23 Een wonder in Maastricht

Het verlies van een kind is altijd iets dramatisch, dat zagen we zojuist al. Nog erger is het als u er zelf verantwoordelijk voor wordt gehouden, en zelfs berecht. Dit gebeurde een vrouw uit de omgeving van Maastricht wier kind dood werd gevonden in de rivier de Jeker. Gelukkig bestaat er zoiets als Goddelijke genade, waardoor er die dag een wonder plaatsvond...

Kanne (onder Maastricht), in een ver verleden, door Josef Cohen – Hoog was de linde van Kanne, die tegen de berg stond, dicht bij het kapelletje. De zeven schepenen spraken er recht en ze waren beschut als in een zaal. Zonlicht noch regen liet de dichte bladeren door: iedereen die van slechte daden werd beticht, stond onder de hoge linde voor de zeven schepenen, terwijl het volk in wijde kring was geschaard.

Er was een vrouw in Kanne, die al jong weduwe was geworden, en met haar kind alleen was overgebleven. Sindsdien werkte ze heel hard om haar kind te onderhouden.

Wat de reden ervan was dat sommigen in het dorp haar haatten? Wellicht was ze te gelukkig geweest. Of was het uit oude dagen, dat er wrok bestond om een gebaar, een woord of een daad, of om het geheim van haar innerlijk wezen?

Onverzoenlijk was haar vijand en loerend op het gunstige ogenblik. Hij werkte haar tegen waar hij kon. Als ze werk had gevonden, had ze het onmiddellijk daarna weer verloren. Daarom besloot ze uiteindelijk haar brood in Maastricht te gaan verdienen. Elke morgen ging ze in de vroegte uit haar huis en liet haar jongen alleen.

‘Wees zoet vandaag en speel niet bij de Jeker,’ zei ze elke dag, wanneer ze vertrok.

Eens kwam ze van de stad in het dorp terug, toen ze bij haar woning een grote menigte mensen zag. IJlings trad ze naderbij. Men week. Tot haar ontzetting merkte ze dat men haar binnen de kring liet.

Haar knaapje lag lang uitgestrekt, dood. Zijn hoofdje was blauw opgezet, en de angst leefde nog om de dode mond, waaruit flauw het water siepelde. Om het nekje waren striemen van een knellende hand en waar een nagel had getroffen zat bloed.

‘Moord,’ zo fluisterde men.

De moeder was naast haar jongen neergevallen, met het gezicht ter aarde. Ze weende niet, want haar verdriet was te groot. Ze wist niet wat er om haar heen gebeurde.

De schout had zich door de massa gedrongen, en hij stond voor de roerloze groep, moeder en kind.

‘Wat is hier gebeurd?’ vroeg hij.

Er was een stem uit de menigte: ‘De knaap is vermoord, en de dader ligt er niet ver vandaan.’

Het volk morde: ‘De moeder heeft haar eigen kind gedood. Daarom kan ze niet huilen.’

Men begreep niet dat het leed geen klank heeft.

De schout beval zijn dienaren de vrouw mee te nemen en haar in het gevang te werpen.

Nadat ze uit haar angstige droom ontwaakt was en sidderende overeind rees, zag ze met angst dat men haar alleen had gelaten. Ze sloeg de handen aan het voorhoofd, en probeerde zich te bezinnen. Ze gilde: ‘Jean – mijn kind.’

Ze zonk op haar knieën: ‘Hebben ze jou van me weggenomen?’

Haar handen gleden zoekend over de bodem, raakten de vochtige stenen van de wand. Ze richtte zich iets op – alles was hier van steen. Ze probeerde iets te vinden waaruit ze begrijpen kon waar ze was. Haar woning was het niet. Bij het tasten raakte haar been een hard voorwerp. Het was een brits.

‘Een cel!’ riep ze in angst uit. ‘O! Waar heb ik dat aan verdiend? Mijn kind dood en ik zit in het gevang!’

Ze strekte zich uit op de vloer, maar ze voelde de hardheid van de bodem niet. Dof gonsden haar hersenen. Ze sliep niet en waakte niet. Waren haar dromen gedachten of haar gedachten dromen? Was het eerste zonlicht, dat bevend langs de traliën drong en een bilzekruidkleurige nevel in de sombere cel verspreidde, een vloek of een zegen?

