17

Achtenveertig uur

De jonge arts van de verslavingskliniek krabbelde zijn naam onder het recept en gaf het aan me.

‘Vergeet niet: neem dit in en als je echt last hebt van ontwenningsverschijnselen, kom dan op zijn vroegst over achtenveertig uur bij me terug. Je gaat het heel moeilijk krijgen, maar het zal nog moeilijker worden als je niet doet wat ik gezegd heb. Oké?’

‘Oké,’ knikte ik en liep naar de deur van de behandelkamer. ‘Ik hoop dat het me lukt. Tot over een paar dagen.’

Dit was een van mijn tweewekelijkse consultaties, die ik al een paar maanden had, nadat we het voor het eerst hadden gehad over het afkicken van de methadon. Ik vond dat ik er klaar voor was, maar mijn begeleiders en artsen dachten daar duidelijk anders over. Iedere keer dat ik erover begon, hadden ze het weten uit te stellen. Ik had geen idee waarom. Maar eindelijk vonden ze het oké: ik mocht de laatste stap zetten naar het clean zijn.

Het recept dat de arts me zojuist had gegeven was voor mijn laatste dosis methadon. Methadon had me geholpen van mijn heroïneverslaving af te komen en mijn doses waren inmiddels zo laag dat de tijd rijp was om er helemaal mee te stoppen.

Als ik over een paar dagen weer bij de verslavingskliniek kwam, zou ik mijn eerste dosis Subutex krijgen, een veel minder heftige drug, die me uiteindelijk helemaal van de drugs af moest helpen. De arts beschreef het proces als de landing van een vliegtuig, wat ik een mooi beeld vond. In de komende maanden zou hij langzaam de dosering terugbrengen tot bijna niets. In die tijd, vertelde hij, zou ik langzaam op aarde terugkomen en – hopelijk – rustig landen.

Terwijl ik wachtte tot het recept van mijn laatste dosis methadon werd gemaakt, vond ik het niet eens zo heel belangrijk. Mijn hoofd tolde van gedachten over wat me de komende achtenveertig uur te wachten stond.

De arts had tot in detail de risico’s met me doorgenomen. Van de methadon afkomen was niet makkelijk. Of beter: hartstikke moeilijk. ‘Clucking’, of ook wel cold turkey, had ik al eens meegemaakt: een reeks akelige fysieke en geestelijke ontwenningsverschijnselen. Ik moest wachten tot die symptomen heel erg werden voordat ik naar de kliniek kon om mijn eerste dosis Subutex te krijgen. Als ik dat niet deed, riskeerde ik een zogenaamde versnelde terugval. Dat kwam neer op een verschrikkelijke terugval. Ik durfde er niet aan te denken.

Op dit moment was ik ervan overtuigd dat ik het kon. Alleen had ik tegelijkertijd dat akelige knagende gevoel dat ik kon falen, dat ik iets zou willen scoren waardoor ik me beter zou voelen. Maar ik prentte mezelf in dat ik dit moest doen, dat ik de laatste horde moest nemen. Anders zou alles hetzelfde blijven de volgende dag, de dag daarna en de dag daar weer na. Dan zou er nooit wat veranderen.

Dat was de waarheid die eindelijk tot me was doorgedrongen. Zo had ik de afgelopen tien jaar geleefd. Een groot deel van mijn leven was gewoon weggeglipt. Ik had zoveel tijd verspild door toe te kijken hoe de dagen voorbijgingen. Als je aan drugs verslaafd bent, worden minuten uren en uren dagen. Het glipt gewoon weg; tijd wordt iets onlogisch, je interesseert je alleen nog maar voor je volgende shot. En tot die tijd is alles onbelangrijk.

En dat is precies wat het zo afschuwelijk maakt. Want het enige waar je aan kunt denken is geld voor je volgende shot. Ik was al enorm vooruitgegaan sinds het absolute dieptepunt van mijn heroïneverslaving, een paar jaar geleden. De verslavingskliniek had me gelukkig op het goede spoor gezet. Maar nu was ik het allemaal spuugzat. Iedere dag naar de apotheek, om de veertien dagen naar de verslavingskliniek. Ik had het gehad. Ik wilde wat doen met mijn leven.

