage konden stappen. Uit de luidsprekers klonk muziek. Mensen sjouwden met kerstbomen, en in de huizen werd de kerstverlichting tevoorschijn gehaald.
Met haar handen diep weggestopt in haar zakken hield Sara voor elke etalage stil. Terwijl ze haar neus tegen het raam drukte, snoof ze de geur van kerstmis in zich op. Bij de bibliotheek ging ze naar binnen. De gloed van het donkere hout tegen de wanden, de kasten vol boeken en de grote uitnodigende tafels waar mensen de krant lazen, dat alles omhulde haar als een warme deken.
Het was de eerste keer dat ze een bibliotheek van binnen bekeek. Zoals altijd wanneer ze kasten vol boeken zag overviel haar een gevoel van thuiskomen. Een andere wereld, ze kon er geen genoeg van krijgen. Het liefst zou ze hier de hele dag onzichtbaar in een hoekje ineen zitten, zich begraven in die andere wereld.
Overmorgen moest ze een spreekbeurt houden. Ze had nog geen idee waarover. Stomme opdracht, bedacht ze zich. Niemand die er echt naar luisterde. Ze stond nog steeds in opperste verrukking om zich heen te kijken toen de juffrouw achter de balie Sara over haar veel te grote brillenglazen vragend aankeek. "Mag ik je pasje?"
"Sorry?"
"Ben je wel lid?"
"Het is maar voor een keer".
"Dan mag je alleen boeken met een gele stip uitzoeken, links in het rek. Een gulden vijftig graag," voegde ze er zuinig aan toe.
Afzetter! dacht Sara. De verrukking die ze had bij het zien van de kasten met boeken was snel verdwenen toen ze ze stuk voor stuk doorbladerde. De boeken zagen er vergeeld uit, het papier voelde ruw aan en overal zaten vieze vingerafdrukken. Het zoeken werd nog verder bemoeilijkt, doordat ze geen flauw idee had waar ze het over wilde hebben. Een boek over katten zag er nog redelijk nieuw uit. Ze pakte nog twee op het oog fris uitziende boeken en was klaar.
Daarna ging ze naar het restaurant bij de Hema; de ontmoetingsplaats voor jongelui. Er werd geflirt, er werden afspraakjes gemaakt en sigaretten, die van thuis waren meegepikt, gerookt. Als je geld had werd er wat gedronken. De meesten echter hingen er maar wat rond.
Om vijf uur spurtte Sara naar huis. Ze verheugde zich op de kerst. De drukte in huis, de geur van dennennaalden, je mooiste kleren aan, een hoop lekkers. En 's avonds na het eten mochten ze sterretjes afsteken. Thuisgekomen hing haar moeder net de laatste ballen in de boom. Amy kwam Sara in de gang tegemoet. Ze liet haar hand, die in het verband zat, vol trots aan haar zien.
"O jee, heb je weer in de kerstballen geknepen?"
"Ja," zei Amy. "Ik heb bloed en mama was heel boos op jou."
"Op mij?"
"Sara, ben je daar eindelijk? Je zou toch op tijd zijn!"
"Nou, ik ben er toch!"
"Ja, dat zie ik, schiet maar op en dek snel de tafel voordat pap thuiskomt."
Na het eten ruimde Sara de tafel af en ging naar boven om haar spreekbeurt voor te bereiden. Ze bladerde in de boeken van de bibliotheek en koos het boek over de katten. Niet dat ze wat had met die beesten, maar nog minder met het Vaticaanse concilie.
Verbazingwekkend wat je nog over een kat kunt vertellen! Gelukkig maar, je kunt toch moeilijk verkopen dat je een bloedhekel hebt aan die beesten, er allergisch voor bent en ze je de stuipen op het lijf jagen door altijd onverwacht op je schoot te springen. Je zult toch op zijn minst iets positiefs over ze moeten vertellen en daar was dit boek aardig in geslaagd. Niets dan goeds over de kat. Sara begon zich er een beetje in te verdiepen, hoe meer passie hoe beter. Wat maakte het eigenlijk uit. Het zou niemand iets kunnen schelen wat ze te vertellen had, als het maar snel voorbij was.