De schout en zijn dienaren traden binnen. Ze grepen haar ruw bij de schouder.

‘Mee naar de linde van Kanne. De schepenen wachten,’ zo bevalen zij.

Met moeite stond ze op. Strompelend liep ze naast haar geleiders voort. Toen ze in de verte de lindeboom zag, boog ze haar hoofd. Nu eerst kwam ze tot bewustzijn en wist van welke misdaad ze werd beschuldigd.

Met stompen dreef men haar voor haar rechters, en ze huilde.

Eens zaten daar de schepenen, alle zeven, om recht te spreken over dood en leven, terwijl rondom vol vrees het volk stond.

‘De schande,’ huilde ze.

En niemand sprak voor haar. Ze lag in tranen, die arme ziel, verlaten en veracht.

Maar toch: in haar innerlijk hoorde ze een stem die vertrouwen bracht.

Ze wist het... God was met haar.

Het was een zomerdag waarin de lucht gloeiend-blauw is. Als een oneindige golving van paarsgeel, hier hoog, daar laag, lag het koren tegen de heuvels, en zo vol was de lucht van leeuwerikenjubel en vinkenslag zoals alleen in de zomer kan.

De schout stond op en las de verzwarende getuigenis voor. Voor het eerst hoorde ze de naam van haar geheime vijand. Ze hief de handen in vertwijfeling. Hij was de voornaamste man van het dorp, en wie zou haar, een arme weduwe, geloven?

Hij trad zelf naar voren en herhaalde zijn verklaring. Hij had dan ook gezien – zo zei hij – hoe ze in de vroege morgen met haar knaapje was gaan wandelen. Hij volgde hen beiden, want hij wist dat ze gebrek leed, en bij een zo slechte vrouw kon het plan bestaan zich van haar kind te ontdoen. Bij de Jeker had de weduwe om zich heen gekeken en hij had zich haastig achter een boom moeten verbergen. Vervolgens had hij het snode misdrijf aanschouwd dat de vrouw het jongetje vastgreep, zijn keel omknelde, hem wurgde en hem in de beek wierp.

Met ontzetting hoorde men de aanklacht, en stil wachtten zij, de aanklager, de schout, de schepenen en het volk, op het antwoord der arme vrouw. Ze moest wel bekennen, nu de voorname man haar misdrijf had gezien. Het was duidelijk – ze had de moord gepleegd; het waren de indrukken van haar vingers, die om de hals lagen van de dode knaap. Men droeg het lijkje op een baar dichterbij. Ze zou alles bekennen – ze deinsde terug met een schrik die alleen moordenaars kennen. Niemand was haar welgezind. Ze zweeg – dat was het grootste bewijs van haar schuld. Dat ze op haar knieën zonk, dat ze haar handen op het verstarde gezicht legde, was haar berouw. Ieder gevoelde dat de dood de dood riep, en dat slechts één straf voor haar kon bestaan.

De oudste van de schepenen wendde zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat hebt u te zeggen?’ zo vroeg hij.

Nog antwoordde ze niet.

Dringender werd zijn verhoor.

‘Wat hebt u te zeggen! Of kunt u niets antwoorden, omdat u schuldig bent?’

Ze richtte zich iets uit haar gebogen houding en antwoordde dof: ‘Ik ben onschuldig.’

Er was een klank in haar gepijnigde stem – de echo van haar eerlijk geweten – die even, heel even een teder gevoel wekte bij de toehorenden. Maar toen de klank verklonken was, snerpte de stem van de schout door de stilte.

‘Wilt u dan zeggen dat uw aanklager liegt? Wat zou hij voor redenen hebben? Hij een rijk man – u een arme vrouw?’

‘Ik ben onschuldig.’

Toornig riep de schout: ‘Gij hebt mannen voor u, geen kinderen.’

De oudste van de schepenen vroeg: ‘Hebt u anders niets te zeggen, dan dat u onschuldig bent?’

Ze zag hem glimlachend aan, want een stem had haar zacht toegefluisterd: ‘Wees vertroost, moeder. Zowaar de ziel van uw kind in de hemel is, zowaar zal uw onschuld blijken.’