Eigenlijk maakte ik het mezelf extra moeilijk door het alleen te willen doen. Ze hadden me een paar keer aangeboden om bij de Narcotics Anonymous te gaan, maar ik zag dat twaalfstappenprogramma niet zitten. Ik had niets met dat quasi-religieuze aspect. Alsof je jezelf moest overgeven aan een hogere macht. Dat was niets voor mij.

Ik realiseerde me heel goed dat ik het leven daardoor voor mezelf veel moeilijker maakte. Maar het verschil was dat ik wist dat ik niet alleen was. Ik had Bob.

Ik nam hem nooit mee naar de verslavingskliniek, vond het niets voor hem. Het was een deel van mijn leven waar ik niet trots op was, hoewel ik wist dat ik al een heleboel had bereikt sinds ik daar voor de eerste keer naar binnen was gegaan.

Toen ik weer thuis was, was hij blij me te zien. Ook omdat ik onderweg langs de supermarkt was gegaan en een grote tas lekkere spullen had gekocht voor de komende twee dagen. Iedereen die heeft geprobeerd van een verslaving af te komen, weet het: of het nou om sigaretten of alcohol gaat, de eerste achtenveertig uur zijn het ergst. Je bent zo gewend geraakt aan je ‘shot’, dat je aan niets anders kunt denken. De truc is natuurlijk om aan iets anders te denken. En ik hoopte dat me dat ging lukken. En ik was echt heel blij dat ik Bob als steun had.

Tussen de middag zaten we voor de televisie en aten wat samen – en wachtten.

De methadon werkte ongeveer twintig uur, dus het eerste deel van de dag kwam ik makkelijk door. Bob en ik speelden wat en gingen even naar buiten, zodat hij zijn behoefte kon doen. En ik speelde een oeroude versie van het originele spel Halo 2 op mijn oeroude X-box. Op dat moment ging alles van een leien dakje, maar ik wist dat dat niet lang meer kon duren.

De beroemdste scène van iemand die cluckt zit waarschijnlijk in de film Trainspotting, waarin Ewan McGregor als Renton besluit cold turkey van zijn heroïneverslaving af te kicken. Hij wordt opgesloten in een kamer met eten en drinken voor een paar dagen. Hij ondergaat de meest afgrijselijke fysieke en geestelijke gruwelijkheden die je je kunt voorstellen. Beeft, krijgt hallucinaties, wordt doodziek. Dat soort dingen. Iedereen herinnert zich nog wel de scène waarin hij denkt dat hij in de wcpot klimt.

Wat ikzelf de achtenveertig uur hierna meemaakte, was minstens nog tien keer erger.

De ontwenningsverschijnselen begonnen ongeveer vierentwintig uur na mijn laatste dosis methadon. Binnen acht uur zweette ik als een otter en was ik ontzettend nerveus. Inmiddels was het midden in de nacht en zou ik moeten slapen. Ik dommelde wel wat, maar had het gevoel dat ik de hele tijd klaarwakker was. Het was een rare slaap vol dromen, of beter: hallucinaties.

Ik kan het me niet allemaal precies meer herinneren, maar weet nog wel dat ik prachtige dromen had over het scoren van heroïne. Ik had veel van die dromen en ze gingen altijd hetzelfde: of ik scoorde en liet het dan vallen, of ik scoorde en kreeg de naald niet in een ader of ik scoorde, maar werd door de politie gearresteerd voordat ik een shot had kunnen zetten. Het was heel gek. Blijkbaar registreerde mijn lijf dat het niet de stof binnenkreeg die het al zo lang om de twaalf uur toegediend kreeg. En tegelijkertijd probeerde mijn onderbewustzijn me ervan te overtuigen dat het een goed idee was om weer te gaan gebruiken. In mijn hersenpan was een heftige strijd gaande en ik voelde me een soort buitenstaander die naar iemand anders keek.

Het was echt heel gek. Toen ik jaren geleden van de heroïne afkickte, ging het veel minder heftig. De overstap naar methadon was makkelijk geweest. Maar dit was heel anders.

Mijn tijdsbesef was verdwenen, maar tegen de volgende ochtend had ik barstende koppijn, het leek wel migraine. Daardoor kon ik slecht tegen licht en geluid. Maar in het donker kreeg ik dromen en hallucinaties, en wilde ik het licht in. Het was een vicieuze cirkel.

Wat ik het allermeest nodig had, was afleiding. En op dat gebied was Bob mijn redding.