De volgende morgen wist Sara het meteen weer. Het was nog aardedonker toen ze rechtop in bed ging zitten, de dekens tot vlak onder haar kin opgetrokken, haar blik gefocust op die ene natte plek op het behang. Er was al zes keer overheen gesausd maar hij bleef tevoorschijn komen. Het was goed je te concentreren op één punt, zodat je gedachten niet aan de loop gingen. Die plek was de klas. De klas zou net zo veel belangstelling hebben als die vlek op de muur, of nog minder. De klasgenoten zouden uit het raam kijken of uit verveling poppetjes tekenen. Tegen de tijd dat ze uitgetekend waren zat zij al lang en breed weer op haar plaats. Voor de laatste keer raffelde ze het hele verhaal nog een keer af, erop lettend dat ze zich alleen maar op die ene vlek concentreerde. Kat in het bakkie!
Snel pakte ze de kleren die ze de avond van tevoren met zorg had uitgezocht. Een saaie trui, een grijze broek en gewone, stevige schoenen. Een blik in de spiegel zei haar dat het een goede keus was. Onopvallend, saai en kleurloos. Precies geschikt! Ze kreeg een steek in haar buik, haar keel voelde gortdroog. Vreemd, dit was niets voor haar. Was ze er te veel mee bezig? Ach, voor je het wist was het voorbij, had ze vakantie.
Op school zat de stemming er al goed in. Het was de laatste schooldag en er werd niet veel meer gedaan, 's Morgens was er een concert in de aula, waarna de scholieren uitgelaten teruggingen naar de klas. Het was gezellig rommelig. Misschien vergat de leraar haar wel, Sara hoopte er stilletjes op.
"Jongens, gaan we nog even zitten?" Hij wachtte tot de rust was weergekeerd. "Nog een half uurtje, dan kunnen jullie naar huis. Sara, jij mag beginnen. Waar ga je het over hebben?"
Sara liep naar voren en ging voor de klas staan. Ze legde volkomen overbodig haar geordende papieren op de lessenaar. Ze kende het verhaal uit haar hoofd. Vijf minuten. Ze keek de klas in en zag de ogen op haar gericht. Denk erom: het zijn geen gezichten, het is een grote vlek. Je weet wel. Die rotvlek waar je zo'n hekel aan hebt. Ze begon: "De kat. De kat is vele malen slimmer dan... dan..." Kom op, dacht ze, wat is dit nou weer? Ze begon opnieuw. "Sorry. De kat. De kat is een geweldig slim dier." Ze huiverde en trok zenuwachtig aan de zoom van haar trui. De klas wachtte. De gezichten werden wazig, het werden vlekken. Uit alle macht hield ze zich vast aan de lessenaar. De kleuren werden feller, begonnen te draaien, werden als zeepbellen. De bellen spatten voor haar ogen uiteen. Het werden er meer en meer. Ze werd misselijk. Toen hielden de kleuren op, het werd zwart om haar heen en ze begon te vallen.
Twee handen pakten haar stevig beet en zetten haar op een stoel. Alles draaide, ze was nog steeds misselijk. Iemand praatte tegen haar. "Rustig maar, blijf maar rustig zitten." Iemand probeerde haar een slokje te laten drinken. Heel langzaam hield het draaien op. Ze trilde nog aan alle kanten maar voor haar ogen was het rustig. Ze kwam een beetje bij. Er verscheen een warme blos over haar gezicht en het trillen werd minder. De klas was muisstil. Ze werd teruggebracht naar haar plaats. Je kon nog steeds een speld horen vallen. Op haar plaats drong het langzaam tot haar door wat er gebeurd was. Hoe gênant! Ze verborg haar gezicht in haar handen.
De leraar maakte een eind aan de stilte. "We stoppen er mee voor vandaag. We gaan lekker vakantie vieren." Bij de deur hield hij haar tegen. "Je hebt ons wel laten schrikken Sara! Gaat het weer een beetje?"