Omdat niemand wist wat haar glimlach betekende, meende men dat ze spotte. De oudste van de schepenen nodigde de schout met een gebaar uit tot spreken. De aanklager ging achteruit en voegde zich bij het luisterende volk.

De schout sprak: schuldig was deze vrouw. Ze is nu nog schuldiger, omdat ze haar misdrijf ontkende. Al jaren gingen er kwade geruchten over haar, en toen ze bij het lijk van haar kind stond, bleek hoe gegrond ze waren. Er was maar één conclusie mogelijk: dat ze haar kind had vermoord, en in de Jeker had geworpen.

Zou ze het uit armoede hebben gedaan?

Wie was er in Kanne die een noodlijdende hulp zou weigeren? Elke deur zou voor haar geopend zijn, als ze voor haar en haar kind werk vroeg. Twijfelde er iemand aan haar schuld?

Wat zou een mens ter wereld eraan kunnen hebben om een weduwe vals te betichten? Er kon noch bij de schepenen noch bij het volk het vermoeden zijn dat een ander dan zij de moord had gepleegd.

Zoals het nooit kan sneeuwen in de zomer en het nooit nacht kan zijn in het daglicht... zo kunt u ook gebruik en wet niet negeren. En daarom mag deze vrouw niet vrijgesproken zijn.

Pas als het sneeuwde op deze heerlijke zomerdag – als de nacht onmiddellijk mocht volgen op dit verblindend licht – zou hij in de onschuld van de vrouw geloven.

Hij had gesproken.

Ineens drongen de wolken samen aan de blauwe hemel en verduisterden alle licht.

wonder in Maastricht.tif

Het was nacht in de dag, het was winter in de zomer.

De vogels hielden op met zingen. Er was noch de geur van bloemen, noch van koren. Niemand zag zijn buurman. De hemel was duisternis, zo dicht en dik, als hing er het zwaar gewicht van de nacht aan.

Maar toen plots hervatte het licht zijn luister.

Het donker sloeg terug zonder een vale sluier als in de morgen achter te laten. Zoals een bliksemflits snijdt door het duister, maar dan dieper en breder en hoger van ruimte, en langer van tijd, zó hieuw ineens de glans van de dag de nacht uiteen. De vogels zongen weer. De bloemen geurden weer. In gloeiend paarsgeel golfde het graan tegen de heuvels.

Alleen de linde was veranderd. Op haar takken, op haar bladeren lag sneeuw, en de groene stam was wit van sneeuw. Op de grond echter onder haar gloeide de zomer... insecten kropen af en aan, een rups gleed, een kever warmde zich in het zonlicht.

En een groter wonder dan dit alles was: de sneeuw smolt niet. Te midden van de uitbundige, woeste weelde van zomerkleuren was de linde wit, en de takken bogen onder hun zware last.

En iedereen schrok over wat gebeurde. Maar wacht! Daar zag men nog een wonder. Toen kort daarop de zon alles weer kleurde, was de boom in sneeuw, zoals bij winterweer.

Ontroerd las de oudste van de schepenen het vrijsprekend vonnis.

Maar men zocht de aanklager en vond hem niet.

Moge hij zijn loon hebben ontvangen!

Kanne is een plaats in het zuidoosten van Belgisch-Limburg, pal aan de Belgisch-Nederlandse grens. Om de linde te bezoeken waar het wonder plaatsvond, gaat u bij de boomgaard van het Chateau Neercanne linksaf. U loopt nu richting Kanne, tot u bij een kapelletje komt. De huidige kapel is gebouwd over een veel oudere kapel, die vermoedelijk het kapelletje is waar in dit verhaal over gesproken wordt. Vlakbij vindt u op het pleintje de linde.

Mysteries in Limburg
titlepage.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_0.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_1.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_2.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_3.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_4.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_5.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_6.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_7.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_8.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_9.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_10.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_11.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_12.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_13.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_14.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_15.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_16.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_17.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_18.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_19.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_20.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_21.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_22.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_23.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_24.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_25.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_26.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_27.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_28.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_29.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_30.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_31.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_32.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_33.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_34.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_35.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_36.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_37.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_38.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_39.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_40.xhtml
Mysteries_in_Limburg_split_41.xhtml