Ik had me al eerder afgevraagd of Bob en ik soms telepathisch verbonden waren. Af en toe kon hij echt mijn gedachten lezen. Ook nu. Hij wist dat ik hem nodig had, dus was hij constant bij me. Hij zat bij me, kwam bij me liggen als ik het vroeg, maar hield afstand als ik het slecht had.

Alsof hij wist wat ik doormaakte. Soms soesde ik weg en dan kwam hij naar me toe, met zijn koppie bij mijn gezicht alsof hij wilde vragen: ‘Alles oké, vriend? Ik ben hier als je me nodig hebt.’

Andere keren zat hij spinnend naast me, wreef met zijn staart over mijn arm en likte af en toe mijn gezicht. Als ik in en uit een griezelig, hallucinair universum dreef, was hij mijn anker naar de realiteit.

Ook op andere manieren was hij een godsgeschenk. Hij gaf me wat te doen. Ik moest hem voeren, wat ik regelmatig deed. Het naar de keuken lopen, een eetzakje openscheuren en dat in zijn bakje doen was precies wat ik nodig had om niet te hoeven denken aan wat ik doormaakte. Ik voelde me te slecht om met hem naar beneden te lopen om hem zijn behoefte te laten doen, maar als ik hem naar buiten liet, rende hij naar beneden en was binnen een paar minuten weer terug. Hij wilde me niet te lang alleen laten.

Ik had ook momenten dat ik me veel minder beroerd voelde. Bijvoorbeeld in de ochtend van de tweede dag waren er uren dat ik me redelijk goed voelde. Bob en ik speelden toen veel en ik las wat. Dat was niet makkelijk, maar ik had wat te doen. Ik las een boek over een marinier die honden redde in Afghanistan. Het was goed om te lezen wat iemand anders met zijn leven deed.

Tegen het eind van de middag van de tweede dag werden de ontwenningsverschijnselen echt rampzalig. Het ergst was de fysieke reactie. Ik was gewaarschuwd dat ik tijdens het clucken last kon krijgen van het zogenaamde rusteloze-beensyndroom. Je krijgt dan ongelooflijk vervelende zenuwschokken door je hele lijf, waardoor je absoluut niet stil kunt zitten. Dat overkwam me nu. Mijn benen begonnen onverwacht en ongecontroleerd te schoppen – en het wordt niet voor niets schoppen genoemd. Volgens mij werd Bob er een beetje bang van, want hij keek me geschrokken aan. Toch liep hij niet weg. Hij bleef bij me.

Die nacht was de allerergste. Ik kon geen televisie kijken, want mijn hoofd kon niet tegen licht en geluid. Maar in het donker kreeg ik allemaal idiote, soms doodenge, beelden in mijn hoofd. En mijn benen schopten constant en ik had het afwisselend heel heet of ijskoud. De ene keer had ik het zo heet dat mijn lijf een oven leek en het volgende moment had ik het ijskoud. Het zweet op mijn lijf koelde dan akelig snel af en dan begon ik te rillen. Dus dan trok ik iets over me heen, maar dan kreeg ik het weer bloedheet. Het was een akelige toestand.

Af en toe was ik heel helder. Ik weet nog dat ik op een gegeven moment dacht dat ik volkomen begreep waarom zoveel mensen het moeilijk vinden om af te kicken. Het is zowel een fysiek als een mentaal proces. Dat wilsgevecht is heel erg eenzijdig. De verslavingskrachten zijn veel sterker dan de krachten die je van de drugs proberen af te houden.

Op een ander moment bekeek ik de afgelopen tien jaar en zag wat mijn verslaving me had aangedaan. Ik zag – en rook – de steegjes en viaducten waarin en waaronder ik had geslapen, de hostels waar ik doodsangsten had uitgestaan, de afgrijselijke dingen die ik had meegemaakt om te scoren, zodat ik weer twaalf uur verder kon. Ik zag ongelooflijk scherp hoe erg een verslaving je leven verpest.

Ook had ik rare, bijna surrealistische, ideeën. Bijvoorbeeld die keer dat ik bedacht dat ik, als ik na het afkicken wakker zou worden met geheugenverlies, nooit meer zou weten dat ik verslaafd was geweest. Veel van mijn problemen kwamen voort uit het gegeven dat mijn lijf precies wist wat er met me aan de hand was en wat ik daaraan kon doen. Ik zal niet ontkennen dat ik heel zwakke momenten had, als ik aan scoren dacht, maar toch lukte het me vrij makkelijk om die gedachten te verdrijven. Dit was mijn kans, misschien mijn laatste kans. Ik moest sterk zijn en blijven. Ik moest het accepteren: de diarree, de krampen, het overgeven, de koppijn, de grote temperatuurswisselingen – alles.