Het schaamrood vloog naar haar kaken "Ik weet niet wat er was. Het was vreemd, eng eigenlijk."
"Misschien moet je in de vakantie maar even bij de dokter langs," zei hij vriendelijk. "Rust maar lekker uit, het kan wel bloedarmoede zijn."
Ze slikte. Het overweldigde haar dat hij zo bezorgd reageerde.
Fijne vakantie," mompelde ze, "tot volgend jaar."
Het verstikkende gevoel dat onvermijdelijk is. De muren komen op je af, je hart bonst en uit je keel ontsnapt een diepe zucht als een snik. Het angstige benauwde gevoel van de geluiden uit de keuken die al luider klinken en doordringen tot in het diepst van je ziel.
"Ik heb je toch gezegd dat je je handen thuis moet houden." Het was de stem van Sara's moeder. "Je slaat haar nog eens hartstikke dood! Het is toch al zo'n zenuwpees."
"Ja, wat wil je nu eigenlijk?" schreeuwde haar vader met overslaande stem. "Altijd zeur je dat ik het niet voor je opneem en nu is het weer niet goed."
Sara zat boven en stikte van woede en ingehouden nijd. Met een natte washand tegen haar gezwollen lip hoorde ze het geschreeuw uit de keuken en het dichtklappen van de voordeur. Ze kon ze zich niet meer herinneren wanneer het begonnen was, wanneer de liefde voor haar vader was omgeslagen in minachting. Het was geleidelijk aan gegaan. In het begin had ze het hem nog vergeven, gedacht dat het wel weer over zou gaan, dat hij op een dag wakker zou worden en het leven gewoon weer werd als vroeger.
Met een draai in haar maag dacht ze terug aan vroeger, toen ze nog in Amsterdam woonde, haar oma nog leefde, het huis gevuld was met lachende kinderstemmen, haar moeder straalde en haar vader een oase van rust was. Hoe ze warme chocolademelk dronken met noga van gesmolten bruine suiker, die ze aan een knijper deden, en hoe ze spelletjes deden aan de tafel in de achterkamer.
Die ene dag ze was tien. Met zijn allen hadden ze om de grote eettafel gezeten die in het midden van de te kleine eetkamer stond. Het tweepersoonsbed, verscholen achter een zwaar, bruin gordijn, stond opgeklapt tegen de muur. De tafel met de vele stoelen, die 's avonds als het bed omlaag ging, aan de kant geschoven werden, paste er precies in. Op de plank stonden dozen met spelletjes. Normaal gesproken speelde Sara een kaartspel of mens-erger-je-niet met haar broers, terwijl hun ouders in de aangrenzende nette kamer hun koffie dronken en het weekboekje voor de kruidenier invulden. Die zondag zaten ze met zijn allen in de achterkamer. De spelletjes bleven op de plank. Bij het heilighart-beeld dat naast het bed aan de muur hing, brandden kaarsjes.
Ze luisterden allemaal naar de radio. De gezichten van hun ouders stonden ernstig. De opstand in Hongarije was uitgebroken. Het was 1956. Ze moesten stil zijn, anders konden ze het nieuws niet horen. Haar moeder had dus toch gelijk, ze had het al zien aankomen. Ze vertelde aan haar kinderen verhalen over de oorlog alsof ze er zeker van wilde zijn dat ze wisten hoe erg het was geweest. Nooit stopte ze met haar enge verhalen. Sara was zo bang dat ze iedere avond in bed bad. "Oh God, laat het alstublieft geen oorlog worden." Nu was het dan zover.
Die middag zou Sara met haar vader naar de kerk gaan. Er was een extra kerkdienst om geld in te zamelen voor de slachtoffers.
Zoals altijd wanneer ze bang was, kreeg Sara vreselijke pijn in haar buik. Dubbelgevouwen hing ze over de tafel. Haar moeder klaagde over hoofdpijn en hield haar hand tegen haar voorhoofd en deinde kreunend heen en weer. "Gaat het, mam?" vroeg haar vader bezorgd. "Heb je liever dat ik thuisblijf?"
"Ga maar met je dochter, dan kan ik mijn ogen even dicht doen."
Om half drie kwam Sara met haar vader bij de kerk. Met veel moeite konden ze nog net een zitplaats bemachtigen. Sara kromp nog steeds in elkaar van de pijn. Vanuit haar zitplaats keek ze in het rond. Overal stonden bloemen, de late middagzon scheen door de gebrandschilderde ramen, op het altaar brandden tientallen kaarsen.
Toen de bel ging en de misdienaars en de pastoor kwamen, ging iedereen staan. In elkaar gedoken bleef ze zitten, niet in staat om op te staan. Ongeduldig pakt Sara's vader haar arm en trok haar overeind. Ze steunde op de leuning tegenover haar. Nadat ze allemaal weer waren gaan zitten begon het orgel te spelen. Mensen begonnen te zingen, eerst aarzelend, toen luider. Het geluid zwol aan, luider en luider als een eenstemmig protest. Sara was niet de enige die bang was. Kippenvel kroop over haar arm, ze kreeg een brok in haar keel. Haar vader keek opzij, zijn vriendelijke ogen boorde zich in die van haar. Hij pakte haar hand. Hij moest het ook gevoeld hebben.
Hoe was het mogelijk dat iemand zo kon veranderen? Is het alleen onmacht of zijn het beelden uit zijn jeugd die weer bovenkomen? Was dat wat met je gebeurde als je zonder liefde opgroeide? Hij had de tijd van medelijden al achter zich; Sara kon het eigenlijk niet meer opbrengen om daar over na te denken. Nu betrapte ze zich erop dat bij alles wat hij zei een gevoel van achterdocht bij haar opkwam; dat ze hem verweet een schijnheilige slappeling te zijn die naar de pijpen van haar moeder danste.
Nadat hij haar in elkaar geslagen had, was hij zijn frustraties kwijt en begon hij altijd uit te zoeken in hoeverre hij het bij Sara verpest had. "Wij kunnen het samen best rooien, hè Sara?" begon hij dan te slijmen. Ze walgde ervan. Ze kon er niet tegen dat hij het zo snel weer was vergeten, of in ieder geval deed alsof er niets gebeurd was. Ze zat op haar kamer en gruwde. Voor haar was dat onmogelijk.
Ze luisterde naar de geluiden van beneden. Nu zaten ze in de kamer, Sara hoorde hen op normale toon praten.
"Gezellig mam, we nemen nog een kopje koffie. Of heb je liever een drankje?"
"Als je toch loopt pap," teemde mam, "neem dan even mijn sigaretjes mee, dan ben je een schat." Sara ergerde zich dood. Die aanstellerige stem alleen al. Het interesseerde haar moeder helemaal niet of zij boven zat. Het liefst had ze haar jas en tas gepakt en door de voordeur naar buiten gerend, maar waar moest ze naartoe? Uiteindelijk dook ze met tegenzin in bed. Ze kon niet slapen, maar ze wilde ook niet naar beneden.
Hoe moest ze zich nu gedragen? Thuis voelde ze zich niet veilig en op school ook niet. Op geen enkele plek kon ze rustig adem te halen. Ze viel in een onrustige slaap, ze droomde.
Sara liep in een donkere straat. Het enige licht kwam van een straatlantaarn op de hoek. Aan de overkant kwam een man aanlopen. In het schemerige licht zag hij er dreigend uit en kwam met stevige passen op haar af. Sara wilde omdraaien, weglopen, maar haar voeten zaten aan de grond genageld.
De man kwam steeds dichterbij. Hij kon haar nu bijna aanraken, uithalen. Hij stak zijn armen uit om haar te grijpen.
De volgende morgen werd Sara met een barstende hoofdpijn wakker, haar lip nog steeds gezwollen. Ze probeerde het te verdoezelen met make-up, maar het bleef een raar gezicht.
Eenmaal bij school zette ze haar fiets in het rek en wist ze nog steeds niet hoe ze haar lip moest verklaren. De hele weg had ze er over nagedacht.
"He Sara, ga je vanmiddag mee? We gaan... Jemig! Wat is er met jou gebeurd, ruzie met je broers?"