Er leek geen einde te komen aan die tweede nacht. Als ik naar de klok keek, leek het alsof de wijzers achteruit in plaats van vooruit draaiden. Buiten leek het donkerder te worden in plaats van lichter, alsof het nooit ochtend zou worden. Het was verschrikkelijk.

Maar ik had mijn geheime wapen. Soms irriteerde Bob me. Op een gegeven moment was ik stil en rustig, omdat ik de wereld wilde buitensluiten. Ineens voelde ik de nagels van Bob in mijn been. Heel pijnlijk.

‘Bob, verdomme, wat doe je?’ riep ik naar hem, waardoor hij geschrokken opsprong. Ik voelde me meteen schuldig.

Waarschijnlijk vond hij me veel te stil en vertrouwde hij het niet. Wilde hij alleen maar controleren of ik nog leefde. Maakte hij zich zorgen om me.

Eindelijk drong er een vaag, waterig groen licht door het raam naar binnen, het teken dat de ochtend begon. Ik sleepte mezelf uit bed en keek op de klok hoe laat het was. De kliniek ging om negen uur open en ik kon geen seconde meer wachten.

Ik plonsde wat koud water in mijn gezicht. Het deed gewoon pijn op mijn zweterige huid. In de spiegel zag ik dat ik doodmoe was en dat mijn haar afschuwelijk zat. Maar dit was niet het moment om daarover te piekeren. Dus trok ik wat kleren aan en liep naar de bushalte.

Van Tottenham naar Camden reizen was op dit tijdstip altijd een ramp, maar vandaag was het nog veel erger dan anders.

Elk verkeerslicht stond op rood en overal stonden lange files. Het was echt een reis naar de hel.

Ook in de bus had ik last van de enorme temperatuurswisselingen. Het ene moment zweette ik van de hitte, het volgende moment huiverde ik van de kou en trilden mijn benen ongecontroleerd, hoewel het niet zo erg was als de afgelopen nacht. Mensen keken naar me alsof ik gek was. Het interesseerde me niets. Ik wilde alleen maar naar de verslavingskliniek.

Ik was er stipt om negen uur en zag dat de wachtkamer al halfvol zat. Een paar mensen zagen er net zo beroerd uit als ik me voelde. Ik vroeg me af of hun afgelopen achtenveertig uur net zo afgrijselijk waren geweest als de mijne.

‘Ha, James, hoe gaat het?’ vroeg de arts, toen hij de behandelkamer binnenkwam. Hij hoefde maar naar me te kijken en hij had het antwoord, maar ik waardeerde zijn belangstelling.

‘Niet zo heel super.’

‘Nou, je hebt in ieder geval de afgelopen twee dagen overleefd. Dat is een enorme stap vooruit.’

Hij keek me na, liet me urine inleveren, gaf me een tablet Subutex en schreef een recept uit voor meer Subutex.

‘Straks voel je je een stuk beter. En we beginnen meteen je ook hier vanaf te krijgen – tot je helemaal niet meer hoeft te komen.’

Ik bleef even zitten om er zeker van te zijn dat de nieuwe medicijnen geen vervelende bijverschijnselen zouden hebben. Dat hadden ze niet. Integendeel. Ik voelde me duizend keer beter dan ervoor.

Tegen de tijd dat ik weer in Tottenham was, voelde ik me helemaal anders. Het was een beter gevoel dan met de methadon. De wereld leek veel levendiger. Ik vond dat ik veel beter kon zien, horen en ruiken. De kleuren waren helderder. De geluiden zuiverder. Het was heel vreemd. Het zal vast wel raar klinken, maar ik voelde me eindelijk weer levend.

Onderweg kocht ik voor Bob wat zakjes Sheba met een nieuwe smaak die net op de markt was en een speelmuisje.

In de flat maakte ik er een hele vertoning van.

‘We hebben het geflikt, jochie. Het is ons gelukt.’

Ik voelde me ongelooflijk goed. De dagen hierna veranderden mijn gezondheid en mijn leven volledig. Alsof iemand de gordijnen had opengetrokken en eindelijk de zon in mijn leven kwam.

Natuurlijk had iemand dat in zekere zin ook gedaan.