"Nee, met mijn vader. Hij is nogal driftig."
"Nou," zei Hanneke, "dat zou hij mij niet moeten flikken, wat een rotvent." Nu waren alle blikken op haar gevestigd.
"Doet hij dat wel vaker? Laatst zag je er ook al zo raar uit."
Dit gesprek ging helemaal de verkeerde kant op.
"Hij moet hard werken en mijn moeder is niet zo sterk," zei Sara ter verdediging. Lulkoek, zei een stemmetje in haar hoofd, waarom bescherm je hem?
Gelukkig ging de bel en was het gesprek ten einde. Terwijl ze in de klas zat dwaalden haar gedachten af. Hoe bedoelt ze, rotvent? Ze had het wel over haar vader. Waarom kon Sara haar mond ook niet houden? Laat ze maar denken dat ze ruzie had met haar broers. Nu zouden ze denken dat haar vader een engerd was die niets om haar gaf. Dat was absoluut niet zo. Het waren gewoon de omstandigheden. Ze was het enige meisje, daar kon je tegenwoordig niet voorzichtig genoeg mee zijn.
Sara was al gewend aan de uitbarstingen van agressie, toen het lot een onverwachte wending nam. In elkaar gedoken in de kamer wist ze wat er ging komen: het geluid van boven wordt steeds feller, dringt door tot beneden, deuren worden dichtgeklapt en de spanning wordt gelijk met het toenemende volume van de stemmen opgezweept. Het zweet loopt van haar gezicht. Haar haren staan overeind. Haar zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Ze houdt haar adem in, bang dat het geluid daarvan haar aanwezigheid kan verraden. De geur van naderend onheil doet haar neusvleugels trillen, haar spieren verstijven.
Met een vertrokken gezicht kwam hij de kamer ingestoven. Zijn ogen schoten wild heen en weer. Zijn adamsappel vloog op en neer. In een snelle poging om hem te ontwijken sprong ze overeind en plaatste een stoel als een schild tussen hen in. De poot, die al jaren los zat, viel er onder vandaan en de stoel kwam scheef tussen hen in te staan. De losse poot lag ernaast. Terwijl hij over de stoel struikelde en naar haar uithaalde, pakte hij de losse poot en sloeg erop los. Bij iedere slag hoorde ze hem kreunen. Ze schreeuwde het uit. Ze schreeuwde haar longen uit haar lijf. Waar was haar moeder?
Daarna wist ze niets meer. Toen ze bijkwam hoorde ze de stem van haar moeder. "Wat heb je gedaan, pap?" In een waas zag Sara haar. Ze stond op veilige afstand in de deuropening.
Zo leerde Sara geluidloos huilen. Het geluidloze huilen herken je direct, doet het zeerst. Het snijdt door je heen, voelt als rauw vlees, verlamt en maakt spreken onmogelijk.
Sara knipperde met haar ogen, haar arm weigerde dienst en ontlokte haar een kreun van pijn. Moeizaam kwam ze overeind. Ze moest hier weg, die vent was gek, volslagen gek. Hoe lang had het geduurd, vier, vijf minuten, een seconde? Dat deed haar nog iets anders beseffen. Haar moeder was al die tijd in huis geweest, waarschijnlijk, en dat gevoel beangstigde haar nog meer. Gewoon een deur verder, in de keuken. Was het werkelijk zo dat als je maar deed of er niets was, je ogen er voor sloot, je de pijn dan niet voelde?
Sinds die tijd sprak Sara nog nauwelijks. Ze huilde in stilte en had het gevoel dat niemand iets om haar gaf.
Tot die ene dag. "Je loopt toch niet over ons te kletsen hè? Doe die deur eens dicht." Haar moeder maakte een gebaar met haar hoofd richting deur. "Weet je wie hier vanmiddag was?" vroeg ze nadat ze de tussendeur gesloten had, de achterdeur dicht was en ze zich ervan had overtuigd dat in de aangrenzende tuinen geen buren aanwezig waren.
"Geen idee?"
"Je hebt geen idee?" Ze ging vlak voor Sara staan, met haar ogen tot spleetjes en een verbeten mond vroeg ze om een antwoord. "Nou?" Haar moeder kwam dichterbij. Onwillekeurig wendde Sara haar hoofd af. Haar moeder rook naar sigaretten en oud ijzer.
"Oh nee, meisje, wees maar niet bang. Ik raak je met geen vinger aan. Weet je wie?" ging ze bezwerend verder. "De kinderbescherming. Stel je voor. Hij kwam gewoon aan de deur alsof we de eerste de beste asocialen zijn. Nou vraag ik je!"
Had ze het goed gehoord? Eindelijk, eindelijk kwam iemand haar te hulp. Sara moest zich omdraaien om de vreugde die in haar naar boven sprong en van haar gezicht te lezen moest zijn, te verbloemen. Eindelijk!
"Je weet zeker dat jij het niet was?" vroeg haar moeder nog een keer. Ze keek Sara doordringend aan. Toen ze begreep dat die nergens van wist haalde ze haar schouders op. "Dan moeten het die gereformeerden zijn," mompelde ze. "Zondags voor in de kerk, maar ondertussen..." Ze stak een sigaret op met het vlammetje van de geiser en inhaleerde diep.
"Komen ze nog terug?" Sara schrok van haar eigen stem,
Als door een wesp gestoken draaide haar moeder zich om. "Je denkt toch niet dat ik die lui hier een stap over de drempel laat zetten? We zijn toch zeker geen raar gezin." Ze had ze dus gewoon met zo'n 'air' die iedereen van haar kende, weggestuurd of er niets aan de hand was.
Ondanks dat er geen hulp kwam, was het over met de agressie - althans tegen Sara. Het gezeur van haar moeder was uit de hand gelopen, opnieuw zocht ze een zondebok. En nu worstelde Sara met een schuldgevoel.
Haar vader, die alles deed zolang mam het maar naar haar zin had, moest het nu ontgelden. Hij was een armoedzaaier, ze had nooit met hem moeten trouwen, hij kon zijn handen niet thuishouden. Hun dochter was een wrak, dat kon iedereen zien en nu mocht zij het allemaal weer opknappen.
Ze beraamde een plan om haar dochter weer om te toveren tot een 'normaal' mens en dat deed ze op haar eigen charmante wijze. Ze zorgde dat haar dochter met spoed een uitgebreid lichamelijk onderzoek (in het ziekenhuis bij een kennis van een kennis, van de buurvrouw die in het ziekenhuis werkte) kon ondergaan.
Drie weken lang was Sara iedere dag, afhankelijk van het onderzoek dat op die dag plaats vond, een aantal uur in het ziekenhuis te vinden. Ze ging er alleen naar toe, kwam er alleen vandaan en schoof daarna weer in de schoolbanken of er niets gebeurd was. De onderzoeken werden buiten haar om geregeld door haar moeder, die de school ervan in kennis had gesteld. Het feit dat ze tijdens de lessen te hooi en te gras binnenviel werd door de leraren stilzwijgend geaccepteerd. Dat het hier om een gezondheidskwestie ging, maakte het voor Sara een stuk draaglijker. Gezondheid had je niet in de hand, daar was niets abnormaals aan.
De ene dag lag ze 'opgebaard' in een plastic zuurstoftent met een 'bewaakster' of zuster die je in de gaten houdt, terwijl je geen kant op kunt, en je aan het eind van de dag weer loslaat.
De andere dag meldde ze zich om zeven uur 's morgens bij de afdeling maag, darm. De afdeling maag, darm, waar ze door een behulpzame zuster naar binnen geduwd werd, was een klein vertrek. In het midden stond een grote tafel. Eromheen stonden acht stoelen waarvan er drie bezet waren. Degenen die de stoelen bezetten - oude mensen - hingen aan lange, roze, rubberen slangen die uit hun mond staken. Hun ogen puilden uit hun kassen alsof ze in een vissenkom zaten. Voor hen sputterde een glazen buis met vies geel vocht. Voor ze het wist zat ze op de vierde stoel. "Rustig doorslikken, het duurt maar even."
De zuster duwde haar mond open en de slang achter in haar keel. In pure doodsangst maaide Sara met haar armen om zich heen. Zo gemakkelijk liet ze zich niet vermoorden. De zuster duwde door. "Nu slikken."
Ze voelde de slang verder haar slokdarm ingaan. Daarna voelde ze niets meer.
Waar waren ze in godsnaam naar op zoek? vroeg ze zich af. Terwijl het speeksel langs haar mond droop, staarde ze star voor zich uit, probeerde zich te verheugen op iets wat haar gedachten zou afleiden, als de dood dat ze moest spugen. De wijzers van de grote klok boven de deur tikten genadeloos door zonder dat er iemand naar hen kwam kijken. Voor haar op tafel stond de glazen fles.
Drie weken later was de grote dag van de uitslag. Weer fietste ze alleen naar het ziekenhuis. Het was kwart voor vier, ze moest flink doortrappen; om vier uur had ze een afspraak. Precies op tijd zat ze alleen tegenover de kennis, van de kennis, van de buurvrouw. Ze zag hem voor het eerst.
Als hij het vreemd vond dat een meisje van veertien alleen kwam voor de uitslag van zo'n uitgebreid onderzoek, dan liet hij er niets van merken. Hij was een vriendelijke man, een beetje gezet. Ze schatte van middelbare leeftijd. Hij leunde achterover in zijn stoel, vroeg waar ze op school zat, of ze nog broers en zussen had, vertelde dat zijn jongste in het examenjaar van dezelfde school zat en het erg zwaar had. Hij was meer een vader dan een dokter.
Ten slotte pakte hij de map die voor hem lag. "We hebben je grondig binnenstebuiten gekeerd, maar hebben niets kunnen constateren." Hij keek op van het dossier. "Dat is in ieder geval goed nieuws. Maak je niet zo veel zorgen, daar heb je nog een heel leven voor. Een beetje meer plezier kan geen kwaad. Beloof je dat?"
Toen ze thuiskwam was de tafel gedekt, de sla, de dampende schalen met aardappels en de juskommen stonden op tafel. Ze konden eten.
Sara wachtte tot haar moeder iets vroeg. Zou ze het vergeten zijn? "Ik was nog in het ziekenhuis."
"Dat weet ik," zei mam.
"Alles was goed."
"Gelukkig."
Ze moest het zich allemaal niet zo aantrekken. Met de boekentas achter op haar fiets reed ze richting de stad. Het was haar gelukt er op school ongemerkt tussenuit te piepen. Ze had weer zo naar gedroomd en haast niet geslapen. Het werd tijd dat ze haar gedachten eens ging verzetten, eens iets leuks ging doen, iets waar ze in de klas ontzag mee zou boeken. Spijbelen, al was het maar als tegenhanger voor haar onzekere gedrag van de laatste tijd. Wat had het voor zin om op school te zitten als je je toch niet kon concentreren? Ze zette haar fiets achter de bibliotheek en slenterde de stad in, terwijl ze zich voortdurend afvroeg wat anderen deden als ze spijbelden.
Ze liep langs de etalages en stond overal veel te lang stil. Bij de Hema ging ze naar binnen en staarde naar de lekkernijen in de vitrines. Haar handen jeukten en de verkoopster knikte vriendelijk.
Hier moest ze weg, te veel mensen die haar kenden. Het was nog verdomde moeilijk om stoer te zijn! Ze slenterde door de stad tot ze geen voeten meer overhad. Ze rammelde van de honger en had geen gulden op zak. Ze had al zes keer de stad op en neer gelopen en wist niet hoe ze de uren vol moest maken, het was lang niet zo leuk als ze gedacht had.
Tegen de tijd dat de school uitging, verschool ze zich achter het fietsenhok en wachtte haar vriendinnen op. Ze kwamen stuk voor stuk naar buiten. Op de speelplaats bleven ze staan praten. Eindelijk liepen ze naar hun fiets. Sara kwam achter het hok vandaan.
"Waar kom jij vandaan, was je weer ziek?"
Zie je, ook dat nog, dat waren ze dus nog niet vergeten. "Nee joh, gewoon geen zin."
Ongelovig keken ze haar aan. "Je hebt gewoon gespijbeld?"
"Ja, kijk niet zo verbaasd, zo bijzonder is dat toch niet. Er zijn leukere dingen dan op school zitten."
Behalve een paar bewonderende en ongelovige reacties van haar klasgenoten had het spijbelen haar niets meer opgebracht dan nog meer onrust. Het feit dat ze haar mond niet meer opendeed, of beter gezegd, er geen geluid meer uit liet voortkomen, had niets te maken met haar prestaties. Integendeel, zoals gewoonlijk wanneer ze zich rot voelde, dook ze in de boeken. Innerlijke kennis vergaren was de enige zinnige tegenpool tegen monddood.
Bij het noemen van haar naam in de klas verstijfde ze, het zweet stond op haar gezicht, haar keel werd dichtgeknepen en haar benen wiebelden zenuwachtig heen en weer. De leraar wachtte geduldig. Het antwoord lag op haar lippen, maar hoe ze ook haar best deed -er kwam geen geluid. De gezichten begonnen nu langzaam haar richting uit te draaien. Alle ogen waren afwachtend op haar gericht.
Daarna sprak hij, dat was het moment waarop ze wachtte de voor haar bevrijdende woorden. "Ik begrijp het al, weer niet geleerd," waarna hij haar negeerde en zijn aandacht op een ander richtte.
Ondanks dat ze weer verder kon ademhalen, en zich op de les kon concentreren, besefte ze terdege dat er iets moest veranderen. Goed, die spreekbeurt was een afgang, een ongelukkig incident dat iedereen kon overkomen. Je moest het gewoon vergeten, er niet zo'n drama van maken. Maar het lukte haar niet, het werd al erger.
De geluiden en geuren van mensen verstikten haar, de paniek groeide met de dag. Het was als een gezwel dat steeds verder groeide, haar op de meest ongelukkige momenten overmeesterde en uiteindelijk kapot maakte. De angst splitste zich: aan de ene kant het onveilige huis en de wetenschap dat ze er steeds weer naar terug moest keren; aan de andere kant de school, haar laatste veilige onderkomen, dat nu ook werd ondermijnd door het verlies van haar stem.
Zolang ze met haar neus in de boeken zat, kennis tot zich nam, waardeerde ze zichzelf, vulde haar bestaan zich met hoop. Wat in haar hoofd zat kon niemand haar ontnemen. Maar als ze weer werd aangestaard door mensen die macht over haar dachten te hebben, verdween haar zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon. Op zulke momenten zou ze hen kunnen vermoorden. Waar haalden ze het lef vandaan? Of het nu ging om lichamelijk of fysiek geweld. Door het feit dat ze haar niet zagen als hun gelijke, kwamen er emoties los waar ze zich voor schaamde en die haar tegelijkertijd angst aanjoegen, haar het gevoel gaven dat ze in en in slecht was, tot alles in staat en dat alles wat haar overkwam haar toekwam.
Als het waar is dat alles wat aandacht krijgt groeit, dan wist ze daar alles van. De angst voor school, de angst te moeten spreken, de angst niet te kunnen spreken begon zijn vruchten af te werpen: het groeide met de dag. In haar hoofd was geen ruimte voor andere gedachten. Nog nooit had iets zo veel aandacht gehad als de angst in al zijn vormen en gedaantes. En zo kwam het dat al die aandacht en de pijn die ze geleden had er uiteindelijk toe leidde, dat ze voor de tweede maal bleef zitten en de school haar als leerling niet langer accepteerde. De beslissing van de school, die als een nederlaag hoorde te voelen, kwam als een bevrijding.
Ze was al lang niet meer in staat zelf beslissingen te nemen. Nu deden andere mensen dat voor haar, zorgden dat ze niet bleef hangen op een plek waar ze destructief en ongelukkig was.
Ze wilde vergeten. Leven in plaats van overleven en dat was precies wat ze van plan was te gaan doen.